2-457/1 | 2-457/1 |
31 MEI 2000
Een van de belangrijkste aspecten van de mondialisering is de totstandkoming van een mondiale geldmarkt waarvan de rol in de economie van alle landen doorslaggevend is.
De kapitaalmarkt heeft een snelle groei gekend en ontwikkelt zich steeds vrijer. Dat geldt in het bijzonder voor de valutamarkt. De internationale financiële transacties op de valutamarkten vertegenwoordigen vandaag meer dan 1 500 miljard dollar.
Die sector ontsnapt in zeer ruime mate aan elke vorm van nationale en internationale controle. De kapitaalmarkt was lange tijd een markt die beperkt bleef tot de economieën van de rijke landen. De gevaren voor deregulering waren toen kleiner wegens de controle die aan de financiële sector werd opgelegd door de instellingen voor bedrijfseconomisch toezicht en de nationale banken van de ontwikkelde landen.
Het jongste decennium werd gekenmerkt door de deregulering van die markten in de groeilanden en de derdewereldlanden en dit onder meer onder druk van de programma's voor structurele aanpassing die door het IMF werden opgelegd. De geïndustrialiseerde landen bleken terzelfder tijd niet in staat een doeltreffende controle uit te oefenen op de meest gewaagde vormen van financiële speculatie (vaak georganiseerd vanuit fiscale paradijzen) waarmee de grootste banken ter wereld en andere financiële tussenpersonen (pensioenfondsen, ...) zich, buiten balans, bezighielden.
De economische crises die sedert 1995 achtereenvolgens Mexico, Indonesië, Maleisië, de Filippijnen, Thailand en Brazilië hebben getroffen, hebben voor elk van die landen en voor de groeilanden in hun geheel dramatische gevolgen gehad. Het is niet overbodig er in dit verband aan te herinneren dat de Aziatische crisis van 1998 in dat gebied groeidalingen heeft veroorzaakt van om en bij de 13,7 % van het BBP in Indonesië en van 8 % in Thailand. Die plotse daling heeft dramatische gevolgen gehad voor de bevolking. Zo heeft het Internationaal Arbeidsbureau vastgesteld dat het werkloosheidscijfer van 1996 tot 1998 is opgelopen van 4,9 % tot 15 % in Indonesië en van 2 % tot 6 % in Thailand. In dezelfde periode devalueerde de Indonesische roepie in enkele dagen tijd met 80 % en werden tal van voedingsproducten 80 % duurder, wat geleid heeft tot een zelden geziene hongersnood.
Die economieën konden alleen gered worden door de massale injectie van overheidskapitaal uit de ontwikkelde landen. Het internationale bankwezen kreeg een lelijke knauw en de politieke autoriteiten van de geïndustrialiseerde landen hebben uit die crises kunnen leren hoe broos het wereldwijde financiële stelsel wel is. Japan heeft zwaar geleden onder de crisis en onder de instorting van zijn banksysteem.
Een betere overheidscontrole op de financiële sector is onontbeerlijk. Die controle kan niet worden uitgeoefend per land en moet mondiaal worden opgevat. Zoals talrijke waarnemers hebben opgemerkt, moet het de eerste taak van de geïndustrialiseerde landen zijn om, met behulp van bestaande instellingen (IMF, groep van Bazel, centrale banken), wereldwijd een aantal regels toe te passen die de geïndustrialiseerde landen in het verleden in staat hebben gesteld de financiële sector in hun land te regelen en te begeleiden.
