1-419/17 | 1-419/17 |
14 OKTOBER 1998
Op 23 december 1996 diende de heer Weyts een wetsvoorstel op het spel in. Dit wetsvoorstel werd door de commissie tijdens haar vergadering van 13 november 1996 besproken, waarna de commissie besliste het advies van de Raad van State in te winnen.
De Raad van State heeft zijn advies op 21 januari 1997 uitgebracht. Ingevolge dit advies, diende de heer Weyts 34 amendementen op zijn oorspronkelijk wetsvoorstel in. Ook andere commissieleden dienden amendementen in.
De commissie besprak het advies en de amendementen tijdens haar vergaderingen van 23 april en 20 mei 1997. Tijdens deze vergaderingen deelde de vertegenwoordiger van de minister van Justitie de commissie mede dat ook de minister een wetgevend initiatief in deze materie voorbereidde en op 19 januari 1998 diende de regering haar ontwerptekst in als een amendement (Stuk Senaat, nr. 1-419/4), dat ertoe strekte het opschrift en het volledig bepalend gedeelte van het wetsvoorstel te vervangen.
De commissie heeft tijdens haar vergadering van 4 februari 1998 beslist om haar werkzaamheden verder te zetten op basis van het regeringsamendement. De eerste 38 amendementen werden door hun auteurs ingetrokken en er werden nieuwe amendementen ingediend op het regeringsamendement (amendementen nrs. 40 tot en met 154 Stukken Senaat, nrs. 1-419/5-6-9 tot 16).
Vervolgens organiseerde de commissie op 25 maart 1998 een hoorzitting met de 8 burgemeesters van de gemeenten die een casino op hun grondgebied hebben en met vertegenwoordigers van Ladbrokes.
Aan de bespreking van het regeringsamendement en de subamendementen werden nadien verschillende vergaderingen gewijd, te weten op 1 en 21 april 1998, 16 en 24 juni 1998, 3 en 10 juli 1998 en 14 oktober 1998.
Homo ludens ... Sinds mensenheugenis bestaat de belangstelling voor het spel. Ook in België worden wekelijks hoge bedragen ingezet niet alleen op spelen en kansspelen maar ook op de producten van de Nationale Loterij (Lotto, Subito, Presto) en andere initiatieven.
Het doel van dit wetsvoorstel is een wettelijke basis voor de kansspelen te verlenen zodat een einde kan gesteld worden aan tal van bestaande misbruiken en gedoogzaamheden. Het is de bedoeling een kader te scheppen dat de speloperatoren zou binden aan strikte uitbatingsregels met als compensatie de zekerheid van beroep en van een redelijke winst.
Het voorstel vertrekt van een tweevoudig principe :
het uitbaten van kansspelen blijft à priori verboden;
een uitbatingstoelating moet beschouwd worden als een voorrecht dat bij overtreding of schending van de opgelegde regels onmiddellijk moet worden herroepen.
De wet van 24 oktober 1902 op het spel is voorbijgestreefd en ook het koninklijk besluit van van 13 januari 1975 houdende de lijst van speelapparaten waarvan de uitbating toegelaten is, is een model van spelindustriële archeologie dat de normale ontwikkeling van een bedrijf en de meest elementaire rechtszekerheid in het gedrang brengt.
Het is ook niet langer aanvaardbaar en juridisch onhoudbaar dat door de gedoogzaamheid van de procureurs-generaals onwettige handelingen voor een bepaalde groep worden toegelaten die verboden blijven voor een andere groep. De spelindustrie moet uit de grijze zone van de quasi delictuele sfeer worden gelicht om een normale bedrijfstak te worden met rechtszekerheid maar ook onderworpen aan een sluitende controle door de overheid en een billijke fiscaliteit.
De auteur van het wetsvoorstel heeft de problematiek bijzonder bestudeerd en ondernam studiereizen in Nederland, Oostenrijk en de Verenigde Staten van Amerika waar vooral de Staten Louisiana en Nevada (Las Vegas) werden bezocht onder leiding van de federale en nationale autoriteiten die ook de bestaande wetgeving telkens ter beschikking stelden en toelichtten zodat het wetsvoorstel uiteindelijk uitgroeide tot een document gesteund op rechtsvergelijking en ervaring uit het buitenland.
In tegenstelling met wat hier vaak wordt beweerd, is de spelsector in de Verenigde Staten volledig zuiver en gecontroleerd door de autoriteiten. Ook de opleiding van al degenen die betrokken zijn in de spelindustrie wordt zeer grondig gedaan en in Las Vegas is er zelfs een universiteit waar 12 000 studenten uit binnen- en buitenland zich bekwamen in alle aspecten van het spel. Ook de specialisten uit de eigen administratie van Financiën en Justitie werden geconsulteerd en het is zeker niet overdreven te stellen dat huidig wetsvoorstel misschien de meest strenge wetgeving ter wereld zou kunnen worden.
Het wetsvoorstel omvat drie luiken : een eerste luik betreft de casino's; het tweede luik betreft de lunaparken en speelautomatenhallen; een derde luik betreft de horecainstellingen.
De paardensport werd niet opgenomen in het wetsvoorstel omdat op het ogenblik van de samenstelling van het voorstel de toestand in eigen land zo verward was dat het moeilijk was daar vaste normen in vast te leggen. Ook omvat het voorstel niet de producten van de Nationale Loterij die aan een eigen wetgeving onderworpen zijn en beperkt het zich uitsluitend tot kansspelen als privé-activiteiten.
In het eerste luik wordt als uitgangspunt gesteld dat het uitbaten van kansspelen in België principeel verboden blijft. Uitzonderingen kunnen worden toegestaan door een stelsel van vergunningen. Een kandidaat-uitbater van een casino wordt eerst grondig doorgelicht zowel op financieel vlak (solvabiliteit) als op het morele vlak. Dit laatste omvat niet alleen de voorwaarde van een blanco strafregister maar wordt ook de levenswandel, de familie en relaties onderzocht om na te gaan of niets ongunstigs kan worden vermeld. Ook moeten de kandidaten het bewijs leveren van een vakbekwaamheid. In de Verenigde Staten gebeurt deze doorlichting door het FBI en niet alleen worden de kandidaten in kwestie maar ook hun familie in het onderzoek betrokken. Zelfs familieleden in Europa worden verhoord door rogatoire commissies om mogelijke banden met de maffia of andere ongewenste milieu's uit te sluiten.
Het wetsvoorstel wenst ook een einde te stellen aan de ouderwetse mechanische toestellen die gemakkelijk gemanipuleerd kunnen worden. Een modernisering van de apparatuur dringt zich op om efficiente controle mogelijk te maken. Het is de bedoeling alle toestellen onderling met elkaar te verbinden in een netwerk dat leidt naar een centrale computer op het departement van Financiën en ook Justitie. De controle is zo nauwkeurig dat zelfs iedere inworp van een muntstuk in om het even welk toestel kan worden geregistreerd qua datum, tijd en plaats. Hetzelfde geldt voor iedere uitworp van munten. Wanneer het toestel wordt geopend of op een onorthodoxe manier wordt gemanipuleerd, wordt ook dit onmiddellijk gesignaleerd aan de centrale computer. Het is niet overdreven te stellen dat wij als het netwerk eenmaal is uitgebouwd, in België over een volledig sluitende controle zullen beschikken, wat meebrengt dat ook fiscaal de resultaten optimaal zullen zijn voor de overheid.
Voor personen die een vergunning tot uitbating hebben bekomen geldt slechts één sanctie, namelijk dat hun vergunning wordt ontnomen. Het systeem van geldboetes of voorwaardelijke straffen lijkt inderdaad niet efficiënt. Alleen het ontnemen van de vergunning, wat ook het einde betekent van alle activiteiten, wordt als doeltreffend geacht. Dit kan dus ook het faillissement voor de betrokken uitbater betekenen. De uitbatingstoelating is dus werkelijk als een voorrecht te beschouwen dat onmiddellijk kan worden herroepen bij overtreding of schending van de wet.
Het voorstel hanteert dezelfde strenge normen voor het personeel dat tewerkgesteld wordt in de kansspelinrichtingen. Ook alle mecaniciens, leveranciers van toestellen, zowel binnenlandse als buitenlandse, tot zelfs onderhoudspersoneel toe, wordt met de strengste normen beoordeeld. Dit alles met de bedoeling te komen tot een zuivere sector.
Voor het ogenblik bestaan heel wat misbruiken en ook clandestiene speelholen zijn actief in ons land. Het legaliseren van de casino's zal ongetwijfeld een zware slag betekenen voor de clandestiniteit. Ook de gokverslaving en de strijd tegen het witwassen van gelden van criminele oorsprong wordt duidelijk in de wetgeving opgenomen. De auteur stelt dat het de zorg van allen moet zijn alle vormen van verslaving te bestrijden en te voorkomen, dus ook de gokverslaving. In het buitenland werden in het verleden herhaaldelijk studiedagen ingericht om deze problematiek te onderkennen en te bestuderen en het is verheugend te noemen dat ook in België grote vooruitgang wordt geboekt op dat domein. Een wettelijke en goede organisatie met een sluitende controle bewijst heel wat goede diensten aan de samenleving door de sector zuiver te maken en ervoor te zorgen dat alleen personen met hoge moraliteit betrokken worden in deze sectoren.
Wat de huidige geografische spreiding van de casino's in ons land betreft is het zo dat wij vier casino's hebben aan de kust en vier in het Waalse landsgedeelte. In het voorstel is ook een casino voorzien te Brussel, te Antwerpen en in het Duitstalig gebied.
De uitbreiding van het aantal casino's kan enerzijds natuurlijk een weerslag hebben op de bestaande casino's, doch anderzijds zou het ter beschikking stellen van de elektronische toestellen in de casino's de rentabiliteit van deze moeten waarborgen en verhogen zodat hun concurrentiepositie tegenover de buitenlandse casino's kan worden versterkt. Sinds jaren zijn de casino's vragende partij om te kunnen beschikken over elektronische kansspelen. België is het enige land in Europa en waarschijnlijk in de wereld waar dit niet werd gegund aan de uitbaters van casino's. Toch lijkt het de evidentie zelf dat ook de Belgische casino's zouden moeten kunnen beschikken over de elektronische kansspelen, zoals overal elders in de wereld. Nederland, Frankrijk en Duitsland zijn telkens dichtbij en zorgen ervoor dat vele inkomsten verloren gaan voor de eigen instellingen. Toch is het zo dat tot op vandaag in feite de Staat zelf de grootste organisator is van spelen door de producten van de Nationale Loterij massaal te propageren, zelfs met behulp van grote publicitaire campagnes in de media.
Onze Belgische casino's vervullen ook een belangrijke rol op het toeristische vlak. Tijdens de zomer- en vakantiemaanden zorgen zij voor een belangrijk cultureel aanbod van hoge internationale standing. Het prijskaartje van dit aanbod is aanzienlijk. Ook de lunaparken aan de kust zorgen voor een belangrijk element in de toeristische ontspanning.
Daarnaast moet ook de directe en indirecte tewerkstelling belangrijk worden genoemd.
Wat de horecasector betreft, meent de indiener dat sinds de koninklijke besluiten van de jaren 90 de bingo herleidde tot een eenvoudig amusementsspel, wij kunnen stellen dat niet alleen duizenden toestellen definitief verdwenen zijn, maar ook dat de gokverslaving werkelijk een halt werd toegeroepen. Het zou goed zijn moesten wij bij wet stellen dat de bingo het enige toegelaten toestel zou zijn dat in de horecasector kan worden opgesteld. Dit zou de wildgroei voorkomen en de zekerheid bieden dat alles binnen aanvaardbare normen wordt gehouden en gecontroleerd. Ook zouden maximaal drie toestellen per drankuitbating worden toegelaten en worden er strenge regels vastgelegd voor de uitbaters die de toestellen in drankgelegenheden laten exploiteren. Wel is het zo dat in werkelijkheid de opbrengst van de kansspelen de horecasector helpt zich in stand te houden.
De gestelde voorwaarden voor het bekomen van vergunningen liggen hoog, ook op het financiële vlak. Daarnaast blijven de strafrechterlijke sancties voor degenen die niet voldoen aan de wet volledig bestaan. De auteur van het wetsvoorstel vraagt dat het voorstel met de nodige spoed zou worden behandeld gezien wij dringend uit de onwettelijkheid moeten komen. Hij wijst er op dat reeds jaren werd beloofd aan de uitbaters van casino's om de elektronische toestellen op te stellen. Het college van procureurs-generaals was akkoord om het gedoogbeleid uit te breiden tot deze toestellen maar het is beter dat afstand wordt genomen van het gedoogbeleid en dat de wettelijkheid zijn intrede doet. Het is aan de wetgever om beslissingen te nemen en om de noodzakelijke controle uit te bouwen. De indiener van het wetsvoorstel is van oordeel dat het parlement principieel zou moeten beslissen dat de elektronische toestellen in de casino's kunnen worden opgesteld zoals de bingos in de herberguitbatingen. Dit algemeen principe lijkt logisch. Het is dan aan de uitvoerende macht om, vooral wat lunaparken en speelautomatenhallen betreft, een lijst op te stellen van toegelaten spelen.
Verschillende leden wijzen erop dat de term « spel » veel ruimer is dan de term « kansspel ». Het opschrift van het wetsvoorstel moet dan ook gewijzigd worden.
De minister van Financiën verklaart dat artikel 1 en het opschrift van het wetsvoorstel zijn overgenomen uit de wet van 24 oktober 1902 op het spel.
Een lid stipt aan dat de in dit wetsvoorstel behandelde problematiek eigenlijk zo oud is als de straat. Kansspelen zijn al 90 jaar verboden en desondanks wordt er in België naar hartelust gespeeld. Het lid wijst in de eerste plaats op de flagrante tegenstelling tussen de wetsbepalingen en de fiscale ontvangsten die gaan naar de twee gewesten waar zich casino's bevinden.
Dankzij de gerechtelijke tolerantie zijn acht casino's geopend : vier in Vlaanderen (aan de kust) en vier in Wallonië (in de toeristische Waalse provincies Luik en Namen). Telkens als de wet die de kansspelen verbiedt in deze casino's niet werd nageleefd, gaf de procureur des Konings bevel tot het sluiten van het nieuwe lokaal van het casino of tot het stopzetten van een activiteit met kansspelen. De gerechtelijke tolerantie in de drie genoemde provincies en de strafrechtelijke vervolgingen bij de opening van andere casino's leiden tot de merkwaardige situatie waarin het ministerie van Financiën strikte controle uitoefent op de taxatie van de verboden activiteiten.
Bovendien gaan deze sommen met uitzondering van een belastinginhouding volledig naar de twee gewesten waar zich casino's bevinden. Deze twee gewesten profiteren dus van de situatie, terwijl er in het Brusselse Gewest geen casino is, wat in Brussel al enkele jaren voor heel wat opschudding zorgt en heeft geleid tot een aantal projecten voor de oprichting van casino's, waaronder twee ernstige.
Tenslotte benadrukt het lid dat tal van verschillende wetgevende initiatieven zijn genomen.
Tijdens de regering Martens V nam de toenmalige minister van Justitie J. Gol reeds een initatief om de situatie te regulariseren. Een voorontwerp van wet werd goedgekeurd in de Ministerraad en overgezonden naar de Raad van State. De meeste opmerkingen van de Raad van State konden probleemloos in het voorontwerp van wet worden verwerkt, maar een van de opmerkingen had het verdwijnen van het voorontwerp tot gevolg. Het ging met name om de bepaling volgens welke de concessiehouders met een exploitatievergunning hun casino slechts konden exploiteren tot het einde van de concessie. Daarna zou de concessie worden toegewezen aan de meest biedende. In plaats van meer financiële en meer rechtszekerheid kon deze situatie alleen leiden tot grote moeilijkheden, aangezien de concessiehouders schadevergoeding hadden kunnen eisen van de overheid wanneer hun concessie werd ingetrokken vóór de vervaldag.
Sindsdien zijn vele andere intiatieven genomen. In Brussel geeft de huidige situatie aanleiding tot veel discussie, zelfs tot ruzie tussen bepaalde Brusselse gemeenten. Bepaalde politici van het Brusselse Gewest willen niet eens dat in Brussel een casino wordt geopend.
Het lid wil weten welke wetsbepalingen nu van kracht zijn en welke fiscale inkomsten de twee gewesten uit deze activiteiten halen.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën antwoordt dat de volgende bepalingen deze aangelegenheid regelen :
de wet van 24 oktober 1902 op het spel, gewijzigd in 1963 en 1975 (de wijziging van 1975 had betrekking op de aanwezigheid van jackpots in drankgelegenheden);
een aantal bepalingen van het Strafwetboek, met name artikel 305 en de algemene bepalingen betreffende speelhuizen;
de wet van 15 juli 1960 tot zedelijke bescherming van de jeugd, die de toegang tot bepaalde instellingen, en met name speelhuizen, wil verbieden aan minderjarigen.
Op fiscaal gebied zijn er de algemene inkomstenbelastingen, de taks op spelen en weddenschappen en de taks op de speelautomaten.
De bestaande acht casino's brachten in 1995 samen 750 miljoen fiscale ontvangsten op. Het is dus verbazingwekkend dat bepaalde onderzoeksbureaus voorspiegelen dat een casino in Brussel 1 tot 3 miljard zou kunnen opbrengen, wat twee- tot driemaal zoveel is als de huidige ontvangsten van de acht andere casino's samen !
Een lid vraagt of dit opvallende verschil betekent dat de belastingheffing in de acht bestaande casino's slecht is georganiseerd of dat men ervan uitgaat dat een casino in Brussel spelers zal aantrekken die momenteel in het buitenland spelen. Een deel van de inkomsten zou van Antwerpenaars komen die veeleer geneigd zullen zijn in Brussel te spelen dan elders. Een casino in Brussel zou spelers kunnen aantrekken die anders niet in België zouden spelen, bijvoorbeeld buitenlanders op doorreis. Het lid verbaast zich over het geringe bedrag van de belastingheffing.
Volgens de minister van Financiën vertonen de belastingontvangsten van de casino's een voortdurende en aanzienlijke stijging. Uiteraard is het verschil (750 miljoen tegen 1 tot 3 miljard) verbazingwekkend groot. Dat een casino te Brussel mensen zou doen spelen die momenteel niet spelen, staat vast. Dan is er ook nog de Antwerpse regio : de helft van de klanten van het casino van Breda is afkomstig uit de Antwerpse Kempen. De vraag blijft natuurlijk of een casino in Brussel deze stroom kan doen keren.
Een lid beweert dat in de begroting van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest voor het jaar 1997 een bedrag van 300 miljoen ontvangsten van de casino's is opgenomen. Spreker vraagt of dit cijfer realistisch is.
De minister van Financiën meent dat een bedrag van 300 miljoen in elk geval veel realistischer is dan 1 tot 3 miljard. Dat bedrag is haalbaar op voorwaarde dat het casino een heel jaar kan draaien. De minister heeft echter, naar aanleiding van een vraag van een volksvertegenwoordiger, op 6 november 1997 duidelijk verklaard dat er in Brussel geen casino zal komen zonder een wet die dit toestaat.
Een ander lid vindt de schatting van de Brusselse minister van Begroting te optimistisch aangezien de wet nog steeds niet is goedgekeurd.
Volgens de minister van Financiën heeft het voorliggende wetsvoorstel de verdienste dat het bestaat, het probleem duidelijk afbakent en een aantal zaken regelt die hetzij illegaal (de casino's), hetzij verouderd (de lunaparken) zijn. Het voorstel behandelt ook het witwassen van geld, de financiële en morele doorlichting van de kandidaat-exploitanten in de sector van de speelautomaten en de organisatie van een systematische controle op de apparaten en in de casino's.
Binnen het ministerie van Justitie zijn deze problemen onderzocht door een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Economische Zaken, van de gerechtelijke politie, het parket en het departement Justitie. De minister geeft toe dat het voorliggende wetsvoorstel erg nuttig is geweest tijdens de discussie binnen deze werkgroep. De minister van Justitie vindt de goedkeuring van een wetsvoorstel of wetsontwerp over deze problematiek om verschillende redenen van prioritair belang, onder andere wegens de « discriminatie » van het Brusselse Gewest in dit dossier.
Ook het probleem van het overleg met de gewesten is in deze werkgroep aangeraakt. De gewesten zullen meer bevoegdheid moeten krijgen, met name wat de vestiging van de toekomstige casino's betreft. De voorlopige conclusie van de werkgroep is dat de gewesten moeten beslissen waar de casino's komen. De werkgroep wacht nog op het advies van de Raad van State over dit probleem.
Op de vraag van een lid betreffende het probleem van de concessies antwoordt de minister dat dit probleem volgens de werkgroep niet moet worden behandeld aangezien het ging om een onwettige situatie. Dit probleem kan in der minne worden geregeld tussen de huidige exploitant die uitwinning riskeert en de betrokken gemeente. Ook op dit vlak wacht de werkgroep nog het advies van de Raad van State af.
De concessieovereenkomsten bevatten bovendien waarborgen, met name dat het concessierecht niet meer moet worden betaald zodra kansspelen legaal worden. De minister van Financiën gelooft dat de acht bestaande concessieovereenkomsten allemaal in een of andere vorm zo'n beding bevatten.
Een commissielid legt uit dat het voorliggende wetsvoorstel reeds in september 1995 aan de minister van Justitie werd overgemaakt omdat hij oordeelde dat het probleem beter zou geregeld worden bij wetsontwerp. Toen er evenwel verschillende wetsvoorstellen in de Kamer over deze problematiek werden neergelegd, die daarenboven van mindere kwaliteit waren dan het voorliggende wetsvoorstel, heeft spreker beslist om ook zijn voorstel officieel neer te leggen in de Senaat.
Meerdere leden achten het wenselijk dat, alvorens de bespreking verder te zetten, eerst het advies van de Raad van State wordt ingewonnen. Er is niet alleen het probleem van de bevoegdheidsafbakening tussen de gewesten en de federale overheid, maar ook het probleem van de eventuele splitsing van het wetsvoorstel. Sommige artikelen vallen onder het toepassingsgebied van artikel 77 van de Grondwet, terwijl andere artikelen dan weer onder artikel 78 vallen.
De voorzitter besluit het advies van de Raad van State te vragen over de volgende drie problemen :
De grondwettelijke procedure : het wetsvoorstel regelt voornamelijk een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, maar een aantal bepalingen regelen een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. Moet het wetsvoorstel worden gesplitst in twee afzonderlijke wetsvoorstellen ?
De bevoegdheid van de gewesten : de taksen op de winsten uit kansspelen gaan voor 100 % naar de gewesten. Moet er daarom geen overleg worden gepleegd met de gewesten vooraleer over dit voorstel wordt gestemd ?
De gemeentelijke overheid : deze is bij het probleem betrokken omdat ze toestemming moet geven voor de vestiging van casino's.
Uiteraard kan de Raad van State ook andere opmerkingen formuleren als zij dat nodig acht.
De voorzitter van de Senaat heeft de Raad van State op 18 november 1996 om een advies verzocht. De Raad van State heeft op 21 januari 1997 zijn advies gegeven (Stuk Senaat, nr. 1-419/2). Het advies van de Raad bevat een groot aantal taalkundige, juridische en constitutionele opmerkingen.
De heer Weyts dient amendementen in (Stuk Senaat, nr. 1-419/3) die een radicale wijziging inhouden van het oorspronkelijke voorstel.
De auteur van de amendementen verwijst naar het uitgebreide advies van de Raad van State. De meeste opmerkingen van de Raad zijn, volgens spreker, volledig gegrond. De belangrijkste opmerking die de Raad heeft gemaakt, betreft het tweede hoofdstuk van het wetsvoorstel : de Raad van State heeft hier opgemerkt dat krachtens de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet, alleen de Koning bevoegd is om ministeries in te stellen en te organiseren. Het behoort niet tot de taak van de wetgever om een specifieke dienst binnen een welbepaald departement op te richten, noch om te bepalen dat die « administratie » zal worden geleid door personen die de Koning niet heeft aangewezen. Er wordt dan ook voorgesteld om geen nieuwe administratie maar wel om een controledienst voor de kansspelen op te richten, zijnde een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid.
Het amendement nr. 2 sluit hierbij aan en bepaalt dat ook in de overige tekst van het voorstel, de woorden « het College » worden vervangen door de woorden « de Dienst ».
Wat de andere opmerkingen van de Raad van State betreft, luidt de eerste opmerking dat het opschrift van het wetsvoorstel in te algemene bewoordingen is gesteld. Zoals het geformuleerd is wetsvoorstel betreffende het spel wekt het immers de indruk dat het wetsvoorstel in kwestie strekt tot het reglementeren van alle op het spel betrekking hebbende activiteiten zonder onderscheid, terwijl het onderzochte voorstel in feite alleen tot doel heeft de exploitatieactiviteiten die met kansspelen verband houden, uitdrukkelijk te reglementeren. Daarom strekt het eerste amendement ertoe het opschrift te wijzigen als volgt : « Wetsvoorstel betreffende de kansspelen ».
De Raad van State heeft ook enkele opmerkingen van puur linguistische aard gemaakt. Zo wordt voorgesteld om het woord « spelinrichting » te vervangen door « speelinrichting ».
Bij artikel 1 pleit de Raad van State ervoor om een tekst die intrinsiek één geheel vormt, als één enkele tekst te behandelen. Het is dus niet nodig om het wetsvoorstel in twee onderscheiden teksten op te splitsen. Het amendement nr. 3 heeft dan ook tot doel om alleen naar artikel 78 van de Grondwet te wijzigen. De verwijzing naar artikel 77 wordt geschrapt.
Artikel 8 van het wetsvoorstel geeft de definitie van het kansspel. Loterijen worden uitgesloten uit deze definitie omdat ze onder een eigen specifieke wetgeving vallen.
In artikel 9 wordt, in overeenstemming met het advies van de Raad van State, een nieuwe opsomming gegeven van wat geen kansspelen zijn.
Zoals reeds aangestipt, bevat het nieuwe hoofdstuk II (de amendementen 5 en 6) een totaal nieuwe benadering van het controle-orgaan. Het principe van een volwaardige administratie was moeilijk houdbaar rekening houdend met de opmerkingen van de Raad van State, met de huidige toestand van de openbare financiën en met de strenge organisatorische vereisten waaraan een administratie, in de enge zin van het woord, moet voldoen.
De auteur van de amendementen blijft overtuigd dat omwille van de situatie in de ons omringende landen en van het banaal geworden grensoverschrijdende verkeer, het spel in ons land niet kan geweerd worden.
Rekening houdend eveneens dat alle vormen van spel a priori even immoreel zijn maar dat sommige ervan niet meer uit te sluiten zijn, blijft het huidig voorstel een sociale noodzaak. Het toelaten van en de controle op « populaire » spelen is een morele taak van de overheid. Het bannen van het spel uit een gemeenschap verhoogt steeds de risico's tot clandestiene verrichtingen en malafide operatoren. De overheid moet meer geldelijke en menselijke middelen aanwenden voor controles, vervolgingen en bestraffing. Het voorstel is inhoudelijk coherent en beoogt, op de voor de overheid goedkoopste en meest efficiënte wijze, enerzijds, een strenge controle op de operatoren die niettemin als volwaardige (en door de uitgeoefende controles geloofwaardige) economische acteurs worden beschouwd en, anderzijds, een grotere sociale bescherming van de spelers.
Deze sociale bescherming van de spelers was niet opgenomen in het oorspronkelijke voorstel, doch wordt toegevoegd bij amendement nr. 19.
Vermits de voogdij op zulk orgaan logischerwijze door beide ministers van Justitie en van Financiën moet uitgeoefend worden, werd gekozen om een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid in het leven te roepen : de « Controledienst voor de kansspelen ». Het zou hier gaan om een instelling die gelijkgesteld wordt met de instellingen van openbaar nut van categorie C. Het feit dat deze dienst in de categorie C terechtkomt, heeft als voordeel dat hij organisatorisch en financieel op een zeer flexibele manier kan functioneren.
De dienst is samengesteld uit zeven personen met een magistraat (van de zetel of van het parket) als voorzitter. De bedoeling is dat de zes andere leden van de dienst zowel uit de administratie als uit de academische wereld afkomstig zouden zijn alsook uit wat men noemt de burgerlijke maatschappij. Deze dienst die deeltijds mag zetelen, wordt bijgestaan door een vast secretariaat dat gedetacheerde ambtenaren van de departementen van Justitie en Financiën, leden van de gerechtelijke politie, boekhoudkundige, financiële en computerspecialisten zou moeten omvatten om de door de wet genoodzaakte taken en onderzoeken te kunnen verrichten.
Om zelfstandig en onpartijdig te kunnen handelen, mogen de externe leden van de dienst geen betrekking of activiteit uitoefenen of hebben uitgeoefend bij een aan de controle van de dienst onderworpen spelexploitatie.
Dit nieuwe hoofdstuk II omvat de artikelen 11 tot en met 17.
Het hoofdstuk III « Casino's » omvat een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde afdeling. Het opschrift van de eerste afdeling wordt gewijzigd overeenkomstig het advies van de Raad van State. Spreker stelt het volgende opschrift voor : « vergunningen, certificaten en identificatiekaarten ». Een algemene toelating wordt uitgereikt naar aanleiding van de goedkeuring van een model speeltafel of speltoestel, een individuele toelating wordt uitgereikt voor elke werkelijk in uitbating zijnde tafel of speltoestel. Om elke verwarring uit te sluiten wordt de individuele toelating nu een certificaat genoemd.
Ingevolge deze opmerking wordt ook de redactie van artikel 19 aangepast. Deze certificaten worden uitgereikt alvorens de speeltafels en de speltoestellen in België in exploitatie worden gebracht.
Het volgende amendement (nr. 9) betreft artikel 30. Het nieuw artikel 30 bepaalt het maximum aantal casino's die in België mogen opgericht worden. De Raad van State heeft terecht opgemerkt dat de auteur geen objectieve criteria omschreef om de in het oorspronkelijk wetsvoorstel opgesomde gemeenten te verkiezen boven andere. Omdat het voorstel inderdaad hoofdzakelijk op de traditie steunt wat op zich niet objectief is en omwille van de bevoegdheden van de gewesten inzake vrijetijdsbesteding en toerisme, werd gekozen voor een demografische benadering van het probleem. Met één casino per schijf of deel van schijf van één miljoen inwoners bestaat thans de mogelijkheid maximaal zes casino's op het grondgebied van het Vlaamse Gewest, maximaal vier casino's op het grondgebied van het Waalse Gewest en maximaal één casino op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest op te richten.
De gewestregeringen bepalen waar de casino's mogen gevestigd worden en maken hun beslissing bekend aan de Controledienst.
De volgende amendementen (nrs. 10, 11 en 12) hebben tot doel de tekst van de artikelen 31, 32 en 35 volledig te vervangen teneinde de coherentie van de tekst te verzekeren en dubbel gebruik te vermijden.
Het amendement nr. 13 betreft artikel 42. In dit artikel 42, § 1, c) , laatste lid, van het oorspronkelijk wetsvoorstel was melding gemaakt van een aantal beperkingen zowel op de inzetten als op de winsten. Spreker kiest ervoor om deze nog theoretische getallen te vervangen door een begrip dat op sociaal vlak concreter is : het maximaal gemiddeld verlies per uur voor de speler dat tot 1.500 frank beperkt wordt. Achter dit nogal eenvoudig en sprekend concept schuilen uiteraard een aantal normen en criteria die betrekking hebben op inzetten, winsten en het uitbetalingspercentage. Die zullen in voorkomend geval via de uitvoeringsbesluiten bepaald worden.
Het opschrift van de derde afdeling van hoofdstuk IV wordt vervangen door « Drankgelegenheden » in plaats van « Drankslijterijen ».
Het opschrift van hoofdstuk V wordt eveneens vervangen door « Borgtochten Kosten voor het verkrijgen van certificaten en identificatiekaarten Diverse kosten ». In de oorspronkelijke tekst was het woord « retributie » weerhouden, doch in zijn advies stelt de Raad van State dat het woord retributie beter vermeden wordt aangezien er volgens de Raad niet voldaan is aan de voorwaarden waaraan een retributie moet voldoen.
In dezelfde zin wordt ook de tweede paragraaf van artikel 50 vervangen door een nieuwe tekst.
De amendementen nrs. 19 tot en met 27 voegen een nieuw hoofdstuk Vbis toe aan het wetsvoorstel. Dit hoofdstuk heeft betrekking op zeer concrete maatregelen ter bescherming van de spelers in de lokalen waar kansspelen geëxploiteerd worden. De formulering van de artikelen 51bis tot 51novies , die dat hoofdstuk vormen, is vrij duidelijk zodat verdere toelichting overbodig lijkt. Toch wordt de aandacht gevestigd op het feit dat iedere lening of financiering onder welke vorm ook, totaal uitgesloten is en dat iedere inzet op woord, dat is zonder werkelijke inbreng van geld (of wat in de plaats komt als penningen), eveneens verboden is.
De volgende amendementen, nrs. 28 tot en met 32, voegen eveneens een nieuw hoofdstuk toe aan het wetsvoorstel. Hoofdstuk Vter (nieuw) heeft betrekking op de maatregelen tot voorkoming van het gebruik van kansspelexploitaties voor het witwassen van geld. Hoewel het oorspronkelijk voorstel in diepgaande onderzoeken voorafgaandelijk aan de uitreiking van de vergunningen of certificaten voorzag, is het wenselijk gebleken meer expliciet te verwijzen naar de bestaande wetgeving terzake. Daartoe dient het voorgesteld hoofdstukVter waarin meer aandacht besteed wordt aan de controle a posteriori op de exploitatie zelf en op potentieel dubieuze verrichtingen.
Het nieuw artikel 53bis wordt toegevoegd bij amendement nr. 33. Dit artikel bepaalt dat de exceptie van het spel, die door artikelen 1965 en 1966 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld, niet kan worden tegengeworpen door de inrichters van kansspelen of door uitbaters van kansspelexploitaties aan de winnaars van de door deze wet toegelaten kansspelen.
Artikel 1965 (voor de weddenschappen) en artikel 1966 (voor de niet nader bepaalde spelen) van het Burgerlijk Wetboek bepalen dat geen rechtsvordering toegestaan wordt voor een speelschuld of de betaling van een weddenschap. Het spelcontract heeft geen enkele juridische waarde en wordt met volstrekte nietigheid gestraft. Een normaal gevolg van deze stelling is uiteraard dat alle overeenkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het spel of de exploitatie ervan eveneens nietig zijn. Hoewel het nogal logisch zou blijken dat spelen die door de strafwetgeving toegelaten worden ook op burgerlijk vlak geoorloofd worden, zijn de rechtsleer en de rechtspraak het daarover niet eens.
