2-576/2

2-576/2

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

23 NOVEMBER 2000


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER HAPPART


I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BEGROTING, MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE EN SOCIALE ECONOMIE

Het voorliggende wetsontwerp heeft tot doel de financieringsregeling van de Duitstalige Gemeenschap aan te passen.

De dotatie aan de Duitstalige Gemeenschap bleef systematisch achter op die van de andere Gemeenschappen. Op het niveau van de totale middelen is het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap aldus teruggelopen van 0,73 % in 1989 tot 0,65 % in 1999, hetgeen een vermindering met 12 % in reële termen betekent.

De relatieve inertie die de middelenontwikkeling kenmerkt, doet zich des te pijnlijker gevoelen vanwege de atypische evolutie van het aantal -18-jarigen in de Duitstalige Gemeenschap sinds 1989. Bovendien krijgen Duitstalige gemeentes te maken met immigratie. Hierdoor rijzen er problemen op het vlak van de onderwijsfinanciering van de Duitstalige Gemeenschap.

In zijn laatste jaarverslagen heeft de Hoge Raad van Financiën (HRF) gewaarschuwd voor de dreigende financiële verstikking van de Duitstalige Gemeenschap. De HRF heeft dan ook een aanpassing van het financieringssysteem van de Duitstalige Gemeenschap gevraagd.

Dit wetsontwerp verhoogt de dotatie structureel door de nataliteitsevolutie sinds 30 juni 1988 te verrekenen in het geïndexeerd basisbedrag van de principiële onderwijsfinanciering, inclusief de boni in de personenbelasting ingevolge de Sint-Michielsakkoorden. Jaarlijks wordt een andere correctie toegepast. Er wordt bovendien een uitvlakkingsmechanisme ingebouwd om te grote schommelingen in de dotaties ten opzichte van het jaar voordien te voorkomen.

Uit al deze maatregelen volgt een structurele verhoging van de dotaties met ongeveer 200 miljoen (basis 2000).

Bij de aanpassing van de begroting 2000 en het opstellen van de begroting 2001 heeft de regering de marge voor de voorgestelde aanpassing ingecalculeerd.

Op 26 juni 2000 bracht de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, overeenkomstig artikel 78 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, een met redenen omkleed advies uit over de tekst van het voorliggende wetsontwerp (1).

II. ALGEMENE BESPREKING

Een senator vult de uiteenzetting van de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie aan met de opmerking dat de immigratie en de nataliteit in de Duitstalige Gemeenschap 15 % verschillen van het gemiddelde.

Deze immigratie is onder meer het gevolg van de sluiting van een middelbare school van de Franse Gemeenschap die gelegen was in de buurt van de Duitstalige Gemeenschap. Er is ook immigratie uit Duitsland en uit het Groothertogdom Luxemburg, waarbij het vooral gaat om gehandicapte kinderen en kinderen van het lager onderwijs.

De senator roept iedereen op tot solidariteit met de kleine Duitstalige Gemeenschap binnen de vastgestelde termijnen. De verhoging van de dotatie is broodnodig, aangezien de Duitstalige Gemeenschap in het onderwijs jaarlijks 240 miljoen verlies lijdt.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 2

Artikel 2 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 3

Artikel 3 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Art. 4

Een lid vraagt of het wetsontwerp een deel van het Lambermont-akkoord uitvoert, waarin bepaald wordt dat de Duitstalige Gemeenschap een stelsel krijgt dat vergelijkbaar is met dat van de andere gemeenschappen. In dat akkoord staat dat er, gezien de specificiteit van de Duitstalige Gemeenschap, voor deze gemeenschap een specifiek herfinancieringsstelsel zal worden uitgewerkt dat rekening houdt met het aantal leerlingen. Het lid vindt dat het wetsontwerp ertoe strekt het financieringssysteem van de Duitstalige Gemeenschap analoog te maken aan dat van de twee andere gemeenschappen, meer bepaald door die financiering, net als voor de andere gemeenschappen, voor 80 % te koppelen aan het aantal kinderen jonger dan 18 jaar en niet aan het aantal leerlingen.

De vice-eerste minister legt uit dat het wetsontwerp geen uitvoering geeft aan dat gemeenschapsakkoord maar een gevolg is van de verslagen van de HRF (Hoge Raad van Financiën), die gevraagd heeft om de middelen van de Duitstalige Gemeenschap te verhogen. Zonder die verhoging zou de Duitstalige Gemeenschap te maken krijgen met een structureel deficit. Voor het jaar 2002 zal het financieringsmechanisme van de Duitstalige Gemeenschap op dezelfde manier herzien worden als voor de andere gemeenschappen.

Een senator voegt hieraan toe dat de financiering van de Duitstalige Gemeenschap tot op heden helemaal niet gekoppeld is aan het aantal min-18-jarigen. Er zijn slechts twee andere voorwaarden.

