1-1247/2 | 1-1247/2 |
2 FEBRUARI 1999
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp heeft op de agenda gestaan van de commissievergadering van 2 februari 1999.
Het wetsontwerp, dat op 1 februari 1999 door de Senaat werd geëvoceerd, hangt samen met het wetsontwerp houdende sommige maatregelen inzake sociale verkiezingen (Stuk Senaat, nrs. 1-1248/1 en 2) dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
De minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen heeft dit wetsontwerp als volgt toegelicht.
De sociale verkiezingen voor de aanwijzing van de werknemersvertegenwoordigers in de ondernemingsraden en in de comités voor preventie en bescherming op het werk moeten om de 4 jaar worden georganiseerd in de ondernemingen en instellingen van de privé-sector die een bepaald aantal werknemers tewerkstellen.
De vorige sociale verkiezingen hadden plaats in mei 1995, de volgende verkiezingen zouden dus moeten worden georganiseerd in de lente van 1999 (datum te bepalen bij koninklijk besluit na advies van de NAR).
Aangezien de onderhandelingen die zullen moeten worden gevoerd ter uitvoering van het nieuwe intercentraal akkoord op sectoraal en ondernemingsvlak in het voorjaar van 1999 dus in volle verkiezingsperiode moeten plaatsvinden, is het wenselijk gebleken deze sociale verkiezingen met 1 jaar uit te stellen, zodat ze in een serener klimaat kunnen plaatsvinden.
Aangezien de centrale akkoorden steeds voor 2 jaar worden gesloten, hetgeen nog bevestigd werd in de wet van 26 juli 1996, kan dankzij deze verdaging met 1 jaar in de toekomst worden vermeden dat de voorbereiding van de verkiezingen nog samenvalt met de onderhandelingen die volgen op een centraal akkoord.
Het ter bespreking liggende ontwerp regelt het eenmalig uitstel van de eerstvolgende sociale verkiezingen tot in 2000 en de daaraan gekoppelde begeleidende maatregelen (verlenging mandaten en bescherming met 1 jaar, enz.). Een eenmalig uitstel van de sociale verkiezingen dient te geschieden in omstandigheden die de sociale democratie zo weinig mogelijk verstoren. Daarom moeten een reeks begeleidende maatregelen worden genomen die de werking van de huidige ondernemingsraden en preventiecomités voor een bijkomend jaar in de beste omstandigheden kunnen laten verlopen. Het betreft hier de verlenging van de mandaten, de bescherming en de werkingsfaciliteiten alsmede sommige waarborgen voor de evenwichtige samenstelling van de betrokken organen.
Het ontwerp bevat ook enkele bepalingen die te maken hebben met de vraag op welk niveau de technische bedrijfseenheid wordt beschouwd die een overlegorgaan moet krijgen.
Het wetsontwerp bevat voorts een aantal tekstwijzigingen die geen verband houden met het uitstel van de verkiezingen en meer bepaald de nieuwe bepalingen waardoor de oprichting van de inspraakorganen beter kan worden afgestemd op de structurele wijzigingen in de ondernemingen ten gevolge van de talrijke reorganisaties die we kennen.
Het is belangrijk te onderstrepen dat hoewel het uitstel van de verkiezingen met 1 jaar nooit de formele goedkeuring van de vakbonden kreeg, het voorliggende ontwerp in rechtstreekse samenwerking met de werkgevers- en werknemersorganisaties werd voorbereid.
De minister verstrekt nog de volgende uitleg over het uitstel van de sociale verkiezingen en de begeleidingsmaatregelen.
Het uitstel
De mandaten van de leden van de ondernemingsraad en van de comités voor preventie en bescherming op het werk waarvan de normale looptijd 4 jaar bedraagt, worden met 1 jaar verlengd. De volgende sociale verkiezingen zullen immers plaatshebben in de loop van het jaar 2000 op een later bij koninklijk besluit vast te stellen datum (artikel 2, lid 1 en lid 2).
De bijzondere bescherming tegen ontslag waarvan de effectieve leden en de plaatsvervangers van de ondernemingsraden en de comités alsmede de kandidaat-werknemersafgevaardigden genieten krachtens de wet van 19 maart 1991, wordt verlengd met eenzelfde termijn als het mandaat (artikel 2, lid 3).
Bijzondere regels tot opvulling van de mandaten die vacant zijn geworden gedurende de verlenging van de « legislatuur » (artikel 3, §§ 1 en 2).
Het uitstel van de verkiezingen met 1 jaar dreigt voor problemen te zorgen voor de vertegenwoordiging van de werknemers in de bestaande organen wanneer belangrijke personeelsbewegingen of wijzigingen in de structuur van het personeel hebben plaatsgevonden in de loop van de legislatuur.
Om te voorkomen dat bepaalde interprofessionele representatieve werknemersorganisaties niet meer zouden vertegenwoordigd worden in een orgaan terwijl ze nochtans vertegenwoordigd waren sinds de laatste verkiezingen van 1995, voorziet het ontwerp in een bijzondere procedure ter vervanging van mandatarissen die uitzonderlijk zal worden toegepast gedurende de verlenging van de mandaten in 1999 en 2000.
Dit recht wordt slechts toegekend aan organisaties die alle werknemerscategorieën vertegenwoordigen (ABVV, ACLVB en ACV), en dit ten belope van slechts 1 mandaat voor alle personeelscategorieën samen die zij vertegenwoordigen (werklieden, bedienden, jonge werknemers en in de ondernemingsraad ook kaderleden).