Om alle misverstanden te vermijden, wordt dus voorgesteld de exceptie van het spel te beperken door de in artikel 53bis opgenomen bepaling. De voordelen ervan zijn dat de strafrechtelijk toegelaten spelen op burgerlijk vlak geoorloofd worden, dat de winsten steeds zullen uitbetaald worden en dat de speler die reeds beschermd wordt door de bepalingen van de artikelen 51, 5º, en 51, 6º, een bijkomende bescherming geniet.
Tot slot wijzigt het amendement nr. 34 het artikel 54 dat handelt over de inwerkingtreding. Het derde lid voorziet nu dat de artikelen 27, 32, 37, 51bis tot 51terdecies en 53bis in werking treden op de eerste dag van de 25e maand volgend op die gedurende welke zij verschenen is in het Belgisch Staatsblad .
Met amendement nr. 35 stelt de heer Hatry voor in artikel 21 de woorden « door het college » te vervangen door de woorden « door het betrokken gewest, na voorafgaand advies van het college ».
De vergunning klasse A, die de mogelijkheid biedt een speelhuis, « casino » genoemd, te openen, moet door het betrokken gewest worden afgegeven. Het gewest moet immers het recht hebben zelf te bepalen waar er een dergelijk speelhuis op zijn grondgebied kan komen aangezien alle economische bevoegdheden aan de gewesten zijn overgedragen. Alle ontvangsten van de casino's zijn voor de gewesten bestemd. De zaken moeten dus duidelijk zijn : het gewest beschikt over beslissingsbevoegdheid op dit punt. Aan de onderzoekstaak van het college terzake wil spreker evenwel niet raken.
Met subsidiair amendement nr. 36 op amendement nr. 35 stelt de heer Hatry voor aan artikel 21 een derde lid toe te voegen, luidende : « Het college kan de vergunning klasse A niet afgeven dan na voorafgaand advies van het gewest dat bij de vestiging van het casino is betrokken ». Wil men de gewesten niet bevoegd maken voor het verlenen van een vergunning klasse A voor een casino, dan zouden ze op z'n minst bevoegd moeten zijn om daarover advies uit te brengen.
Vervolgens stelt de heer Hatry met amendement nr. 37 voor artikel 30 te vervangen als volgt :
« Art. 30. Het aantal casino's, waarvoor een verguning klasse A vereist is, wordt beperkt als volgt :
vijf in het Vlaamse Gewest;
vijf in het Waalse Gewest, waarvan een in een gemeente die deel uitmaakt van het Duitse taalgebied;
twee in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Elk gewest moet aan het college de vestigingsplaatsen voorstellen van de casino's die op hun grondgebied zijn gelegen of zullen liggen. »
De indiener van het amendement verklaart er geen bezwaar tegen te hebben dat het Vlaamse Gewest vijf in plaats van vier casino's telt zoals op heden, doch zes lijkt hem te veel. Het vijfde casino zou er bij voorkeur in Antwerpen kunnen komen. Volgens het lid behoren er in Wallonië ook vijf casino's te functioneren, waarvan één in een gemeente die deel uitmaakt van het Duitse taalgebied. De reden daarvan is dat de vraag van spelers uit Duitsland zeer groot is. Er bestaat een felle concurrentie tussen de casino's aan de andere kant van de grens. Bijgevolg dient er ook in die streek een casino te worden gevestigd.
Spreker is het ook niet eens met de beslissing om te Brussel niet meer dan één casino op te richten. De hoofdstad zou er twee moeten hebben temeer omdat de inwoners van de « welstellende » gemeenten in de Brusselse rand niet aan de speeltafel zullen willen zitten in een stad als Halle of Vilvoorde. Brussel is een veel belangrijker trekpleister, onder meer wegens de aanwezigheid van talloze toeristen en zakenlui. Spreker meent dat zijn voorstel geen nadeel berokkent aan de andere gewesten. Eén enkel casino oprichten zonder te voorzien in een mogelijkheid van concurrentie, komt erop neer aan dat casino een prachtig geschenk te geven. Gezien het potentieel van het Brusselse Gewest en het feit dat er terzake concurrentie moet heersen, stelt het lid voor te Brussel twee casino's te vestigen.
Met zijn subamendement nr. 38 op amendement nr. 6 van de heer Weyts stelt de heer Hatry voor in de tekst voorgesteld voor artikel 15 de woorden « Belg zijn » te vervangen door de woorden « onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie ». Volgens de indiener ligt de reden van dit amendement voor de hand.
Een commissielid wijst erop dat in de oorspronkelijke versie van het wetsvoorstel een casino in Antwerpen en in het Duitstalig landsgedeelte waren voorzien. Op dit punt is spreker het volledig eens met de amendementen nrs. 35, 36 en 37. De Raad van State heeft in zijn advies evenwel opgemerkt dat het wetsvoorstel objectieve criteria moet voorzien. Om die redenen heeft spreker besloten om als objectief criterium de demografische cijfers te hanteren. Een ander objectief criterium is natuurlijk ook aanvaardbaar.
Volgens een lid volstaat een demografisch criterium niet om de oprichting van casino's te regelen. Volgens hem dient men ook rekening te houden met de uitstraling van een bepaald taalgebied, de aantrekkingskracht van een grote stad, de interesse die Duitssprekenden zullen betonen voor een casino in het Duitstalig gebied, ... Gesteld dat men aan het Waalse Gewest vijf casino's toewijst, dan moet men er ten minste twee aan Brussel geven.
Een ander lid wijst op het advies van de Raad van State terzake. In de toelichting moeten de objectieve criteria worden omschreven die in aanmerking zijn genomen om slechts een enkel casino te gedogen in elk van de gemeenten opgesomd in het voorstel. Spreker is er zich wel van bewust dat de bestaande acht casino's altijd problemen zullen hebben met om het even welk criterium.
Een commissielid stelt dat het advies van de Raad van State niet uitsluit dat meerdere criteria in aanmerking zouden worden genomen. Trouwens, zelfs indien in Brussel drie casino's gedoogd zouden worden, dan zouden zij alle drie rendabel zijn.
Alvorens tot de behandeling van de artikelen over te gaan wenst een lid het standpunt van de regering in deze te vernemen. De regering kan haar zienswijze eveneens meedelen aan de werkgroep die daarover al enkele keren bijeen is geweest.
Een commissielid antwoordt dat het oorspronkelijk wetsvoorstel reeds in september 1995 ter informatie aan de minister van Justitie werd overgemaakt. Na één jaar bleek dat de minister nieuwe teksten had opgesteld, die echter minder volledig en coherent waren dat het voorliggende wetsvoorstel. Op dat ogenblik heeft het lid beslist om zijn tekst van wetsvoorstel in te dienen in de Senaat. Na advies van de Raad van State werden amendementen opgesteld.
Het is wel een feit dat de commissie kennis moet kunnen nemen van het standpunt van de regering.
Wat het overleg met de gewesten betreft, is een commissielid van mening dat eerst het werk in de commissie verdergezet moet worden alvorens een tekst voor advies kan overgemaakt worden. De federale overheid is immers volledig bevoegd inzake het voorliggende wetsvoorstel. Alleen de inplanting van de casino's behoort tot de bevoegdheid van de gewesten. De beslissing over het aantal casino's is ook een federale aangelegenheid.
Volgens een ander lid maakt het niet uit wat de juridische bevoegdheid van de federale overheid terzake is : politiek is het niet haalbaar dat er geen overleg met de gewesten komt.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën deelt mee dat de minister van Financiën de belastingdiensten heeft gevraagd wat zij denken over de haalbaarheid van het wetsvoorstel. Ingaand op dat verzoek heeft het bestuur directe belastingen een werkgroep opgericht, die een eerste advies over zes punten heeft gegeven. Dit advies dateert van vóór het advies van de Raad van State van 21 januari 1997.
Het gaat om de volgende zes punten :
Moet men a priori vasthouden aan het verbod op kansspelen of behoort men kansspelen te legaliseren ?
Dient men de vergunning in te trekken bij de geringste verdachte reactie van de exploitanten ?
Moet er een afzonderlijk bestuur komen ?
Moet de vergunning een beperking van de activiteiten van de casino's bevatten ?
Moet men het aantal casino's in het algemeen beperken ? Waar moeten casino's komen en volgens welke criteria ?
Het probleem van de exploitatie van gokautomaten.
Zoals gezegd, is er bij het ministerie van Justitie een werkgroep opgericht. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het departement Financiën en van het departement Justitie, maar ook uit vertegenwoordigers van de departementen Binnenlandse Zaken en Economische Zaken. Inmiddels was immers gebleken dat de ministers van Binnenlandse Zaken en van Economische Zaken eveneens interesse voor het onderwerp hadden.
Deze werkgroep is reeds vaak bijeengekomen onder het toezicht van de minister van Justitie. De krachtlijnen van een voorontwerp van wet werden neergezet. Fundamenteel wijkt het niet van het wetsvoorstel af. Op enkele punten vallen ze niet volledig samen met de doelstellingen van de indiener van het wetsvoorstel, te weten : het probleem van de in te stellen commissie. De minister van Justitie wenst dat dit gebeurt onder zijn toezicht alleen, met een magistraat als voorzitter en met vertegenwoordigers van de andere ministeries (Financiën, Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Justitie). Een andere netelige kwestie, waarover men nog geen consensus heeft bereikt, is het aanwijzen van de gemeenten die een vergunning krijgen en het probleem van Brussel en van het Duitstalig gebied. Daartegenover staat dat het voorontwerp wel aandacht besteedt aan de taak van de gewesten.
Volgens een lid mag men niet uit het oog verliezen dat de federale overheid het Brusselse Gewest stiefmoederlijk behandelt. Hij protesteert ten persoonlijke titel tegen die handelwijze. Het is immers zo dat alleen de gewesten bevoegd zijn beslissingen te nemen over de vestiging van casino's en over de ontvangsten. Desondanks houdt men vast aan een toestand van 50 jaar geleden, toen men een bepaalde keuze heeft gemaakt om het toerisme op een aantal plaatsen te stimuleren. Brussel was toen een bijzonder bloeiende hoofdstad, waar de levensstandaard stukken hoger lag dan het landelijk gemiddelde. Thans is dat niet meer zo. Jaar na jaar dalen de inkomsten van het Brusselse Gewest.
Gesteld dat de gewesten alleen als waarnemer kunnen optreden of dat men hen alleen om een niet-bindend advies vraagt, dan is de regeling onwerkzaam. De gewesten moeten hier inspraak krijgen. De houding van de federale regering vooral wanneer het om Brussel gaat, is niet te aanvaarden.
Het lid deelt mee dat de commissie niet hoeft te wachten tot de regering haar wetsontwerp indient. Indien het voorliggende wetsvoorstel op een meerderheid kan rekenen in de commissie, kan het worden goedgekeurd. De commissie hoeft zich niet neer te leggen bij het feit dat de regering hier alles met een slakkengang laat gaan. Reeds in 1984 heeft de minister van Justitie de Raad van State geraadpleegd en toen reeds is de beslissing gevallen een wetsontwerp terzake in te dienen. In 1997 is men nog altijd niet verder geraakt dan het stadium van het voorontwerp van wet.
Een commissielid onderstreept dat hij zelf nu reeds meer dan drie jaar gewijd heeft aan het voorliggende wetsvoorstel. De tekst van zijn wetsvoorstel heeft hij in 1995 overgemaakt aan de minister van Justitie. Daarnaast heeft de auteur ook grondige besprekingen gevoerd met zowel de administratie van Financiën als met de administratie van Justitie. Na het advies van de Raad van State werden ingrijpende amendementen voorgelegd die de tekst op een aantal punten fundamenteel wijzigen.
Spreker stelt dan ook zeer verbaasd te zijn over het feit dat de regering op 16 mei 1997 een voorontwerp van wet van de minister van Justitie over de casino's en kansspelen, heeft goedgekeurd. Spreker heeft de tekst van de regering pas op donderdag 15 mei jongstleden ontvangen, terwijl hij reeds op 24 april 1997 erom had gevraagd. Ook heeft hij de minister van Justitie verzocht om eerder amendementen op het reeds ingediende wetsvoorstel neer te leggen in plaats van een nieuw wetsontwerp in te dienen. Deze brief werd niet beantwoord door de minister van Justitie. De Raad van State zal zich nu moeten buigen over het voorontwerp van de regering terwijl de Raad reeds een advies heeft moeten geven over het wetsvoorstel.
Volgens het lid wijkt het voorontwerp van wet van de minister van Justitie inhoudelijk weinig af van het voorliggende wetsvoorstel, terwijl de tekst ervan minder goed is omdat bepaalde aspecten zeer eenzijdig worden gesteld. Dit geldt ook wat betreft de bevoegdheden van de gewesten, terwijl de bevoegdheid van de gewesten toch fundamenteel is wat betreft de beslissing over de gemeente waar een casino wordt ingeplant.
In het kader van de herwaardering van het parlementair werk heeft de minister van Justitie het waarschijnlijk nuttig geacht om een eigen wetsontwerp in te dienen terwijl er reeds een wetsvoorstel hangende is. Of misschien beschikt de minister over te veel tijd zodat hij zich kan permitteren een nieuwe tekst op te stellen, terwijl er al één voorhanden is.
Het lid pleit ervoor om de activiteiten van de commissie met betrekking tot dit ontwerp verder te zetten.
Meerdere leden wensen toch het standpunt van beide ministers te kennen, vooral nu de minister van Financiën een belangrijke rol als voogdij-overheid wordt toebedeeld.
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie legt uit dat eind april 1997 het voorontwerp van wet op de kansspelen door de Ministerraad werd goedgekeurd. Op vrijdag 16 mei werd het voorontwerp terug op de agenda van de Ministerraad geplaatst, ten einde de beslissing te nemen een half-dringend advies aan de Raad van State te vragen. Het advies wordt verwacht tegen eind juni 1997.
De minister van Justitie is bereid de mogelijkheid tot synchronisatie tussen biede teksten na te gaan, doch hij wenst eerst het advies van de Raad van State over zijn voorontwerp van wet te kennen. Trouwens, momenteel vindt er ook nog verder overleg met de gewesten en de gemeenschappen plaats.
Een commissielid vreest dat de Senaat buitenspel zal gezet worden indien de minister zijn wetsontwerp in de Kamer zal indienen. Spreker herhaalt dat hij ten zeerste verbaasd is over het intitiatief van de minister die een eigen tekst indient zonder eerst te overleggen met de auteur van een reeds bestaande tekst. Dit toont aan dat de minister geen achting heeft voor het parlementaire werk.
Meerdere leden zijn van mening dat de minister minstens de regeringstekst in de Senaat moet indienen en stellen voor dat de minister van Justitie de tekst als een amendement op het bestaande wetsvoorstel neerlegt.
Op 19 januari 1998 diende de minister van Justitie een regeringsamendement in dat het opschrift en het volledig bepalende gedeelte van het wetsvoorstel vervangt (Stuk, Senaat, nr. 1-419/4, 1997-1998).
3.1. Inleidende uiteenzetting door de minister van Justitie bij het regeringsamendement
De minister wenst vooreerst twee belangrijke voorafgaandelijke opmerkingen te maken over het regeringsamendement.
Vooreerst stipt de minister aan dat het amendement het resultaat is van een lange voorbereidende procedure. Niet alleen heeft de administratie hard gewerkt aan de voorliggende tekst, maar zijn er ook veel voorbereidende contacten geweest met de betrokken sector, met burgemeesters, met allerhande commissies die in het verleden deze problematiek van nabij volgden en uiteraard ook met de gewesten en de gemeenschappen. Ook werd de problematiek binnen de regering grondig besproken, zodat de minister ervan overtuigd is dat de voorliggende tekst van het regeringsamendement een goed voldragen tekst is. Wat het overlegcomité betreft, verklaart de minister dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in eerste instantie zelf deze problematiek op de agenda heeft geplaatst omdat zijzelf een rol in het casinogebeuren wilde spelen. Daarna werd aan de minister van Justitie opdracht gegeven om een voorstel te formuleren. Nadat binnen de regering een akkoord over de tekst was bereikt, werd deze tekst overgemaakt aan het overlegcomité dat zich eveneens akkoord verklaarde. De minister onderstreept dat de gewesten en de gemeenschappen geconsulteerd werden en dus wel degelijk betrokken zijn bij de totstandkoming van de voorliggende tekst. Na deze hele voorbereidende procedure wordt uiteindelijk de tekst ter bespreking aan het parlement voorgelegd.
Een tweede opmerking van de minister betreft de gevolgde parlementaire procedure. Rekening houdende met het feit deze commissie al sinds geruime tijd de bespreking van het wetsvoorstel had aangevat, heeft de minister aan de regering voorgesteld om de tekst van het bereikte akkoord niet als een wetsontwerp in te dienen, maar wel als een amendement op het wetsvoorstel. De regering heeft dit voorstel gevolgd. Indien de tekst als een wetsontwerp zou worden neergelegd bij het parlement, dan had dit, ingevolge de bepalingen van de Grondwet, noodzakerlijkerwijze in de Kamer moeten gebeuren. Volgens de minister bewijst deze stap dat de regering het parlementaire werk erkent en de minister verklaart eveneens dat hij graag gebruik zal maken van de expertise die aanwezig is in de commissie om de bespreking van dit wetsvoorstel en de amendementen op een goede en efficiënte manier verder te zetten.
De minister wijst erop dat hij de bijwerking van de wetgeving op de casino's reeds had opgenomen in zijn beleidsnota Justitie. Bij het samenstellen van het dossier over de casino's is onmiddellijk gebleken dat het probleem van de kansspelen en de exploitatie ervan verder moest reiken dan dat van die inrichtingen alleen. Voorgesteld wordt bijgevolg de zaak ruimer te behandelen waarbij ook de sector van de gokautomaten niet wordt vergeten.
Wat op het eerste gezicht zo treffend is in de bestaande wetgeving op het kansspel is niet alleen haar verscheidenheid maar ook haar eenheid in die verscheidenheid.
De loterijen bepaald in artikel 301 van het Strafwetboek, worden geregeld door de wet van 31 december 1851 op de loterijen en door die van 22 juli 1991 betreffende de Nationele Loterij. Als openbare instelling is alleen deze laatste gemachtigd openbare loterijen te organiseren in het algemeen belang en volgens handelsmethodes.
Paardenwedrennen en weddenschappen daarop vallen niet onder de wet van 24 oktober 1902 op het spel doch worden geregeld bij de artikelen 66 en 67 van het Wetboek van de met de inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen. Dat betekent dat er voor het organiseren ervan een voorafgaande toelating van de minister van Financiën vereist is.
Weddenschappen op sportuitslagen (pronostieken) worden geregeld bij de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten.
Onder kansspel, waarvan de exploitatie bij artikel 1 van de wet van 24 oktober 1902 op het spel is verboden, wordt verstaan in de zin van de strafwet het spel dat aan de speler een kans op verrijking of een persoonlijk voordeel biedt en waarbij het geluk een grotere rol speelt dan de behendigheid en de combinaties van de geest. Artikel 305 van het Strafwetboek bestraft het houden van een speelhuis en artikel 557, 3º, van hetzelfde wetboek voorziet in straffen voor degenen die op de openbare straten, wegen, pleinen of plaatsen loterij- of andere kansspelen aanleggen of houden.
Het blijft evenwel toegestaan een aantal kansspelautomaten, opgesomd in het koninklijk besluit van 13 januari 1975, te exploiteren. Het was de bedoeling op deze wijze kansspelen toe te staan die een kleine winst, maar geen werkelijk geldgewin of -verlies mogelijk maken en bijgevolg op sociaal vlak geen gevaar vormen.
Artikel 43 en volgende van het Wetboek van de met de inkomstenbelasting gelijkgestelde belastingen regelt de belasting op casinospelen en spelautomaten. Volgens het Hof van Cassatie is het echter zo dat « het heffen van een fiscale taks op de spelen het vermoeden niet wettigt dat de uitbating van de spelen geoorloofd wordt ». Artikel 3 van de wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten verleent aan de gewesten een aantal bevoegdheden inzake de belasting op de spelen en weddenschappen en de belasting op de automatische ontspanningstoestellen.
Het merendeel van de lidstaten van de Europese Unie beschikt over een wetgeving op het kansspel, waarbij dit principieel verboden wordt. Van dit algemeen beginsel bestaan er evenwel al dan niet belangrijke afwijkingen.
Met uitzondering van Ierland hebben onze buurlanden bijgevolg procedures ingevoerd inzake vergunning en controle, die alle tot doel hebben de eerlijkheid, de onderlegdheid en de solvabiliteit van de exploitanten na te gaan.
Zonder een exhaustieve schets van de toestand op nationaal vlak te willen geven, geeft de minister een aantal voorbeelden inzake de actuele problematiek van de spelsector.
1. Gedoogde casino's
Sedert meer dan 50 jaar worden bij inbreuk op de wet van 1902 acht casino's gedoogd door de parketten-generaal : vier aan de kust en vier in de Waalse waterkuuroorden. Zij worden getolereerd om « fiscale en historische redenen », voor zover de exploitanten hen door de parketten-generaal bepaalde praetoriaans opgelegde voorwaarden in acht nemen, geformuleerd in een zogenaamd « modus vivendi » die in 1935 tot stand kwam. Zo diende onder meer de speelzaal een VZW te zijn; het restaurant, de bar en de gemeenschappelijke concessie daarentegen moeten worden beheerd in de vorm van een naamloze vennootschap.
De noodzakelijke overdracht van geldmiddelen van de vereniging naar de vennootschap, het gebrek aan BTW-controle op de verrichtingen in de particuliere club, de problemen die inherent zijn aan de dubbele boekhouding en aan de dubbele personeelslijsten, de moeilijkheden om de activiteiten, de lasten en de kosten van de afzonderlijke structuren te splitsen, dragen zeker niet bij tot de doorzichtigheid van de financiële structuur van de casino's.
2. Plannen voor een casino in Brussel
Het Brussels Gewest is het enige van de drie gewesten dat geen casino op zijn grondgebied heeft en dat bijgevolg ook de fiscale ontvangsten uit de belastingen op het spel misloopt waarin de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten voorziet. Het Brussels Gewest staat dan ook volledig achter de oprichting van een dergelijke instelling in Brussel.
Tijdens de vergaderingen van het Overlegcomité federale regeringgewest- en gemeenschapsregeringen van 2 april 1996 en van 4 juli 1996 heeft men de minister van Justitie gevraagd in een wettelijke oplossing te voorzien voor het probleem van de casino's in België en de toestand in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest bij voorrang te regelen.
3. Oneigenlijke casino's
Tot midden december 1995 gold er een gedoogbeleid voor vijf zalen te Antwerpen waar kansspelen worden geëxploiteerd die de aanwezigheid van croupiers vergen.
Sedertdien heeft er, op 14 december 1995, op bevel van het oudste lid in jaren van het college van procureurs-generaal op het nationale vlak een operatie van de gerechtelijke politie plaatsgehad in de arrondissementen Antwerpen, Turnhout, Kortrijk, Mechelen en Bergen, waar er dergelijke zalen bestonden.
« Salvatore casino », een van die inrichtingen, heeft aan de bevoegde dienst van de stad Antwerpen een exploitatievergunning gevraagd. De Stad heeft dan contact opgenomen met het bestuur strafwetgeving, dat eerst gewezen heeft op het wettelijk verbod en vervolgens de aard en de draagwijdte van het gedoogbeleid van de gerechtelijke overheid heeft toegelicht wat de acht traditionele casino's betreft.
Vervolgens hebben de beheerders contact opgenomen met het parket en de gerechtelijke politie, die in september 1995 de opening van dat casino hebben toegestaan op de tweevoudige voorwaarde evenwel dat er niet op de roulette wordt gespeeld en dat de inzet beperkt blijft tot 10 000 frank. Het gedoogbeleid gold alleen de kaartspelen. De klanten waren voornamelijk Nederlanders en Antwerpse diamantairs.
Op 10 december beval de gerechtelijke politie de exploitanten telefonisch hun zaak te sluiten. Voordien hadden de exploitanten herhaaldelijk de gerechtelijke politie van Antwerpen over de vloer gekregen.
De exploitanten hebben de wens uitgesproken dat de reglementering voortaan rekening houdt met de kleinere speelzalen die functioneren als privé-clubs, waar alleen leden worden toegelaten.
4. Internet
In België kan men via Internet en met een gewone kredietkaart deelnemen aan alle casinospelen en ook op gokautomaten spelen. Alle servers bevinden zich in belastingparadijzen en ontsnappen aan de Belgische wet die de exploitantie van kansspelen verbiedt.
In dergelijke omstandigheden lijdt het geen twijfel dat de in het toekomstig kader voorgestelde maatregelen om bepaalde categorieën van spelers te beschermen, zoals minderjarigen of tot over hun oren in de schulden zittende spelers, aan hun doel voorbij zullen gaan.
Die maatregelen zijn slechts een druppel op een hete plaat in het licht van Internet. Bij het onderzoek van dit probleem lijkt het belangrijk daaraan niet achteloos voorbij te gaan.
Uit de beschrijving van deze stand van zaken, die slechts het topje van de ijsberg is, kunnen tal van besluiten worden getrokken :
1. Discriminatie en rechtsonzekerheid
De op het gedoogbeleid gestoelde monopoliepositie van de casino's leidt, ongeacht de voorgeschiedenis en de redenen ervan, tot discriminatie waarmee niet alleen de concurrentie het moeilijk heeft. Zulks geldt immers ook voor de autoriteiten die met de toepassing van de wet zijn belast op de plaatsen waar er van het gedoogbeleid geen sprake is.
In sommige gerechtelijke arrondissementen is een minimale tolerantie ingeburgerd. In andere arrondissementen aanvaardt de sector, in ruil voor « vrede », de voorwaarden van de autoriteiten belast met de controle.
2. Noodzaak van een betere controle
In de gerechtelijke arrondissementen waar casino's gevestigd zijn, wordt voorzien in controle op deze casino's en andere speelruimten door de gerechtelijke overheid.
Dit komt gedeeltelijk doordat bepaalde casino's in één enkel arrondissement geconcentreerd zijn en dit geldt voor allemaal doordat de casino-uitbaters zich ten aanzien van de overheid zeer coöperatief opstellen en niet aarzelen overtreders aan te geven. Zij hechten namelijk veel belang aan het behoud van hun gedoogde activiteit.
In de modus vivendi werden een aantal controleregels vastgesteld; sommige zijn niet langer efficiënt en zelfs verouderd :
Aan de ingang moet iedere klant worden geïdentificeerd, hoewel zulks niet gebeurt voor groepen of voor bepaalde personaliteiten. De identiteitsfiches worden aan de gerechtelijke politie bezorgd, die ze vergelijkt met het signalement in het CBS. Hoe zit het evenwel met het niet-gesignaleerde cliëntèle ?
Het parket controleert het personeel niet meer, tenminste niet in het arrondissement Brugge, aangezien het auditoraat-generaal van het Arbeidshof te Gent van oordeel is dat zulks niet tot de bevoegdheid van de procureur des Konings behoort. Het zeer hiërarchisch ingedeelde personeel wordt echter zeer streng gecontroleerd door de verantwoordelijken van het casino, die zelfs als het ware als politie optreden.
De verplichting om de speelclubs in de vorm van vzw's in te richten, teneinde de controle erop te vergemakkelijken en de ontbinding ervan door de burgerlijke rechtbank, op verzoek van het openbaar ministerie op grond van artikel 18 van de wet van 27 juni 1921 mogelijk te maken, is onhoudbaar (het winstgevend doel kan moeilijk worden ontkend) en totaal voorbijgestreefd. Afgezien van een aantal culturele manifestaties heeft de vzw immers geen andere activiteit dan het registreren van de inschrijvingen en de bijdragen, die na aftrek van de kosten, aan de NV worden teruggestort en haar dus in staat stellen te werken en winst te maken door de exploitatie van de spelen.
Er moet verder worden vastgesteld dat de modus vivendi niet voorziet in controle op de doorzichtigheid van het kapitaal, de aandeelhouders en de financiële structuur van de exploitaties. De al dan niet criminele oorsprong van de ingezette bedragen kan ook niet worden gecontroleerd. Er is ook geen controle op sommige twijfelachtige praktijken zoals het dronken voeren van winnaars van grote bedragen om hen aan te sporen deze opnieuw in te zetten en op de aan spelers verleende kredieten.
Verder zijn in het casino permanent, van de opening tot de sluiting, een of twee ambtenaren van Financiën aanwezig.
Er wordt een zeer formele procedure gevolgd om de belastingvoet vast te stellen. Deze fiscale controle heeft uitsluitend tot doel om overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek op de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, het te belasten brutobedrag van de ingezette sommen vast te stellen.
Op het cliëntele wordt op het stuk van de financiële draagkracht of de oorsprong van het geld geen andere controle uitgeoefend (sommigen komen geld verliezen). Momenteel kan uit de fiscale controle geenszins worden afgeleid dat de casino's, ondanks de bewerringen van de casino-uitbaters, geen « witwasserijen » zouden zijn.
3. Noodzakelijke aanpassing van het wettelijk kader voor het kansspel (wet van 1902)
Merkwaardig is vast te stellen hoezeer de wetgeving op dit punt door de tijdgeest achterhaald is en achterstaat bij de technologische ontwikkelingen terzake.
In onze huidige maatschappij neemt het spel en vooral het spel voor het publiek dat in handen is van de Staat die daarop belastingen heft, een belangrijke plaats in. De technologische kant ervan is met reuzenschreden vooruitgegaan.
De lijst van de speelapparaten bij het koninklijk besluit van 1975 is 23 jaar oud. Daarom moet de gebruiker telkens opnieuw de aard van het spel onderzoeken.
In de praktijk ontstaat er zo een dubbelzinnige situatie door het samengaan van een reglementaire lacune en de houding van de sector van de kansspelen die maar al te best weet dat de politie op dit stuk over beperkte middelen beschikt en die een offensief beleid van gentlemen's-agreement voert.
Gevallen van dysfunctie zijn er te over en er zijn steeds meer bewijzen te vinden dat alles leidt tot meer dubbelzinnigheid en dus rechtsonzekerheid.
Deze vaststaande feiten nopen ons ertoe een streep te halen door het verleden en er lering uit te trekken zodat het land kan zorgen voor een samenhangende en werkzame wetgeving die rekening houdt met de omvang van het verschijnsel en met de gevaren ervan.
1. De eerste bedenking betreft de zin van de toekomstige reglementering op de kansspelen. Dient men deze activiteit te reglementeren door de markt van de spelen te behandelen als elke andere markt, die alleen maar enkele beperkingen zou ondergaan omdat er een bepaald sociaal gevaar aan verbonden is of raakt men niet aan het algemeen beginsel dat de exploitatie van kansspelen verboden is, met enkele uitzonderingen ?
a) Liberalisering
Laat men vrij spel aan de wet van vraag en aanbod dan dreigt er een toevloed van het aanbod aan spelen, die nog nauwelijks in de hand te houden is.
In landen zoals Spanje of in de Oost-Europese landen, die plotseling de vrijheid hebben leren kennen, heeft het kansspel een stormachtige ontwikkeling gekend. Dat geldt vooral voor de gokautomaten en het aantal gokverslaafden.
Andere landen zoals Nederland, die een extreem tolerant beleid hebben gevoerd door het landelijk aanbod gestaag te verruimen, hebben beperkende maatregelen moeten invoeren.
De opzienbarende ontwikkelingen van de technologie bij de spelen en de vindingrijkheid van de beroepslui in deze sector, die altijd een stap voor zijn, leiden ertoe dat iedere vorm van controle laattijdig gebeurt of zelfs ondoelmatig wordt.
Via de liberalisering zouden de kansspelen buiten het gebied van het strafrecht komen te liggen, wat ertoe zou leiden dat de bevoegdheid van de federale Staat nog uitsluitend politieaangelegenheden betreft.
b) Behoud van het verbod
Door niet te raken aan het algemeen beginsel volgens hetwelk de exploitatie van kansspelen verboden is, afgezwakt met een aantal in te voeren uitzonderingsgevallen, komt deze aangelegenheid in de strafsfeer te liggen en kan men streng optreden.
In alle landen die over een werkzame reglementering beschikken, waarvan de niet-naleving tot strafsancties leidt, is het illegaal aanbod en de clandestiene exploitatie van kansspelen drastisch teruggelopen.
Gezien de sociale taak weggelegd voor de strafwet, kan er worden gezorgd voor een efficiëntere bescherming van personen en kan men de nog steeds aanwezige terughoudendheid wegnemen die blijft heersen ofschoon de houding tegenover het probleem van het kansspel grondig is veranderd.
De strijd tegen initiatieven van de georganiseerde criminaliteit kan uitgaan van een solidere wettelijke basis.
2. De tweede bedenking betreft het afbakenen van het algemeen strafrechtelijk kader voor de kansspelen door een aantal strafrechtelijke beginselen en alleen deze vast te leggen en er een aantal grendels op aan te brengen.
Dit kader zou uit drie delen bestaan die rechtstreeks verband houden met het misdaadbeleid :
a) afbakening van het toepassingsgebied van de wet;
b) maatregelen inzake de individuele bescherming van personen en de bescherming van de gemeenschap;
c) controleorganen.
Wanneer dat wettelijk kader er eenmaal is kan men de Koning de bevoegdheid verlenen uitvoeringsbesluiten vast te stellen binnen de perken van zijn bevoegdheid.
a) Toepassingsgebied van de wet :
Als algemene regel geldt het beginsel dat het verboden is kansspelen te exploiteren. De wet zou moeten voorzien in een juridische bepaling van het begrip kansspel, waarvan de exploitatie strafbaar is. Bij dat soort spelen vindt men twee hoofdkenmerken terug : het toeval en het gewin.
Naargelang het gewicht van het eerste aspect (« toeval ») :
* gaat het om een spel waarin « het geluk een grotere rol speelt dan de behendigheid en de combinaties van de geest »
of
* gaat het om een spel waarin het toeval zelfs een bijkomend onderdeel is in het verloop van het spel, het aanwijzen van de winnaar of het bepalen van de winst.
Deze tweede bepaling biedt de mogelijkheid gemakkelijker controle uit te oefenen.
Zoals reeds was gesteld in de wet van 1902, zou de toekomstige wet geen betrekking hebben « op spelen die lichaamsoefening of handigheid vereisen, evenmin als op weddenschappen naar aanleiding van deze spelen aangegaan, noch op gezelschapsspelen of sociaal ongevaarlijke spelen, noch op reeds wettelijk geregelde spelen als loterijen ».
Zodra een algemeen verbodsprincipe is gesteld, zou de uitzondering, die tot doel heeft bepaalde spelen op bepaalde plaatsen uit te baten, in de wet worden opgenomen. In dit kader zijn van belang : de plaats, het spel en het verband daartussen.
Wat betreft de plaats, stipt de minister aan dat de specificiteit van iedere categorie van etablissement waarin de uitbating van kansspelen wordt toegelaten, zal worden bepaald naar gelang van de manier van exploitatie. Bijgevolg zou een rangschikking kunnen worden gemaakt aan de hand van het hoofd- of nevendoel van de activiteit; bijvoorbeeld, een drankgelegenheid waarvan de hoofdactiviteit geen betrekking heeft op de uitbating van spelen, in tegenstelling tot het casino.