Het lid stelt vast dat de regering bevestigt dat het tweede gedeelte gekoppeld is aan de groei van het bruto nationaal product (BNP). Die koppeling is totaal vanaf het jaar 2000, wat jammer genoeg niet het geval is voor de twee andere gemeenschappen. Datzelfde Lambermont-akkoord bepaalt dat de dotaties ten gunste van de gemeenschappen pas vanaf 2007 aan de economische groei gekoppeld worden. Het akkoord bepaalt bovendien dat deze koppeling ook rekening houdt met de bijkomende bijdragen aan de Europese Unie, zodat er een parallellisme bestaat tussen de middelen die ter beschikking worden gesteld van de federale overheid en de middelen bestemd voor de gemeenschappen. Dat gelt echter niet voor de Duitstalige Gemeenschap, waarvoor een koppeling aan het BNP is bepaald zonder rekening te houden met die bijkomende bijdragen aan de Europese Unie. Volgens het lid is het parallellisme tussen de gemeenschappen dus niet volledig. Het lid vindt het in elk geval jammer dat de koppeling aan het BNP voor de twee grote gemeenschappen pas vanaf 2007 wordt toegepast.

Het lid wenst te weten hoe de regering het bedrag van de inhaalbeweging, namelijk 160 miljoen voor het begrotingsjaar 2000 en 195,6 miljoen voor het daaropvolgende jaar, heeft berekend. Volgens hem is dat meer dan de inflatie en zelfs meer dan de reële groei. Hij zou ook graag weten hoe het basisbedrag van 2 451,6 miljoen is vastgesteld waarop de nieuwe aanpassing wordt toegepast en waarin men 80 % van de bevolkingsaangroei van de min-18-jarigen verrekent. Het lid heeft dit basisbedrag niet teruggevonden in de verantwoording van de uitgavenbegroting voor het jaar 2001.

Ten slotte vraagt het lid of een vermindering van het aantal inwoners jonger dan 18 jaar ook zal leiden tot een vermindering van de dotatie ten gunste van de Duitstalige Gemeenschap, zoals dat het geval is met de aanpassingsfactor die voor de twee andere grote gemeenschappen wordt toegepast.

De vice-eerste minister antwoordt dat de koppeling aan het geboortecijfer in de twee richtingen werkt : naar boven en naar beneden (wanneer het geboortecijfer daalt). Voorts merkt de vice-eerste minister op dat de aanpassing aan het BNP al sedert de jaren 80 bestaat maar dat de Duitstalige Gemeenschap altijd een specifiek financieel stelsel heeft gehad. Om de bedragen vast te stellen is de regering uitgegaan van de hypothese dat de dotatie aangepast zou zijn aan de evolutie van het geboortecijfer sedert 1989. De bedragen zijn vastgesteld na een bespreking met de Duitstalige Gemeenschap. De door het lid aangehaalde verschillen tussen de financiering van de Duitstalige Gemeenschap en de financiering van de twee grote gemeenschappen worden niet ingevoerd door dit wetsontwerp, maar bestaan al bijna 20 jaar.

Het lid erkent dat deze verschillen al bestonden maar meent dat de regering ze bekrachtigt in dit wetsontwerp. Hij merkt op dat het Lambermont-akkoord licht verschilt van wat hier wordt voorgesteld. Het Lambermont-akkoord bepaalde dat voor deze gemeenschap een specifiek herfinancieringsstelsel zal worden uitgewerkt rekening houdend met het aantal leerlingen. Het wetsontwerp heeft het over het aantal inwoners jonger dan 18 jaar. Het lid wil weten of de regering een nieuw wetsontwerp zal voorbereiden om het hier besproken wetsontwerp te wijzigen.

De vice-eerste minister verklaart dat de methode voor de financiering van alle gemeenschappen na 2002 zal worden gewijzigd. Er is geen verband tussen het Lambermont-akkoord en dit wetsontwerp, dat er is gekomen op advies van de Hoge Raad van Financiën.

Het lid geeft toe dat de Duitstalige Gemeenschap mee moet kunnen profiteren van de nieuwe financiële middelen waarover de federale overheid beschikt. In de twee andere gemeenschappen worden steeds minder kinderen geboren en er heerst dus een negatieve groeifactor. Meer leerlingen betekent uiteraard meer lasten.

Wat de constitutieve elementen voor de berekening van het basisbedrag van 2,4 miljard betreft, daarover zal de vice-eerste minister een tabel meedelen die als bijlage bij het verslag kan worden gevoegd (2).

Het lid meent dat de voorgestelde tekst van het nieuwe artikel 58quinquies, § 3, tweede lid, 1º, niet duidelijk is : gaat het om een vermindering met 20 % van de stijging tussen het eerste en het laatste jaar van deze vijf begrotingsjaren of van elk jaar ?

De vice-eerste minister antwoordt dat men elk jaar 80 % van de stijging ten opzichte van het berekende gemiddelde in rekening brengt. De wet wordt elk jaar toegepast aangezien de dotatie elk jaar wordt vastgesteld.

Het lid vindt de tekst niet duidelijk.

De vice-eerste minister herinnert eraan dat het wetsontwerp drie elementen bevat :

1º verhoging van de dotatie : van 160 miljoen in 2000 naar 195,6 miljoen in 2001;

2º aanpassing van de dotatie aan de nataliteit;

3º een uitvlakkingsmechanisme.

