2-579/2

2-579/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

5 DECEMBER 2000


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 42 van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER de CLIPPELE


I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE HOOFDINDIENER

Dit wetsvoorstel heeft tot doel een vergissing recht te zetten die de wetgever in 1999 heeft begaan bij de aanpassing van het statuut van de parlementsleden overeenkomstig het politiek akkoord dat de « assisen van de democratie » werd genoemd.

In verband met de materies van de werkgroep-Busquin (onverenigbaarheden, politiek verlof, statuut en burgerrechtelijke aansprakelijkheid en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de plaatselijke verkozenen) en dan vooral het hoofdstuk « onverenigbaarheden en politiek verlof » bepaalt dit akkoord dat een parlementair mandaat kan worden gecumuleerd met ten hoogste één plaatselijk, bezoldigd uitvoerend ambt. Het aantal inwoners van de gemeente of van de stad is daarbij van geen belang.

Dit politieke akkoord is voor de Europese parlementsleden niet correct omgezet in de wetgeving. De Europese parlementsleden kunnen nog steeds geen uitvoerend ambt uitoefenen in steden met meer dan 50 000 inwoners.

De eerste twee leden van artikel 42 van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement luiden immers als volg :

« De overenigbaarheden die, krachtens de Belgische wetten, van toepassing zijn op de Belgische parlementsleden, gelden eveneens voor de leden van het Europese Parlement.

De hoedanigheid van Europees parlementslid is bovendien onverenigbaar met die van lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers of van de Senaat, van lid van de Vlaamse Raad, van de Franse Gemeenschapsraad of van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, van lid van een Gewestraad, van lid van een Gemeenschaps- of Gewestexecutieve, van lid van een bestendige deputatie, van lid van een agglomeratiecollege en die van burgemeester, schepen of voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met meer dan 50 000 inwoners. »

In 1999 zijn naar aanleiding van de « assisen van de democratie » de woorden « de onverenigbaarheden » in het eerste lid vervangen door de woorden « de onverenigbaarheden en de cumulatiebeperkingen » (artikel 5 van de wet van 4 mei 1999 tot beperking van de cumulatie van het mandaat van federaal parlementslid en Europees parlementslid met andere ambten, Belgisch Staatsblad, 28 juli 1999).

Het was wel degelijk de bedoeling van de wetgever in 1999 om de Belgische Europese parlementsleden hetzelfde stelsel van onverenigbaarheden en cumulatiebeperkingen op te leggen als de andere Belgische parlementsleden. Die materie werd overigens gelijktijdig behandeld in één wetsvoorstel voor de federale en de Europese parlementsleden (Stuk Senaat, nr. 1-985/1). De algemene regel is dus dat een parlementair mandaat slechts met één uitvoerend ambt kan worden gecumuleerd.

Ondanks deze algemene beleidsintentie is voor de Europese parlementsleden enkel het stelsel van de cumulatiebeperking uitdrukkelijk behandeld in de wet van 4 mei 1999.

De wetgever heeft in 1999 echter verzuimd het tweede lid van artikel 42 te wijzigen, waardoor het bijzondere stelsel van onverenigbaarheden van 1989 voor de Europese parlementsleden onveranderd bleef. Deze wetsbepaling voorziet nog steeds in een onverenigbaarheid tussen een gemeentelijk uitvoerend ambt en het mandaat van Europees parlementslid, dat niet geldt voor de andere categorieën van parlementsleden. Bovendien wordt nog steeds een onderscheid gemaakt tussen steden met meer dan 50 000 inwoners en andere gemeenten, wat een tweede grond van discriminatie vormt die in het akkoord van de zogenaamde « assisen van de democratie » principieel was verworpen.

Het stelsel van de onverenigbaarheden geldt nu op uniforme wijze voor alle federale parlementsleden en voor de leden van de gewesten en gemeenschapsraden. In het eerste lid van artikel 42 wordt trouwens verklaard dat dit ook het geval is voor de Europese parlementsleden.

Daarom moet de abnormale situatie worden weggewerkt die het gevolg is van de bepaling aan het einde van het tweede lid, die strijdig is met het eerste lid.

Dit is een dringende zaak omdat ingevolge de verkiezingen van 8 oktober 2000, burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters zeer binnenkort benoemd zullen worden.