In de gevallen waarin dit onderscheid niet volstaat, kan de aanwezigheid van bepaalde bedienden zoals croupiers een beoordelingsmaatstaf zijn. Ook het opzetten van culturele activiteiten kan ertoe leiden dat inrichtingen van elkaar worden onderscheiden.
Vervolgens onderstreept de minister dat kansspelen, hetzij kanstafelspelen, waaraan geen enkel elektronisch mechanisme te pas komt, zijn, hetzij automatische speelapparaten zijn.
Eerstgenoemde spelen zijn de traditionele spelen die worden gespeeld in casino's en clubs, waarvoor de aanwezigheid van croupiers vereist is. Die spelen zijn bekend en geïnventariseerd en evolueren niet.
Teneinde niet te trappen in de valstrik van de lijst van de speelapparaten, die beperkt is ingeval de minister haar niet voortdurend aan de omstandigheden aanpast, wordt voorgesteld laatstgenoemde apparaten in te delen op grond van objectieve elementen :
inzetten;
winsten;
verliezen;
« return » of terugbetalingspercentage van de inzet.
Door op het stuk van de eerste drie criteria grenzen te voorzien en een hoog « return » percentage op te leggen, wordt het maatschappelijke gevaar van het apparaat verminderd. Bovendien wordt de controle die uitsluitend betrekking heeft op objectieve aspecten erdoor vergemakkelijkt.
Over het verband daartussen, rijst, volgens de minister, de vraag : welke spelen en op welke plaatsen ? Met andere woorden, hoe ver gaat de uitzondering op het verbodsprincipe ?
Op die vraag kan worden geantwoord op grond van criteria zoals het maatschappelijk gevaar van het spel, de behoefte aan mensen (bv. een croupier), de functie en de structuur van de inrichting (privé-club), het cliëntèle, de toegangsvoorwaarden en het aantal spelen.
Een en ander kan op de volgende manier worden aangepakt, namelijk dat op bepaalde plaatsen bepaalde spelen zouden kunnen worden toegelaten.
Bijgevolg :
zou een casino tafelspelen en apparaten zonder beperkingen uitbaten en een sociaal-culturele activiteit hebben (casino's hebben traditioneel een culturele functie, wat een last meebrengt die niet op andere types van speelinrichtingen weegt);
een speelautomatenhall zou enkel apparaten uitbaten;
stands op kermissen en handelsbeurzen, enz. zouden apparaten uitbaten waarvan de winst alleen in de vorm van kleine prijzen kan worden uitgekeerd;
de inrichtingen van de horecasector zouden een klein aantal apparaten met beperkingen exploiteren.
Die aanpak heeft het voordeel dat de inrichtingen gemakkelijk kunnen worden omschreven, naar gelang van de spelen die er worden aangeboden.
b) Beschermende maatregelen :
Het doel van die maatregelen bestaat erin te voorkomen dat de vraag naar spelen door het speelaanbod wordt aangewakkerd. Twee risicogroepen moeten in het bijzonder worden beoogt : minderjarigen en verslaafde of dwangmatige spelers.
Personen jonger dan 21 jaar hebben geen toegang tot etablissementen waar spelen met een hoog maatschappelijk risico (casino, speelautomatenhall) worden gespeeld. Voornoemde leeftijd stemt ongeveer overeen met de leeftijd waarop jongeren economisch onafhankelijk worden en met het einde van de postadolescentie.
Voor verslaafde spelers of dwangmatige spelers, met andere woorden personen die hun aandrang om te spelen niet kunnen beheersen, is het volgende belangrijk :
normen die verband houden met het probleem van een overmatige schuldenlast, wat vaak voorkomt bij spelers die geen besef meer hebben van de economische waarde van geld. Heel belangrijk hierbij is in herinnering te brengen dat artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de wet geen rechtsvordering toestaat voor een speelschuld of voor de betaling van een weddenschap;
verbod om de uitbater toe te laten de speler krediet te verlenen (rechtstreeks of onrechtstreeks);
normen die verband houden met de mogelijkheid om in de speelinrichtingen alcohol te gebruiken (verbod van speelautomatenhallen), identificatieverplichting en kredietverbod.
c) Organisatie van de controle
De noodzaak om de sector strikte maatregelen op te leggen, moet niet meer worden aangetoond. De controle moet op drie echelons en in alle fasen worden uitgeoefend : bijgevolg worden het spel, de exploitatie en de omgeving ervan gecontroleerd. Die controle gaat vooraf aan de toelating en wordt ook tijdens activiteiten voortgezet.
Kansspelinrichtingen worden onderverdeeld in drie klassen te weten kansspelinrichtingen klasse I of casino's, kansspelinrichtingen klasse II of speelautomatenhallen, kansspelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden.
Er bestaan vijf klassen niet-overdraagbare vergunningen die geldig zijn voor hernieuwbare periodes van respectievelijk 15, 10 of 5 jaar.
Voor elke klasse van vergunning geldt er een reeks stringente vereisten. Voor het hele Belgische grondgebied is het aantal casino's, dat wil zeggen de inrichtingen die van alle voorziene kansspelinrichtingen de belangrijkste financiële gevolgen meebrengen, beperkt tot negen. Het amendement beperkt het aantal speelautomatenhallen tot 200. Ook voor de exploitatie van drankgelegenheden waar ten hoogste drie kansspelen mogen worden uitgebaat, is er een vergunning vereist.
Er wordt een onafhankelijke administratieve advies-, beslissings- en controleoverheid opgericht, « Kansspelcommissie » genoemd. Zij telt negen vertegenwoordigers van de minister van Justitie, van de minister van Financiën, van de minister van Economische Zaken en van de minister van Binnenlandse Zaken.
Deze commissie ziet toe op de naleving van de wet en van de vereisten waaraan de toekenning van een vergunning is onderworpen. Over de uitvoering van de wet verleent zij advies aan de minister van Justitie, aan de minister van Financiën, aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister van Economische Zaken. Zij geeft vergunningen af aan de aanvrager die aan de vereisten voldoet en kan zo nodig waarschuwingen uitspreken, de vergunning voor een bepaalde tijd schorsen of intrekken en een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van een of meer kansspelen opleggen. Zij wordt geleid door een magistraat.
In het amendement nr. 39 is dus de hele wetgeving uitgewerkt : de samenstelling van de kansspelcommissie, de wijze waarop de vijf soorten vergunningen worden toegekend, de beschrijving van de diverse kansspelinrichtingen, de regels in verband met de verkoop, verhuur, leasing, terbeschikkingstelling, in- en uitvoer, productie, diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen, de levering, de maatregelen ter bescherming van spelers en gokkers en, ten slotte, ook de strafbepalingen en bepalingen omtrent waarborgen die moeten gegeven worden door de exploitant.
De auteurs van de amendementen nrs. 1 tot en met 38 verklaren hun amendementen in te trekken. De bespreking zal voortgezet worden op basis van het door de regering ingediende amendement dat het opschrift en het volledig bepalend gedeelte van het wetsvoorstel vervangt.
Meerdere leden wensen kennis te nemen van het advies van de Raad van State op het voorontwerp van wet dat de minister van Justitie had opgesteld. De minister deelt dit advies mede, alsmede de tekst van het voorontwerp (zie bijlagen nrs. 1 en 2).
Vervolgens spreken meerdere leden hun goedkeuring uit over de gevolgde werkwijze. Zij menen dat door de indiening van het regeringsamendement op het wetsvoorstel, de minister van Justitie blijk geeft van appreciatie voor het parlementair werk.
Een lid voegt eraan toe dat het Bureau van de Senaat deze procedure van neerlegging van het amendement van de regering heeft goedgekeurd. Dat wijst erop dat het Parlement wellicht een minder stroeve procedure inzake het bicameralisme aanneemt dan die welke het gevolgd heeft tijdens de eerste maanden na de verkiezingen van 1995 waarin de nieuwe Grondwet van toepassing was.
Een commissielid wenst het advies van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden in te winnen over de voorliggende tekst van het regeringsamendement. Een ander lid stelt dan weer voor om ook het advies van het commissie voor de Justitie te vragen over deze tekst.
Een lid verklaart principieel niet gekant te zijn tegen het vragen van een advies doch hij wenst dat er een termijn wordt vastgesteld om dat advies uit te brengen.
Een ander lid zegt akkoord te gaan met dit voorstel. Het voorstel en de amendementen moeten binnen een redelijke termijn behandeld worden. De meest efficiënte manier om een wetsvoorstel te kelderen bestaat erin verschillende commissies om advies te vragen.
Andere leden zijn het niet eens met het voorstel om een advies aan andere commissies te vragen. Iedere senator kan immers de besprekingen volgen en amendementen indienen in deze Commissie.
Wat de commissie voor de Sociale Aangelegenheden betreft, stipt een lid aan dat iedereen kennis kan nemen van het verslag van de bespreking over het voorstel van resolutie over de gokverslaving (Stuk Senaat, nr. 1-546). Iedereen is bekommerd over dit probleem, doch er is geen enkele tegenstrijdigheid tussen het behandelen van dit wetsvoorstel en de bekommernis over de gokverslaving. Deze bekommernis is trouwens in de tekst van het wetsvoorstel opgenomen, net zoals de problematiek van het witwassen van geld.
Een commissielid stelt voor om aan de commissie voor de Justitie de vraag te stellen of de gevolgde procedure, namelijk een regeringsamendement dat de hele tekst van het wetsvoorstel vervangt, een aanvaardbare procedure is. Deze vraag kan binnen een korte tijdsspanne worden beantwoord. Over de tekst zelf hoeft er geen advies gevraagd te worden.
Volgens een ander lid heeft men tot nu het begrip bicameralisme zeer beperkend geïnterpreteerd. Na overleg tussen Kamer en Senaat heeft men besloten alle gemengde ontwerpen te splitsen behalve wanneer blijkt dat de twee delen niet te splitsen zijn. Alle ontwerpen waarop artikel 78 van de Grondwet van toepassing is, moeten noodzakelijkerwijs in de Kamer worden ingediend. Men had het evenwel anders kunnen regelen, meer bepaald zo dat de regering bij gemengde wetsontwerpen vrijelijk kan beslissen het ontwerp in te dienen in de Kamer die zij het meest aangewezen acht. Dat is echter niet gebeurd. Voorts merkt spreker op dat het Bureau van de Senaat akkoord kon gaan met de gevolgde procedure. Het debat in het Bureau mag niet worden overgedaan.
Wat betreft de beschermende maatregelen, stipt een lid aan dat de minister in zijn uiteenzetting verklaard heeft dat personen jonger dan 21 jaar geen toegang zouden hebben tot etablissementen waar kansspelen met een hoog maatschappelijk risico worden gespeeld. Nu de meerderjarigheid op 18 jaar werd gebracht, vraagt spreker zich af of deze niet tegenstrijdig is met de wet op de meerderjarigheid.
De minister legt uit dat het criterium voor de toegang tot de etablissementen niet de meerderjarigheid, maar wel de economische onafhankelijkheid is. De minister gaat ervan uit dat 21 jaar de leeftijd is waarop jongeren economisch onafhankelijk worden en beter kunnen oordelen wat ze met hun eigen geld doen.
Een commissielid stelt ten slotte dat zijn fractie verheugd is dat door het wetsvoorstel en het regeringsamendement er eindelijk een initiatief genomen is in de problematiek van de kansspelen die nog geregeld wordt door een wet van 24 oktober 1902.
Het gedoogbeleid dat tot op heden gevoerd wordt, geeft aanleiding tot rechtsonzekerheid omdat er verschillend wordt opgetreden naargelang het rechtsgebied. De procureurs voeren niet allen hetzelfde beleid.
Spreker zal bij de bespreking van het voorliggende wetsvoorstel zeker geen obstructie voeren, maar constructief meewerken aan de totstandkoming van de tekst, op voorwaarde evenwel dat enkele essentiële amendementen worden gestemd, zoals deze met betrekking tot de bescherming van de spelers, de samenstelling van de kansspelcommissie, de rechtszekerheid, de parlementaire betrokkenheid en de parlementaire controle.
Het wetsvoorstel en de verschillende amendementen zullen zowel vanuit de problematiek van de gokverslaving, als vanuit technisch-juridisch oogpunt, benaderd worden.
Tot besluit beslist de commissie om, alvorens de bespreking verder te zetten, hoorzittingen te organiseren.
3.3.1. Hoorzitting van de heer E. Potier, directeur generaal van Shandwick en van de heer A. Dhooghe, administrateur van Ladbrokes
De sector van de kansspelen en de weddenschappen als geheel bestaat uit verschillende segmenten, waartussen concurrentie heerst. Het niet inzien dat er concurrentie is tussen die verschillende segmenten, is het negeren van de realiteit. Nu maken weddenschappen met betrekking tot paardenrennen of andere sporten geen deel uit van het voorliggende wetsvoorstel, terwijl dit wel het geval zou moeten zijn. Hetzelfde geldt voor de Nationale Loterij.
De commissie ontvangt een samenvatting van de studie van Coopers & Lybrand over de « Doeltreffendheid van vergunningen, van belasting-, toezicht- en controlesysteem voor de spel- en gokindustrie in België » (december 1997) en een samenvatting van een recente studie uitgevoerd door OFLOT (Kantoor van de Nationale Loterij in Groot-Brittannië) die getracht heeft de impact te meten van de verkoop van producten van de Nationale Loterij aan jongeren. Deze studie toont een reeks onaanvaardbare dysfuncties in
het gedrag van deze jongeren aan, ingevolge de verkoop van deze producten.
Ladbrokes is de commerciële benaming voor twee vennootschappen naar Belgisch recht, de NV Derby en de NV Tierce Ladbroke, dochtermaatschappijen van de Britse multinational Ladbroke Group PLC.
In België is Ladbrokes marktleider van de weddenschapkantoren met een netwerk van 450 kantoren en een omzet van 7,5 miljard frank.
De groep, die genoteerd staat op de beurzen van Londen, Brussel en Antwerpen, is bijzonder actief op de markt van de kans- en gokspelen en is daarnaast actief in het hotelwezen, als eigenaar en beheerder van de hotelketen Hilton International.
Ladbrokes in België
Ladbrokes Belgium behoort tot de afdeling « kans- en gokspelen » van de groep Ladbroke en is in België aanwezig sinds 1982. In België houdt de maatschappij zich voornamelijk bezig met het organiseren van weddenschappen op de buitenlandse paardenrennen.
Tot op vandaag investeerde de maatschappij meer dan 5 miljard frank, waarvan 3,8 miljard werd besteed aan het verwerven van het netwerk. De resterende 1,2 miljard ging naar :
· de aanpassing van de producten aan de Belgische markt;
· de modernisering van het netwerk;
· de heruitzending van de paardenwedrennen via satelliet en andere nieuwe technologieën.
Terwijl de weddenschappen op de paardenrennen en de sector in zijn geheel er in de jaren '80 op vooruitgingen, is de omzet in de jaren '90 gevoelig bergaf gegaan. De paardenwedrenkantoren willen die neerwaartse trend ombuigen en hebben daarom bij het ministerie van Financiën een verzoek ingediend en de toestemming verkregen om hun activiteiten te diversifiëren door andere types weddenschappen te organiseren.
Het was een diversificatie die evenwel niet zonder gevolgen bleef voor de rentabiliteit van de ondernemingen, die zich gedwongen zagen :
· hun netwerk te rationaliseren (Ladbrokes ging tussen 1989 en 1997 van 1 050 naar 440 kantoren);
· strikt toe te zien op het hanteren van de brutomarge, die schommelt rond de 30 %.
De maatschappij stelt momenteel bijna 700 personen tewerk, waarvan de helft als bediende.
Bovendien dienden de paardenwedrenkantoren af te rekenen met nieuwe fiscale ingrepen uitgevoerd door de gewestregeringen tussen 1991 en 1996, waardoor de fiscale gevolgen moesten worden doorgerekend aan de wedders.
In een markt met heel wat concurrentie, waar de traditionele activiteiten van de paardenwedrenkantoren meer en meer bedreigd worden door de sector van de automatische kansspelen, het elektronische wedden op paarden (Royal Ascot, International Toote, enz.) en bepaalde producten van de Nationale Loterij is het voor de paardenwedrenkantoren vechten om te overleven.
De tabel hieronder geeft het cumulatieve effect weer over meerdere jaren van drie factoren op de winst van Ladbrokes : de indexering, de voortdurende afkalving van de omzet en ten slotte de toenemende fiscale druk.
Impact sur le bénéfice en millions de francs Impact op de winst in miljoen frank |
Indexation (2 %) Indexering (2 %) |
Dim. CA (1 %) Omzetdaling (1 %) |
Augm. taxes (1 %) Belastingverhoging (1 %) |
Année 1. Jaar 1 | 19 | 12 | 73 |
Année 2. Jaar 2 | 38 | 24 | 72 |
Année 3. Jaar 3 | 57 | 36 | 72 |
Année 4. Jaar 4 | 76 | 48 | 71 |
Année 5. Jaar 5 | 95 | 60 | 70 |
Gezien de brutowinst van Ladbrokes in 1997 155 miljoen frank bedroeg, stellen wij vast dat :
· vijf jaar indexering de huidige winst zou terugbrengen tot quasi nul.
· in geval van een omzetvermindering van 1 %, de winst na vijf jaar met 60 miljoen zou verminderen. Een bijkomende belasting van 1 % zou de winst doen teruglopen met 70 miljoen, of nagenoeg 70 % minder dan de huidige winst. Twee of drie factoren uit de tabel gecombineerd zou voor Ladbrokes sowieso verlies betekenen !
De tabel toont duidelijk de ernst aan van de huidige situatie. Overigens zijn de drie andere maatschappijen die actief zijn op de markt van de weddenschappen, nog minder rendabel dan Ladbrokes.
De toekomst van Ladbrokes
In België is de toekomst van zowel Ladbrokes als van de andere maatschappijen afhankelijk van vier sleutelfactoren :
1. een verbetering van het imago van de sector van de kansspelen en de weddenschappen;
2. een eerlijke concurrentie tussen de verschillende segmenten van de sector kans- en gokspelen;
3. een diversificatie van de activiteiten ten einde de bestaande infrastructuur beter te rentabiliseren;
4. een afzwakking of ten minste stabilisering van de fiscale druk.
Ladbrokes en het wetsvoorstel betreffende kansspelen
Sinds het einde van de jaren 80 gaat de sector van de kansspelen en de weddenschappen als geheel achteruit, met uitzondering van de Nationale Loterij.
Naast dat fundamentele probleem is er in de sector ook te weinig controle.
Dat wordt bevestigd door het rapport van Coopers & Lybrand van december 1997 : « Doeltreffendheid van systemen voor het toekennen van vergunningen, van belasting, van toezicht en van controle in de sector van amusements- en kansspelen in België. »
Volgens Ladbrokes is het absoluut noodzakelijk dat de sector zorgt voor een verbetering van haar imago, wil ze uit het dal raken waar ze zich nu bevindt. De speler of wedder moet opnieuw vertrouwen hebben en dat kan alleen indien :
· de sector volledig transparant wordt georganiseerd;
· de sector onderworpen wordt aan een verregaande controle;
· de sector een strikte ethische code hanteert.
Gelukkig staan er momenteel verscheidene hervormingen op stapel inzake taxatie en controle van de sector van de kansspelen.
Een ervan is het wetsvoorstel betreffende de kansspelen dat momenteel in de Senaat ter discussie voorligt.
De vraag van Ladbrokes
Ladbrokes steunt dit wetgevende initiatief van de Senaat. Niettemin wil Ladbrokes op basis van de aanbevelingen van Coopers & Lybrand dat er concreet werk wordt gemaakt van :
1. een uitbreiding van het toepassingsgebied van deze nieuwe wet naar de totaliteit van de gok- en kansspelen. Daaronder wordt dus verstaan : loterijen en gok- en kansspelen met betrekking tot paardenrennen of andere sporten.
Dat alle gokspelen voor elkaar concurrentie betekenen, is evident. Het niet-toepassen van deze nieuwe wetgeving op de totaliteit van de sector zou dus oneerlijke concurrentie inhouden, met twee maten en twee gewichten.
--> Ladbrokes vraagt dat de wet anders wordt benoemd en dat ook hoofdstuk I, artikel 3, van het huidige wetsvoorstel wordt gewijzigd.
2. de uitbreiding van de opdracht van de commissie aangaande kansspelen naar de totaliteit van de gok- en kansspelen, met inbegrip van de loterijen en het gokken en wedden bij paardenrennen en bij andere sporten.
Ladbrokes komt in eerste instantie op voor de sector van de kans- en gokspelen, en streeft minimaal naar een dubbele controle op de sector, opgedeeld tussen het ministerie van Justitie en het ministerie van Financiën.
3. de uitbreiding van de commissie aangaande de kansspelen met één vertegenwoordiger per betrokken segment, dus één voor de Nationale Loterij, één voor de casino's, één voor de weddenschappen op de paardenrennen en één voor de wedrenkantoren (buitenlandse wedrennen). Ladbrokes is bovendien gewonnen voor de aanwezigheid van de vakbonden.
Wij vinden dat het controleorgaan moet worden « uitgebalanceerd », door het alle expertise en kennis van de sector in handen te geven. Daarom lijkt de aanwezigheid van de sociale partners ons noodzakelijk.
Heel wat controleorganen uit het sociaal-economische leven zijn in België volgens dat beproefde recept samengesteld.
--> Ladbrokes vraagt de aanpassing van hoofdstuk II, artikel 10, § 2, van het huidige wetsvoorstel.
4. de paardenwedrenkantoren moeten in de kantoren kunnen gebruikmaken van automatische toestellen.
Het is immers onaanvaardbaar dat gokspelen waarvoor gebruikgemaakt wordt van automatische toestellen wel worden toegestaan in casino's maar niet in paardenwedrenkantoren, aangezien deze laatste aan dezelfde regels onderworpen zijn als de casino's, meer bepaald :
· de toegang wordt gecontroleerd en is verboden onder de 18 jaar;
· gedrag, solvabiliteit en financiële fundering van de uitbater staan niet ter discussie.
Zoals we hierboven hebben aangegeven, worden de paardenwedrenkantoren verplicht hun activiteiten te diversifiëren om hun verdere ontwikkeling en toekomst te vrijwaren. Het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, zou dat soort diversificatie wel mogelijk maken voor de casino's maar die mogelijkheid niet voorzien voor de paardenwedrenkantoren. Ladbrokes kan niet akkoord gaan met een dergelijke ongelijke behandeling waardoor een wettelijke basis wordt verleend aan een oneerlijke concurrentie.
--> Ladbrokes vraagt dientengevolge de aanpassing van hoofdstuk IV.
Een commissielid komt terug op de kritiek dat de weddenschappen op paardenrennen en de Nationale Loterij niet het voorwerp uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel. Spreker onderstreept dat de bekommernis van het wetsvoorstel tweeledig is, het legaliseren van de bestaande onwettelijke toestand en het scheppen van rechtszekerheid.
Omdat het voorstel tot doel heeft het legaliseren van de huidige toestand met betrekking tot de casino's, werd het voorstel beperkt tot de kansspelen en werden alle andere activiteiten, die geen kansspelen zijn, uitgesloten, inclusief de loterijen.
Het is echter evident dat ook de domeinen die thans niet in het wetsvoorstel zijn opgenomen, belangrijk zijn.
Naast het aspect legaliseren, wil het wetsvoorstel ook rechtszekerheid scheppen in hoofde van de operatoren, zodat diegenen die investeren in casino's en er hun beroepsactiviteit van maken, rechtszekerheid hebben met betrekking tot hun activiteit. De rechtszekerheid geldt ook voor de overheid die fiscale zekerheid moet hebben met betrekking tot de inkomsten die op een correcte manier moeten geïnd en begroot kunnen worden.
Ingevolge het wetsvoorstel en de recente amendementen van de regering, wordt blijkbaar de aandacht van iedereen nu op de hele problematiek gevestigd. Niettegenstaande dat het wetsvoorstel dateert van oktober 1996, lijkt het alsof iedereen plots ontwaakt en overal de voor- en nadelen wil doen opmerken. Zo heeft de commissie al het advies van de commissie voor de Justitie en van de commissie voor de Sociale Zaken ontvangen.
Persoonlijk heeft spreker nooit de weddenschappen op paardenrennen in het wetsvoorstel willen opnemen omdat iedereen wees op het negatief imago van die sector en de raad gaf zich te beperken tot de sectoren waarvoor met zekerheid kan bepaald worden wat ze inhoudelijk betekenen. Spreker erkent evenwel dat het niet opnemen van de weddenschappen op paardenrennen een leemte is in het wetsvoorstel.
Ongetwijfeld zal, éénmaal het wetsvoorstel aangenomen, na eventuele amendering, de aandacht terug gevestigd worden op de andere domeinen, inclusief op een eventuele herziening van de wet betreffende de Nationale Loterij.
De grote vernieuwing die in het wetsvoorstel vervat ligt, is dat er een vergunning zal geëist worden voor diegenen die actief zijn in de sector. Aan die vergunning worden strenge voorwaarden gekoppeld en er wordt een controleorgaan opgericht. De mogelijkheid om met deskundigen een 100 % sluitende controle te realiseren, is technisch mogelijk door het on-line schakelen van de apparaten.
Het lid erkent wel dat sommige opmerkingen uit de uiteenzetting gegrond zijn. Wat Ladbrokes betreft, pleit spreker ervoor dat de Belgische actoren in dit segment op dezelfde voet als de buitenlandse actoren worden gezet. De taks die door Ladbrokes als buitenlandse operator betaald moet worden, ligt hoger dan de taks die aan Belgische operatoren wordt gevraagd. Voor deze discriminatie moet een oplossing gezocht worden, want deze toestand is in strijd met het Europese recht en met het gelijkheidsbeginsel.
In de kansspelcommissie zullen vertegenwoordigers van het ministerie van Justitie en van Financiën aangeduid worden, maar, aangezien de opbrengsten op de kansspelen gewestelijke inkomsten zijn, zullen ook de ministers van Financiën van de verschillende gewesten moeten vertegenwoordigd worden. Zo werd in Vlaanderen de taks op de bingo's van 36 000 frank tot 144 000 frank verhoogd, terwijl dit niet het geval was in Brussel, noch in Wallonië. Er is een verscheidenheid ingevolge de Grondwetsherziening en de Staatshervorming, waarmee rekening gehouden moet worden.
Een ander lid voegt eraan toe dat de commissie erop staat het voorliggend ontwerp nog tijdens deze zittingsperiode goed te keuren. Hoe meer eraan wordt toegevoegd, hoe moeilijker het wordt erover te stemmen. Ten tijde van de regering Martens V wilde de minister van Justitie de activiteiten van de casino's legaliseren doch hij is daar niet in geslaagd en heeft zijn ontwerp zelfs moeten terugnemen.
Wat de inhoud betreft, geeft spreker toe dat de logica wil dat het voorstel wordt verruimd tot alle segmenten van de kansspelenmarkt. Het is evenwel zeer de vraag of dat noodzakelijkerwijze moet gebeuren in het kader van dit voorstel. Volgens hem zou dat zelfs niet zonder gevaar zijn en bestaat het risico dat alles met een sisser afloopt.
Een ander lid is het hier niet mee eens. Het zou fout zijn om slechts één segment van de sector te reglementeren en het ander segment, dat een natuurlijke tegenpool vormt, niet te reglementeren. Hierdoor zouden ongezonde scheeftrekkingen ontstaan. Ook het amendement van de regering maakt een uitzondering voor weddenschappen op paardenwedrennen. De vraag is waarom ? Daarover moet de minister ondervraagd worden.
Ook al kan spreker instemmen met de eis om alle gok- en kansspelen in één coherent geheel in te brengen, toch is hij er minder van overtuigd voor wat betreft de activiteiten van de Nationale Loterij. Op welke argumenten steunt men zich om ook deze activiteiten te incorporeren in het voorliggende wetsvoorstel ? Het is niet omdat de Britse nationale loterij onder dezelfde wetgeving als de kansspelen valt, dan dit noodzakelijk ook bij ons het geval moet zijn. Welke bijkomende argumenten heeft de studie naar voren gebracht om te pleiten voor de incorporatie van de Nationale Loterij in de wetgeving op de kansspelen ?
Volgens een ander lid heeft de studie van Coopers & Lybrand als belangrijkste argument naar voren gebracht dat het absoluut niet normaal is dat de wetgever toelaat dat jongeren gewoon toegang hebben tot producten van de Nationale Loterij en dat ook hiervoor ten minste een zekere drempel moet gelden. De wetgever draagt hier een grote verantwoordelijkheid. Het voorliggende wetsvoorstel is de perfecte gelegenheid om een drempel in te bouwen, omdat hier toch de sector van de kansspelen, waarvan de loterij in feite een onderdeel is, wordt geregeld. Een ander argument is dat de Nationale Loterij jaarlijks nieuwe producten op de markt brengt. De laatste nieuwigheid zijn automatische gokmachines die weldra zullen verschijnen.
Spreker is geen vragende partij om de volledige wetgeving betreffende weddenschappen op paardenrennen te wijzigen, maar wel dat in het voorliggende voorstel voorzien wordt dat de kansspelcommissie ook over dit segment, de weddenschappen op Belgische en buitenlandse paardenrennen en sportevenenmenten, zou waken. Om dit te realiseren moet niet de volledige wetgeving worden herzien, dit kan aangepakt worden door een paar kleine wijzigingen aan de voorliggende tekst.
Spreker is het er wel volledig mee eens dat de weddenschappen op paardenrennen een slecht imago hebben. Vooral de wereld van de Belgische paardenrennen kent een heleboel problemen. Dit is een reden te meer om ook dit segment onder controle van de kansspelcommissie te brengen.
3.3.3. Hoorzitting met de burgemeesters van de acht gemeenten die een casino op hun grondgebied bezitten
Uiteenzetting van de heer Fournaux, burgemeester van Dinant
De toestand van de acht casino's op het Belgisch grondgebied staat er thans niet zo schitterend voor als men wel zou denken. Het streven van de Brusselaars om een casino te openen kan gewettigd zijn doch men mag niet uit het oog verliezen dat een casino niet de buitengewone meevaller is die men denkt.
De heer Fournaux vestigt de aandacht op twee punten. In de eerste plaats moeten de casino's als inrichtingen voldoen aan uitzonderlijk belangrijke normen inzake een comfortabele opvang. Dat brengt vaak uiterst zware investeringen mee. Wanneer men op dit punt wetgevend werk wil verrichten behoort men dus zeer omzichtig te werk te gaan om bestaande toestanden of plannen inzake investeringen niet in de war te sturen omdat deze de jarenlange inspanningen van de gemeenten teniet kunnen doen.
In de tweede plaats ondergaan de casino's thans de buitenlandse concurrentie omdat de Nederlandse, Duitse en Franse casino's niet zo ver afliggen. Sedert verscheidene maanden plegen de acht burgemeesters van de betrokken steden op gezette tijden overleg. Ook zijn zij samen gaan aankloppen bij de minister van Justitie en bij diens collega van Financiën alsook bij de directie van de Nationale Loterij.
Wat hen thans drijft is niet zozeer het streven om de bestaande toestand te legaliseren maar wel het feit dat er een negende casino kan bijkomen te Brussel. De heer Fournaux wijst er met nadruk op dat de acht burgemeesters over deze kwestie hetzelfde standpunt delen.
Uiteenzetting van de heer Bacquelaine, burgemeester van Chaudfontaine
De acht burgemeesters begrijpen dat Brussel, als hoofdstad van België en hoofdstad van Europa, terecht een casino in het gewest wil openen. Het debat gaat dus niet over het feit of het openen van een nieuw casino in België al dan niet aanvaardbaar is.
Op dit ogenblik zijn er in België acht casino's. Vier ervan bevinden zich in Vlaanderen en vier in Wallonië.
Die exploitaties zijn in feite een overtreding van de wet van 1902 op het spel. Die wet vaardigt een algemeen en onvoorwaardelijk verbod uit om voordeel te trekken uit kansspelen. De bestaande casino's worden gedoogd om « historische en fiscale redenen » door de parketten-generaal van Gent en Luik, mits aan sommige strikte voorwaarden wordt voldaan.
Het wetsvoorstel dat thans voorligt en door de regering is geamendeerd, bedoelt het bestaande gedoogbeleid te vervangen door een wet die als algemeen principe huldigt dat het verboden is kansspelen te exploiteren, behalve in nauwkeurig bepaalde uitzonderingsgevallen.
De burgemeesters van de gemeenten waar de acht thans in België bestaande casino's zich bevinden, hebben geen bezwaren tegen het principe van een dergelijke wet maar zij vestigen wel de aandacht op de sociaal-economische en ethische gevolgen ervan.
De casino's verschaffen rechtstreeks werkgelegenheid aan 1 200 mensen en het aantal afgeleide banen wordt op meer dan 3 600 geschat.
De casino's zijn een cultureel gegeven. Ze zijn een attractiepool voor de gemeenten waar zij gevestigd zijn, die er heel wat tentoonstellingen, voorstellingen en andere sociaal-culturele activiteiten organiseren.
De vestiging van een negende casino op het grondgebied van een van de gemeenten van het Brusselse Gewest is gewettigd. Bij de huidige stand van zaken echter en zonder aanpassing van de voorgestelde wet worden de overlevingskansen van de bestaande casino's en de economische, toeristische en culturele ontwikkeling van de betrokken gemeenten ernstig bedreigd. Er zou een belangrijk verlies van banen kunnen uit voortvloeien. De bestaande casino's moeten de middelen krijgen om zich te ontwikkelen en aantrekkelijk te blijven, met name in vergelijking met de casino's die zich in de nabijheid van onze grenzen en in onze buurlanden bevinden.
Om het verlies te compenseren dat de opening van een bijkomend casino zou meebrengen, dienen de toegestane activiteiten in de casino's uitgebreid te worden tot de speelautomaten. Het ziet er naar uit dat de regering de exploitatie van die speelautomaten wil beperken tot de 200 lunaparken die door de ontworpen wet zouden worden toegestaan. Het spreekt vanzelf dat het bestaan van de casino's afhangt van de spelen die er worden toegestaan. Ook dient de wetgever niet alleen over het bestaan van de casino's te beslissen, maar tevens moet hij onderzoeken welke spelen er worden toegestaan. Daarom moet artikel 7, zoals door de regering geamendeerd, meer nauwkeurige bepalingen bevatten.
Het morele probleem rond de kansspelen en de sociale zorg, die overigens zeer goed worden beschreven in de toelichting bij het wetsvoorstel, houden in dat er niet alleen over de exploitatievergunning van de casino's een parlementair debat moet worden gehouden maar ook over de vraag welke spelen in die casino's zullen worden toegestaan.