Met de inhoud is het lid het eens, maar zijn opmerking is puur technisch : hoe wordt de vermindering met 20 % van de stijging berekend ?

De vice-eerste minister antwoordt dat men elk jaar rekening houdt met 80 % van het verschil en dan over vijf jaar het gemiddelde berekent. Als men enkel rekening houdt met het verschil tussen het eerste en het laatste jaar, kan men geen gemiddelde berekenen.

Het lid herhaalt dat de tekst van het wetsontwerp niet duidelijk genoeg is. Hij stelt voor aan het nieuwe artikel 58quinquies, § 3, tweede lid, 1º, de woorden « ... verminderd met 20 % van de stijging ten opzichte van het vorige jaar ... ». Hij is het daarentegen eens met de tekst van het 2º van hetzelfde lid dat het uitvlakkingsmechanisme regelt.

De vice-eerste minister meent dat het voorstel van het lid niets wijzigt aan de huidige tekst van het wetsontwerp. Men kan de tekst niet zo interpreteren dat het gemiddelde wordt vastgesteld door alleen het eerste en het laatste jaar te vergelijken. Een rekenkundig gemiddelde wordt berekend op basis van alle cijfers van de betrokken periode. Deze versie van de tekst van artikel 4 is trouwens voorgesteld door de Raad van State.

De vorige senator bevestigt dat de Duitstalige Gemeenschap het helemaal eens is met de verklaring van de minister. De tekst van het akkoord tussen de federale regering en de Duitstalige Gemeenschap is trouwens goed bestudeerd door de Hoge Raad van Financiën.

Een ander lid vraagt waarom men in de tekst van het wetsontwerp spreekt over het bruto nationaal product (BNP) en niet over het bruto nationaal inkomen (BNI). Deze term wordt toch steeds vaker gebruikt in de financieringswetten. Het concept BNP zal steeds meer worden vervangen door het concept BNI. Dit is niet onbelangrijk : het is ook een aanpassing aan de regels van de « SEC » (Securities and Exchange Commission).

De vice-eerste minister verklaart dat de regering in dit wetsontwerp voor het concept BNP heeft gekozen omdat dat ook wordt gebruikt in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten. Over de concepten BNP-BNI zal ongetwijfeld nog worden gediscussieerd tijdens de besprekingen over de wijziging van de financieringswet voor het jaar 2002.

Een volgende senator meent te begrijpen uit de tekst van het voorliggende wetsontwerp dat de helft van de dotatie niet welvaartsvast wordt gemaakt. Waarom heeft men niet de hele dotatie welvaartsvast gemaakt ?

De vice-eerste minister verduidelijkt dat de regering met dit wetsontwerp enkel een anomalie rechtzet, maar niet fundamenteel het specifieke financieringssysteem van de Duitstalige Gemeenschap, dat reeds sedert 1983 bestaat, verandert. De fundamentele wijzigingen aan het financieringsstelsel van de Duitstalige Gemeenschap zullen, op basis van het Lambertmont-akkoord, worden doorgevoerd.

Artikel 4 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 5 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

IV. TEKSTCORRECTIES

Nederlandse tekst

In de artikelen 2, 3 en 4, het woord « bekomen » telkens vervangen door het woord « verkregen ».

In artikel 2, laatste lid, het woord « in » vervangen door het woord « voor ».

In artikel 5 de uitdrukking « het totale uit de Rijksbegroting uitgetrokken krediet » telkens vervangen door de uitdrukking « het totale op de Rijksbegroting uitgetrokken krediet ».

De commissie stemt in met deze tekstcorrecties.

V. EINDSTEMMING

Het wetsontwerp wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Jean-Marie HAPPART.
De voorzitter,
Armand DE DECKER.

BIJLAGE

Kredieten van de Rijksbegroting die zijn toegevoegd aan de dotatie van de Duitstalige Gemeenschap om de bevoegdheden inzake onderwijs voor het begrotingsjaar 1989 te financieren.

Wedden en lopende uitgaven (a) 1 416,2
Specifieke behoeften (a) 262
Dotaties voor de schoolgebouwen (a) 48,4
Saldi van het Fonds voor schoolgebouwen (a) 18
Specifiek krediet (b) 40
Subtotaal 1 784,6
Gecumuleerde indexering 1990-2000 446
Overschotten personenbelasting voor de herfinanciering van het onderwijs voor het begrotingsjaar 2000 (c) 221
Totaal (geïndexeerd bedrag voor het begrotingsjaar 2000 van de theoretische basisfinanciering van het onderwijs) 2 451,6

(a) Bron : Stuk Senaat, nrs. 927/1, 2 en 3, 1989-1990; Stuk Kamer, nrs. 1254-1 en 2, 89/90.

(b) Besluit van het Overlegcomité federale regering/gemeenschaps- en gewestregeringen.

(c) Sint-Michielsakkoorden.


(1) Stuk Raad van de Duitstalige Gemeenschap, 1999-2000, nr. 42/2.

(2) Zie bijlage.