II. BESPREKING

Een lid verbaast zich erover dat dit voorstel op de agenda van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden is geplaatst, terwijl toch was overeengekomen dat dergelijke initiatieven eerst naar de commissie voor Politieke Vernieuwing zouden gaan.

Wat de inhoud van het voorstel betreft, dat wil zeggen het invoeren van een nieuwe cumulatiemogelijkheid, meent spreker dat dit indruist tegen de algemene tendens en tegen de verwachtingen van de burgers betreffende goed bestuur.

Een senator wijst erop dat de commissie voor Politieke Vernieuwing in geen geval mag dienen om voorstellen die zeer dringend zijn te blokkeren.

In het verleden zijn soortgelijke bijsturingen aangebracht, die hoegenaamd niet tot algemeen protest hebben geleid. Hij geeft het voorbeeld van de cumulatie van gewestelijke en gemeentelijke mandaten.

Nog afgezien van het onbillijke onderscheid tussen Europese parlementsleden en hun collega's van andere assemblees, zijn er inhoudelijke argumenten die pleiten voor de mogelijkheid om het mandaat van Europees parlementslid te verenigen met dat van burgemeester.

Een Europees parlementslid oefent zijn mandaat immers grotendeels in Brussel uit, afgezien van de drie of vier dagen per maand die hij in de plenaire vergadering in Straatsburg doorbrengt.

Hij blijft dus dicht bij zijn gemeente en heeft geen problemen om dezelfde dag in het Europees Parlement en in het gemeentehuis te verschijnen.

Niets belet hem dus naar zijn arrondissement terug te keren, wat een voordeel is omdat het de Europese aanwezigheid in zijn gemeente verstrekt.

De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat hij geen bijzondere commentaar heeft behalve dat deze aangelegenheid behoort tot de prerogatieven van het Parlement.

Hij stelt alleen vast dat voor hetzelfde probleem in verschillende wetteksten andere oplossingen worden gegeven en dat over het algemeen dezelfde beweegredenen tot dezelfde oplossing moeten leiden.

Toch heeft hij een wetgevingstechnische opmerking : aangezien de laatste wijziging van artikel 42 (te herzien volgens het voorliggende wetsvoorstel) aangebracht bij de wet van 4 mei 1999 op 31 januari 2001 in werking treedt, moet de inwerkingtreding van dit voorstel daarmee samenvallen.

Een lid is volledig gekant tegen het idee om de cumulatiemogelijkheden uit te breiden terwijl de algemene tendens het tegendeel wil. Zo'n beslissing moet het resultaat zijn van een algemene bespreking, die er in het verleden toe heeft geleid dat het Parlement meer cumulatiemogelijkheden heeft afgeschaft dan nieuwe heeft ingevoerd.

In dit geval is de volledige decumulatie des te meer gerechtvaardigd omdat het gaat om twee voltijdse functies.

Het lid vindt deze wijziging die de cumulatieregeling versoepelt onder het mom van urgentie onaanvaardbaar, aangezien het gaat om een wet die slechts op twee personen van toepassing is.

Een senator vindt dit voorstel hoegenaamd niet abnormaal : het gaat erom de regeling voor iedereen gelijk te maken. Het gaat toch niet op dat bepaalde personen tegelijk parlementslid en burgemeester kunnen zijn en andere niet, alleen omdat men verzuimd heeft een wetsbepaling aan te passen op het juiste moment in dit geval tijdens de stemmingen over de zogenaamde « wetsvoorstellen-Busquin ».

Wat de inwerkingtreding van de toekomstige wet betreft, ziet hij niet in waarom die moet worden uitgesteld tot 31 januari 2001, terwijl de meeste burgemeesters reeds op 1 januari worden aangewezen. Sommigen zullen dus ontslag moeten nemen of zich terugtrekken om Europees parlementslid te kunnen blijven.

Het wijst erop dat artikel 42 van de wet betreffende de verkiezing van het Europees Parlement cumulatie toestaat. Hij meent daarom dat dit onrecht inzake onverenigbaarheden moet worden hersteld, zodat de parlementsleden niet gedwongen worden om een keuze te maken.

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot 3, alsook het wetsvoorstel in zijn geheel, worden aangenomen met 5 stemmen tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.

Dit verslag is goedgekeurd met 7 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteur,
Olivier de CLIPPELE.
De voorzitter,
Anne-Marie LIZIN.