Onder casinospelen worden thans verstaan de traditionele spelen zoals boule, trente-quarante, Amerikaanse roulette, Franse roulette, black-jack, baccara, baccara chemin de fer, punto-y-banco, poker, craps en sigbo. Wij zijn echter van oordeel dat de casino's ook over speelautomaten moeten beschikken, zodat ze zich kunnen aanpassen. Het betreft hier hoofdzakelijk rollenmachines, videospelen en simulaties van paardenrennen.
De casino's zijn overigens de meest geschikte plaatsen om die speelautomaten te installeren. Het wetsvoorstel bepaalt immers vrij strikte normen inzake moraliteit en ernst van de exploitatie, de casino's zijn weinig talrijk en de toegang ertoe wordt bijzonder goed gecontroleerd. De installatie van speelautomaten op vele plaatsen daarentegen zou het element gokverslaving versterken doordat het spel gemakkelijker toegankelijk wordt.
Het installeren van speelautomaten toestaan in 200 lunaparken zou onvoldoende controlemogelijkheden bieden ten aanzien van de gokverslaving en ook voor de fiscale controle. Thans is het goed denkbaar dat de activiteiten in de casino's van nabij worden gecontroleerd, zowel op fiscaal vlak als op het gebied van toegang, maar diezelfde controle op 200 plaatsen lijkt helemaal niet mogelijk te zijn. Het soort toegestane spelen zou precies moeten worden bepaald, enerzijds voor de casino's en anderzijds voor de lunaparken. Dat is trouwens het geval in de Nederlandse wetgeving. Het zou sociaal gevaarlijk zijn overal speelautomaten te installeren.
Door de casino's, liever dan de lunaparken, toe te staan dit soort spelen te installeren, komt men dus tegemoet aan de zorg om de bevolking te beschermen tegen het sociale gevaar van de verslaving en ook aan de economische noodzaak om de casino's de kans te bieden zich aan te passen. Zij blijven immers een uitstekend middel voor de promotie van de gemeenten waar ze zijn gevestigd.
Om de casino's binnen de wettigheid te brengen moet er dus een beslissing vallen over hun bestaan en over de spelen die er kunnen worden beoefend.
Voor de lunaparken bepaalt artikel 8 van het voorstel dat de Koning het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers en gokkers kan bepalen voor elk spel dat wordt geëxploiteerd in een kansspelinrichting van klasse II en III.
Het zou logisch zijn dat de wetgever zelf die regels bepaalt en ze in de wet opneemt, zoals dat in Nederland het geval is.
Thans exploiteren sommige lunaparken echte casinospelen waarvoor de omzet soms bijzonder hoog is.
Dat werkt de gokverslaving nog meer in de hand.
Mocht de wetgever instemmen met de exploitatie van speelautomaten buiten de casino's, dan zou hij zich kunnen laten inspireren door de strikte voorschriften die de Nederlandse wet oplegt.
Volgens spreker is het voor de overlevingskansen van de casino's van wezenlijk belang dat er niet meer dan negen casino's in België worden geopend. Iedereen moet goed nadenken welke de gevolgen zouden zijn van bijkomende vergunningen.
Tot slot suggereert hij om de casino's een ruime beheersautonomie te geven, die rekening houdt met elke concrete en plaatselijke situatie. De sluitingsuren bijvoorbeeld mogen niet in een algemene wet worden vastgelegd maar dienen enerzijds te worden overgelaten aan het oordeel van de burgemeesters en anderzijds aan de beheerders en de bedienden van de casino's.
Uiteenzetting van de heer Houssa, burgemeester van Spa
De heer Houssa vestigt in het bijzonder de aandacht op de casino's in de provincie Luik. Die casino's zijn zeer oud, met name het casino van Spa dat het oudste ter wereld is.
Zowat dertig jaar geleden werden de casino's van Valkenburg en Aken opgericht. Deze casino's zijn zeer sterke concurrenten omdat de « zware » spelers hoofdzakelijk Duitsers zijn. De casino's van Valkenburg en Aken beschikken over slotmachines, zoals in het algemeen ook de casino's in Duitsland, Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg en Nederland. Daardoor is de concurrentie werkelijk moordend.
Mocht de wet het openen van een casino toestaan op 20 km van Spa, in het Duitstalige gebied tussen Aken en Spa, dan zou dat de dood betekenen voor het casino van Spa en het verlies van zestig banen in Spa.
Volgens de heer Houssa is het belangrijk dat het aantal casino's (klasse I) bij wet wordt vastgelegd en tot 9 wordt beperkt (4 in Vlaanderen, 4 in Wallonië en 1 in Brussel) waarbij ze bij naam worden genoemd.
Spreker dringt erop aan dat het aantal niet meer wordt verhoogd, omdat dat de dood zou betekenen van de bestaande gemeentelijke casino's en de werkgelegenheid. Spa telt in een straal van zowat 60 km reeds 4 casino's (Chaudfontaine, Valkenburg, Aken, Spa).
Wat betreft de lunaparken en speelautomaten, is het, volgens de heer Houssa, onaanvaardbaar dat lunaparken casinospelen exploiteren (roulette, blackjack), zoals thans reeds het geval is, met belangrijke inzetten en zonder echte controle.
Voor de speelautomaten buiten de casino's zal de Koning het maximumbedrag van de inzet per speelkans bepalen, evenals het verlies en de winst van de spelers en gokkers. Hij kan ook het maximumbedrag bepalen dat een speler of gokker kan verliezen per door hem vastgestelde speelduur.
De heer Houssa is van mening dat die regels bij wet moeten worden vastgelegd zoals dat in Nederland het geval is.
Met betrekking tot de slotmachines, stelt de heer Houssa dat de casino's, de concurrentie van casino's in de buurlanden (Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groothertogdom Luxemburg) waar er slotmachines bestaan en toegestaan zijn, reeds ondergaan. De slotmachines dienen dus exclusief tot de casino's worden beperkt, zoals dat in de buurlanden het geval is, en dat met het oog op de controles en wegens de winstdaling als gevolg van een bijkomend casino in Brussel.
Over de sluiting van de casino's, onderstreept de heer Houssa dat alle burgemeesters vragen dat alleen de concessionarissen van de casino's bevoegd blijven voor de openings- en sluitingsuren van de zalen.
Uiteenzetting van de heer Lippens, burgemeester van Knokke-Heist
Volgens de heer Lippens wensen de acht burgemeesters rechtszekerheid, enerzijds rechtszekerheid voor de tewerkstelling en anderzijds, rechtszekerheid voor het bestaan van de casino's. Dit kan alleen door de automatische spelen in de casino's toe te laten.
Deze automatische spelen waren vroeger toegelaten in drankgelegenheden, met alle nadelen vandien. Vandaag stellen we vast dat ze, wat betreft de ons omringende landen, toegelaten zijn in de casino's waar ze gecontroleerd worden en waarvoor nog steeds een hogere drempel bestaat dan voor drankgelegenheden of lunaparken.
De heer Lippens verwijst expliciet naar de groep Michiels, een zeer machtige groep in ons land en eigenaar van duizenden bingotoestellen. Op het ogenblik dat de taks op de bingotoestellen werd verhoogd van 36 000 frank naar 144 000 frank, hebben zij dit nauwelijks gevoeld, aangezien zij enorme bedragen verdienen met hun toestellen, zonder enige controle.
Zonder de wetgevende aspecten van deze zaak te willen aansnijden, onderstreept de heer Lippens dat automatische goktoestellen in de casino's daarentegen wel zouden gecontroleerd worden.
De enige overlevingskans van onze casino's en van de 3 600 personen die er tewerkgesteld worden, zijn de automatische spelen. Dat standpunt nemen alle acht burgemeesters in en zij vragen dan ook om het voorliggende wetsvoorstel in die zin te herzien. Indien de automatische gokspelen niet zouden toegelaten worden, betekent dit de doodsteek voor de casino's.
Uiteenzetting van de heer Monset, burgemeester van Blankenberge
De stad Blankenberge is zeer nauw betrokken bij de nieuwe kansspelwetgeving. De stad is inderdaad uniek in deze zin dat zij op haar grondgebied zowel meerdere lunaparken als een casino huisvest. Beide inrichtingen, die in de kansspelwetgeving in een verschillende categorie zijn ondergebracht, hebben hun sociale en economische functie en hebben hun toeristische impact.
Het is altijd zo geweest dat de lunaparken vooral gericht zijn op het recreatieve element. Het zijn instellingen waar in het bijzonder de jeugd en families de minder zonnige dagen doorbrengen en een gokje wagen waarbij ze door prijzen in natura gecompenseerd worden. Sinds kort wordt in de lunaparken, zij het te Blankenberge in tegenstelling tot andere steden in zeer beperkte mate, ook voor geld gegokt.
Ons inziens moet voor de lunaparken vooral de nadruk gelegd worden op de laagdrempeligheid en het recreatieve en moet het grootste spelaanbod aan de casino's voorbehouden blijven.
Sedert 1995 werd het casino te Blankenberge volledig vernieuwd en het gebouw herbergt diverse zalen die het ganse jaar door voor culturele activiteiten gebruikt worden. Dit gebeurt in zeer nauwe samenwerking met de concessiehouder en uit deze synergie resulteert een niet weg te denken aantrekkingspool voor de stad waarvan het toerisme de voornaamste bron van inkomsten is.
Uit een sociaal-economische studie blijkt dat alle indices van de casino-uitbating een negatieve trend vertonen.
Année Jaar |
Mises Inzet |
Résultat Resultaat |
Pourboires Fooien |
Visiteurs Bezoekers |
Autocars Bussen |
1995 | 1 839 181 100 | 281 459 700 | 151 803 710 | 139 210 | 26 450 |
1996 | 1 655 285 725 | 277 156 575 | 144 266 820 | 125 457 | 21 235 |
1997 | 1 620 474 060 | 264 015 560 | 129 541 250 | 127 380 | 20 760 |
De buitenlandse concurrentie (Nederland, Luxemburg en Frankrijk) schuimen reeds jarenlang een deel van de markt af en bieden een groter en voor de speler interessanter spelaanbod. Zo is de stad Blankenberge traditioneel een bestemming voor Antwerps cliënteel. Welnu, dagelijks vertrekken vanuit Antwerpen een aantal bussen die gratis geïnteresseerde spelers naar het casino van Breda voeren. Dit is slechts één van de vele voorbeelden.
Ook de evolutie van de zogezegde lunaparken in de Belgische grootsteden Gent, Antwerpen en Brussel, die zich tot echte gokclubs omgevormd hebben en waar het recreatieve geen enkele rol meer speelt, hebben een niet te onderschatten invloed op het casinosucces.
Het is daarom absoluut noodzakelijk dat de casino's met hun tijd kunnen meegaan en hun spelaanbod ook met moderne elektronische spelen kunnen uitbreiden.
Deze optie kan perfect samengaan met het invoeren van de nodige beschermende sociale maatregelen tegenover gokverslaving.
Onze grootste concurrent is ongetwijfeld Holland Casino's en deze staatscasino's, die ook in ons land via publiciteit in weekbladen en via televisie cliënteel werven, koppelen met succes hun commerciële opdracht aan hoge deontologische eisen.
De uitbatingskosten van een casino met hun hoge personeelsbezetting en hun toeristische engagementen tegenover de gemeente worden zo hoog dat een verhoging van de drempel zonder een verhoging van het spelaanbod met onder andere de slots zonder enige twijfel de toestand op financieel vlak onhoudbaar zal maken met een faillissement tot gevolg. Een status quo in spelaanbod, samengaand met een negende casino te Brussel dat ook Antwerps cliënteel zal aantrekken (slechts 40 km), wordt een rechtstreekse doodsteek voor het Blankenbergse casino.
Te Blankenberge weet men daarover op dit gebied mee te spreken want het Blankenbergse casino was in 1985 failliet. De heer Monset is aldus zeer goed geplaatst om de dramatische gevolgen hiervan voor de badstad te kunnen inschatten.
De heer Monset lanceert een dringende oproep om de wetgever bewust te maken dat naast het invullen van de sociale verantwoordelijkheid tegenover spelverslaving aan de casino's ook de nodige zuurstof moet kunnen gegeven worden, waardoor zij, door een verhoging van het spelaanbod, minstens gelijke tred moeten kunnen houden met de buitenlandse en binnenlandse concurrentie.
De heer Monset citeert nog enkele cijfers : het casino te Blankenberge telt 130 werknemers met daarnaast nog ongeveer 35 afgeleide werkplaatsen. Voor een totaal van 3 000 werkplaatsen in Blankenberge, betekent dit ongeveer 4,5 à 5 %, hetgeen niet onaanzienlijk is. Cultureel wordt een programma geboden waarvan de kostprijs mag geschat worden op 15 à 20 miljoen frank, voor de concessionaris, de stad en de verenigingen samen. De drop in het casino te Blankenberge bedroeg 1,8 miljard frank in 1995. Hier blijft ongeveer 220 miljoen frank van over. De tips voor het personeel bedragen ongeveer 150 miljoen frank. De omzet op horeca-uitbating bedraagt voor Blankenberge 45 miljoen, hetgeen in totaal 475 miljoen frank is. Hiervan is 300 miljoen frank bestemd voor loonlasten en een bedrag van ongeveer 125 miljoen frank voor taksen ten voordele van de Staat. Ten slotte gaat nog een bedrag van 32 miljoen frank als concessieprijs naar de stad. Er blijft dus 20 miljoen frank over om de algemene onkosten te dekken (verwarming, elektriciteit, prijzen, enz.). Het gerucht als zou een casino-uitbater gigantisch rijk worden met een casino, is dus een fabel.
De lunaparken in Blankenberge stellen ongeveer 100 mensen tewerk en zijn specifiek familiaal, recreatief, kleinschalig en toeristisch; in tegenstelling met een aantal lunaparken in de grote steden die zich tot kleine casino's hebben ontwikkeld. De bedoeling is om deze toestand ook zo te houden aan de kust.
De heer Monset besluit dat in het voorliggende wetsvoorstel, naar Nederlands model, bepalingen moeten opgenomen worden die het type van spel beschrijven, het maximumbedrag, het aantal seconden dat gewacht moet worden tussen elke spelbeurt, het aantal spelbeurten dat mag gespeeld worden in een bepaalde tijd. Op die wijze kan men een onderscheid maken tussen het « grof » spel of het gokspel dat in het casino thuishoort en het recreatieve spel van de lunaparken. De slotmachines zijn een noodzaak voor de economische haalbaarheid van de casino's, maar moeten geweerd worden in de lunaparken. Iedereen zou moeten weten dat het toelaten van slotmachines in de lunaparken aanleiding zal geven tot dezelfde maffiapraktijken als deze die nu al in de grootsteden bestaan. Het casino leent zich veel beter tot het plaatsen van dergelijke toestellen, gelet op het controlesysteem van de casino (de identiteitskaart, de leeftijdsdrempel, de sociale drempel, de fiscale controle).
Uiteenzetting van de heer Desseyn, schepen van Middelkerke
Het gebouw waarin het casino wordt uitgebaat is eigendom van de gemeente en het gemeentebestuur van Middelkerke heeft in de loop der jaren, in het bijzonder in 1979 toen het casino na een faillissement werd heropend, vrij zwaar in het gebouw geïnvesteerd (in 1979 ongeveer 50 miljoen frank).
De rechtstreekse inkomsten uit het casino zijn voor het gemeentebestuur eerder gering en gaan trouwens in dalende lijn : 13 038 809 frank in 1993, 11 970 758 frank in 1994, 12 333 144 frank in 1995 en 9 708 340 frank in 1996. Ter vergelijking : de ontvangsten in de gewone dienst voor 1996 bedroegen 1 005 467 194 frank. Deze daling staat in rechtstreeks verband met de vermindering van het spelresultaat van 337 487 490 frank in het topjaar 1993 tot 250 075 880 frank in 1996.
Veel meer dan de rechtstreekse inkomsten is de uitstraling van het casino van belang voor het toeristisch aanbod en het imago van de gemeente. Dit kan moeilijk of niet in cijfers worden uitgedrukt maar alleen al het feit dat in de laatste jaren talrijke televisieuitzendingen in het casino werden gerealiseerd, zoals « De muziekdoos », « Margriet », de Baccarabeker en « Casino royale », illustreert de rol die het casino op het vlak van het toerisme speelt.
Het casino beschikt eveneens over een goed uitgeruste zaal waar culturele manifestaties worden georganiseerd, die ook voor de gemeente een toegevoegde waarde bieden.
Recent werd het casino van Middelkerke overgenomen door het Engelse Grosvenor Casinos. De nieuwe concessiehouder is zopas gestart met een totale renovatie van het casino, wat neerkomt op een investering van ongeveer 60 miljoen frank. De gemeente Middelkerke zal 10 miljoen frank daarbovenop dragen.
In deze operatie was het wetsvoorstel op het spel dat de uitbating van de casino's legaliseert en zekerheid biedt over de exploitatiemogelijkheden van groot belang omdat de nieuwe concessiehouders juridische zekerheid wensten en het bestaande gedoogbeleid dit onvoldoende kon bieden.
Het feit dat het casino voor de gemeente het toeristische uithangbord bij uitstek is, belet niet dat het gemeentebestuur aandacht heeft voor de gevaren van het spel en het risico van de gokverslaving. De bedoeling van de wetgever om een strikte controle op de casino's toe te passen, om te zorgen voor doorzichtigheid van de uitbatingsmaatschappijen, om maatregelen te treffen ter bescherming van de jeugd en om een preventief beleid te voeren dat de risico's op gokverslaving zoveel mogelijk wenst te beperken, onderschrijft de gemeente.
Het OCMW van Middelkerke begeleidt momenteel negen personen die problemen hebben ingevolge het gokken. Hun ervaring is dat meer mensen die op bingo's en in lunaparken spelen, zich aandienen dan spelers uit het casino, hoewel het absoluut aantal klein is en er dus weinig relevante conclusies uit kunnen getrokken worden.
De heer Fournaux onderstreept tot besluit dat het om een eenvoudig probleem gaat : men wil het kansspel in België en het gedoogbeleid ten aanzien van de casino's legaliseren. Het is goed dat een toestand die toch niet kan blijven duren, wordt geregulariseerd. Aangezien men duidelijk streeft naar een negende casino in Brussel, vragen de acht burgemeesters in dat verband als compensatie het invoeren van speelautomaten in de casino's, omdat het gevaar bestaat dat het huidige casinobeheer uit evenwicht wordt gebracht.
Wat het moraliteitsvraagstuk betreft, is de heer Fournaux van oordeel dat een casino de plaats is waar het kansspel het best georganiseerd en het meest gecontroleerd wordt, ook op moreel vlak aangezien een casino verboden is voor jongeren, het cliënteel er geselecteerd wordt en er controle is op het fiscale vlak (in de casino's is permanent een fiscaal ambtenaar aanwezig die de kassa's bij de opening en de sluiting verzegelt en ontzegelt). Indien de wetgever de speelautomaten wil invoeren, dient dat in de casino's te gebeuren en beslist niet openlijk voor iedereen in weddenschapkantoren voor paardenrennen of in lunaparken.
Spreker wijst er nadrukkelijk op dat de internationale concurrentie thans groot is. Indien men dan ook nog een nieuw casino in Brussel opent, staat er de bestaande casino's een echte ramp te wachten.
Tot slot maakt de heer Fournaux melding van de contacten die de burgemeesters met de Nationale Loterij gehad. Het probleem met de Nationale Loterij is dat zij haar monopolie niet wil verliezen en dat is begrijpelijk omdat onze Nationale Loterij op Europees vlak zeer klein is, ook al heeft zij een bijzonder grote omzet. Het betreft hier een fundamentele maatschappijkeuze : met dit voorstel moeten we oppassen dat onze Nationale Loterij niet in het gedrang komt en dat we haar in Europees verband niet verzwolgen zien worden door de Europese loterijen.
De burgemeesters hebben tweemaal een ontmoeting gehad met de Nationale Loterij, waarvan een keer in aanwezigheid van de minister van Financiën, waarbij de burgemeesters een suggestie hebben gedaan : waarom zouden we op het ogenblik dat de Nationale Loterij in België een monopolie wil bewaren, op het ogenblik dat het Europees Hof van Justitie door middel van het arrest-Schindler haar gelijk hebben gegeven en dat de Nationale Loterij de speelautomaten wil beheren met het argument dat dit behoort tot het monopolie op de spelen van de Nationale Loterij, waarom zouden we dan de burgemeesters, ook die van Brussel, de parlementsleden en de regering niet samen met de Loterij rond de tafel kunnen brengen ? We kunnen dan zien of het invoeren van speelautomaten in België niet kan gebeuren in samenwerking met de casino's; men zou ze dan in de casino's kunnen organiseren in samenwerking met de Nationale Loterij. Die samenwerking zou uitsluitend betrekking hebben op de speelautomaten.
Een lid maakt twee opmerkingen.
Ten eerste, zodra men aan de Nationale Loterij raakt, wordt men onmiddellijk geconfronteerd met Europese druk. Om dit probleem te vermijden heeft de minister van Financiën besloten het monopolie van de Nationale Loterij te blijven beheren via het ministerie van Financiën.
Ten tweede stelt spreker vast dat de vestiging van een casino in Brussel niet wordt betwist. Het is een feit dat daardoor een aantal klanten aan de andere casino's zullen worden onttrokken, maar er zal eveneens een nieuw cliënteel komen, met name de buitenlanders die zich in Brussel bevinden en die niet de gelegenheid hebben om de bestaande casino's te bezoeken. De gemiddelde aanwezigheid van buitenlanders in Brussel is anderhalve tot twee dagen, wat betekent dat ze niet de tijd hebben om in een casino in Knokke of Spa te gaan spelen, maar wel in Brussel. Er is dus binnen bepaalde grenzen een groeipotentieel.
Een ander commissielid begrijpt de bezorgdheid van de burgemeesters wat de toekomst van hun casino betreft, zeker ingeval er in Brussel ook een casino zal worden opgericht. Spreker kan er ook inkomen dat zij vragende partij zijn voor het toelaten van bepaalde automatische kansspelen in hun casino. Wat spreker echter niet begrijpt, is dat zij pleiten voor het toelaten van een speelautomaat die nu verboden is, namelijk de jack-pot. Dit is een ethische kwestie en hier moet zeker rekening gehouden worden met het aspect van de gokverslaving.
Een tweede opmerking van dit lid betreft de lunaparken. Er moet een onderscheid gemaakt worden, ook naar de wetgeving toe, tussen de ambulante lunaparken, zoals op de kermissen, en de lunaparken die eigenlijk gokautomatenhallen zijn.
Spreker peilt ten slotte naar de gevolgen op het vlak van de tewerkstelling in de bestaande casino's en naar de gevolgen voor de fiscale inkomsten van de gemeenten indien het casino in Brussel wordt opgericht.
Een volgende spreker is het volledig eens met de stelling dat de casino's voor de gemeenten een belangrijke toeristische en culturele taak vervullen. Het zijn inderdaad echte attractiepolen voor de gemeenten.
Wat betreft de opmerking dat de concurrentie met sommige casino's te scherp zou worden indien er een casino zou bijkomen dat te dicht in de buurt van een bestaande casino zou liggen, meent het lid dat dit argument geen hout snijdt. Immers, aan de kust liggen vier casino's op enkele kilometers afstand : Knokke-Blankenberge-Middelkerke-Oostende. Dit is zelfs één van de grootste concentraties van casino's ter wereld !
In het oorspronkelijke wetsvoorstel waren elf casino's voorzien : de acht bestaande casino's, één te Brussel, één in Antwerpen en één in het Duitstalig gebied. Na het advies van de Raad van State, dat stelde dat er objectieve criteria voor de inplanting van de casino's moesten bepaald worden, werd deze opsomming gewijzigd. Bij amendement wordt de inplanting gebaseerd op een bevolkingscriterium, namelijk één casino per miljoen inwoners, hetgeen een totaal van negen casino's betekent. De vraag is nu welke instantie zal aanduiden waar een casino wordt opgericht. Is dit een federale dan wel een gewestelijke bevoegdheid ? Over deze vraag zal nog in de Commissie moeten gedebatteerd worden.
Wat betreft het casino te Brussel, meent spreker dat de vraag naar een dergelijk casino toch een legitieme vraag is. Spreker twijfelt zelfs dat een legaal casino te Brussel een grote concurrent zou zijn voor de bestaande casino's. Eerder zal het een grote concurrentie betekenen ten nadele van de bestaande clandestiene casino's. Iedereen weet toch dat er heel wat clandestiene casino's zijn in Brussel en in Antwerpen, die ongetwijfeld hevige concurrentie zullen ondervinden van een legaal casino.
Het probleem van de automatische spelen is een andere discussie. In het oorspronkelijk wetsvoorstel was voorzien dat ook de casino's deze spelen konden aanbieden aan hun cliënteel, maar volgens het regeringsamendement worden dergelijke toestellen in geen geval toegelaten in de casino's.
Verschillende sprekers hebben verwezen naar de toestand in Nederland. In Nederland zijn de casino's echter staatscasino's. Willen de burgemeesters echt ook staatscasino's, onder leiding van het ministerie van Financiën ? Spreker onderstreept dat hij geen voorstander is van deze oplossing. Wel moet rechtszekerheid geboden worden en een strenge controle op de uitbating van de casino's.
Wat de lunaparken betreft, meent het lid dat deze voor de kustgemeenten eerder familiale ontspanningsparken zijn en hoegenaamd geen kleine casino's. Spreker pleit voor het behoud van deze lunaparken die puur ontspanning en amusement bieden.
Als we pleiten voor het oprichten van een kansspelcommissie die bestaat uit deskundigen die de spelen kennen, dan moeten we ook deze commissie laten bepalen waar welke toestellen kunnen gebruikt worden. Ook wat betreft het onderscheid tussen de ambulante lunaparken op kermissen en de andere, ziet spreker een probleem, want de foorkramers blijven altijd buiten schot. Het Vlaamse Gewest heeft de taks voor de lunaparken aan de kust op dezelfde hoogte gebracht als de taks voor de stedelijke lunaparken, hetgeen een onrechtvaardige beslissing is want beide kunnen niet vergeleken worden. Deze beslissing is jammer genoeg ook door het Arbitragehof bevestigd.
Spreker ziet enige moeilijkheden wat betreft het pleidooi van de burgemeesters voor het behoud van de huidige acht casino's. Deze toestand is moeilijk houdbaar. De gewesten zijn niet alleen op fiscaal vlak bevoegd, maar hebben ook de bevoegdheid om aan te duiden waar casino's mogen ingeplant worden. We mogen die discussie niet uit de weg gaan.
Heel wat bekommernissen waarnaar werd verwezen, worden door de Commissie gedeeld. Iedereen is bekommerd om de gokverslaving, zoals iedereen ook tegen alcoholverslaving en drugsmisbruik is. Laten we erkennen dat elke verslaving moet voorkomen en bestreden worden, maar laten we de discussie niet accentueren op dat ene aspect.
Spreker pleit voor gematigheid, voor redelijkheid en ook voor het inzicht in de materie, zodat niet alles door elkaar wordt gehaspeld, want dat schaadt een goede discussie en een goede wetgeving.
Een volgende spreker wenst nog in verband met het aantal casino's op te merken dat het aantal casino's slechts beperkt mag worden indien objectieve criteria worden gedefinieerd. De huidige toestand is volkomen in strijd gekomen met de Europese regelgeving terzake. De numerieke beperking van het aantal casino's kan niet verdedigd worden en zal zeker leiden tot een veroordeling voor het Europees Hof van Justitie. Er zijn geen objectieve criteria om de huidige toestand te rechtvaardigen, gezien de geografische concentratie van de casino's.
Het lid wil daar een bijkomend gegeven aan toe voegen. De opening van een negende casino te Eindhoven in Nederland in 1994 heeft niet geleid tot een daling van de inkomsten. Integendeel, de globale inkomsten van de casino's in Nederland zijn gestegen, ook per instelling. De stelling dat de opening van een bijkomend casino problemen zal opleveren voor de bestaande casino's is dus onjuist, met dien verstande evenwel dat aan de casino's de mogelijkheden moeten gegeven worden om op een rendabele manier verder te werken.
De heer Fournaux antwoordt dat de acht burgemeesters zich nooit hebben willen verzetten tegen de opening van een casino in Brussel. Zij vestigen alleen de aandacht op de huidige toestand, die voor hen reeds moeilijk is op het vlak van concurrentie wegens de naburige buitenlandse casino's die over andere soorten spelen beschikken.
Wat het Nederlandse model betreft hebben de acht burgemeesters nooit gezegd dat zij dat bewonderen maar wel dat de Belgische casino's concurrentie ondervinden van casino's van alle buurlanden (Duitsland, Nederland en Frankrijk), die over die andere soorten spelen beschikken.
Voor de lunaparken is de heer Fournaux het niet eens met de stelling die wordt ontwikkeld : het is vals te beweren dat de lunaparken aan de kust gezinslunaparken zijn. De burgemeester van Namen zou kunnen toelichten hoe hij enkele maanden geleden met de hulp van justitie overgegaan is tot de plotse sluiting van een Naams lunapark dat activiteiten uitoefende die ver van familiaal of toeristisch waren of waar men pluchen diertjes kon winnen. Gezien de lobby-activiteiten van sommige fabrikanten van speelapparaten voor de lunaparken kan men objectief twijfelen dat die gericht zijn op gezinstoerisme.
De heer Monset onderstreept dat geen enkele burgemeester blind is voor de ethische kant van de zaak, doch het ethische en morele aspect mag ook niet leiden tot een vorm van blindheid langs de andere kant. Zowel de casino's als de lunaparken kennen gokverslaafden, maar de gokverslaafden in casino's worden gecontroleerd. Die controle mag trouwens verscherpt worden, door bijvoorbeeld maatregelen als weigering van toegang, dwingen tot sociale begeleiding en voorlichting. Er zijn echter evenveel gokverslaafden in de lunaparken, dikwijls zeer jonge mensen, zelfs kinderen van 12, 13 of 14 jaar, ook in de familiale lunaparken aan de kust. Hier bestaat geen controle. Indien de spelmogelijkheden in de lunaparken uitgebreid worden, zoals naar het voorbeeld van de spelmogelijkheden in de lunaparken van de grootsteden, dan ontstaat er een veel groter ethisch probleem in een ongecontroleerde sector, waar de jeugd volledig vrije toegang heeft.
Wat betreft de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel en rekening houdende met de komst van een negende casino te Brussel, vreest de heer Monset voor het voortbestaan van het casino van Blankenberge. Op de volgende gemeenteraad zal een analyse-contract ter bespreking voorliggen, zodat de stad zich kan wapenen met mogelijke alternatieven voor de toekomst. Het casino is nu economisch marginaal. Alle cijfers (inzet, netto-winst, fooien, bezoekers, bussen) gaan achteruit. In 1995 heeft de stad zwaar geïnvesteerd in het casino (ongeveer 300 miljoen frank) en een zware concessieprijs bedongen. Daarom moeten er alternatieven gevonden worden.
De heer Monset is er zich trouwens van bewust dat de huidige toestand onhoudbaar is en dat de legalisering en de liberalisering van de markt zich opdringt. Vroeg of laat zal het negende casino aangevuld worden met een tiende, een elfde en zo verder. Op basis van die wetenschap kiest de stad Blankenberge nu al. De heer Monset pleit ervoor enige tijd te laten aan de gemeenten om zich voor te bereiden op de open markt, om het patrimonium, waar honderden miljoenen werd ingestoken, en de werkgelegenheid te vrijwaren. Ook in andere sectoren werd de liberalisering geleidelijk ingevoerd; alleen hebben die sectoren soms wat meer invloed.
De heer Bacquelaine licht toe dat de burgemeesters niet noodzakelijk schrik hebben van concurrentie. Een casino in Brussel bezorgt hen niet echt zorgen maar men kan niet tegelijk nieuwe casino's oprichten en de lunaparken de middelen bieden om uit te breiden met speelautomaten en diezelfde automaten in de casino's verbieden. Dat is werkelijk de doodsteek willen toebrengen aan de casino's. Bovendien is er geen enkele logische of verstandelijke grond om speelautomtaten toe te staan in lunaparken en niet in de casino's.
Het lijkt normaal dat de wetgever zelf kan beslissen over wat er in een casino en in een lunapark mag vooraleer hij toestemming verleent. Er dient dus nauwkeuriger te werk te worden gegaan bij het bepalen van het soort spelen en de toegestane inzetten. Men kan zich voorstellen dat dezelfde spelen voorkomen in de casino's en in de lunaparken, maar dat de inzetten, winsten en verliezen verschillend zijn omdat de toegangsmogelijkheid anders is. Het begrip gokverslaving is heel verschillend naarmate het om een lunapark dan wel om een casino gaat.
De heer Desseyn is ook van oordeel dat lunaparken geen familiale amusementsparken zijn, aangezien spelers ook daar soms eindigen bij het OCMW voor begeleiding bij gokverslaving.
Een tweede opmerking betreft het arrest-Schindler. Dit arrest bepaalt duidelijk dat een beperking op het aantal casino's mogelijk is omwille van redenen van openbare orde en bescherming van het publiek. In ieder geval, het gaat niet over de inplanting op een welbepaalde plaats, maar wel om de beperking van het totaal aantal.
Er werd meermaals verwezen naar de rechtszekerheid met betrekking tot de casino's. Het is dan ook zeer eigenaardig dat in de amendementen zelfs de plaats van de inplanting van de casino's ter discussie wordt gesteld, terwijl in het regeringsamendement de plaatsen worden opgenoemd. De gemeenten hebben langlopende concessiecontracten die ze geacht worden uit te voeren. Wanneer door een wetgevend initiatief die rechtszekerheid doorkruist wordt, dan zullen de gemeenten te kampen krijgen met onoverkomelijke problemen.
De heer Fournaux besluit met een historische verwijzing. Destijds was de redenering dat casino's in België moesten worden gevestigd in badplaatsen, omdat men op dat moment de kust wilde valoriseren. Dat moet nu niet opnieuw op de helling staan. Op dat ogenblik wou geen enkele andere stad een casino omdat een casino ook soms een negatief beeld schiep. Nu mogen de steden die destijds het risico namen door een casino te aanvaarden en er in geïnvesteerd hebben, niet worden gestraft.
Opschrift
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 57 in :
« Het opschrift vervangen als volgt :
« Wet op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. »
Verantwoording
Het opschrift van de wet moet duidelijk tot uiting brengen dat de bepalingen ter bescherming van de spelers een niet minder essentieel onderdeel van de wet vormen dan de bepalingen betreffende de kansspelen en de kansspelinrichtingen zelf. Dit amendement strekt er bijgevolg toe het opschrift in overeenstemming te brengen met de drieledigheid van het ontwerp.
Een lid verkiest een korter opschrift, zoals bijvoorbeeld « wet op de kansspelen ». Hoe langer het opschrift immers is, hoe minder de wet zal worden beschouwd als een fundamentele wet omdat niemand het opschrift ervan zal kunnen onthouden. Wanneer bovendien de wet eenmaal is aangenomen en bekendgemaakt, zal het opschrift verdwijnen en zal men verwijzen naar de wet van ... (datum van de wet).
