1-956/3

1-956/3

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

16 MAART 1999


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE EN DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW VAN DER WILDT


I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HOOFDINDIENER

De heer D'Hooghe, hoofdindiener van het voorstel, verklaart dat het politiek verlof voor het gemeente- en provinciepersoneel slechts geregeld is voor het geval zij politieke mandaten uitoefenen op gemeentelijk of provinciaal niveau.

Voor hogere overheden is tot op heden niets voorzien. Hij verwijst daarvoor naar de exhaustieve opsomming van mandaten in de toelichting bij het voorstel.

Het toeval wil dat voor het OCMW-personeel inmiddels al in een regeling werd voorzien via een decreet, althans voor het OCMW-personeel in Vlaamse gemeenten van het gewest.

Er is geen reden waarom gemeente- en provinciepersoneel moet achterblijven.

Het voorstel regelt ook een ander aspect, dat voortvloeit uit het bekleden van een openbaar ambt, nl. de reïntegratie na het ophouden van het politiek mandaat. Het is immers onontbeerlijk dat degenen die een mandaat uitoefenen als gemeente- of provincieambtenaar dan terug hun job kunnen opnemen.

Het voorstel voorziet ook een overgangsmaatregel voor de zittende mandatarissen, maar deze is stilaan zonder belang aan het worden, gezien de verkiezingen zo dicht genaderd zijn, dat deze bepaling slechts voor een paar weken gevolgen zal kunnen verwekken.

II. BESPREKING

Een lid verklaart het volledig eens te zijn met de strekking van het voorstel, doch doet opmerken dat een goede legistieke regel wil dat de hogere besturen vóór de ondergeschikte besturen worden geciteerd. Hij vraagt om in het tweede lid van artikel 2 het woord provincie en gemeente te verwisselen van plaats.

De commissie beslist deze omwisseling te aanvaarden als technische correctie.

Verder laat hetzelfde lid opmerken dat in de opsomming van het voorgestelde artikel 2 de vermeldingen onder het zevende en achtste streepje overbodig zijn, vermits deze ambten al vervat zijn onder het derde en het zesde streepje.

De heer Vergote c.s. dienen een amendement (nr. 1) in om hieraan tegemoet te komen.

De vorige spreker vraagt zich ook af of het negende streepje nog zin heeft.

De minister verklaart dat de staatssecretarissen van het Brussels Gewest geen deel uitmaken van de Brusselse regering, en dat deze vermelding bijgevolg niet overbodig is.

Een lid vraag waarom artikel 2 de leden van de Duitstalige Raad niet laat genieten van de voordelen van de wet.

De hoofdindiener verklaart dat zulks overbodig is, vermits de leden van die Raad slechts deeltijdse prestaties vervullen. Hun ambt kan niet vergeleken worden met dat van de leden van andere wetgevende vergaderingen.

III. STEMMINGEN

Artikel 1

Dit artikel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 2

Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus geamendeerd artikel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Artikelen 3 en 4

Beide artikelen worden aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.


Het geheel van het voorstel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van haar verslag.

De rapporteur,
Francy VAN DER WILDT.
De voorzitter,
Joëlle MILQUET.