Deze bijzondere en tijdelijke procedure is van toepassing indien twee voorwaarden tegelijkertijd vervuld worden :
1. het totaal aantal effectieve werknemersvertegenwoordigers van alle organisaties samen moet gedaald zijn beneden de helft van het aantal dat het resultaat was van de verkiezingen in 1995;
2. een interprofessionele representatieve werknemersorganisatie die in 1995 één of meer personeelsafgevaardigden telde, die door haar zelf of door één van haar vakcentrales waren voorgesteld, is niet meer vertegenwoordigd in de schoot van het betreffende orgaan.
Deze plaatsvervanger zal door de betreffende interprofessionele organisatie mogen worden gekozen onder de gewone of plaatsvervangende leden van het andere orgaan. Indien volgens deze procedure geen plaatsvervangers kunnen aangesteld worden, mag de interprofessionele organisatie een plaatsvervanger kiezen onder de leden van de vakbondsafvaardiging of onder de niet verkozen kandidaten. Een amendement aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft deze vervangingsregeling nog verfijnd.
Verlenging van de conventionele bepalingen die betrekking hebben op de organen waarvan het bestaan wordt verlengd (artikelen 4 en 5). Het betreft hier bijvoorbeeld vormings- en vergaderfaciliteiten.
In een bepaald aantal sectoren wordt de vernieuwing van de vakbondsafvaardiging verbonden aan de sociale verkiezingen van de raden en comités. Het mandaat van de leden van deze vakbondsafvaardigingen wordt verlengd tot aan de verkiezingen die zullen plaatsvinden in het jaar 2000, met alle eraan verbonden waarborgen, tenzij er een andersluidende overeenkomst bestaat (artikel 5).
De minister handelt vervolgens over de wijzigingen aangebracht in de regels betreffende de oprichting en de werking van de raden en de comités (Hoofdstuk III).
De belangrijkste wijzigingen in dit hoofdstuk hebben betrekking op het vermoeden dat verschillende juridische entiteiten slechts één enkele onderneming vormen voor de instelling van een ondernemingsraad of een preventiecomité (artikel 6, 2º, voor de ondernemingsraden en 16 voor de comités voor preventie en bescherming op het werk).
Het ontwerp wijzigt de voorwaarden van het vermoeden volgens hetwelk verscheidene juridische entiteiten slechts één technische bedrijfseenheid kunnen vormen.
Het nieuwe stelsel beoogt economische en sociale criteria in aanmerking te nemen die pertinent zijn in het kader van het bestaan van de onderneming om uit te maken of verscheidene juridische entiteiten één technische bedrijfseenheid vormen.
Het ontwerp waarborgt een evenwicht door een verdeling van de bewijslast in te stellen die voortaan niet meer exclusief op de werknemers en hun organisaties rust.
Opdat het nieuwe vermoeden zou spelen, is het in eerste instantie nodig het bewijs te leveren dat voorwaarden vervuld zijn die veeleer van economische aard zijn; daarnaast moeten bovendien enkele bewijselementen geleverd worden inzake de sociale samenhang tussen de verschillende entiteiten.
Wat de economische voorwaarden betreft moet bewezen worden dat één van de hiernavolgende twee voorwaarden vervuld is :
a) ofwel dat deze verschillende juridische entiteiten deel uitmaken van éénzelfde economische groep of worden beheerd door éénzelfde persoon of door éénzelfde groep van personen : het gaat hier bijvoorbeeld over groepen van moedermaatschappijen, filialen, of maatschappijen verbonden via een « joint venture » of familiale groepen;
b) ofwel dat de activiteiten van de juridische entiteiten onderling verbonden zijn : zij kunnen hetzij een zelfde activiteit hebben (bijvoorbeeld een hotelketen of een keten van restaurants of van winkels), hetzij activiteiten die op elkaar zijn afgestemd, zoals een productieactiviteit en een coördinatieactiviteit.
Ingevolge een amendement aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt bovendien gepreciseerd dat een preventieadviseur noch de werkgever noch de werknemers mag vertegenwoordigen in de ondernemingsraad of het preventiecomité; dit verbod is evenwel beperkt tot de onderneming waarin deze adviseur zijn funcie van preventieadviseur uitoefent.
Wanneer het bewijs van een van deze twee voorwaarden van veeleer economische aard is geleverd, is het bovendien nodig dat de eiser (doorgaans de werknemers of hun organisaties) enkele bewijselementen levert dat er een sociale samenhang tussen deze verschillende entiteiten bestaat; bijvoorbeeld een gemeenschappelijk personeelsbeheer, het feit af te hangen van hetzelfde paritair comité of subcomité, eenzelfde arbeidsreglement of collectieve arbeidsovereenkomsten te bezitten, enz.
Indien dit bewijs over de economische samenhang en dit begin van bewijs over de sociale samenhang geleverd worden, heeft de werkgever of hebben de werkgevers de mogelijkheid het tegenbewijs te leveren, met name dat deze entiteiten geen sociale criteria vertonen die het bestaan van één enkele technische bedrijfseenheid kenmerken.
Over dit wetsontwerp worden geen opmerkingen gemaakt.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt ter stemming gelegd en aangenomen met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzister, |
Andrée DELCOURT-PÊTRE. | Francy VAN DER WILDT. |