De minister heeft geen bezwaar tegen dit amendement. De voorgestelde wijziging van het opschrift is wellicht een betere weergave van de doelstelling van het wetsvoorstel.
Het amendement wordt aanvaard met 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 1
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 2
De heren Weyts c.s. dienen het amendement nr. 166 in :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 2. Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :
1º kansspelen : elk spel of weddenschap, waarbij een ingebrachte inzet van om het even welke aard, hetzij het verlies van deze inzet door minstens één der spelers of wedders, hetzij een winst van om het even welke aard voor minstens één der spelers, wedders of inrichters van het spel of de weddenschap tot gevolg heeft en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte;
2º exploiteren : in werking stellen of houden, installeren of in stand houden van één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen;
3º kansspelinrichting : de gebouwen of plaatsen waar één of meerdere kansspelen worden geëxploiteerd. »
Het amendement en het geamendeerde artikel 2 worden aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 3
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 80 in :
« In het voorgestelde artikel 3, punt 1, de woorden « en weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan » schrappen. »
Verantwoording
Het is zinvol sportwedstrijden en dergelijke die niet bedoeld worden met de wet expliciet te weren, maar weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan, zijn wel weddenschappen. Hierdoor wordt, in één beweging, het wedden op sportwedstrijden met dieren zoals honden- of paardenwedrennen onder de wet gebracht.
De auteur voegt aan de verantwoording van zijn amendement toe dat ook de vertegenwoordigers van Ladbrokes tijdens de hoorzitting verklaard hebben vragende partij te zijn opdat de weddenschappen op sportwedstrijden en de weddenschappen op honden- en paardenwedrennen onder de wet zouden worden gebracht.
Volgens een ander lid is een weddenschap op sportwedstrijden geen kansspel en valt deze dus buiten het toepassingsgebied van het voorliggend wetsvoorstel.
De minister van Justitie volgt deze stelling. De spelen betreffende de sportbeoefening en de weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan, worden niet als kansspelen beschouwd. Deze bepaling is een letterlijke herneming van artikel 7 van de wet van 1902 die bepaalt dat : « deze wet is niet van toepassing op spelen die lichaamsoefening of handigheid vereisen, evenmin als op de weddenschappen naar aanleiding van deze spelen aangegaan ». De verklaring voor deze uitzondering kan ook teruggevonden worden in de artikelen 1965 (de exceptie van spel) en 1966 (geldt ook voor weddenschappen) van het Burgerlijk Wetboek. De wetgever heeft ook opgemerkt dat weddenschappen op behendigheidsspelen en sport kunnen bijdragen tot de populariteit van een sport en tot een toename van het aantal beoefenaars ervan.
De minister pleit dan ook voor het behoud van het vroegere artikel 7.
Wat betreft de paardenwedrennen, merkt de minister nog op dat deze aan een aparte reglementering onderworpen zijn, namelijk het koninklijk besluit van 23 november 1965. Het westvoorstel noch het regeringsamendement strekken tot de afschaffing van dit koninklijk besluit. Hondenwedrennen worden zelden of nooit in België georganiseerd en houden als dusdanig geen echt gevaar in.
De heer Weyts dient het amendement nr. 40 in :
« Het 2º van dit artikel vervangen als volgt :
« 2º Spelen die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren of een maximum van vijf gratis spelen. »
Verantwoording
In de wet van 19 april 1963 stond : « als kansspelen in de zin van de Strafwet worden niet beschouwd de spelen die aan de speler geen andere kans van verrijking of stoffelijk voordeel opleveren dan het recht om gratis verder te spelen ».
Deze wettekst van 1963 gaf helemaal geen voldoening en wij lezen dan ook in de memorie van toelichting bij de wet van 22 november 1974 : « Tien jaar toepassing van de wet van 19 april 1963 heeft aangetoond dat een voldoende doeltreffende controle niet mogelijk is. De overtredingen zijn moeilijk vast te stellen en de openbare overheid moet erkennen dat zij niet bij machte is om te beletten dat de winnende spelers hun recht om verder te spelen ten gelde maken en aldus klinkende munt slaan uit het spel in weerwil van de wet die tot doel had hun niet de gelegenheid te bieden tot dat resultaat te komen. »
De wet van 22 november 1974 beoogde de zogenaamde jack-pots. Dit amendement is van het allerhoogste belang, omdat in de praktijk anders zeker grote misbruiken zullen ontstaan gezien het niet mogelijk is naast ieder toestel een controleur te plaatsen.
De auteur van het amendement voegt aan de verantwoording van zijn amendement toe dat de toevoeging van « maximum vijf gratis spelen » een controleerbaar gegeven is om te oordelen of een spel al dan niet als een kansspel in de zin van de strafwet wordt beschouwd.
Andere leden geven de voorkeur aan de tekst van het regeringsamendement, dat duidelijker zou zijn dan de notie « stoffelijk voordeel van geringe waarde » die moeilijk definieerbaar is.
Volgens de minister is de tekst van het regeringsamendement die verwijst naar spelen die aan de speler of gokker geen ander voordeel opleveren dan het recht om gratis verder te spelen, strenger dan de tekst van het amendement nr. 40.
De tekst van het regeringsamendement is in feite een letterlijke overname van artikel 1, derde lid van de wet van 24 oktober 1902 op het spel. In de jaren 60 en 70 werd dit artikel dikwijls omzeild. Zo kwamen er massaal speelautomaten op de markt waarbij de exploitanten aan de spelers, ingeval van winst, allerlei voorwerpen en titels gaven die zogezegd enkel het recht incorporeerden om verder te spelen, maar de facto konden deze voorwerpen en titels worden ingewisseld tegen geld. De daarop volgende rechtspraak oordeelde dat in principe elke verrijking, elk stoffelijk voordeel, ook het toekennen van eenvoudige punten, zoals bijvoorbeeld bij het bingo-spel, strafbaar zou worden gesteld. De wetgever heeft toen de wet gewijzigd en aan het artikel 1 een vierde (het toekennen van penningen, voorwerpen of titels van welke aard ook wordt als een verrijking of stoffelijk voordeel beschouwd) en vijfde lid (de lijst van de toegelaten kansspelen) toegevoegd. Het regeringsamendement handhaaft deze redenering. Een stoffelijk voordeel van geringe waarde is enkel voorzien in geval van kaart- of gezelschapsspelen, uitgeoefend buiten de kansspelinrichtingen klasse I en II, en voor spelen uitgebaat door de pretparken of door kermisexploitanten.
Het amendement nr. 40 zet opnieuw de deur open voor de praktijk waarbij, ingeval van gewone kansspelen die overal kunnen worden beoefend, de gewonnen voorwerpen gemakkelijk kunnen worden ingeruild voor een bepaald bedrag of een bepaalde som.
De auteur gaat niet akkoord met deze uitleg en verwijst naar de wet van 1963 en de daarop volgende wetswijziging van 1974. Toen stelde zich het probleem van de jack-pots en in de verantwoording van het amendement werd reeds verwezen naar het probleem van controle. Het amendement nr. 40 voorkomt precies het controleprobleem.
De minister stelt voor om de beperking tot maximum van vijf gratis spelen in te lassen in de tekst van het regeringsamendement.
De minister dient het amendement nr. 154 in :
« Tussen de woorden « om » en « gratis » de woorden « maximaal vijf keer » invoegen. »
Verantwoording
De invulling van het recht om gratis verder te spelen moet redelijkerwijze worden beperkt teneinde excessen of misbruiken te vermijden.
Een lid meent dat de beperking tot maximum vijf gratis spelen als een additionele beperking kan worden beschouwd.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 81 in :
« In het voorgestelde artikel 3, punt 3, de woorden « door kermisexploitanten naar aanleiding van kermissen » vervangen door de woorden « lunaparken op kermissen » en, in fine, de woorden « Enkel inrichtingen met spelen, uitgebaat door kermisexploitanten, zoals hierboven beschreven, mogen de benaming lunapark dragen en gebruiken » toevoegen. »
Verantwoording
Het is zinvol een onderscheid te maken tussen plaatsen waar spelen worden uitgebaat die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren spelen voor amusement en gokspelen. Om het publiek in staat te stellen ten allen tijde het onderscheid te maken tussen beide categoriën, stellen wij voor de term « lunapark » voor te behouden voor spelen die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren op kermissen. Voor andere kansspelinrichtingen kan de Nederlandse term « gokspelautomatenhal » gereserveerd worden.
Voor de auteur is dit een belangrijk amendement. Veel speelautomatenhallen of gokautomatenhallen dragen nu de benaming « lunapark », hetgeen misleidend is aangezien het om echte gokspelen gaat. Het gevolg is dikwijls dat de kermisexploitanten die dan wel een echt lunapark, uitsluitend bestemd voor amusement uitbaten, van de gemeentebesturen geen toelating meer krijgen om een lunapark op een kermis te openen, omwille van de gokverslavingsproblematiek. Door het amendement zal een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het speelse op de kermis en het echte gokken.
Een commissielid kan niet akkoord gaan met de voorgestelde wijziging van definitie. Volgens spreker zijn er drie soorten lunaparken : de stedelijke lunaparken, de lunaparken aan de kust en deze op kermissen, maar het zijn allemaal lunaparken. Beweren dat de lunaparken op de kermissen anders zijn dan de lunaparken aan de kust, heeft geen zin. We mogen de verwarring niet groter maken dan ze al is. Een lunapark op de kermis, aan de kust of elders blijft een lunapark. Het is dus niet nodig om een term « gokspelautomatenhal » te gebruiken om een onderscheid te maken.
De bedoeling van het voorliggend wetgevend initiatief is te komen tot de meest strenge wetgeving ter wereld op het vlak van het spelbeleid. Daarnaast moet de wetgever wel rechtszekerheid bieden en de kans tot uitbaten. Welnu, een lunapark op een kermis of elders is onderworpen aan dezelfde duidelijke regels en blijft hetzelfde lunapark. Spreker pleit voor het behoud van de tekst van het regeringsamendement.
Volgens een ander lid wordt in Brussel heel vaak de naam « luna-park » (de Engelse term) gebruikt. Aangezien men alleen de term « lunapark » beschermt vraagt het lid zich af of dat inhoudt dat er een nieuwe naam wordt beschermd en dat bijgevolg de inrichtingen die thans « luna-park » heten niet langer die naam mogen dragen.
Een volgende spreker meent dat het amendement een duidelijk onderscheid wil maken tussen plaatsen waar men werkelijk kan spelen om een winst te halen en daar waar men kan spelen voor het amusement. De tekst van het amendement stelt dat « enkel inrichtingen met spelen, uitgebaat door kermisexploitanten, zoals hierboven beschreven, mogen de benaming lunapark dragen en gebruiken ».
De minister verklaart dat de term « lunapark » geen juridisch begrip is, zodat, door de invoering van deze term, handige exploitanten de wet zouden kunnen omzeilen en ontsnappen aan de intenties van het amendement.
Het regeringsamendement poogt om de vroegere dubbelzinnigheid die heerst rond het begrip « lunapark » weg te werken en herneemt de term in de wet zelf. In de plaats daarvan wordt verwezen naar de kansspelinrichtingen klasse II, de zogenaamde speelautomatenhallen naar Nederlands voorbeeld. In deze speelautomatenhallen worden kansspelen geëxploiteerd waarvoor een vergunning vereist is. Pretparken of door kermisexploitanten naar aanleiding van kermissen of gelijkaardige omstandigheden, geëxploiteerde spelen met een geringe inzet en een gering stoffelijk voordeel, zijn instellingen die geen vergunning nodig hebben, omdat ze geen kansspelen in de zin van de wet exploiteren. De benaming « speelautomatenhal » wordt behouden voor de instellingen die vergunningsplichtig zijn en de benaming « pretpark » voor de andere om de dubbelzinnigheid rond de term « lunapark » weg te werken.
De heren Vergote en Coene trekken het amendement nr. 81 in en dienen vervolgens het amendement nr. 136 in :
« Het voorgestelde artikel 3, punt 3, aanvullen als volgt :
« De benaming `lunapark' wordt exclusief voorbehouden voor spelinrichtingen waar enkel speelapparaten opgesteld staan zoals opgesomd in artikel 3 van het koninklijk besluit van 13 januari 1975. »
Verantwoording
Het is zinvol een onderscheid te maken tussen plaatsen waar spelen worden uitgebaat die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren spelen voor amusement en gokspelen. Om het publiek in staat te stellen ten allen tijde het onderscheid te maken tussen beide categoriën, stellen wij voor de term « lunapark » voor te behouden voor spelen die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren op kermissen. Voor andere kansspelinrichtingen kunnen de termen « speelautomatenhal » of « gokautomatenhal » gereserveerd worden.
De auteur legt uit dat dit amendement een antwoord is op de juridische bezwaren die door de minister werden geuit.
De heren Vergote en Coene dienen ook nog het amendement nr. 137 in :
« In het voorgestelde artikel 3, punt 3, de woorden « of door kermisexploitanten naar aanleiding van kermissen » vervangen door de woorden « lunaparken op kermissen waar enkel speelapparaten opgesteld staan zoals opgesomd in het artikel 3 van het koninklijk besluit van 13 januari 1975 .»
Verantwoording
Het is zinvol een onderscheid te maken tussen plaatsen waar spelen worden uitgebaat die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren spelen voor amusement en gokspelen. Lunaparken op kermissen waar enkel de amusementsspelen zoals opgesomd in het koninklijk besluit van 13 januari 1975 worden aangeboden, vallen logischerwijze buiten het bereik van deze wet.
Een commissielid stipt aan dat het koninklijk besluit van 13 januari 1975, waarnaar beide amendementen verwijzen, genomen is op basis van een wet die zal vervallen eens het voorliggende wetsvoorstel is gestemd. Het amendement heeft dus geen zin.
De minister bevestigt dat het koninklijk besluit inderdaad niet langer van toepassing zal zijn eens het voorliggende wetsvoorstel gestemd.
Trouwens, het is legistiek niet gebruikelijk dat een verwijzing naar een koninklijk besluit in een wet wordt opgenomen.
Een lid stelt voor dat de definitie die nu in artikel 3 van het koninklijk besluit van 13 januari 1975 is opgenomen, wordt overgenomen in een nieuw amendement zodat niet langer wordt verwezen naar het koninklijk besluit. Op die manier kan de kritiek van de minister worden ondervangen.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 58 in :
« In het 4º van het voorgestelde artikel 3, na het woord « loterijen », de woorden « uitgezonderd de Nationale Loterij » toevoegen. »
Verantwoording
De Nationale Loterij moet, in de mate dat zij kansspelen zoals bedoeld door deze wet organiseert, aan dezelfde maatschappelijke en wettelijke controle onderworpen worden als andere kansspelen. De Nationale Loterij staat voor fundamentele uitdagingen. Nieuwe producten (bijvoorbeeld krasloten), nieuwe technologiën (video-loterijen, en andere) en de mogelijkheid tot privatisering zullen het toepassingsgebied en de organisatie van de Nationale Loterij zo ingrijpend veranderen dat het buiten de wet stellen van de Nationale Loterij de mogelijkheid tot willekeur sterk open laat.
Indien dit amendement wordt aanvaard, moeten alle artikelen met betrekking tot de klasse-indeling, de vergunningen, de waarborgen en kosten en dergelijke eveneens worden aangepast.
Een commissielid merkt op dat de Nationale Loterij onderworpen is aan een eigen wetgeving en dat het voorliggende wetsvoorstel niet handelt over de producten van de Nationale Loterij, noch over de paardenwedrennen. Trouwens, dit laatste punt levert een mogelijk communautair probleem op aangezien paardenwedrennen alleen in Vlaanderen worden georganiseerd.
Een ander lid is het niet eens met dit lid omdat de Nationale Loterij toch ook kansspelen aanbiedt. Er is geen reden om de Nationale Loterij uit te sluiten uit het toepassingsgebied van deze wet.
De minister kan het amendement nr. 58 niet aanvaarden. De werkelijkheid is iets genuanceerder dan de stellingen van voorgaande sprekers.
Volgens de Raad van State vallen, gelet op de huidige tekst, ook de loterijen onder de definitie van het kansspel, maar voor loterijen geldt een andere wettekst, namelijk de wet van 1851 en de wet van 1991 betreffende de Nationale Loterij. Noch het voorliggende wetsvoorstel noch het regeringsamendement strekken tot wijziging of opheffing van deze wetten.
Daarenboven moet een juridisch onderscheid gemaakt worden tussen loterijen en kansspelen. Kansspelen impliceren een daadwerkelijke medewerking, terwijl bij een loterij de deelnemer enkel een loterijbiljet aanschaft en dit achteraf controleert op winst en verlies.
Artikel 2 van de wet van 1991 bepaalt duidelijk dat de Nationale Loterij wordt gelast om, in het algemeen belang en volgens de handelsmethodes, de openbare loterijen te organiseren in de vorm bepaald door de Koning. Die opdracht kan, bij een Ministerraad overlegd koninklijk besluit, worden uitgebreid tot alle vormen van weddenschappen, wedstrijden en kansspelen die bij de wet zijn toegestaan. Indien de Nationale Loterij bepaalde kansspelen zou organiseren, dan zijn de voorliggende teksten van toepassing en moet de Nationale Loterij eerst de toelating krijgen van de kansspelcommissie.
Een commissielid onderstreept dat, gezien haar precaire financiële situatie, de Nationale Loterij nieuwe producten zal ontwikkelen. Wanneer deze producten door andere instellingen dan de Nationale Loterij zouden aangeboden worden, dan zouden zij onder het toepassingsgebied van de nieuwe wet vallen. Het kan niet dat dit niet voor de Nationale Loterij zou gelden. Ook voor de Nationale Loterij moet een vergunningssysteem uitgewerkt worden, net zoals voor de andere categorieën.
De minister herhaalt dat in de mate dat de Nationale Loterij kansspelen en weddenschappen zou organiseren, zij aan de kansspelcommissie toelating moet vragen om ze te organiseren, vermits kansspelen en weddenschappen geen loterijen zijn.
De heer Olivier dient het amendement nr. 99 in :
« In punt 4 van het voorgestelde artikel 3, na het woord « loterijen », de woorden « in de zin van de wet van 31 december 1851 op de loterijen en de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij » toevoegen. »
Verantwoording
Zoals uit de toelichting van de regering bij dit artikel van de door haar voorgestelde tekst blijkt, bedoelt men met dit vierde punt een beperkte uitsluiting van het toepassingsgebied van deze tekst. Door in de wettekst expliciet op te nemen welke vorm van loterijen niet onder de wet op de kansspelen en de kansspelinrichtingen valt, herleidt men deze uitzonderingsbepaling tot haar essentie : de loterijen, met name alle loterijproducten, zoals ze geregeld zijn in de wet van 1851 en 1991, en geen andere.
De minister heeft geen principieel bezwaar tegen het amendement, dat echter wel moet aangevuld worden. Er moet ook naar de loterijen vermeld in artikel 301 tot en met 304 van het Strafwetboek, worden verwezen.
De heren Weyts en D'Hooghe dienen het amendement nr. 147 in :
« In fine van de voorgestelde tekst, de woorden « en de misdrijven bepaald in hoofdstuk VII van titel V van het Strafwetboek. » toevoegen. »
Verantwoording
De toevoeging van deze misdrijven is noodzakelijk om volledig te zijn.
De minister merkt op dat er moet gerefereerd worden naar de artikelen 301 tot en met 304 van het Strafwetboek, en niet naar hoofdstuk VII, dat ruimer is dan deze artikelen.
De auteur trekt dit amendement in.
De minister dient het amendement nr. 155 in :
« In fine van punt 4 van het voorgestelde artikel 3, de woorden « in de zin van de wet van 31 december 1851 op de loterijen, de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij en de artikelen 301, 302, 303 en 304 van het Strafwetboek » toevoegen. »
Verantwoording
Verduidelijking en vervollediging van de tekst.
Het amendement nr. 80 wordt verworpen met 2 tegen 8 stemmen bij 1 onthouding.
Het amendement nr. 154 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 136, 137 en 58 worden verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 40, 81 en 147 worden ingetrokken door de auteurs.
De amendementen nrs. 99 en 155 worden aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Het geamendeerde artikel 3 wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 4
Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen en wordt aangenomen met 12 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 5
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 82 in :
« Het voorgestelde artikel 5 schrappen. »
Verantwoording
De contracterende partijen dienen op grond van gelijkheid tegenover elkaar te staan.
Een lid is van oordeel dat dit artikel de rechten van de Schatkist wil veilig stellen opdat de belastingen op de kansspelen geïnd kunnen worden.
De minister legt uit dat het artikel 5 tegemoet komt aan een opmerking van de Raad van State dat krachtens de artikelen 6, 1131, 1963 en 1967 van het Burgerlijk Wetboek, contracten met het oog op spelen die geen behendigheids- of sportspelen zijn en met het oog op de exploitatie ervan, geen dwingende burgerrechtelijke kracht hebben. Deze stelling creëert een groot probleem, onder meer wat betreft de concessieovereenkomsten, die, zonder het artikel 5, buiten de wet zouden vallen. De artikelen 1965 en 1967 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing omdat het niet om contracten van spel of weddenschap gaat. De oorzaak en het voorwerp van dergelijke overeenkomsten zal ongeoorloofd zijn indien de kansspelexploitatie zelf strijdig is met de openbare orde en de goede zeden.
Als deze exploitatie penaal verboden is, dan heeft elke overeenkomst daaromtrent een ongeoorloofd voorwerp en oorzaak gelet op de strijdigheid met de openbare strafrechtelijke orde.
De heersende rechtsleer heeft altijd gemeend dat de strafrechtelijke bepalingen geen enkele invloed uitoefenen op het burgerrechtelijk gebied. Bijgevolg, ondanks het feit dat bijvoorbeeld een bepaald speltoestel voorkomt op de lijst van de toegelaten spelen, is dit spel burgerrechtelijk niet tolereerbaar.
Zonder het artikel 5 blijven ook de voorbereidende handelingen, zoals een concessieovereenkomst, het contract tot aankoop van een roulettetafel en dergelijke, onwettig op burgerrechtelijk vlak. Vandaar het artikel 5 zodat de nietigheid van deze overeenkomsten met het oog op exploitatie van de door deze wet toegestane kansspelen, niet kan worden ingeroepen op grond alleen dat deze kansspelen of kansspelinrichtingen ongeoorloofd zouden zijn.
Een lid merkt op dat de Staat zonder dit artikel 5 geen BTW kan innen en dat de concessiehouder geen rechten kan ontvangen op grond van de concessie. Als dit artikel vervalt hebben de Staat en de verschillende overheden geen enkel recht meer ten aanzien van een dergelijk contract. Artikel 5 moet dus gehandhaafd blijven.
Artikel 5 wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding. Het amendement dat ertoe strekt het artikel te doen schrappen, komt bijgevolg te vervallen.
Artikel 6
De heer Weyts dient het amendement nr. 41 in :
« In dit artikel de woorden « dat zij mogen exploiteren » vervangen door de woorden « dat in de kansspelinrichting mag geëxploiteerd worden .»
Verantwoording
Wat betreft de kansspelinrichting klasse III wordt niet overwogen om jackpots en/of rollenmachines in drankgelegenheden toe te laten. Evenmin wordt een uitbreiding van het kansspelaanbod overwogen. Daarom ware het beter de toegelaten kansspelen in de kansspelinrichtingen klasse III in de wet zelf op te nemen en te bepalen. De kansspelen die zich momenteel in drankgelegenheden bevinden, worden niet geëxploiteerd door de caféhouder zelf maar wel door een daarin gespecialiseerde firma, de zogenaamde automatenexploitant.
In zijn huidige vorm brengt het wetsontwerp daarin een grote verandering : de kansspelen worden immers geëxploiteerd door de kansspelinrichtingen. Dit stelt op zich geen probleem voor de kansspelinrichtingen klasse I en II, die met deze exploitatie vertrouwd zijn en die over een infrastructuur beschikken die de installatie van een efficiënt controlesysteem mogelijk maakt.
De hoofdactiviteit van een kansspelinrichting klasse III ligt op het vlak van de horeca, meer bepaald de verkoop van drank voor verbruik ter plaatse. Een cafébaas vertrouwt de exploitatie van kansspelen in zijn café toe aan een « automatenexploitant », die de toestellen daar ter beschikking stelt van de spelers. Een cafébaas is zelden of nooit eigenaar van de toestellen die zich in zijn café bevinden.
De installatie van een efficiënt controlesysteem bij ± 300 automatenexploitanten, die in feite ook verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van deze toestellen, is daarenboven te verkiezen boven een controlesysteem in ongeveer 30 000 drankgelegenheden waarvan statistisch bewezen is dat ze gemiddeld om de 18 maand van uitbater veranderen en die niet in het minst vertrouwd zijn met de exploitatie van kansspelen.
De auteur van het amendement onderstreept dat het controlesysteem dat in de wet wordt uitgebouwd zeer belangrijk is. Een controle organiseren van 30 000 drankgelegenheden die gemiddeld om de 18 maanden van uitbater veranderen, is niet mogelijk. Trouwens, een cafébaas is zelden of nooit eigenaar van de kansspelen in zijn café. Eigenaar zijn de inrichtingen die ertoe gemachtigd zijn. Daarom stelt het amendement dat in artikel 6 moet verwezen worden naar de exploitanten van kansspelen in cafés en niet naar de cafébazen zelf.
Volgens een commissielid gaat dit amendement uit van de veronderstelling dat het café door een vennootschap wordt uitgebaat.
Indien het café niet wordt geëxploiteerd door een vennootschap maar door een individuele exploitant, zou dit amendement dan geen hoofdelijke aansprakelijkheid scheppen tussen de opeenvolgende exploitanten ? Nemen wij het geval van een exploitant die na achttien maanden zijn café aan iemand anders overlaat. De vraag is dan of strafbare feiten die onder de eerste exploitant hebben plaatsgevonden, ook de opvolger zullen treffen die zich persoonlijk niets te verwijten heeft.
Volgens de auteur heeft dit amendement precies tot doel om het probleem van de individuele caféuitbaters op te lossen. Er zijn nu ongeveer 300 automatenexploitanten die in feite verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van de toestellen in cafés. Praktisch geen enkele cafébaas baat zelf de spelen uit. Voor de uitbating ontvangt hij een percentage waarmee hij praktisch de pachtprijs kan betalen.
Het is van het grootste belang dat met de 300 automatenexploitanten afspraken worden gemaakt voor een on-line verbinding per computer naar de centrale computer in het ministerie van Financiën. Ook in het buitenland wordt zo de controle georganiseerd : iedere inworp van geld en uitgekeerde winst wordt geregistreerd in een centrale computer. Een dergelijk controlesysteem kan alleen maar georganiseerd worden als de betrokken partij de exploitant van de kansspelen is en niet één van de 30 000 drankgelegenheden waarvan om de 18 maanden de uitbater verandert. De investering van een on-line verbinding naar de centrale computer kan wel gevraagd worden aan de uitbaters van kansspelen, maar niet aan cafébazen.
Een ander lid meet dat de controle op een andere manier kan gebeuren en dat het niet nodig is om de tekst van het regeringsamendement te wijzigen.
De minister wijst op de filosofie van het regeringsamendement die niet helemaal dezelfde als deze van het amendement nr. 41.
Het aantal drankgelegenheden waar kansspelen worden aangeboden, bedraagt geen 30 000, maar wel ongeveer 8 000 cafés waar voornamelijk bingo's worden geëxploiteerd.
De regering wil voornamelijk de handelingen van de cafébaas, die een bepaalde verantwoordelijkheid draagt, controleren want hij heeft de facto toezicht op de manipulatie en het eventueel misbruik van het toestel in zijn café. In artikel 24 wordt duidelijk bepaald dat de cafébaas zelf een vergunning klasse C nodig heeft voor de exploitatie van een dergelijk apparaat in zijn eigen inrichting en dat de exploitant van kansspeltoestellen voor de verhuur, de leasing, de levering en zelfs de eenvoudige gratis ter beschikking stelling, een aparte vergunning klasse E nodig heeft. Artikel 26 voorziet vervolgens het verbod van cumul van de vergunningen van de klassen A, B, C en D en de vergunningen van klasse E. Zowel de cafébaas als de exploitant van de kansspelen moeten dus beide een vergunning hebben en deze vergunningen zijn niet cumuleerbaar.
Uiteindelijk kan alleen de cafébaas in zijn café mogelijke gokspelverslaving en mogelijke misbruiken van het toestel controleren en niet de ver verwijderde exploitant van de kansspelautomaat.
De bedoeling is duidelijk : het regeringsamendement wil alle misbruiken aangaande witwassing tegen gaan, vooral in het geval van de casino's.
Een lid vraagt of het aantal drankgelegenheden (8 000) geen beletsel is voor de controle.
De minister stelt dat dit aantal op zich niet storend is in de mate dat de wet uitdrukkelijk bepaalt dat de kosten zullen worden gerecupeerd op de kansspelsector zelf.
Volgens een volgende spreker is het een grote vergissing om de verantwoordelijkheid te leggen bij de cafébazen en niet bij de exploitanten, want op die manier kan de controle niet verzekerd worden.
Cafébazen moeten wel nagaan of er geen minderjarigen spelen, maar de controle over het systeem, spelverslaving en activiteiten op de rand van de criminaliteit, is alleen mogelijk als het geheel kan opgenomen worden in een netwerk dat centraal kan gecontroleerd worden. Zo kan men bijvoorbeeld in Nederland alle dagen ieder café controleren : hoeveel munten in een bepaald toestel worden gestopt, hoeveel er worden uitgeworpen. Hier is een volledig sluitend systeem opgebouwd. De bedoeling van het wetsvoorstel is ook een dergelijk sluitend systeem op te stellen, maar dat kan alleen als het wordt georganiseerd met de exploitanten van kansspelen en niet met de cafébazen.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën licht toe dat het probleem van de controle een delicaat punt is door het standpunt van de regering in het raam van amendement nr. 39. Het centrale idee was alle cumulaties van vergunningen te verbieden tussen de exploitanten van spelen enerzijds en personen die betrokken zijn bij de fabricage, de invoer, de verkoop, de plaatsing en de distributie anderzijds. Op dat vlak is het regeringsontwerp coherent.
Het is echter evident dat die wijze van handelen van bij het begin van de werking van de commissie een toevloed van dossiers zal veroorzaken voor het toekennen van een vergunning C, waarvan men nu al het aantal op 8 000 kan schatten. Dit aantal stemt immers overeen met de drankgelegenheden waarin thans speelapparaten worden geëxploiteerd die onder het toepassingsgebied van de wet zullen vallen. Bovendien zullen die dossiers worden ingediend door personen die voor de overgrote meerderheid geen eigenaar zijn van die toestellen en die dus indirect zullen betrokken zijn bij de exploitatie van die spelen.
In dat verband is het subamendement beslist geen vooruitgang omdat het als resultaat zou hebben dat het aantal kandidaten voor het verkrijgen van een vergunning zou toenemen, althans potentieel. Door de vergunning uitsluitend te verlenen aan de inrichtingen van klasse III zou het aantal dossiers immers kunnen stijgen tot ongeveer 30 000, wat overeenstemt met het aantal cafés dat thans in België wordt geëxploiteerd.
Voor de controle zou een maximale doeltreffendheid worden verzekerd door de exploitatie van kansspelen in de drankgelegenheden alleen toe te staan aan de feitelijke exploitanten van die spelen die, op een enkele uitzondering na, niet de caféhouders zijn. Op die wijze zou de commissie en haar secretariaat zich kunnen concentreren op een kleiner aantal dossiers (ongeveer 300), die dan betrekking hebben op personen die rechtstreeks voordeel halen uit de exploitatie. Zowel uit het standpunt van de werking van de commissie als uit dat van de fiscale doelmatigheid is die oplossing te verkiezen. Niettemin zou zij de samenhang verbreken waarover hierboven sprake inzake het cumuleren van vergunningen.
Een lid vraagt zich af of er onder de 300 exploitanten van kansspelen een evenwichtige verdeling bestaat, dan wel of er akkoorden zijn tussen hen.
Een commissielid antwoordt dat de uitbaters van kansspelen onafhankelijke firma's zijn die autonoom werken, zonder onderlinge afspraken. De concurrentie tussen de exploitanten is eerder nogal hard.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën licht toe dat die 300 bedrijven van heel verschillende omvang zijn : sommigen exploiteren meer dan 2 000 toestellen en andere hebben tussen vijf en tien bingo's. Het spreekt echter vanzelf dat vennootschappen die onder verschillende namen bestaan, aandeelhouders kunnen hebben die dezelfde zijn. Dat kan moeilijk worden verhinderd.
Met 300 maatschappijen die in het land verspreid zijn van noord tot zuid en van oost tot west, kan er geen monopoliesituatie bestaan. Tussen de maatschappijen zijn er wel degelijk akkoorden over de geografische verdeling van hun invloedssfeer. In het algemeen gaat het om een ereakkoord. Is dat al dan niet toelaatbaar ?
Het voordeel van een controle op de houders van vergunning E is dat het om een rechtstreekse controle gaat op de vergunningshouders zelf en op hun financiële activiteiten. Men zal niet verplicht zijn via een exploitant van een drankgelegenheid te gaan.
Spreker verklaart ook dat het mogelijk is dat sommige cafébazen zelf eigenaar zijn van de toestellen in hun inrichting, maar dat dit toch randgevallen zijn wegens het erg technische karakter van de toestellen. Een individu heeft niet noodzakelijk de mogelijkheden om de knowhow te verwerven en het noodzakelijke materieel voor onderhoud en herstelling. Persoonlijk kent de vertegenwoordiger van de minister geen cafébaas die eigenaar is, maar die mogelijkheid kan niet worden uitgesloten.
Een lid van de commissie vraagt zich af of een cafébaas in een inrichting met kansspelen zijn winst haalt uit het feit dat de klanten op de toestellen spelen, langer in de zaak blijven en dus meer verbruiken dan wel of zijn winst komt uit een percentage op de inkomsten uit het toestel.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën verklaart dat de meeste contracten tussen cafébazen en exploitanten van kansspelen commissieovereenkomsten zijn, waarvan de klassieke verdeling 50/50 is. In bijzondere omstandigheden wordt het aandeel van de cafébaas verhoogd, bijvoorbeeld in een café dat zeer goed opbrengt en waar de eigenaar van de spelen het goede resultaat van de baas wil belonen.
Het lid leidt daaruit af dat de cafébaas er alle belang bij heeft dat zijn klanten veel spelen.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën erkent dat dit in het algemeen het geval is. Sommige cafébazen zijn bijzonder actief om hun klanten tot spelen aan te zetten, maar andere zien hun toestellen uitsluitend als deel van het decor.