De regering van de problemen die wereldwijde financiële markten met zich brengen, impliceert een radicale verbetering van de wisselkoersmechanismen. Door het huidige systeem van vaste wisselkoersen zijn de middelen waarover de Staten beschikken om vat te krijgen op de speculatie ruim onvoldoende. Niettegenstaande het feit dat de groeilanden een beter rendement bieden, leidt het minste gevaar voor (reële of veronderstelde) inflatie of voor vertraging van de economie tot golven van speculatie. Het enige middel om hiertegen in te gaan is het pijlsnel optrekken van de rentevoeten op korte termijn, wat de speculatie nauwelijks afremt, de reserves als sneeuw voor de zon doet verdwijnen en na enkele weken uitmondt in vlottende koersen en een instorting van de munt. De enigen die baat hebben bij dit soort operaties zijn de speculanten wier actiemiddelen veel aanzienlijker zijn dan de mogelijkheden om weerwerk te bieden van de Staten wier munt wordt aangevallen. Vlottende wisselkoersen leveren de Staten die ze toepassen volledig over aan de willekeur van de markt. De schommeling van de relatieve prijzen haalt de productie en de investeringen overhoop en levert de economieën van die landen over aan prijsverschillen en aan instabiliteit, waarvan de gevolgen door de bevolkingen duur moeten worden betaald.
Die toestand heeft Nobelprijswinnaar voor economie, James Tobin, er in 1978 toe gebracht zand in het raderwerk van de wereldeconomie te strooien via een voorstel tot heffing op financiële transacties op korte termijn teneinde de volatiliteit op korte termijn die voor de reële economieën, in het bijzonder de kleine en die van de groeilanden, uitermate destabiliserend werkt. Dit voorstel is een antwoord op de liberale theorie van Friedman die stelt dat wisselkoersmechanismen een inconsistente binnenlandse beleidsvoering weerspiegelen. De wisselkoersen zouden slechts onstabiel zijn omdat het gevoerde monetaire en fiscale beleid onstabiel is. De oplossing zou dus bestaan in een goed economisch en fiscaal beleid daar de markt slechts de slechte leerlingen afstraft.
De Aziatische crisis en de Braziliaanse crisis hebben aangetoond dat indien er al een verband is tussen inconsistent binnenlands economisch beleid en onstabiliteit van de wisselkoersen, het niet zeker is dat gezond beleid voldoende is om voor wisselkoersstabiliteit te zorgen. De markt is in dit opzicht ver van perfect en rationeel. De asymmetrie van de informatie, het ontbreken van betrouwbare statistieken, de morele gok (de overtuiging van speculanten dat de vervlechting van de markten er altijd zal toe leiden dat de overheid het gelag betaalt, wat hen ertoe aanzet af te zien van rationeel risicobeheer), de crises die zichzelf in het leven roepen, de speculatie, tonen aan dat zeker de kapitaalmarkt ver van perfect is.
Reeds in april 1998 heeft het interim-comité van het IMF, onder het voorzitterschap van de Belgische minister van Financiën, in Washington een actieprogramma voorgesteld ter verscherping van het toezicht op de financiële markten en ter bevordering van een geordende liberalisering van de kapitaalbewegingen. Het wil ook de privé-sector betrekken bij de oplossing van de financiële crises.
Zoals de wereldhandel (WTO) of de arbeidsmarkt (IAO) moet ook de kapitaalmarkt geregeld worden, waarbij ervoor gezorgd wordt dat de investeringen in de groeilanden niet worden afgeremd want die zijn noodzakelijk voor de economische en sociale ontwikkeling van die landen.
Het zou in dit verband evenwel een vergissing zijn het ingrijpen te beperken tot één enkel instrument, namelijk de Tobin-heffing. Het gevaar is dan immers dat de technische kritiek op dit instrument, die grotendeels terecht is, tot de conclusie leidt dat, aangezien de Tobin-heffing een onvolmaakt instrument is, de toestand toch niet verholpen kan worden en men alles maar bij het oude moet laten.
Een heffing op de financiële speculatie kan slechts een geïntegreerd onderdeel zijn van een veel ruimer en veel doeltreffender plan.
Tal van internationale organisaties spelen een rol op dit terrein (het IMF, de Wereldbank, de Bank voor internationale betalingen, de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling, de G22, de G10, de G8, de G7, de OESO, de centrale banken, de Groep van Bazel en, op het Europese niveau, de Europese Unie, de Europese Centrale Bank en de instellingen voor bedrijfseconomisch toezicht). Het gebrek aan doorzichtigheid bij die diverse instellingen is volkomen in strijd met de goede werking ervan. Die instellingen zouden dus direct gecontroleerd moeten worden door de parlementen en de regeringen van de lidstaten. Dit impliceert dat systematisch verslag wordt uitgebracht aan die parlementen en regeringen, dat vragen gesteld kunnen worden en dat parlementaire afvaardigingen kunnen deelnemen aan de algemene vergaderingen van die instellingen.