Op het totaal van 30 000 café's in België beschikken er 8 000 over die toestellen. Eind 1990, dus vóór de beperkende maatregelen die de minister van Justitie heeft genomen en de hoofdzakelijk fiscale maatregelen in Vlaanderen, waren er in België ongeveer 20 000 bingo's. Die beperkende maatregelen hebben een positief effect gehad op de beperking van het aantal geëxploiteerde toestellen. Daardoor zijn er thans maar 11 000 meer.
Een ander commissielid herhaalt dat de bestaande toestand niet mag genegeerd worden. Zoals de vertegenwoordiger van de minister van Financiën heeft toegegeven doet elke cafébaas nu een beroep op een vergunninghouder E. Als het amendement niet aanvaard wordt, dan wordt de bestaande toestand volledig op zijn kop gezet.
Een ander lid merkt op dat men, indien in die richting verder wordt gegaan, de benaming van klasse E zal moeten aanpassen aangezien klasse E niet voorziet in de exploitatie van speelautomaten.
Spreker is evenwel van mening dat men moet tegemoetkomen aan de bestaande toestand en niet een abrupte wijziging invoeren van de ene dag op de andere. De regeringstekst zou erop neerkomen dat de huidige eigenaren morgen eigenaar af zijn.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën antwoordt dat het de wil van de regering was om alle cumulatie van vergunningen te verbieden tussen enerzijds al wat het leveren, fabriceren enz. van de kansspelen betreft en anderzijds de eigenlijke exploitatie.
Volgens de minister van Justitie zijn de artikelen die betrekking hebben op deze problematiek vooreerst het artikel 24, 3º, dat bepaalt dat de vergunning klasse C voor hernieuwbare periodes van vijf jaar de exploitatie toelaat van een kansspelinrichting klasse III of een drankgelegenheid en het artikel 38 dat zegt dat kansspelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden, inrichtingen zijn waar enerzijds drank kan worden verkocht maar anderzijds waarin maximaal drie kansspelen worden geëxploiteerd. Deze artikelen voorzien dus niet dat noodzakelijkerwijze de cafébaas zelf de kansspelen in zijn drankgelegenheid moet exploiteren. Hij kan eventueel de toelating geven aan een derde, een houder van een vergunning klasse E, om dit te doen. Vervolgens stelt artikel 47 dat er een vergunning klasse E wordt toegekend aan diegene die instaat voor verkoop, verhuur, de leasing en de terbeschikkingstelling van kansspelen.
De huidige praktijk wordt perfect vertaald in de tekst van het regeringsamendement.
Een commissielid is het niet eens met de minister, die het artikel 6, waarin een beperking wordt opgelegd, negeert. In artikel 24 wordt het monopolie van de exploitatie van kansspelen in drankgelegenheden toegekend aan de caféuitbaters. Een verwijzing naar artikel 38 is helemaal niet terecht aangezien dit artikel alleen handelt over het aantal kansspelen in een café.
Een ander commissielid stelt voor om in artikel 24, 3, te preciseren wat men onder exploitatie verstaat en te vermelden dat twee formules mogelijk zijn, namelijk de formule waar de eigenaar zelf de uitbating doet en de formule waar de exploitatie wordt uitbesteed.
Volgens de minister moet dan hetzelfde voor de klassen I en II gedaan worden, want de mogelijkheid bestaat dat de uitbater van een lunapark niet de eigenaar is van zijn eigen toestellen en een beroep wil doen op een exploitant klasse E om toestellen te plaatsen. De mogelijkheid dat een uitbater van een casino of een lunapark toestellen huurt, moet voorzien worden.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën zegt dat het, wat het gedogen van slotmachines in de casino's betreft, juist is dat zes van de acht casino's van het land een afzonderlijke maatschappij hadden opgericht om ze te kopen bij gespecialiseerde firma's en ze te exploiteren.
Een lid meent dat duidelijk moet worden gezegd dat de exploitant niet noodzakelijk de cafébaas is en zelfs in sommige gevallen niet de eigenaar van het lunapark, althans voor een gedeelte van de toestellen. In klasse E is de exploitant degene die rechtstreeks de ontvangsten int. Iemand van klasse E is niet noodzakelijk een exploitant, wat in strijd is met de bestaande toestand.
De minister van Justitie leidt daaruit af dat hier twee zaken worden verward, te weten enerzijds de exploitatie van kansspelinrichtingen en anderzijds de exploitatie van de kansspelen zelf. Deze verwarring wordt nog versterkt door de huidige tekst van artikel 6, aangezien dit artikel de kansspelinrichtingen definieert volgens aard en aantal van de kansspelen die zij mogen exploiteren.
In dat verband is amendement nr. 41 aanvaardbaar. Zonder de huidige feitelijke toestand te betwisten (de cafébaas draagt de exploitatie van de kansspelen in zijn inrichting op aan een exploitant van speelautomaten die de toestellen ter beschikking stelt van de spelers), dient te worden gezegd dat amendement nr. 42 op artikel 24 de exploitanten van drankgelegenheden zou verhinderen zelf eigenaar te zijn van de spelen die zij exploiteren. Daarom moet een meer geschikte tekst worden gevonden.
Als men het amendement aanneemt is er geen verwarring meer mogelijk. De kansspelinrichtingen worden niet langer gedefinieerd door het exploiteren van kansspelen. Artikel 24 wordt dan samenhangend. De vergunningen van de klassen A, B en C hebben het uitsluitend over het exploiteren van kansspelinrichtingen. De vergunningen van klasse C schrijven voor dat de houders een kansspelinrichting mogen exploiteren, terwijl de vergunning klasse E het ter beschikking stellen van kansspelen regelt, maar niet de exploitatie. Het probleem zou kunnen worden omzeild door aan de vergunning klasse E ook de exploitatie toe te voegen.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 83 in :
« In het voorgestelde artikel 6, de woorden « kansspelinrichtingen klasse II of speelautomatenhallen » vervangen door de woorden « kansspelinrichtingen klasse II of vaste gokautomatenhallen .»
Verantwoording
Het begrip « speelautomaat » is een vaag begrip. Beter is het gebruik, naar Nederlands model, van de term « gokautomaat » waardoor onmiddellijk duidelijk wordt dat het gaat over automaten waarbij met geld wordt gespeeld dus wordt gegokt en waarbij geld kan verloren worden. Het invoegen van de specificatie « vaste » heeft tot doel het onderscheid tussen de lunaparken/speelautomatenhallen/gokautomatenhallen enerzijds waar voor geld kan gespeeld worden en ongevaarlijke rondtrekkende kermisattracties, anderzijds, vast te stellen. Kermisattracties, die volgens artikel 3.3 worden uitgesloten van de wet en waar enkel met een zeer beperkte inzet wordt gespeeld en waar de speler slechts een stoffelijk voordeel van beperkte aard kan verkrijgen, zijn een voorbeeld waarbij enkel voor amusement wordt gespeeld. Dit moet, ook binnen de nieuwe wet, mogelijk blijven.
Het spreekt voor zich dat de aanpassing van de termen consequent in alle relevante artikelen moet doorgezet worden.
De auteur verklaart dat dit amendement een logisch gevolg is van het amendement nr. 81 waarbij voor de inrichtingen op kermissen, de benaming « lunapark » wordt weerhouden en voor de kansspelinrichtingen klasse II, de Nederlandse benaming, namelijk « de gokautomatenhallen ».
De minister stipt aan dat in artikel 130, C, van de Nederlandse wet op de kansspelen uitdrukkelijk wordt gesproken over een « speelautomatenhal » en niet over een « gokautomatenhal ». De huidige terminologie van het regeringsamendement is in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 84 in :
« In het voorgestelde artikel 6, de woorden « drie klassen » vervangen door de woorden « vijf klassen » en na de woorden « klasse III of drankgelegenheid » de woorden « klasse IV of de Nationale Loterij en klasse V of de instellingen die weddenschappen organiseren » toevoegen. »
Verantwoording
De Nationale Loterij moet onder het bereik van de wet vallen, anders staat de poort open voor willekeur. Hetzelfde geldt voor de instellingen die weddenschappen organiseren.
De volgorde van opsomming van de klassen is niet indicatief voor hun belang.
Dit amendement is het logisch gevolg van het amendement nr. 58 op artikel 3.
De minister kan dit amendement niet aanvaarden en verwijst naar zijn antwoord bij het amendement nr. 58.
De amendementen nrs. 83 en 84 worden verworpen met 10 tegen 2 stemmen bij één onthouding.
Het amendement nr. 41 en het aldus geamendeerde artikel 6 worden aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 7
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 59 in :
« Het voorgestelde artikel 7 aanvullen met de volgende zin : « De spelcommissie geeft hiervoor een advies. »
Verantwoording
Bij de artikelsgewijze bespreking staat expliciet dat het aan de Koning toekomt later te bepalen of speelapparaten met automatisch betalingsmechanisme, onder meer jackpots, videopokerspelen en slotmachines kunnen worden toegelaten. Niet toevallig worden hier de meest verslavende spelen opgenoemd. Het vrijlaten van deze spelen voor de bevolking moet ten allen tijde worden onderworpen aan het advies van onafhankelijke specialisten.
De auteur is van oordeel dat artikel 7 een cruciaal artikel is. Het amendement strekt ertoe dat de kansspelcommissie advies zou uitbrengen over de lijst van kansspelen en het aantal kansspelen waarvan de exploitatie toegestaan is, omdat deze commissie samengesteld is uit onafhankelijke deskundigen.
Een commissielid heeft in principe geen bezwaar tegen adviezen die door commissies worden uitgebracht, doch in sommige gevallen worden hierdoor de mogelijkheden van de minister beperkt, vooral indien er dringend moet worden ingegrepen. In casu kan, bij het op de markt komen van een bepaald toestel, het nodig zijn dat de minister onmiddellijk een koninklijk besluit treft in plaats van eerst de commissie samen te roepen die dan nog een niet bindend advies zal geven. De minister zal toch niet lichtzinnig een beslissing nemen en zal eerst deskundigen uit de sector en uit de administratie raadplegen.
Een ander lid meent dat het amendement, als het wordt aangenomen, in elk geval moet worden aangevuld met de volgende zin : « De minister stelt de termijn vast waarbinnen het advies dient te worden uitgebracht », zodat in dringende gevallen de commissie onmiddellijk wordt bijeengeroepen en advies uitbrengt. Op die wijze leidt de procedure niet tot vertraging.
Een lid is geen voorstander om in deze fase een advies op te leggen, doch indien dit toch zou worden gedaan, dan moet het een niet bindend advies zijn en moet de minister zijn afwijkende beslissing motiveren.
De heer Van Goethem dient het amendement nr. 157 in dat een subamendement op het amendement nr. 59 is :
« De voorgestelde zin aanvullen als volgt :
« binnen een termijn van drie maanden. De Koning kan van het advies van deze commissie afwijken mits Hij zijn beslissing met redenen omkleedt. »
Verantwoording
De besluitvorming van de Koning mag niet gehinderd worden door het langdurig uitblijven van een advies. Gezien het maatschappelijk belang van de problematiek lijkt ons een gemotiveerde afwijkingsregel voor de Koning opportuun.
Een ander lid is het daar niet mee eens. De minister moet volledig vrij blijven om te beslissen, ook al beantwoordt het advies van de commissie niet aan wat hij wenst te doen. Het begrip advies mag niet te ingewikkeld worden gemaakt.
De minister merkt op dat het publiek, ingevolge een huidige trend in de samenleving, nu eenmaal meer vertrouwen heeft in allerlei adviescommissies dan in een minister, terwijl een minister nog altijd verantwoordelijkheid verschuldigd is ten aanzien van het Parlement. De minister geeft als voorbeeld de Hoge Raad voor de Justitie : personen die geen verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van het Parlement zullen zich moeten uitspreken over benoemingen en bepaalde beslissingen.
Een advies van de kansspelcommissie is zinvol, maar dit is reeds voorzien in het artikel 19. Ingevolge dit artikel kan de commissie op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken ministers advies uitbrengen omtrent wetgevende of regelgevende initiatieven. De vraag is of in artikel 7 nog eens expliciteit de mogelijkheid van advies opgenomen moet worden. Een wijs minister zal ongetwijfeld gebruik maken van de mogelijkheid om advies in te winnen, doch de besluitvorming moet efficiënt blijven.
Een lid is het met de minister eens. Artikel 19 moet voldoende zijn. Hij onderstreept dat artikel 7 voorziet in een in Ministerraad overlegd besluit, wat inhoudt dat niet alleen de minister maar de hele ministerraad verantwoordelijk is. Daarom is de bepaling als zodanig voldoende.
Een lid voegt eraan toe dat men moet vermijden dezelfde fout te begaan als in sommige wetten die de beslissing van de regering onderwerpen aan het advies van personen die geen enkele verantwoordelijkheid dragen en niet verkozen zijn, maar die benoemd zijn op grond van het politieke evenwicht.
Spreker citeert het voorbeeld van de opvolgingscommissie in de wet op de ecotaks : in een groot aantal gevallen was de minister gebonden door de adviezen die de commissie heeft uitgebracht.
Ook de Hoge Raad voor de Financiën brengt, in het domein van de openbare financiën, adviezen uit die praktisch regelgevende kracht hebben ten aanzien van de ondergeschikte besturen om de besparingen vast te leggen. In de komende jaren zal men beslist die druk niet laten afnemen.
Als het amendement wordt aangenomen moet de minister de mogelijkheid krijgen om een termijn vast te stellen waarbinnen het advies moet worden verstrekt of geacht wordt te worden verstrekt. Het lid neemt wel aan dat in sommige spoedeisende gevallen de commissie op eigen initiatief geen advies kan verlenen, omdat zij niet weet dat er haast bij is. De minister kan ook de adviesaanvraag opleggen. In februari 1982 heeft de Belgische regering bijvoorbeeld besloten de frank te devalueren en « vergeten » de Luxemburgse partners te waarschuwen, te raadplegen of te informeren. Van tijd tot tijd moet de minister erop worden gewezen dat een raadpleging belangrijk kan zijn. Er is nooit een zo ernstige crisis tussen België en Luxemburg geweest als die welke voortvloeide uit die « kleine » nalatigheid.
Een lid meent dat de minister terecht verwijst naar artikel 19. Indien de minister zou vergeten een advies te vragen, dan kan de commissie op eigen initiatief een advies geven. Beweren dat de commissie in sommige gevallen niet kan weten dat een dringende beslissing moet genomen worden, houdt in dat de leden geen deskundigen zijn en de problematiek niet volgen. De minister heeft gelijk wanneer hij pleit dat personen die verantwoordelijkheid dragen en kunnen geïnterpelleerd worden, voorrang hebben op adviesorganen. Artikel 19 volstaat opdat de commissie kan optreden in alle gevallen, zelfs om uitvoeringsbesluiten te controleren.
Een lid spreekt zijn vertrouwen in de huidige minister van Justitie uit, doch onderstreept tevens dat de wet ook voor de toekomst is gemaakt. In toepassing van artikel 7 zou dan een andere minister van Justitie de beslissing om jack-pots weer toe te laten, kunnen nemen. Een advies van de commissie zou dan zeker nuttig zijn.
De amendementen nrs. 59 en 157 worden aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Het aldus geamendeerde artikel 7 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Artikel 8
De heer Olivier dient het amendement nr. 100 in :
« In het eerste lid van het voorgestelde artikel 8, tussen het woord « bepaalt » en het woord « voor », de woorden « in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit » invoegen. »
Verantwoording
Het gaat hier om essentiële aspecten in de preventie van het gokken, met name het per speelkans vastleggen van het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers en gokkers. De vormvereiste betreffende het koninklijk besluit, zoals dat in uitvoering van artikel 7 zal opgesteld worden, kan bijgevolg best doorgetrokken worden naar dit artikel.
De auteur onderstreept dat ook al heeft hij vertrouwen in individuele ministers, voor dergelijke materies de beslissingen beter worden genomen in Ministerraad.
Een lid verklaart dit amendement te steunen.
Een ander lid is verontrust door de trend om steeds alle beslissingen van de regering gemeenschappelijk te maken. Uiteindelijk zal een minister alleen niets meer te zeggen hebben. Die ontwikkeling is diep in het Belgische politieke leven doorgedrongen. Toen het prijsbeleid zo belangrijk was, tussen 1958 en 1961, nam de minister van Economische Zaken zelf alle ministeriële of koninklijke besluiten die nodig waren, na bespreking over de prijsontwikkeling met alleen de eerste minister, een keer in de maand. Thans dienen alle beslissingen door de Ministerraad te worden genomen zodanig dat die raad een soort waterhoofd wordt, waardoor alles dreigt verlamd te worden omdat alle ministers verplicht zijn te allen tijde al hun problemen in de Ministerraad te brengen.
Een volgende spreker stipt aan dat de kansspelcommissie duidelijk omschreven bevoegdheden krijgt. Is het werkelijk nodig om ieder element van die bevoegdheden in een afzonderlijk artikel door te schuiven naar de ministerraad ? Het behoort toch niet tot de taak van de ministerraad om te bepalen welk kansspel in welke instelling kan worden gebruikt, wat de maximumbedragen van de inzetten zijn of het verlies van de spelers. De minister heeft een adviescommissie ter zijner beschikking, het is dan niet meer nodig om nog raad te vragen aan al zijn collega's.
De minister geeft toe dat artikel 8 handelt over aangelegenheden met een groot maatschappelijk belang, doch de minister moet terzake zijn verantwoordelijkheid kunnen nemen. In de mate dat de minister een verkeerde beslissing neemt, dan staat hij onder controle van het parlement dat hem onmiddellijk ter verantwoording kan roepen.
De minister zal zich niet verzetten tegen de beslissing van de meerderheid, doch vraagt het belang van de beslissingen voor ogen te houden en uit te maken of de aspecten behoren tot de bevoegdheid van een individuele minister dan wel van de Ministerraad.
Een commissielid onderstreept dat niemand twijfelt aan de huidige minister van Justitie, doch de wet is ook voor de toekomst gemaakt. Dit artikel handelt over de kern van het probleem : het bepalen van het maximumbedrag van de inzet, de winst en het verlies van spelers en gokkers. Spreker legt zich echter neer bij de beslissing van de meerderheid.
Indien artikel 8 effectief het essentiële artikel van dit wetsvoorstel is, dan mag, volgens een ander lid, de wetgever zelfs geen vertrouwen hebben in de Ministerraad, maar moet het maximumbedrag van de inzet, de winst en het verlies bij wet worden bepaald.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 138 in :
« Het voorgestelde artikel 8 aanvullen als volgt :
« Art. 8. De besluiten genomen krachtens de artikelen 7 en 8 houden op uitwerking te hebben op het einde van de zesde maand volgend op hun inwerkingtreding, tenzij zij voor die dag bij wet zijn bekrachtigd. In geval van ontbinding van de Kamers, wordt de termijn geschorst tot de Kamers opnieuw verenigd zijn.
De besluiten die bij wet zijn bekrachtigd zoals hierboven bedoeld, kunnen niet dan bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven. »
Verantwoording
Willekeur en gebrek aan rechtszekerheid moeten uitgesloten worden. Het is niet meer dan logisch dat een zo belangrijke lijst als de lijst en de aantallen van de toegelaten kansspelen en de door de Koning bij een in de Ministerraad overlegd besluit vastgelegde bepalingen per kansspel, worden voorgelegd aan het Parlement, dat dit dient te bekrachtigen.
De auteur beklemtoont dat de artikelen 7 en 8 inderdaad belangrijke artikelen zijn en daarom wordt voorgesteld dat de besluiten die ingevolge deze artikelen worden genomen, bekrachtigd worden door het Parlement.
De minister verwijst naar de hiërarchie van de waarden op legistiek vlak. In casu gaat het niet om een koninklijk besluit dat bij wet moet bekrachtigd worden.
Verschillende leden voegen eraan toe dat het geen bijzonderemachtenbesluit is, maar een gewoon besluit.
Het amendement nr. 100 wordt teruggetrokken door zijn auteur. Het amendement nr. 138 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 8 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 9
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 10
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 85 in :
« In § 1 van het voorgestelde artikel 10, de woorden « onder wie een magistraat, die het voorzitterschap waarneemt » vervangen door de woorden « onder wie een voorzitter wordt verkozen .»
Verantwoording
Magistraten worden nu reeds overal voor gevraagd, waardoor het niet verwonderlijk is dat het gerechtelijk apparaat kampt met achterstand. De maatschappelijke functie van een magistraat bestaat er ook niet in om in commissies te zetelen, maar om recht te spreken.
Een lid meent dat om te verhinderen dat een magistraat wordt benoemd als lid van de commissie, de commissie negen leden dient te omvatten, van wie geen enkele magistraat, anders zou men ook negen magistraten kunnen benoemen.
De minister verklaart dat in de huidige regelgeving twee magistraten van het openbaar ministerie zijn voorzien. Gelet op de belangrijke opdracht van deze commissie, is het zinvol dat een magistraat wordt aangewezen als lid. Indien een magistraat lid is van een commissie, is het ook vanzelfsprekend dat hij het voorzitterschap waarneemt. Dit komt de allure van deze commissie en haar onafhankelijkheid en objectiviteit alleen maar ten goede. Vandaar dat de minister ervoor pleit om de aanwezigheid van een magistraat, tevens voorzitter van de commissie, te behouden. Dit is een teken dat de kansspelcommissie ernstig wordt genomen.
Het lid vraagt of naast de voorzitter ook andere magistraten als lid worden aangewezen. De minister wijst immers reeds twee vertegenwoordigers aan (een Nederlandstalige en een Franstalige) en bovendien nog twee magistraten. Het lid begrijpt door welke zorg het amendement is ingegeven : als men de magistratuur nog verder ontvolkt, en rekening houdend met het feit dat die commissie zeer actief zal zijn, loopt men het gevaar weer bloot te staan voor de kritiek die in de verantwoording van het amendement wordt geformuleerd.
Een ander lid meent dat dit de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie is : als hij een magistraat wil aanwijzen, weet hij ook wat de gevolgen ervan zijn.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 60 in :
« In § 1 van het voorgestelde artikel 10, het cijfer « 9 » vervangen door het cijfer « 11 .»
In § 2, eerste lid, een vijfde streepje invoegen met de tekst « een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid .»
Verantwoording
In onze visie vertoont het volledig kansspelgebeuren een sociaal belangrijke dimensie. Het fenomeen van de gok- en spelverslaving vereist een aangepaste en deskundige benadering. In die zin lijkt de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid in de kansspelcommissie niet alleen ten volle verantwoord, maar zelfs noodzakelijk. Zijn inbreng kan immers garanderen dat ook die specifieke benadering bij de werkzaamheden van de commissie aan bod zal komen.
Mevrouw Van der Wildt dient het amendement nr. 94 in :
« A. In het voorgestelde artikel 10, § 1, het woord « 9 » vervangen door « 11 ».
B. In het voorgestelde artikel 10, § 2, vierde streepje, het punt vervangen door een komma.
C. Het voorgestelde artikel 10, § 2, aanvullen met een vijfde streepje luidende als volgt :
« een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid. »
Verantwoording
De aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid is noodzakelijk gelet op de belangrijke impact welke de beslissingen van de kansspelcommissie kunnen hebben op het sociale vlak, met name inzake het voorkomen en bestrijden van gokverslavingen.
Beide amendementen hebben tot doel de commissie uit te breiden met twee vertegenwoordigers van de minister van Volksgezondheid, zodat een evenwichtige samenstelling en een werkbare commissie kan gegarandeerd worden.
Een commissielid is van oordeel dat de tekst van het regeringsamendement genoeg waarborgen biedt : in de kansspelcommissie zijn voldoende ministers vertegenwoordigd en daarnaast is voorzien dat de belangrijkste beslissingen worden getroffen door een in Ministerraad overleg koninklijk besluit.
De minister verklaart dat de regering uit één woord spreekt. De vertegenwoordiging van de minister van Justitie, van Financiën, van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken dient reeds het algemeen belang. Indien de commissieleden echter van oordeel zijn dat ook de minister van Volksgezondheid moet betrokken worden in de kansspelcommissie, dan heeft de minister hiertegen geen principieel bezwaar.
Een ander lid oordeelt genuanceerd over deze amendementen. Door een vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid toe te voegen aan de kansspelcommissie vestigt men de aandacht op het probleem van de gokverslaving, wat toch belangrijk is. Zij voelt echter ook voor het argument dat een vertegenwoordiging van vijf ministers toch wat veel is. Men kan zich dan ook afvragen waarom er geen vertegenwoordiging van de minister van Sociale Zaken is ?
De heer Olivier dient het amendement nr. 101 in :
« In het voorgestelde artikel 10, de volgende wijzigingen aanbrengen :
A) In § 1, de woorden « 9 leden » vervangen door de woorden « 17 leden ».
B) Paragraaf 2 aanvullen met een vijfde streep luidende : « een Nederlandstalige en Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid » en met een zesde streep, luidende : « van elk gewest en gemeenschap een vertegenwoordiger met adviserende stem ».
C) Het laatste lid van paragraaf 3 vervangen als volgt : « Hij mag tijdens de uitoefening van zijn mandaat geen andere beroepsbezigheid uitoefenen .»
Verantwoording
Artikel 10 voorziet geen afvaardiging van de minister van Volksgezondheid. Gezien het gezondheidsaspect hierin ook een belangrijke factor is, dient deze vertegenwoordiging zeker opgenomen te worden.
Artikel 10 ziet bovendien over het hoofd dat een aantal aspecten die door deze wet geregeld worden, van groot belang zijn voor gewest- en gemeenschapsmateries. Het lijkt daarom ook aangewezen om, zij het slechts met raadgevende stem, elk gewest en elke gemeenschap vertegenwoordigd te zien in de kansspelcommissie. Preventief gezondheidsbeleid is immers een gemeenschapsbevoegdheid en de belasting op spelen en weddenschappen een gewestbevoegdheid.
De auteur voegt aan de verantwoording van het amendement toe dat het belangrijk is te voorzien dat de voorzitter en de ondervoorzitter van de commissie geen andere beroepsbezigheden mogen uitoefenen tijdens de duur van hun mandaat.
Volgens een commissielid stelt het amendement op één punt een grondwettelijk probleem, namelijk dat de federale wetgever geen bevoegdheden kan voorzien voor de gewesten. Dit amendement gaat dus in tegen het verticaliteitsbeginsel in het Belgisch staatsrecht. De onderliggende bedoeling van het amendement kan best geregeld worden door een samenwerkingsakkoord tussen de kansspelcommissie en de gemeenschappen en gewesten.
Een lid vraagt zich af of daaraan niet tegemoet is gekomen in andere wetgevingen, door aan te geven dat de ministers-presidenten van de gewesten en gemeenschappen een vertegenwoordiger « kunnen » aanwijzen. De federale wetgever verplicht hen daartoe niet. Dit amendement dient herschreven te worden. Een ander lid is eveneens van oordeel dat punt B van het amendement opnieuw moet worden bekeken. Spreker is er niet van overtuigd dat, op grond van ervaringen in andere domeinen, de federale wetgever eenzijdig kan beslissen dat de gewesten en gemeenschappen in een commissie zitting zullen hebben zonder dat daarover overeenstemming is bereikt tussen de partijen. Het is mogelijk dat de gewesten en gemeenschappen, ook indien zij belangstelling hebben, een andere redactie van de tekst vragen.
Een lid wijst op de bedoeling van dit amendement, namelijk tot een goede oplossing komen voor de bestrijding van de gokverslaving en de preventie. Dit zijn materies die de gewesten en de gemeenschappen aanbelangen en zij moeten erbij worden betrokken. Een samenwerkingsakkoord is inderdaad de meest legistiek correcte oplossing, doch een zulkdanig akkoord is niet altijd werkbaar. Als één van de partners zich verzet, kan geen akkoord worden bereikt. Vandaar voorziet het amendement een soepelere regeling : de gemeenschappen en gewesten zullen vertegenwoordigd zijn met adviserende stem.
Een ander lid deelt de bezorgdheid van vorige spreker. Wat het eerste gedeelte van het amendement betreft, verwijst het lid naar het amendement nr. 60 dat ook de vertegenwoordiging van de minister van Volksgezondheid voorziet. Wat het tweede deel betreft, is het inderdaad moeilijk om de vertegenwoordiging van de gewesten en de gemeenschappen te voorzien in een federale wet. Spreker meent echter dat het amendement nr. 64 op artikel 23 tegemoetkomt aan deze bezorgdheid. In artikel 23 wordt gestipuleerd dat de commissie minstens één maal per jaar de vertegenwoordigers van de exploitanten in een overlegcomité ontmoet. Bij amendement wordt voorgesteld dat de commissie niet alleen de exploitanten ontmoet, maar ook de werknemers, de hulpverleners, de zelfhulpgroepen en de gemeenschappen.
De minister verklaart dat het koninklijk besluit van 1975 voorziet dat het Brussels Gewest, het Vlaams en het Waals Gewest elk een vertegenwoordiger kunnen aanwijzen die deelneemt aan alle vergaderingen van de commissie. Op die manier wordt het aan de gewesten overgelaten om te beslissen of zij al dan niet een vertegenwoordiger aanwijzen. De federale autoriteiten treden niet in hun plaats.
Een lid antwoordt dat ingevolge de staatshervorming, het preventiebeleid behoort tot de bevoegdheden van de gemeenschappen. Vandaar moet niet alleen een vertegenwoordiger van de gewesten worden aangewezen, maar ook van de gemeenschappen.
Een ander lid meent dat een vertegenwoordiging van de minister van Volksgezondheid tegemoet komt aan de zorg die aan het amendement ten grondslag ligt. Hij vraagt zich af of het werkelijk nuttig is dat gemeenschappen en gewesten vertegenwoordigd zijn. De gewesten en de gemeenschappen kunnen niet verplicht worden een vertegenwoordiger te sturen, de federale wetgever kan hen slechts uitnodigen om deel te nemen. Hier rijst al een probleem van adviesrecht of stemrecht.
Het probleem van de volksgezondheid is bovendien een bevoegdheid die tegelijk tot de gemeenschappen en tot het federale behoort; de gemeenschappen en de gewesten zijn bevoegd voor het preventieve aspect en gedeeltelijk ook voor het curatieve, het andere gedeelte van het curatieve aspect is een federale bevoegdheid.
In Wallonië is de toestand ingewikkelder dan in Vlaanderen aangezien de Franse Gemeenschap bevoegd is voor het preventieve aspect en het Waalse Gewest, samen met de gemeenschapscommissie in Brussel, voor het curatieve aspect. Er dient dus met drie partners contact te worden opgenomen.
Is de aanwezigheid van de federale minister van Volksgezondheid dan niet voldoende ?
Een ander commissielid sluit zich hierbij aan. De bepalingen over de samenstelling van de kansspelcommissie moeten vereenvoudigd worden. Aangezien de commissie deskundigen kan uitnodigen, kan zij ook vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de gewesten uitnodigen.
De minister stelt voor om de samenstelling alleen uit te breiden met een vertegenwoordiger van de federale minister van Volksgezondheid. Deze laatste kan zijn collega's consulteren over de materies die tot hun bevoegdheid behoren.
De heer Erdman dient het amendement nr. 49 in :
« Het tweede lid van paragraaf 3 van het voorgestelde artikel 10 vervangen door het derde lid van paragraaf 3 van hetzelfde artikel en een (nieuw) derde lid toevoegen, luidende als volgt :
« De voorzitter van de commissie behoudt als magistraat zijn plaats op de ranglijst. Hij blijft zijn wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Gedurende zijn opdracht wordt hij geacht zijn ambt te hebben uitgeoefend. De bepalingen inzake inruststelling en pensioen zijn op hem van toepassing. In de vervanging van de magistraat wordt voorzien door een benoeming in overtal overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Wanneer het een korpschef betreft, wordt in zijn vervanging voorzien door de benoeming in overtal van een magistraat uit de onmiddellijk lagere rang. »
Volgens de auteur heeft dit amendement tot doel de rechten van de voorzitter-magistraat van de kansspelcommissie te vrijwaren. In feite wordt dezelfde regeling voorgesteld als de regeling die voorzien is voor de voorzitter-magistraat van de Comités P & I. Bij de oprichting van deze comités was men weliswaar vergeten in deze bepaling te voorzien en moest nadien de situatie geregulariseerd worden, zowel wat betreft de plaats op de ranglijst, als de pensioenregeling en dergelijke van de magistraten.
Een lid verwijst naar de bespreking van de twee wetsvoorstellen over de economische mededinging (het wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 309bis in het Gerechtelijk Wetboek en wijziging van artikel 20 van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, nr. 1-417/1, en het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 5 augustus 1991 tot bescherming van de economische mededinging, nr. 1-614/1). De commissie heeft toen de bevoegde minister gevraagd, en deze heeft daarmee ingestemd, dat een magistraat die wordt gedetacheerd voor een ambt bij de Raad voor de Mededinging, onverwijld wordt vervangen om een gerechtelijke achterstand te vermijden. Aangezien het om handelszaken gaat wil de commissie niet dat er door het onttrekken van verschillende magistraten aan de rechtbank van koophandel een gerechtelijke achterstand ontstaat terwijl er daar nu geen is.
Er wordt voorgesteld in het amendement te bepalen dat de Koning zorgt voor de onmiddellijke vervanging van de magistraat die tot voorzitter van de commissie voor de kansspelen wordt benoemd.
Volgens een andere spreker kan dit slechts een vrome wens zijn. Vanaf het ogenblik dat er een vacature open wordt verklaard, moeten er termijnen geëerbiedigd worden : de Koning moet een regeling treffen waarbij de kandidaturen worden ingediend, er moeten adviezen worden gevraagd en dergelijke. Zo hebben een aantal senatoren bij de oprichting van het Wervingscollege voor magistraten in 1991 ook in de wet willen laten opnemen dat elke vacature binnen de zes maanden moest worden ingevuld. De minister van Justitie heeft toen verklaard dat hij zich hiertoe niet kon verbinden omdat hij afhankelijk is van heel wat informatie. Het enige wat hij kon doen was beloven om de vacature zo snel als mogelijk in te vullen.
Spreker stelt voor dat de regering er zich toe verbindt dat wanneer een magistraat wordt afgevaardigd, onmiddellijk de nodige stappen voor zijn vervanging zullen genomen worden.
De minister verklaart dat de regering geen bezwaar heeft tegen de inhoud van dit artikel dat analoog is met hetgeen beslist is geworden in het kader van het wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, doch meent dat dit amendement in feite overbodig is, gelet op het nieuwe artikel 53 van het wetsontwerp betreffende de Hoge Raad voor Justitie. Dit artikel regelt alle gevallen van delegatie van magistraten naar de plaats van commissievoorzitter.
Meerdere leden zijn van oordeel dat dit artikel 53 weliswaar zeer waardevol is voor de toekomst, doch de vraag is wanneer het door het Parlement zal worden gestemd.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 86 in :
« In § 3 van het voorgestelde artikel 10, de woorden « magistraten en eremagistraten die overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs van de kennis van de Nederlandse, respectievelijk Franse taal hebben geleverd » vervangen door de woorden « leden van de commissie die een bewijs van de kennis van de Nederlandse, respectievelijk de Franse taal hebben gegeven .»
Verantwoording
Magistraten worden nu reeds overal voor gevraagd, waardoor het niet verwonderlijk is dat het gerechtelijk apparaat kampt met achterstand. De maatschappelijke functie van een magistraat bestaat er ook niet in om in commissies te zetelen, maar om recht te spreken.
De auteur verklaart dat dit amendement een logisch gevolg is van het amendement nr. 85.
De minister verwijst naar zijn antwoord bij dat amendement.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 87 in :
« In § 4 van het voorgestelde artikel 10, het woord « hernieuwbare » schrappen. »
Verantwoording
Een regelmatige rotatie, bijvoorbeeld om de vijf jaar, is de beste garantie voor het behoud van een objectieve en onafhankelijke spelcommissie.
De heer Olivier dient het amendement nr. 102 in :
« In § 4 van het voorgestelde artikel 10, tussen het woord « een » en het woord « hernieuwbaar, » het woord « eenmalig » invoegen. »
Verantwoording
Deze wijziging wil vermijden dat de leden van de kansspelcommissie verworden tot een vriendenclubje van uitbaters van kansspelinrichtingen. Volgens onze inzichten zal een maximum van twee termijnen op regelmatige basis de noodzakelijke zuurstof geven voor een efficiënt werkend controle- en adviesorgaan.
De auteur van het amendement onderstreept dat, enerzijds, de verlenging van het mandaat moet mogelijk zijn, zodat de leden van de commissie ervaring kunnen opdoen, maar dat, anderzijds, de verlenging éénmalig moet zijn.
Een lid meent dat er met dit amendement geen enkele continuïteit zal zijn onder de leden van de commissie, wat tot problemen aanleiding kan geven. Er dient in een gefaseerde hernieuwing van de mandaten te worden voorzien.
Een ander lid ziet twee problemen die tegelijk moeten worden opgelost. In de eerste plaats mag er geen feodale regeling worden ingevoerd door een aantal personen 15 tot 20 jaar in eenzelfde ambt te handhaven. Dat is niet gezond en zeker niet in een zaak die zo nauw verband houdt met monetaire, financiële en andere aspecten. Ten tweede moet er voor een overgangsregeling met een gedeeltelijke hernieuwing van de leden worden gezorgd opdat er niet plotseling een breuk ontstaat met alle precedenten.
Meerdere commissieleden zijn het hiermee eens. Beide problemen moeten opgelost worden. Het amendement nr. 87 poogt te beletten dat de leden van de kansspelcommissie te vertrouwd worden met het milieu van uitbaters van kansspelinrichtingen. Het amendement nr. 102 voorziet in een maximum van twee termijnen voor de leden. Persoonlijk verkiest een lid een meer getrapte verkiezing, zodat niet iedereen op hetzelfde ogenblik vervangen wordt. Zoals reeds opgemerkt, moet er een continuïteit worden ingebouwd. Er moet een nieuw amendement ingediend worden dat tegemoetkomt aan beide bekommernissen.
De heer Erdman dient vervolgens het amendement nr. 50 in :
« Paragraaf 4 van het voorgestelde artikel 10 vervangen als volgt :
« § 4. De leden van de commissie en hun plaatsvervangers worden aangewezen voor een termijn van drie jaar, die eenmaal kan worden verlengd voor een termijn van vijf jaar. Ten vroegste drie jaar na het einde van hun opdracht kunnen de leden en hun plaatsvervangers zich opnieuw kandidaat stellen voor het ambt dat zij hebben uitgeoefend. Zij kunnen worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar, die niet kan worden verlengd. »
Een commissielid stipt aan dat dit amendement dezelfde bekommernis deelt. Door het mandaat te beperken tot drie jaar en een verlenging tot maximaal vijf jaar mogelijk te maken, wordt aan beide elementen tegemoet gekomen.
De minister pleit voor het aanvaarden van dit amendement, dat in feite de tekst uit het wetsontwerp tot instelling van de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling overneemt.
Een lid merkt op dat het amendement evenmin voorziet in de geleidelijke gefaseerde vervanging om de continuïteit in de commissie voor de kansspelen te verzekeren. Het amendement moet worden aangevuld met een overgangsbepaling voor het installeren van de commissie.
De heer Van Goethem dient het amendement nr. 158 in :
« In de eerste zin van de voorgestelde tekst van § 4, tussen de woorden « verlengd » en « voor » de woorden « voor twee derde van de leden van de commissie » toevoegen en het woord « vijf » vervangen door het woord « drie .»
Verantwoording
Dit subamendement laat toe, behoudens bij de oprichting, steeds 2/3 van de zetelende leden van de commissie met drie jaar ervaring en expertise in de commissie te verzekeren, zonder in te boeten op de risicobeperking die te langdurige deelname aan de activiteiten kan teweegbrengen.
De amendementen nrs. 85 en 86 worden verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding. De amendementen nrs. 94, 101, 87 en 102 worden teruggetrokken door hun auteurs.
De amendementen nrs. 60, 49, 50 en 158 worden aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Het aldus geamendeerde artikel 10 wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 11
De heer Erdman dient het amendement nr. 51 in :
« In het voorgestelde artikel 11, 2º, de woorden « en van goed zedelijk gedrag zijn » doen vervallen. »
Verantwoording
Er kan terzake verwezen worden naar de uitvoerige discussie zoals gevoerd tijdens het debat betreffende het wetsontwerp tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stuk Senaat, zitting 1996-1997, nr. 1-589/7, p. 106 e.v.).
Reeds toen werd de vraag gesteld hoe men het begrip moraliteit interpreteert in een pluralistische samenleving. Gelet op het nog steeds ontbrekende eenduidige antwoord dient deze vereiste dan ook te worden geschrapt.
De auteur onderstreept dat het duidelijk is dat voor een benoeming navraag wordt gedaan naar de honorabiliteit van de betrokkene. Het attest van goed zedelijk gedrag is hierin slechts één element. De betrokkene zal dit attest ontvangen, zelfs als er ondertussen meerdere onderzoeken ten zijne laste hangende zijn, zelfs al is betrokkene in eerste aanleg veroordeeld en werd er beroep aangetekend tegen die beslissing. Het attest heeft dus in feite geen zin, want er moet toch een onderzoek worden ingesteld.
Voor wat de inhoud van het begrip « goed zedelijk gedrag » betreft, verwijst de minister naar artikel 30, 2 dat voorziet dat de vergunninghouder zich moet gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie.
Indien de commissie een andere formulering verkiest, dan stelt de minister voor om het begrip « goed zedelijk gedrag » te vervangen door « niet zijn veroordeeld, al dan niet met uitstel, als dader of medeplichtige van een misdrijf waarvan de lijst door de Koning wordt bepaald ».
Volgens een lid lost deze formulering het probleem van de hangende onderzoeken niet op.
De minister merkt op dat de betrokkene toch altijd geniet van het vermoeden van onschuld tot bewijs van het tegendeel.
Het lid vraagt wie dan de verantwoordelijkheid opneemt indien een lid van de commissie wordt benoemd, die wel een attest van goed zedelijk gedrag kan voorliggen, doch ondertussen het voorwerp is van meerdere strafrechtelijke onderzoeken.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 88 in :
« Punt 4 van het voorgestelde artikel 11 schrappen. »
Verantwoording
De schrapping van dit punt wordt voorgesteld op grond van de Europese wetgeving.
De auteur ziet niet de noodzaak waarom de leden van de kansspelcommissie hun woonplaats in België moeten hebben. Een Belg die zijn woonplaats elders heeft, moet ook lid kunnen worden van de commissie. Trouwens, is een dergelijke bepaling niet strijdig met de Europese regelgeving ?
Volgens de minister is het zinvol te bepalen dat een lid van een Belgische commissie zijn woonplaats in België heeft. In tal van commissies geldt deze vereiste, die in feite een kwestie van beschikbaarheid betreft.
Een lid voegt eraan toe dat de commissieleden inderdaad geacht moeten worden op de hoogte te zijn van wat er in België gebeurt. Men kan zich afvragen of ze niet slecht geïnformeerd zijn over de problemen wanneer zij niet in België verblijven.
De minister heeft nog een ander argument. De voorzitter, de leden van de commissie en de leden van het secretariaat die ambtenaar zijn, hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie. Zij moeten dus aan de vereiste van de woonplaats in België voldoen.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 89 in :
« In punt 5 van het voorgestelde artikel 11, tussen de woorden « van welke aard ook, hebben » en de woorden « in de exploitatie », de woorden « of gehad hebben » toevoegen. »
Verantwoording
Het moet vermeden worden dat personen met welk huidig, verleden of toekomstig belang, van welke aard ook, in de exploitatie van dergelijke inrichting, zetelen in de spelcommissie.
De minister begrijpt de draagwijdte van het amendement niet. In artikel 11, 5 wordt reeds vermeld dat de leden geen functie mogen uitoefenen of hebben uitgeoefend in een kansspelinrichting. Men verwijst dus reeds naar het verleden.
Een lid stipt aan dat dit verbod ook moet gelden voor personen die een belang hebben in de exploitatie van een dergelijke inrichting. Voor deze personen wordt niet naar het verleden verwezen.
De minister heeft in dat geval geen bezwaar tegen het amendement.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 90 in :
« In punt 6 van het voorgestelde artikel 11, het woord « verkozen » schrappen. »
Verantwoording
Om belangenvermenging te vermijden, is het raadzaam elke mandataris uit te sluiten.
De auteur stipt aan dat er nog veel mandaten zijn die niet verkozen zijn, zoals het mandaat van OCMW-voorzitter.
De minister stelt voor om het gestelde probleem op te lossen door de woorden « al dan niet » toe te voegen voor de woorden « verkozen mandaat ». Zo zijn alle mandaten gevat, zowel de verkozen als de niet-verkozen mandaten.
De auteur van het amendement gaat akkoord met deze suggestie die de geest van het amendement volgt.
Een lid meent dat de minister, zo hij de definitie van de term « mandaat » wil kennen, het verslag moet raadplegen van de heren Hatry en Moens over het ontwerp van bijzondere wet tot uitvoering en aanvulling van de bijzondere wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (Stuk Senaat, nr. 1-622/10).
Men moet immers precies zijn en weten over welk mandaat men spreekt. Bekleedt bijvoorbeeld de voorzitter van een culturele VZW een mandaat in de zin van de wetgeving ?
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 91 in :
« In punt 7 van het voorgestelde artikel 11, tussen het woord « juridisch, » en het woord « administratief », het woord « economisch » invoegen. »
Verantwoording
Personen uit het bedrijfsleven kunnen een toegevoegde waarde geven aan de kansspelcommissie.
Volgens de auteur van het amendement is het belangrijk dat ook personen uit de economische wereld, zoals bedrijfsrevisoren, lid kunnen worden van de kansspelcommissie.
De minister stipt aan dat dit artikel voorziet dat de leden van de kansspelcommissie gedurende ten minste tien jaar een juridisch, administratief of academisch ambt hebben uitgeoefend. De economische sector stelt op zich geen probleem, doch een meer kwalitatieve omschrijving dringt zich op.
Een lid stelt als criterium voor dat de leden ten minste tien jaar actief geweest zijn in de economische wereld.
De minister vraagt zich af of dit criterium wel voldoende is en oordeelt dat de leden toch een bepaalde kwalificatie moeten kunnen voorleggen.
Een lid merkt op dat de minister geen bezwaar heeft geuit tegen de vertegenwoordiging van de minister van Volksgezondheid in de commissie. Om te vermijden dat er tegenspraak ontstaat met de aanwijzing van een vertegenwoordiger van de minister van Volksgezondheid dient ook een sociaal element in de lijst van de kwalificaties te worden opgenomen.
Bovendien is een economisch ambt een veel vager begrip dan een academisch, juridisch of administratief ambt. Een sociaal ambt is ook vaag, net zoals een administratief ambt.
Volgens een lid betekent een administratief ambt het werken in een overheidsdienst.
Mevrouw Willame-Boonen c.s. dienen het amendement nr. 172 in :
« Punt 7 van het voorgestelde artikel 11 vervangen als volgt :
« 7. gedurende ten minste tien jaar een academisch, juridisch, administratief, economisch of sociaal ambt uitoefenen. »
Verantwoording
De aanwezigheid van personen uit de economische en sociale wereld kan een meerwaarde opleveren voor de kansspelcommissie.
Het amendement nr. 51 wordt teruggetrokken door zijn auteur. De amendementen nrs. 88 en 90 worden verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding. De amendementen nrs. 89, 91 en 172 worden aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Het geamendeerde artikel 11 wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 12
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 12 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 13
De heer Erdman dient het amendement nr. 52 in :
« In het voorgestelde artikel 13 tussen de woorden « de leden » en « van de commissie » de woorden « en de plaatsvervangende leden » toevoegen. »
Verantwoording
Door de plaatsvervangende leden expressis verbis te vermelden in de andere artikelen geeft men onterecht de indruk dat deze niet zouden zijn begrepen in de formulering van artikel 13.
Meerdere commissieleden verklaren dit amendement te aanvaarden. De onverenigbaarheden moeten inderdaad ook van toepassing zijn op de plaatsvervangende leden.
Het amendement en het aldus geamendeerde artikel 13 worden aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 13bis (nieuw)
Mevrouw Van der Wildt dient het amendement nr. 95 in :
« Een artikel 13bis (nieuw) toevoegen, luidend als volgt :
« Art. 13bis. De gemeenschaps- en gewestregeringen kunnen de zittingen van de commissie laten bijwonen door een vertegenwoordiger met raadgevende stem. »
Verantwoording
Zoals de commissie voor de Sociale Aangelegenheden terecht opmerkt, is het wenselijk dat ook de gemeenschappen en de gewesten bij de werking van de kansspelcommissie worden betrokken. Er wordt voorgesteld om hen het recht te geven de zittingen bij te wonen, doch enkel met een raadgevende stem. Zij worden niet als lid van de kansspelcommissie beschouwd zodat de bepalingen inzake de leden van de kansspelcommissie niet op hen van toepassing zijn. Het onderscheid wordt ingegeven door de bevoegdheidsverdeling van de huidige staatsstructuur.
Gelet op de opmerkingen geuit bij het amendement nr. 101, dat ook de betrokkenheid van de gemeenschappen en gewesten wou regelen, wordt het amendement nr. 95 teruggetrokken door de auteur.
Artikel 14
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 92 in :
« In fine van het eerste lid van het voorgestelde artikel 14, de woorden « en van Financiën » toevoegen. »
Verantwoording
Ambtenaren van het ministerie van Financiën hebben aanvullende competenties.
Een lid verklaart dat de controle van groot belang wordt geacht. Welnu, door dit amendement zullen ook ambtenaren van het ministerie van Financiën worden toegevoegd aan het secretariaat dat de kansspelcommissie bijstaat.
Volgens de minister mag niet afgeweken worden van de bevoegdheidsafbakening tussen de verschillende departementen. In casu stipuleert artikel 9 dat bij het ministerie van Justitie onder de benaming « kansspelcommissie » een advies-, beslissing- en controleorganisme inzake kansspelen wordt opgericht. Dit betreft dus een materie die zich situeert binnen de bevoegdheden van de minister van Justitie.
Een lid is het hier niet mee eens. De kansspelcommissie heeft een driedubbele taak : advies, beslissing en controle. Bij de controle hoort het ministerie van Financiën thuis.
Een ander lid meent dat de logica van het amendement dan moet doorgetrokken worden en ook vereist dat een ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid zou aangewezen worden.
De minister is van oordeel dat ook het ministerie van Justitie in staat is om de controle goed te organiseren.
Volgens een ander lid sluit dit niet uit dat meerdere ambtenaren worden voorzien, waaronder eventueel een ambtenaar van het ministerie van Financiën. Als het secretariaat slechts uit één secretaris bestond, dan zou het aangewezen zijn dat de secretaris een ambtenaar van het ministerie van Justitie is, maar aangezien het secretariaat uit meerdere ambtenaren bestaat, bestaat de mogelijkheid ook een ambtenaar van het ministerie van Financiën te voorzien.
Een ander lid is dan weer van oordeel dat het secretariaat door ambtenaren van het ministerie van Justitie moet waargenomen worden.
Trouwens, hier zou ook de vraag gesteld kunnen worden om ook ambtenaren van de gewesten te benoemen, want de belastingen op de opbrengst van kansspelen zijn gewestelijke inkomsten.
De minister onderstreept dat het ministerie van Financiën reeds is vertegenwoordigd in de kansspelcommissie zelf. De commissie kan daarnaast ook een beroep doen op deskundigen ingevolge artikel 15. Op deze wijze kunnen de verschillende functies van de kansspelcommissie, controle, advies en beslissing, perfect ingevuld worden. De ambtenaren van het ministerie van Justitie zijn volkomen in staat alleen het secretariaat van de commissie waar te nemen.
Het amendement nr. 92 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 14 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 15
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 93 in :
« In § 1, punt 5, van het voorgestelde artikel 15, de woorden « de gemeentepolitie, van de rijkswacht of van de gerechtelijke politie » vervangen door de woorden « de politiediensten en/of op de federale anti-corruptiedienst .»
Verantwoording
De goksector is een vrij ingewikkelde sector, waarbij de controle enkel effectief kan gebeuren door politiemensen die hiervoor speciaal werden opgeleid. Deze groep moet beslagen zijn zowel in fiscaal-administratieve als in technisch-elektronische zaken. Bij duidelijk verband tussen corruptie, georganiseerde misdaad en grote fiscale fraude moet ook op de federale anti-corruptiedienst beroep kunnen gedaan worden.
Bij een eventuele hervorming van de politiediensten dient deze passage niet gewijzigd te worden.
De minister gaat akkoord met de idee die wordt verwoord in het amendement, doch meent dat de term pas aangepast kan worden als de hervorming van de politiediensten door het Parlement goedgekeurd is. Het is wel de bedoeling dat de federale anti-corruptiedienst betrokken wordt in het onderzoek.
De heer Olivier dient het amendement nr. 103 in :
« De eerste paragraaf van het voorgestelde artikel 15 aanvullen als volgt : « Iedere kansspelinrichting klasse I wordt ten minste jaarlijks aan een verplicht onderzoek onderworpen. »
Verantwoording
De kansspelcommissie heeft de opdracht continue doorlichtingen te doen. Een verplichte jaarlijkse controle van een kansspelinrichting klasse I is een minimum.
Een lid vraagt zich af of de verplichting van minstens één jaarlijkse controle niet te zwaar is. Dit is in feite meer dan de controles die de administratie der belastingen uitvoert !
Spreker vraagt zich tevens af of dit detail wel in de wet moet worden opgenomen.
De minister is van oordeel dat de tekst van het regeringsamendement meerdere controles per jaar mogelijk maakt, terwijl door het amendement het risico ontstaat dat de controles zullen beperkt worden tot slechts één controle per jaar. In feite kan het amendement zo het tegenovergestelde effect hebben van wat zijn bedoeling is.
De minister dient vervolgens het amendement nr. 129 in :
« Paragraaf 2, vierde lid, van het voorgestelde artikel 15, vervangen door de volgende bepaling :
« De procureur des Konings waakt voor de veiligheid van de bewijsmiddelen en de loyaliteit waarmee ze worden verzameld. »
Verantwoording
Door deze aanpassing stemt de tekst overeen met die van de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (Belgisch Staatsblad van 2 april 1998, blz. 10029).
De minister legt uit dat dit amendement een technische aanpassing beoogt. Inderdaad, zoals de commissie voor de Justitie in haar advies heeft opgemerkt (Stuk Senaat, nr. 419/6), moet de formulering aangepast worden aan de tekst van de wet Franchimont.
Het amendement nr. 93 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 103 wordt teruggetrokken door de auteur. Het amendement nr. 129 wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Het geamendeerde artikel 15 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 16
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 61 in :
« In het voorgestelde artikel 16, tussen de woorden « Financiën » en « Justitie », het woordje « en » schrappen en de woorden « Volksgezondheid en » invoegen.
Tussen de woorden « verslag » en « over » de woorden « alsmede een omstandige beleidsnota » invoegen.
Een tweede lid toevoegen, luidend als volgt :
« Het verslag en de beleidsnota worden tevens meegedeeld aan de Wetgevende Kamers. »
Verantwoording
Vermits wij om elders uiteengezette redenen de betrokkenheid van de minister van Volksgezondheid bij de kansspelproblematiek essentieel achten, spreekt het vanzelf dat hij net als alle andere betrokken beleidsverantwoordelijken in kennis wordt gesteld van het verslag van de kansspelcommissie.
Bij het verslag dient een beleidsnota te worden gevoegd die de krachtlijnen en de prognoses betreffende het te voeren kansspelbeleid toelicht. Beide documenten moeten tevens meegedeeld worden aan het parlement.
De auteur van het amendement stipt aan dat dit amendement in feite uit twee delen bestaat, het eerste deel heeft betrekking op de vertegenwoordiging van de minister van Volksgezondheid (het eerste lid) en het tweede deel betreft de democratische en parlementaire controle (het tweede en derde lid).
De minister heeft geen bezwaar tegen het verslag aan het Parlement.
De heer Olivier dient het amendement nr. 104 in :
« Het voorgestelde artikel 16 vervangen als volgt :
« De commissie brengt jaarlijks verslag uit over haar werkzaamheden bij de ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën, Justitie en Volksgezondheid. Zij brengt eveneens jaarlijks verslag uit over haar werkzaamheden aan de wetgevende kamers, de gemeenschappen en de gewesten. »
Verantwoording
Zie amendement nr. 101 op artikel 10.
Volgens de auteur voorziet dit amendement niet alleen in de verslaggeving aan de betrokken ministers, maar ook jaarlijks aan de wetgevende kamers, de gemeenschappen en de gewesten. Hierdoor kunnen niet alleen de diverse ministeries, maar ook de wetgevende kamers, de gemeenschappen en de gewesten de evolutie volgen.
Een ander lid vreest dat het amendement op dezelfde manier ingaat tegen de verticaliteit van de instellingen omdat er een commissie is die verslag uitbrengt bij de gewesten en gemeenschappen terwijl ze haar oorsprong niet vindt in een beslissing van de gewesten of gemeenschappen. Hij stelt voor te bepalen dat de commissie elk jaar een verslag publiceert van haar activiteiten, waarvan iedereen dan kennis kan nemen en er eventueel de besluiten uit trekken.
Op die manier wordt iedereen betrokken, zonder uitdrukkelijk de gemeenschappen en de gewesten te vernoemen.
Een commissielid verwijst naar het amendement nr. 61, waarin wordt gevraagd dat het verslag en een omstandige beleidsnota worden medegedeeld aan de wetgevende kamers, hetgeen ook de wetgevende kamers van de gemeenschappen en de gewesten impliceert. Dit is een mogelijke oplossing voor het constitutioneel probleem.
De heer Hotyat c.s. dienen amendement nr. 165 in :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 16. De commissie moet ieder jaar bij de wetgevende kamers en bij de ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën, Justitie en Volksgezondheid een verslag over haar werkzaamheden indienen. »
Verantwoording
Men moet ervoor zorgen dat de wetgevende kamers op de hoogte worden gehouden. Het is trouwens niet meer dan logisch dat ook de minister van Volksgezondheid op de hoogte wordt gehouden aangezien hij ook bij deze zaak betrokken is.
Een commissielid verklaart dat door dit amendement het verslag van de kansspelcommissie voor iedereen beschikbaar is.
Een ander lid vraagt zich af of er werkelijk zoveel verslagen naar de wetgevende kamers moeten worden gestuurd. Waarom niet voorzien in een jaarverslag ? Het lid begrijpt niet dat de Wetgevende Kamers zo enthousiast zijn om documenten te ontvangen die de meerderheid van de leden toch nooit leest.
Een ander lid stelt vast dat dit amendement in feite hetzelfde beoogt als het amendement nr. 61.
Het amendement nr. 61 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 104 wordt teruggetrokken door zijn auteur. Het amendement nr. 165 en het geamendeerde artikel 16 worden aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 17
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 18
De heer Erdman dient het amendement nr. 53 in :
« In het derde lid van het voorgestelde artikel 18 de woorden « zodra zij verenigd zijn of bij de opening van hun volgende zitting, » doen vervallen. »
Verantwoording
Het betreft een overbodige bepaling.
De minister is het eens met dit amendement.
Een commissielid ziet een aantal problemen. Indien aan de Koning een volmacht wordt gegeven en er tevens een bekrachtigingsprocedure is voorzien, dan moet ook een termijn worden voorzien binnen dewelke de bekrachtiging moet geschieden, anders is het bekrachtigingsartikel zinloos. Spreker pleit voor het behoud van de tekst.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 139 in :
« Het voorgestelde artikel 18 aanvullen met een nieuw lid, luidend als volgt :
« De bekrachtiging dient op het einde van de zesde maand na de voorlegging een feit te zijn, zoniet vervalt het besluit. »
Verantwoording
De spoedige oprichting en de goede werking van de kansspelcommissie vereisen een duidelijke procedure en beperkte termijnen.
De auteur voegt aan de verantwoording bij dit amendement toe dat artikel 18 een volmacht geeft aan de Koning. Er is wel voorzien dat deze volmacht achteraf door een wet wordt bekrachtigd, doch er werd geen termijn voorzien binnen dewelke de bekrachtiging dient te geschieden. Teneinde geen juridische onzekerheid tot stand te brengen, voorziet het amendement dat de bekrachtiging binnen de zes maanden na de voorlegging een feit dient te zijn, op straffe van verval van het koninklijk besluit. In feite is dit de gewone procedure in dergelijke aangelegenheden.
De minister verklaart in feite geen bezwaar te hebben tegen het principe verwoord in het amendement, doch hij vraagt zich af of de termijn van zes maanden haalbaar is voor al de verschillende betrokken departementen.
Volgens een ander lid kan de minister toch een tegenvoorstel formuleren als hij oordeelt dat de zes maanden te kort zijn.
Het amendement nr. 53 wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen, bij één onthouding. Het amendement nr. 139 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen, bij één onthouding.
Artikel 18, geamendeerd, wordt aangenomen met 10 stemmen, bij 3 onthoudingen.
Artikel 19
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 62 in :
« In het voorgestelde artikel 19, na het derde lid, invoegen hetgeen volgt :
« De commissie staat in voor een wetenschappelijke studie over de omvang en de oorzaken van de gokverslavingsproblematiek, met inbegrip van een financieel-maatschappelijke kosten-batenanalyse. Deze studie, samen met de jaarlijkse evaluatie ervan, worden aan het Parlement voorgelegd. »
Verantwoording
In uitvoering van de goedgekeurde resolutie.
Een commissielid vraagt enige toelichting bij het begrip « financieel-maatschappelijke kosten-batenanalyse ».
Volgens een lid is dit amendement in feite de implementatie in de wetgeving van de eenparig goedgekeurde resolutie betreffende de gokverslavingsproblematiek (Stuk Senaat, nr. 1-546/4, 1997-1998).
In het verslag bij deze resolutie (Stuk Senaat, nr. 1-546/3, 1997-1998) is de inhoud en draagwijdte van dit begrip duidelijk aan bod gekomen. Tijdens de bespreking van deze resolutie, heeft de minister van Volksgezondheid zich bereid verklaard om mee te werken aan de wetenschappelijke studie over de omvang en de oorzaken van de gokverslavingsproblematiek en de financieel-maatschappelijke kosten-batenanalyse. Immers, in vergelijking met Nederland, beschikken wij in ons land over geen enkele studie betreffende deze problematiek, noch over de gevolgen ervan.
Een ander lid veronderstelt dat de wetenschappelijke studie toch geen jaarlijks verslag zal moeten zijn.
Een lid verklaart dat het de bedoeling is om éénmalige studie te realiseren, die nadien jaarlijks wordt geëvalueerd volgens de evolutie van de problematiek.
De minister stipt aan dat dit amendement een nieuwe opdracht aan de kansspelcommissie oplegt en hij stelt zich de vraag of deze opdracht compatibel is met artikel 9 van het regeringsamendement. Dit artikel voorziet de oprichting van de kansspelcommissie bij het ministerie van Justitie en bepaalt dat de commissie een advies-, beslissings- en controleorganisme inzake kansspelen is. Is het ook de bedoeling dat de commissie wetenschappelijke studies voorbereidt ? Heeft de commissie hiervoor de nodige competenties ? Moet de commissie beroep doen op deskundigen ?
Een ander lid is van oordeel dat de studie een absolute noodzakelijkheid is opdat de kansspelcommissie een juist advies zou kunnen verstrekken.
Volgens een volgende spreker is iedereen bekommerd om de bestrijding van alle vormen van verslaving, inclusief gokverslaving. Het probleem is echter dat het preventiebeleid niet behoort tot de bevoegdheden van de federale autoriteiten. Het preventiebeleid is een bevoegdheid van de gemeenschappen.
Spreker verwijst in dit verband naar de besprekingen die in het Vlaams Parlement zijn gevoerd over de gokverslaving en de preventie.
De vorige spreker is het niet volledig eens met deze zienswijze. Het preventiebeleid is weliswaar grotendeels een bevoegdheid van de gemeenschappen, doch er blijft een deel behoren tot de bevoegdheid van de federale autoriteiten. Trouwens, de federale minister van Volksgezondheid heeft, in het kader van de bespreking van de hierboven geciteerde resolutie, zich reeds akkoord verklaard om aan preventiebeleid terzake te doen.
Wat betreft de competentie van de leden van de kansspelcommissie, merkt spreker op dat de commissie altijd de mogelijkheid heeft om opdracht te geven aan externe deskundigen om de studie te maken.
De heer Olivier dient het amendement nr. 105 in :
« Het voorgestelde artikel 19 aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« De commissie ontvangt klachten en vervult een ombudsfunctie op door de Koning bepaalde wijze. »
Verantwoording
Het is essentieel dat spelers een aanspreekpunt hebben in het geval een behoefte aan informatie, moeilijkheden of klachten zich voordoen. Daarnaast moet ook voorzien worden in een klachtensysteem dat elke burger de mogelijkheid geeft om zonder veel moeite zijn opmerkingen rond het reilen en zeilen in of rond een kansspelinrichting te maken.
De auteur legt uit dat door dit amendement een nieuwe opdracht aan de commissie wordt gegeven, namelijk een ombudsfunctie. Dit wil zeggen dat de commissie kan bemiddelen tussen exploitanten en gebruikers of slachtoffers ingeval er problemen rijzen.
Een commissielid verklaart dit amendement te steunen.
De minister vraagt zich af of een ombudsfunctie compatibel is met de controlefunctie van de kansspelcommissie. De minister vreest dat de onafhankelijke controlebevoegdheid van de commissie in het gedrang kan komen door het toekennen van een ombudsfunctie.
Volgens een lid is het antwoord op dit probleem afhankelijk van de inhoud van de ombudsfunctie. De commissie heeft inderdaad een controlefunctie, maar zij moet ook klachten kunnen ontvangen, een bemiddelende rol spelen en wanneer een wetgevend initiatief moet genomen, een verslag overmaken aan de wetgever. Het gaat dus niet om de ombudsfunctie zoals nu door velen wordt vervuld, namelijk het verstrekken van informatie, en dergelijke. De Koning zal de inhoud van de ombudsfunctie nader omschrijven.
De minister onderstreept dat als de wetgever beslist om de notie ombudsfunctie in te voeren, hij ook precies moet omschrijven wat wordt bedoeld.
De minister herhaalt zijn bezorgdheid en vreest dat de controlefunctie wordt ondermijnd wanneer ook een bemiddelende rol voor de commissie is weggelegd. Een onafhankelijk controle-orgaan is bijzonder belangrijk. De vermenging van deze functie met een bemiddelende functie, kan de controle in het gedrang brengen. Ook zal de perceptie van de commissie als onafhankelijke instantie aangetast worden als de commissie zou bemiddelen, want bemiddelen betekent ook « contacten leggen met ».
Volgens een ander commissielid is artikel 5 van het regeringsamendement in dit verband een belangrijk artikel. Door dit artikel kan de exceptie van het spel niet meer worden ingeroepen en kunnen klachten worden neergelegd bij de politie of rijkswacht. Ingeval van contractuele discussies, kan nu in rechte worden opgetreden, hetgeen vroeger niet het geval was. Door artikel 5 worden de rechten van de burgers op juridisch vlak veilig gesteld.
De minister verwijst naar artikel 15, § 2, van het regeringsamendement dat voorziet dat de agenten en officieren van gerechtelijke politie de commissie in elk geval in kennis stellen van alle klachten en verklaringen, alsmede van alle inlichtingen en vaststellingen die verband houden met de toepassing en inachtneming van het voorliggende wetsvoorstel.
Het probleem is echter dat de ombudsfunctie meer inhoudt dan alleen klachten ontvangen.
Een lid merkt op dat de openbare ombudsmannen in het algemeen bemiddelaars zijn tussen bestuursorganen en de klanten van de openbare dienst. Hier betreft het particuliere casino's. Een ombudsfunctie is in dit geval nieuw. Dit is een afwijking van wat wij als een ombudsman beschouwen.
Een volgende spreker meent dat wanneer er een vereniging van casino's zou worden opgericht, zij een ombudsman kunnen aanstellen, net zoals ook de vereniging van Belgische banken een ombudsman heeft. In dat geval is de ombudsman veeleer een privé-ambt om het imago van het beroep hoog te houden. De ombudsman die in het amendement bedoeld wordt, dient dezelfde rol te spelen als die van de beroepsfederaties : om te vermijden dat een speler zich rechtstreeks tot het casino dient te richten kan hij zich tot een ombudsman richten die dan de tegengestelde standpunten probeert te verzoenen.
Het is in elk geval niet wenselijk dat controle en ombudsfunctie samenvallen.
Indien een ombudsman nodig blijkt te zijn, dan komt het aan de casino's toe om in deze functie te voorzien. Het zou dan gaan om een ombudsman van het privé type en niet om de functie zoals uitgeoefend door een ombudsman van een publieke dienst.
Een lid besluit dat er toch een andere oplossing moet gezocht worden aangezien er te veel verwarring heerst rond het begrip ombudsfunctie. De bedoeling is dat slachtoffers op een eenvoudige manier een klacht kunnen neerleggen en niet verplicht zijn zich te wenden tot het parket.
De heren Weyts en D'Hooghe dienen het amendement nr. 148 in dat een subamendement op het amendement nr. 105 is :
« In het voorgestelde nieuwe lid van dit artikel, de woorden « en vervult een ombudsfunctie » schrappen. »
Verantwoording
Het is wellicht beter om op deze plaats niet het instellen van een ombudsfunctie te voorzien voor een instelling die eigenlijk een controle- en adviestaak heeft.
Bovendien blijkt uit de bespreking dat het begrip verwarring zaait en voor meervoudige uitleg vatbaar is.
Een ruime interpretatie van het klachtenrecht is evenwel op zijn plaats.