België zou de fusie van de Wereldbank en het IMF moeten eisen of alvast een verder doorgedreven toenadering en coördinatie alsmede de omvorming van dat orgaan tot een Raad voor economische veiligheid. Die instelling zou dan, wanneer zij over de geëigende financiële actiemiddelen beschikt, kunnen ingrijpen ten aanzien van Staten die een toevluchtsoord en een actieterrein zijn voor speculanten of die niet voorzien in een minimaal toezicht op hun eigen financiële sector.
De maatregelen ter controle van de financiële sector in de geïndustrialiseerde landen zouden moeten worden uitgebreid tot alle activiteiten van banken en andere financiële tussenpersonen, met inbegrip van hun activiteiten buiten balans, en tot hun partners of filialen in landen waar de prudentiële controle niet bestaat of ontoereikend is. Het zou wenselijk zijn de Groep van Bazel de opdracht te geven in dit verband voorstellen te doen. De medewerking van de privé-sector is onontbeerlijk.
In aansluiting op het vorige punt moeten ook de schuldeisers van de privé-sector betrokken worden bij zowel het voorkomen als het beheren van crisistoestanden (beding over collectief optreden bij obligatieschulden, het uitsluiten van de morele gok, verplichte herschikking van alle schulden op initiatief van het IMF). Het is ook wenselijk internationale normen op te leggen waarvan de toepassing gecontroleerd wordt door het IMF, dat als supranationale autoriteit eventueel financiële sancties oplegt die dan door de soevereine lidstaten van het IMF ten uitvoer worden gelegd. De kapitaalbewegingen moeten op geordende wijze worden geliberaliseerd, waarbij het IMF tijdelijke of specifieke afwijkingen kan toekennen (controle op kapitaalbewegingen op zeer korte termijn, zoals de Chileense heffing). De ervaring leert immers dat de liberalisering geleidelijk moet verlopen. Daarbij moet vooral voldaan zijn aan de voorwaarde dat op binnenlands niveau de hand wordt gehouden aan de regels inzake doorzichtigheid en corporate governance.
De heffing op internationale kapitaaltransacties zoals James Tobin die ziet, is op zich geen grote rem voor de markt. Wordt de opbrengst van die heffing bovendien gebruikt voor de ontwikkeling van de armste landen, dan gaat het niet alleen om een nobel maar ook nog om een wenselijk doel.
De grootste voordelen van de Tobin-heffing zijn de eenvoud van het systeem, de opvoedende waarde en de symbolische functie ervan. De grootste nadelen ervan zijn de ontwijking (wat een dwingende regeling zoals onder punt 1 beschreven impliceert), de vervanging door andere activa (derivaten) en de politieke problemen (de weerstand kan ook komen van de groeilanden die ervoor vrezen dat financiële beleggers andere wegen zullen zoeken).
De Spahn-heffing, die gebaseerd is op het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel vormt een interessante correctie. Spahn stelt dat, in normale omstandigheden, dat wil zeggen zolang de transacties plaatshebben binnen de fluctuatiemarges aan beide kanten van de gemiddelde waarde die de betrokken munt in de daaraan voorafgaande weken had, de Tobin-heffing kan worden toegepast. Bij speculatieve aanvallen daarentegen kan enkel een hoge extra belasting de speculatie afremmen. De kritiek op de Spahn-thesis (onzekerheid over de prijzen op de markten) kan worden weerlegd op voorwaarde dat de rol van het IMF als Raad voor economische veiligheid belangrijker wordt.
Er zijn evenwel reeds mechanismen als de Chileense heffing toegepast. Die mechanismen leiden tot extra financiële kosten bij elke transactie die op korte termijn (bijvoorbeeld op minder dan drie maanden) plaatsheeft.
België alleen kan het wereldwijde financiële systeem niet hervormen. Onze aanwezigheid in verschillende internationale instellingen en op internationale fora stelt ons evenwel in staat een aantal initiatieven en maatregelen te nemen en te steunen die het mogelijk maken die mondiale financiële structuur te verbeteren. Op Europees vlak zou het bepalen van een gemeenschappelijk standpunt van de lidstaten de eerste economische mogendheid in staat stellen op doorslaggevende wijze invloed uit te oefenen bij het uitwerken van degelijke oplossingen.
In dit verband zou het nuttig zijn dat België, naar aanleiding van de volgende vergadering van het interim-comité en de algemene vergadering van het IMF, een concreet voorstel doet dat gebaseerd is op de bovenstaande punten.
Op Europees niveau zou België de behandeling van een totaalplan moeten vragen om in ieder geval beslissingen te kunnen nemen tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van het jaar 2001.
Nu al zou België de kandidatuur van landen die wensen toe te treden tot internationale instellingen (IMF, OESO, Wereldbank, Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling) moeten verwerpen, zolang die landen geen duidelijke verbintenissen aangaan over het opstellen van regelgeving voor hun nationale markt en geen werk maken van controle op hun bank- en financieel systeem, alsmede van minimale en doeltreffende regels voor bedrijfseconomische toezicht.
Michel BARBEAUX. Georges DALLEMAGNE. |
De Senaat,
A. gelet op de dramatische gevolgen van de financiële crises voor de ontwikkeling van de groeilanden;
B. overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is maatregelen te nemen om de wereldwijde kapitaalmarkt te reguleren en een betere overheidscontrole op de financiële sector te waarborgen, zonder dat die maatregelen de economische en sociale ontwikkeling van de groeilanden hinderen;
vraagt de regering :
1. initiatieven te nemen ten gunste van de invoering van een directe politieke controle door de parlementen en de regeringen van de Staten die lid zijn van internationale instellingen (IMF, Wereldbank, Bank voor Internationale Betalingen, Europese Investeringsbank, Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, G22, G10, G8, G7, OESO, Centrale Banken, Groep van Bazel en, op het Europese niveau, Europese Unie, Europese Centrale Bank en instellingen voor bedrijfseconomisch toezicht), wat impliceert dat systematische verslag wordt uitgebracht aan die parlementen, vragen kunnen worden gesteld en parlementaire afvaardigingen kunnen deelnemen aan de algemene vergaderingen van die instellingen;
2. initiatieven te nemen zowel op het niveau van de Europese Unie als op dat van het interim-comité van het IMF om de voorwaarden te scheppen die onontbeerlijk zijn voor een betere controle op de financiële sector, die tot stand zou kunnen worden gebracht door de omvorming van het IMF tot een echte Raad voor economische veiligheid met verordenende bevoegdheden en een sanctiebevoegdheid;
3. te onderzoeken of het mogelijk is een heffing op internationale financiële speculaties in te voeren en hoe de privé-sector financieel betrokken kan worden bij de oplossing van financiële crises, terwijl tevens aan het IMF een grotere rol wordt toegekend;
4. die concrete voorstellen tot regulering van de kapitaalmarkt voor te leggen op de eerstkomende vergadering van het interim-comité en van de algemene vergadering van het IMF en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;
5. de verwerping te vragen van de kandidatuur van landen die wensen toe te treden tot internationale instellingen als het IMF, de OESO, de Wereldbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling indien die landen er zich niet toe verbinden een voldoende degelijke wettelijke, institutionele en financiële infrastructuur uit te bouwen ter regulering van de massale ingaande en uitgaande kapitaalstromen (dat wil zeggen een bank- en financieel systeem dat rekening houdt met de regels van doorzichtigheid en corporate governance);
6. op het Europese niveau te eisen dat een Europees totaalplan op de agenda van de Raad van ministers wordt geplaatst teneinde beslissingen in de bovenvermelde zin te kunnen nemen.
Michel BARBEAUX. Georges DALLEMAGNE. |