Het subamendement nr. 148 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen. Het aldus geamendeerde amendement nr. 105 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen. Het amendement nr. 62 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 19, geamendeerd, wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 20
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 12 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 21
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 63 in :
« In het eerste lid van het voorgestelde artikel 21, tussen de woorden « Financiën » en « en », het woord « Volksgezondheid » invoegen. »
Verantwoording
In de lijn van onze amendementen die in een systematische betrokkenheid van het departement Volksgezondheid voorzien, dient het intern reglement van de kansspelcommissie ook aan de minister van Volksgezondheid ter goedkeuring te worden voorgelegd.
De heer Olivier dient het amendement nr. 106 in, dat dezelfde doelstelling heeft als het amendement nr. 63 :
« In fine van het eerste lid van het voorgestelde artikel 21, de woorden « en Justitie » vervangen door de woorden « , Justitie en Volksgezondheid .»
Verantwoording
Zie amendement nr. 101 op artikel 10.
Het amendement nr. 63 wordt aangenomen met 12 stemmen bij 1 onthouding. Het amendement nr. 106 komt bijgevolg te vervallen.
Het artikel 21 wordt aangenomen met 12 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 22
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 12 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 23
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 64 in :
« De tekst van het voorgestelde artikel 23 vervangen als volgt :
« De commissie ontmoet tenminste eenmaal per jaar de vertegenwoordigers van de exploitanten en de werknemers, de hulpverleners, de zelfhulpgroepen en de gemeenschappen in een overlegcomité, waarvan de samenstelling en de werking door de Koning worden bepaald. »
Verantwoording
Een overlegcomité waarin naast de commissie enkel vertegenwoordigers van de exploitanten opgenomen zijn, is eenzijdig en zinloos. Beter wordt de samenstelling van het overlegcomité uitgebreid tot alle actoren. Door de grotere representativiteit en het grotere evenwicht binnen het overlegcomité zal de stem van het comité luider kunnen doorklinken in de besluitvorming en zal met haar genuanceerde aanbevelingen meer rekening worden gehouden.
De auteur onderstreept dat dit amendement ook het probleem van de ombudsfunctie, zoals verwoord in het amendement nr. 105, oplost. Immers door het amendement wordt de jaarlijkse ontmoeting tussen de kansspelcommissie en de vertegenwoordigers van de exploitanten uitgebreid tot een overlegcomité waarin ook de vertegenwoordigers van de werknemers, de hulpverleners, de zelfhulpgroepen en de gemeenschappen, zijn vertegenwoordigd. Precies die zelfhulpgroepen en hulpverleners ontvangen de klachten.
De minister is van oordeel dat dit amendement een probleem stelt, namelijk voor het bepalen wie de representatieve vertegenwoordigers van de hulpverleners en de zelfhulpgroepen zijn. De minister herhaalt dat hij kan instemmen met de vertegenwoordiging van de minister van Volksgezondheid, zodat in feite de door het amendement geviseerde sector reeds betrokken is bij de kansspelcommissie. De betrokken minister is in feite representatief voor zijn departement en de problematiek die de zijne is. Door de vertegenwoordiging van de minister van Volksgezondheid is het probleem opgelost.
Een commissielid wenst te weten waarom alleen de vertegenwoordigers van de exploitanten de kansspelcommissie kunnen ontmoeten en de anderen niet.
De minister stipt aan dat de exploitanten de enigen zijn die niet in de commissie vertegenwoordigd zijn.
Het lid antwoordt dat dit ook niet het geval is voor de werknemers.
Een ander lid hoopt dat de commissie die toezicht houdt op de casino's, ook al is er slechts een ontmoeting per jaar verplicht, de vertegenwoordigers van de exploitanten toch meer dan eenmaal per jaar zal ontmoeten.
Het amendement nr. 64 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het artikel 23 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 24
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 65 in :
« In het 2º van het voorgestelde artikel 24, de woorden « hernieuwbare periodes van vijf jaar » vervangen door de woorden « hernieuwbare periodes van negen jaar .»
Verantwoording
Een periode van negen jaar verhoogt de rechtszekerheid van deze ondernemingen, zeker in het licht van de omvang van de investeringen die een kansspelinrichting klasse II of speelautomatenhal vereisen. Dit amendement brengt de duur van de vergunning op eenzelfde hoogte als die van de handelshuur.
De heer Weyts dient amendement nr. 42 in :
« Het 3º van dit artikel vervangen als volgt :
« 3º de vergunning klasse C geeft voor een hernieuwbare periode van vijf jaar de toelating aan een uitbater van een drankgelegenheid om een vergunninghouder E te machtigen in zijn inrichting kansspelen uit te baten; »
Verantwoording
De bestaande toestand moet behouden blijven. De kansspelen in drankgelegenheden worden uitgebaat door een automatenexploitant en niet door de caféuitbater.
De hoofdactiviteit van de kansspelinrichting klasse III ligt op het vlak van de horeca, meer bepaald de verkoop van drank voor verbruik ter plaatse. De exploitatie van kansspelen in zijn café vertrouwt een cafébaas toe aan een « automatenexploitant », die de toestellen daar ter beschikking stelt van de spelers. Een cafébaas is zelden of nooit eigenaar van de toestellen die zich in zijn café bevinden.
De installatie van een efficiënt controlesysteem bij ongeveer 300 automatenexploitanten, die in feite ook verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van deze toestellen, is daarenboven te verkiezen boven een controlesysteem in ongeveer 30 000 drankgelegenheden waarvan statistisch bewezen is dat ze gemiddeld om de 18 maand van uitbater veranderen en die niet in het minst vertrouwd zijn met de exploitatie van kansspelen.
De auteur benadrukt dat, om een efficiënte controle in de drankgelegenheden mogelijk te maken, het noodzakelijk is dat de automatenexploitanten de uitbating van de automatische spelen in drankgelegenheden zouden verzekeren, zoals nu het geval reeds is. De exploitatie mag niet overgelaten worden aan de café-uitbaters. De controle moet gebeuren door het on-line verbinden van de toestellen met een centrale computer in het ministerie van Financiën. Dit kan alleen als de uitbating overgelaten wordt aan de 300 gespecialiseerde KMO's.
De minister vraagt zich af of de wetgever kan verhinderen dat een uitbater van een drankgelegenheid zelf eigenaar zou zijn van het ontspanningstoestel in zijn drankgelegenheid. Ingevolge het amendement zouden alleen de exploitanten dergelijke toestellen mogen aankopen en dan ter beschikking stellen van de uitbaters van drankgelegenheden. Mag de wetgever een dergelijk monopolie creëren ?
Een lid verwijst naar amendement nr. 41 op artikel 6, waardoor de woorden « dat zij mogen exploiteren » worden vervangen door de woorden « dat in de kansspelinrichting mag geëxploiteerd worden ». In artikel 6 worden de drie klassen kansspelinrichtingen omschreven : casino's, speelautomatenhallen en drankgelegenheden. Het amendement voorziet de mogelijkheid dat de cafébaas de exploitatie van de kansspelen in zijn café toevertrouwt aan automatenexploitanten. Het amendement nr. 42 op artikel 24 voorziet dat de vergunning klasse C voor een hernieuwbare periode van vijf jaar de toelating geeft aan een uitbater van een drankgelegenheid om een vergunninghouder E te machtigen in zijn inrichting kansspelen uit te baten.
De heer Weyts trekt zijn amendement nr. 42 in en dient vervolgens het amendement nr. 167 in :
« Aan punt 5 van het voorgestelde artikel 24, een tweede lid toevoegen, luidende :
« Zij laat bovendien, voor een hernieuwbare periode van tien jaar, de exploitatie van kansspelen toe in de kansspelinrichtingen klasse III. »
Verantwoording
In de loop van de besprekingen is gebleken dat de drankgelegenheden en hun exploitanten een bijzonder probleem vormden waarmee het door de regering geamendeerde voorstel niet voldoende rekening houdt.
De ongeveer achtduizend exploitanten van drankgelegenheden waarin speelautomaten geïnstalleerd zijn, zijn slechts in heel uitzonderlijke gevallen eigenaar van deze automaten.
Men moet dus voorzichtig zijn dat men geen regels invoert die volledig indruisen tegen de huidige praktijk waarin de exploitant van de drankgelegenheid een of meer speelautomaten bij zich laat installeren door een derde, meestal de echte eigenaar van de spelen, en dit krachtens een overeenkomst die meestal dicht bij de concessie staat.
Hoewel dit probleem gedeeltelijk geregeld wordt door een amendement op artikel 6, is toch ook gebleken enerzijds dat controle op duizenden drankgelegenheden onmogelijk of inefficiënt zou zijn en anderzijds dat de echte exploitant van de speelautomaten door middel van min of meer frauduleuze constructies verborgen kan worden gehouden voor de controlevoerende overheid, waardoor het probleem van de controle nog verergert.
Toch was het raadzaam een controlesysteem te behouden dat gebaseerd is op de plaats waar de kansspelen zich bevinden en dit naar analogie van de klassen I en II.
In het geval van klasse III of van drankgelegenheden zal deze controle sterk vereenvoudigd worden en veeleer de bedoeling hebben een inventaris op te maken van alle plaatsen waar deze spelen geëxploiteerd worden. Vandaar dat een vereenvoudiging verwacht wordt van de procedure voor het verkrijgen van de vergunning klasse C en een vermindering van het bedrag van de gevraagde waarborg.
Het is daarentegen noodzakelijk gebleken de mogelijkheid te versterken om controle uit te oefenen op derden die in de praktijk de echte eigenaars van de spelen zijn, zonder dat evenwel de mogelijkheid wordt uitgesloten dat de exploitant van een drankgelegenheid of inrichting van klasse III de speelautomaten persoonlijk exploiteert. Daartoe zal de houder van een vergunning klasse C die persoonlijk kansspelen wil exploiteren, een vergunning klasse E moeten verkrijgen. Bijgevolg is de definitie van deze laatste vergunning aangepast.
Deze oplossing heeft drie voordelen.
Op de eerste plaats stemt deze regeling volkomen overeen met de thans gangbare praktijk waar de eigenaars van drankgelegenheden niet de echte exploitanten van de speelautomaten zijn. Daardoor kan men de desbetreffende controle eenvoudiger en goedkoper laten verlopen en wordt het mogelijk een volledige inventaris op te maken van de drankgelegenheden waar zich speelautomaten bevinden.
Op de tweede plaats blijven de doelstellingen van het ontwerp integraal gevrijwaard, in die zin dat met de gekozen formule een volledige en aangepaste controle mogelijk is over de plaatsen waar speelautomaten opgesteld kunnen worden.
Op de derde plaats ten slotte kan men dankzij deze formule de controle hoofdzakelijk toespitsen op de minder talrijke houders van een vergunning klasse E.
Door de aldus ingevoegde wijzigingen behoudt het ontwerp zijn samenhang, sluit het beter aan bij de werkelijkheid en wordt de efficiëntie verbeterd.
De amendementen nrs. 65 en 167 worden aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 42 wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikel 24, geamendeerd, wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 25
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding.
Artikel 26
De heer Weyts c.s. dient het amendement nr. 168 in :
« In het voorgestelde artikel 26, eerste lid, de woorden « de vergunningen klasse A, B, C en D » vervangen door de woorden « de vergunningen klasse A, B en D .»
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 167 op artikel 24.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 66 in :
« In het tweede lid van het voorgestelde artikel 26, de woorden « Niemand kan houder zijn van meer dan drie vergunningen klasse A » vervangen door de woorden « Niemand kan houder zijn van meer dan vijf vergunningen klasse A .»
Verantwoording
Wanneer de aanvragers van een vergunning aan de vereisten van de wet voor het verkrijgen van een vergunning voldoen, mogen geen te strakke beperkingen van aantal het vormen van groepen belemmeren. Om echte monopolies te vermijden is een maximum van vijf vergunningen klasse A aangewezen.
De auteur meent dat het aantal vergunningen nogal arbitrair is vastgelegd. Spreker pleit niet voor monopolievorming, maar wil toch de houders van een vergunning de kans geven om meer dan drie vergunningen aan te vragen.
De heer Olivier dient het amendement nr. 107 in :
« Het tweede lid van het voorgestelde artikel 26 vervangen als volgt : « Niemand kan houder zijn van meer dan één vergunning klasse A of van meer dan vijf vergunningen klasse B. »
Verantwoording
Ketenvorming moet vermeden worden.
De auteur van dit amendement is daarentegen van oordeel dat bij wet wordt vastgelegd dat slechts één vergunning voor de klasse A en slechts vijf voor de klasse B kunnen worden toegekend. Spreker verwijst naar de heersende praktijk waar bepaalde concentraties en onderlinge participaties op gang zijn gebracht. De risico's worden te groot in geval van concentraties.
Een ander lid waarschuwt voor een mogelijke discriminatie ten nadele van Belgische exploitanten. Het is onlogisch om beperkingen op te leggen voor Belgische eigenaars en niet voor buitenlandse. Zo kan een buitenlandse groep die al wel 20 vergunningen in het buitenland heeft, toch nog een Belgisch casino overnemen, terwijl een Belgische exploitant maximaal drie vergunningen kan bekomen; volgens het amendement nr. 107 maximaal zelfs één vergunning.
In de wet voorzien dat er slechts één vergunning per exploitant wordt toegekend, heeft als gevolg dat bijvoorbeeld de exploitant van het casino van Oostende of Spa geen aanvraag kan indienen voor het bekomen van een vergunning voor een casino te Brussel. De wetgever mag Belgische initiatieven niet onmogelijk maken.
Een beperking lost niets op, maar bemoeilijkt wel de controle. Een eigenaar die vijf casino's exploiteert, is gemakkelijker te controleren dan vijf eigenaars met elk één casino.
Een commissielid vraagt zich af of er in het buitenland ook beperkingen worden opgelegd.
Een ander lid antwoordt ontkennend.
Een lid meent dat de Duitsers bijzondere aandacht moeten hebben voor het probleem omdat zij steeds een gezonde concurrentie willen scheppen. Kan de minister de toestand in Duitsland toelichten ? Het lid denkt dat daar geen enkele beperking bestaat.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën verklaart dat het verkrijgen van de vergunning in Duitsland een bevoegdheid van de Länder is. In Nederland beheert één enkele organisatie alle casino's, te weten Holland Casino.
De minister van Justitie pleit voor de beperking, zoals verwoord in het regeringsamendement. Deze beperking is evenwichtig, namelijk maximaal drie vergunningen klasse A voor één exploitant.
Een lid vraagt wat de bedoeling is van de invoering van een beperking.
De minister antwoordt dat de ratio legis van deze bepaling het voorkomen van monopolieposities is. Wanneer een exploitant meer dan vijf vergunningen klasse A heeft, dan runt hij in feite meer dan de helft van het aantal casino's in België.
Een lid vindt dergelijke beperkingen niet verantwoord, terwijl het toch niet om een levensnoodzakelijk goed gaat en er een hevige concurrentie bestaat met de loterijen, de paardenrennen, enz.
De heren Weyts en D'Hooghe dienen het amendement nr. 152 in :
« In het voorgestelde artikel 26, het tweede lid schrappen. »
Verantwoording
Gezien de strikte voorwaarden waaraan de uitbaters moeten voldoen, is het niet noodzakelijk deze beperking op te leggen. Bovendien zal het bepaalde buitenlandse groepen onevenredig bevoordelen, omdat er geen beperkingen bestaan wat betreft de bezittingen buiten het Belgische grondgebied.
Volgens een lid zijn de indieners van oordeel dat voor de exploitanten de beperking van het aantal alleen tot gevolg zal hebben dat de buitenlanders die bij ons komen, bevoordeeld worden.
Een lid herhaalt dat de Belgische kandidaten niet mogen gediscrimineerd worden ten gunste van de buitenlandse exploitanten. Het tweede lid van artikel 26 voert ten onrechte een discriminatie ten nadele van de Belgische kandidaten in.
De minister heeft geen principeel bezwaar tegen dit amendement.
De minister dient het amendement nr. 130 in :
« In fine van lid 3 van het voorgestelde artikel 26, de woorden « ... mits voorafgaandelijk de kansspelcommissie hierover te hebben ingelicht. » vervangen door de woorden « ... mits voorafgaandelijke inlichting en toestemming van de kansspelcommissie. »
Verantwoording
Om misbruiken tijdig en doeltreffend te voorkomen is het niet alleen belangrijk dat de commissie wordt ingelicht maar ook dat de effectieve overdracht slechts kan doorgaan na goedkeuring en voorafgaande controle door de kansspelcommissie.
Er worden geen opmerkingen op dit amendement geuit.
De amendementen nrs. 168 en 152 worden aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen. Het amendement nr. 130 wordt aangenomen met 12 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 66 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 107 wordt verworpen met 12 stemmen bij één onthouding.
Het geamendeerde artikel 26 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 26bis (nieuw)
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 67 in :
« HOOFDSTUK IIIbis (NIEUW)
Een hoofdstuk IIIbis (nieuw) invoegen met als titel : « Het preventiefonds » en een artikel 26bis (nieuw) invoegen luidend als volgt :
« Art. 26bis. Er wordt een preventiefonds opgericht, dat gespijsd wordt door een jaarlijkse bijdrage van de houders van een vergunning klasse A, B, C en E. De Koning bepaalt het bedrag van de retributie en de uitvoeringsmodaliteiten. Dit fonds kan uitsluitend aangewend worden voor de voorlichting van het publiek zoals bedoeld in artikel 57. »
Verantwoording
De aanbieders van potentieel verslavende gokspelen hebben de maatschappelijke verantwoordelijkheid om te wijzen op de gevaren ervan.
De auteur stipt aan dat de federale autoriteiten ook deels bevoegd zijn inzake preventie; de federale autoriteiten kunnen een preventiefonds oprichten om aan federale preventie te doen. Dat preventiefonds wordt gespijsd door een jaarlijkse bijdrage van de houders van de vergunningen. Indien men het ernstig meent met de bestrijding en het voorkomen van gokverslaving, dan is dit amendement noodzakelijk.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën verklaart dat dit amendement, ongeacht het feit of het opportuun is, technisch onmogelijk is. Aangezien het een fonds betreft dat bestemd is om kosten te dekken in het algemeen belang, zonder interventie voor afzonderlijke personen, kan het hier alleen om een retributie gaan. Een retributie is immers altijd een vergoeding voor een openbare dienstlevering. In feite gaat het dus om een belasting, waarvan het bedrag in de wet moet worden vastgelegd.
Een commissielid voegt hieraan toe dat de Raad van State, mocht zijn advies worden gevraagd, onmiddellijk zal verklaren dat de jaarlijkse bijdrage een belasting is. Bovendien zou het preventiefonds moeten functioneren als een begrotingsfonds, anders zouden de inkomsten onder de jaarlijkse begroting vallen en dus elk jaar op 31 december aan de Schatkist toekomen. Een derde opmerking is dat preventie tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen behoort.
Het amendement nr. 67 wordt verworpen met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 27
De heer Weyts dient het amendement nr. 43 in :
« In dit artikel, tussen het woord « toegestane » en het woord « kansspelen », de woorden « niet-automatische » invoegen. »
Verantwoording
Dit betekent dus dat alleen uitbreiding van het aanbod van spelen mogelijk is als het niet-automatische kansspeltoestellen betreft, vermits het zeker niet in de bedoeling van de regering ligt om de wetgeving op de kansspelen te versoepelen, noch om het spelaanbod te verruimen. Evenmin ligt het in de bedoeling de jackpot te legaliseren. Het komt dan ook bijzonder noodzakelijk voor dit in de wet zelf duidelijk vast te leggen.
De heer Ph. Charlier dient amendement nr. 144 :
« A. In het voorgestelde artikel 27 de woorden « de door de Koning toegestane kansspelen » vervangen door de woorden « traditionele casinospelen en elektronische kansspelen ».
B. Aan het slot van het voorgestelde artikel 27 het volgende toevoegen :
« Traditionele casinospelen hebben plaats rond een tafel zonder elektronisch mechanisme. Ze worden in groep en manueel gespeeld met de hulp van gespecialiseerd personeel.
Elektronische kansspelen zijn de rollenmachines, de videospelen en de simulaties van paardenrennen. »
Verantwoording
1. Toestand van de casino's
Thans worden er door de gerechtelijke instanties acht casino's gedoogd.
Het ontwerp voorziet in de vestiging van een negende casino op het grondgebied van de Brusselse gemeenten.
De casino's bieden rechtstreeks werk aan 1 200 mensen en men schat het aantal indirecte banen op meer dan 3 600.
De casino's zijn een maatschappelijke realiteit. Zij vormen een aantrekkingspool voor de gemeenten op wier grondgebied zij gelegen zijn en die er tal van tentoonstellingen en andere sociaal-culturele activiteiten organiseren.
2. Vooruitzichten
Op korte termijn bestaat evenwel het gevaar dat de casino's niet kunnen overleven indien ze zich niet aanpassen aan onze tijd. Om aantrekkelijk te blijven, moeten zij kunnen beschikken over de middelen om zich te ontwikkelen.
In de eerste plaats moet komaf gemaakt worden met de opvatting dat hun activiteiten eigenlijk illegaal zijn. In de tweede plaats moeten zij bepaalde kansspelen die het publiek wenst, kunnen aanbieden.
3. Doel van het amendement
Het regeringsamendement dat thans besproken wordt, maakt gedeeltelijk een einde aan die illegaliteit.
Gedeeltelijk slechts, daar in de wet niets gezegd wordt over de kansspelen die in de casino's zullen worden gedoogd. Er moet een lijst worden opgesteld die in een uitvoeringsbesluit wordt opgenomen maar daarvoor is geen enkele termijn bepaald.
Het is duidelijk dat de overlevingskansen van de casino's afhankelijk zijn van de kansspelen die er toegestaan zullen zijn. De wetgever die zich buigt over het voortbestaan van de casino's, moet zich eveneens kunnen buigen over de vraag welke kansspelen toegestaan worden.
Het moraliteitsprobleem dat nauw verweven is met deze kwestie, evenals de sociale implicaties ervan die zeer goed beschreven zijn in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp, vergen niet alleen een parlementair debat over de kwestie van de vergunningen voor casino's maar ook over de kansspelen die er kunnen worden gedoogd.
Wat de kansspelen betreft, is het duidelijk dat een casino dat een exploitatievergunning verkrijgt, ook een toestemming verkrijgt voor de volgende traditionele spelen : one ball, trente/quarante, Amerikaanse roulette, Franse roulette, black jack, baccarat, baccarat/chemin de fer, punto-y-banco, poker, craps, sigbo.
Om de casino's in staat te stellen zich aan te passen moeten zij ook speelautomaten kunnen exploiteren. Het gaat om elektronische rollenmachines, elektronische videospelen (video-poker, video-black jack, video-roller slots) en simulaties van paardenrennen. Casino's zijn trouwens de meest geschikte plaatsen om dergelijke speelautomaten te installeren.
Het wetsvoorstel voorziet immers in tal van bepalingen die de moraliteit en de betrouwbaarheid van de exploitant moeten garanderen. Het aantal casino's is beperkt en de toegang wordt gecontroleerd. De installatie van speelautomaten in te veel inrichtingen zou de kansspelen veel toegankelijker maken en de spelverslaving in de hand werken.
Speelautomaten zijn te vinden in alle Europese casino's met uitzondering van de Belgische. Belgen kunnen voor dit soort kansspelen dus terecht in Nederland, Duitsland en Frankrijk, op enkele kilometers van de grens.
Het is volstrekt utopisch die speelautomaten te willen verbieden, maar vanuit sociaal oogpunt zou het gevaarlijk zijn er overal te installeren.
De casino's toestaan dat soort speelautomaten te installeren beantwoordt dus aan de noodzaak om de bevolking te beschermen tegen het maatschappelijk gevaar van verslaving en ook aan de economische noodzaak de casino's in staat te stellen zich aan te passen. Zij blijven immers een uiterst belangrijk reclamemiddel voor de gemeenten waar zij gevestigd zijn.
Wil men aan de casino's een wettelijke grondslag verlenen, dan moet men een regeling treffen voor de vestiging ervan en ook voor de kansspelen die er mogen worden aangeboden.
De minister verwijst naar de artikelen 7 en 8 van het regeringsamendement. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit, per klasse van kansspelinrichting, de lijst van kansspelen. Het komt dus aan de Koning toe later te bepalen of speelapparaten met automatisch betalingsmechanisme, onder meer jackpots, videopokerspelen en slotmachines, kunnen worden toegelaten (Stuk Senaat, nr. 1-419/4, blz. 31).
De regering heeft de beslissing over dit probleem dus uitgesteld naar de toekomst toe.
De heer Weyts c.s. dienen het amendement nr. 159 in :
« In het voorgestelde artikel 27, tussen het woord « toegestane » en het woord « kansspelen », de woorden « al dan niet automatische » invoegen. »
Verantwoording
De commissie geeft een advies aan de Koning, waarna deze de lijst kansspelen die mogen uitgebaat worden, vastlegt voor elke klasse. Het lijkt nuttig te verduidelijken dat de casino's ook automatische kansspelen zouden kunnen uitbaten indien de Koning dit wil, omdat er klaarblijkelijk getwijfeld wordt aan dit uitgangspunt.
De auteur stipt aan dat dit amendement tot doel heeft om in de wet de mogelijkheid te voorzien dat niet alleen de klassieke maar ook de automatische kansspelen mogen worden geplaatst in de kansspelinrichtingen klasse I. De Koning beslist, bij een in Ministerraad overlegd besluit, over de verschillende kansspelen die toegelaten worden.
De amendementen nrs. 43 en 144 worden teruggetrokken door hun auteurs. Het amendement nr. 159 wordt aangenomen met 12 stemmen, bij één onthouding.
Het geamendeerde artikel 27 wordt aangenomen met 10 stemmen, bij 3 onthoudingen.
Artikel 28
De heer Olivier dient het amendement nr. 108 in :
« Het eerste lid van het voorgestelde artikel 28 vervangen als volgt :
« Het aantal toegestane kansspelinrichtingen klasse I is op het Belgisch grondgebied en op de Belgische territoriale zee, zijnde de 12-mijlzone overeenkomstig het Verdrag van Montego Bay van 10 december 1982, beperkt tot maximum 9. »
Verantwoording
Exploitatie van kansspelinrichtingen op boten moet vermeden worden.
De auteur van het amendement wijst op het gevaar dat casino's op varende schepen zouden kunnen uitgebaat worden. Door dit amendement wordt het Belgisch grondgebied duidelijk omschreven, namelijk dat ook de territoriale zee een deel van het Belgisch grondgebied is.
Volgens een lid zal dit amendement ideeën geven aan hen die een schip willen voor anker leggen op 13 zeemijl en men kan dat niet verhinderen. Door het amendement zullen zij eraan denken.
Volgens de minister is het amendement overbodig want het Belgisch grondgebied omvat steeds de Belgische territoriale zee.
Een lid wil waarschuwen voor vlottende casino's op enkele honderden meters voor de Belgische kust.
Op de vraag of er in Nederland casino's op schepen voor de Nederlandse kust worden uitgebaat, wordt ontkennend geantwoord.
De heer Weyts dient het amendement nr. 47 in :
« De tekst van het voorgestelde artikel 28 vervangen als volgt :
« Er kan één kansspelinrichting klasse I worden ingericht op het grondgebied van de gemeenten die door de gewestregering worden aangeduid.
Elke gewestregering kan per 1 miljoen inwoners of begonnen deel van 1 miljoen inwoners in het gewest, een gemeente een toelating geven tot het sluiten van een concessie-overeenkomst voor de uitbating van deze kansspelinrichting.
Zij neemt haar gemotiveerde beslissing aan de hand van objectieve criteria, de betrokken partijen gehoord. Zij kiest hiervoor uit de lijst van gemeenten die zich kandidaat hebben gesteld bij de kansspelcommissie. »
Verantwoording
De tekst van het door de regering voorgestelde artikel 28 voldoet geenszins aan de juridische vereisten die steeds gesteld worden om dergelijke beslissingen te nemen. De rechtszekerheid en de beginselen van behoorlijk bestuur, naast de beginselen van de legistiek, noodzaken een wijziging opdat er :
a) grenzen aan de opdracht aan de uitvoerende macht worden gesteld in de wet, op basis van objectieve criteria;
b) wordt gestreefd om de beslissingen van de uitvoerende macht op het meest adequate niveau te laten gebeuren.
De Raad van State heeft in haar advies op het wetsvoorstel op het spel van 21 januari 1997 over de daarin voorkomende bepaling, die zeer opvallend gelijklopend was met de voorliggende regeringstekst, onomwonden geschreven dat « in de toelichting de objectieve criteria moeten worden omschreven die in aanmerking zijn genomen om slechts één enkel casino te gedogen in elk van de gemeenten opgesomd in het voorstel, met uitzondering van alle overige gemeenten ».
Om aan deze vereiste te voldoen hebben wij geoordeeld dat het bovendien nodig was in de wet enkele objectieve regels vast te leggen; als het ware een kader waarbinnen de beslissing zal moeten worden genomen.
Waarom één casino per gemeente ?
De maatregelen die zullen worden genomen tot bescherming van de volksgezondheid en de gevaren voor gokverslaving die een casino inhoudt, naast de noodzaak strikt de hand te houden aan de verspreiding van kansspelinrichtingen waarvan recente studies nog eens hebben aangetoond dat ze een risicoplaats bij uitstek zijn voor het witwassen van geld of in ieder geval het risico lopen een criminogene zone te zijn, nopen tot de strenge beperking van maximum 1 casino per gemeente.
Het kan immers niet de bedoeling zijn een oncontroleerbare massa kansspelinrichtingen te creëren, noch het stimuleren van een Las-Vegasachtige toestand.
Waarom de gewestregering ?
Aangezien de belastingen op de automatische ontspanningstoestellen tot de gewestbelastingen behoren en bovendien de gewesten het hiërarchische toezicht uitoefenen over de gemeenten, is het deze overheid die het meest aangewezen is de beslissing te nemen over de plaats van de casino's.
Waarom 1 per 1 miljoen inwoners of begonnen deel van 1 miljoen inwoners ?
Weerom met het hoofddoel de criminogene effecten zo beperkt mogelijk te houden en de kans tot verstoring van de volksgezondheid te verminderen, lijkt het aangewezen slechts een zeer beperkt aantal casino's toe te laten. De afbakening naar aantal inwoners heeft bovendien het voordeel een uiterst objectief criterium te zijn.
Welke objectieve criteria ?
Naast het hierboven reeds genoemde aantal inwoners, dat de grenzen van de uitvoeringsbevoegdheid van de gewestregering aanduidt, zullen criteria als de door de regering aangehaalde historische en sociale, ook zeker aangevuld dienen te worden met een economisch criterium en een criterium dat de geografische spreiding op het oog heeft.
Het is duidelijk dat de gewestregering in haar beslissing deze criteria omstandig zal moeten toelichten, en dat deze toelichting in voorkomend geval beoordeeld kan worden door de Raad van State. Het lijkt ons evenwel niet opportuun nu reeds een bindend pakket criteria op te nemen in de wettekst, aangezien een opsomming nooit exhaustief zou kunnen zijn.
De heer Chantraine dient amendement nr. 48 in :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 28. Het totaal aantal toegestane kansspelinrichtingen klasse I is beperkt tot 11.
Een kansspelinrichting klasse I kan slechts worden geëxploiteerd op het grondgebied van de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke-Heist, Lontzen-Herbesthal, Middelkerke, Namen, Oostende, Spa en op het grondgebied van een van de 19 gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en van de stad Antwerpen. Na advies van de Brusselse Hoofdstedelijke regering, duidt de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, op basis van de vestigings- en infrastructuurmogelijkheden, evenals van de sociale impact van de vestiging van een kansspelinrichting klasse I, de gemeente aan binnen de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die zich daarvoor kandidaat hebben gesteld en dit bij een ter post aangetekende brief gericht aan de minister van Justitie, binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet.
Per gemeente kan slechts één kansspelinrichting klasse I worden geëxploiteerd. Daartoe moet elke gemeente een concessieovereenkomst sluiten met de kandidaat-exploitant.
De Koning kan bij een in de Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden bepalen waaraan de concessieovereenkomst moet voldoen. »
Verantwoording
Dit amendement voert de mogelijkheid in om een casino te exploiteren in een van de Duitstalige gemeenten van het land, zoals dat ook na de oorlog het geval was. Teneinde het aantal casino's evenwichtig te verdelen over het nationale grondgebied, voorziet het amendement ook in een bijkomend casino in Vlaanderen.
Wegens de specifieke geografische en financiële toestand van Lontzen-Herbesthal, die als gevolg van het Verdrag van Versailles onder Belgisch bewind was geplaatst, heeft de Belgische regering in 1935 aan die gemeente van de Oostkantons toestemming gegeven voor het openen van een casino. Zo waren er negen gemeenten die een afwijking verkregen van de wet van 24 oktober 1902 op de kansspelen. In 1940 werd dit grondgebied opnieuw door Duitsland geannexeerd en de Duitsers sloten het casino van Lontzen-Herbesthal. Bij de bevrijding werden situaties zoals die bestonden op 10 mei 1940 automatisch hersteld (krachtens de besluitwetten van de regering te Londen) en het casino van Lontzen-Herbesthal werd opnieuw geopend. Op 7 juli 1947 besloot de heer Tahon, procureur-generaal van Luik, plots dat het casino gesloten moest worden.
Heropening van het casino te Lontzen-Herbesthal zou het scheppen van een zestigtal arbeidsplaatsen mogelijk maken, het toeristisch potentieel van de Oostkantons valoriseren en bevorderlijk zijn voor de handel in de gemeente en de omgeving. Het is inderdaad wenselijk dat ook dat gedeelte van ons land profiteert van de gunstige economische gevolgen die een casino meebrengt.
Voor een evenwichtige verdeling van de casino's over het Belgisch grondgebied zou er, naast de opening van een casino in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de opening van een casino in Lontzen-Herbesthal, ook een casino moeten bijkomen in Vlaanderen, meer bepaald in Antwerpen.
De indiener van het amendement herinnert aan de geschiedenis van het casino van Lontzen-Herbesthal. Na de eerste wereldoorlog werden de gebieden Eupen en Malmedy aan België teruggegeven. Deze overdracht van grondgebied heeft verwarring teweeggebracht in de overheidsdiensten en de gemeente Lontzen-Herbesthal (Oostkantons) voelde zich financieel bijzonder benadeeld. Onder het Duitse regime immers haalde Lontzen-Herbesthal zijn bestaansmiddelen bijna uitsluitend uit inkomsten van het station van Herbesthal (internationaal) en de douanediensten. Het Belgische regime, een resultaat van het Verdrag van Versailles, vernietigde het hele financiële stelsel waarop de fiscaliteit van de gemeente Lontzen-Herbesthal steunde.
Gezien de bijzondere toestand van Lontzen-Herbesthal, zowel geografisch als financieel, gedoogde de regering er in 1935 een spelinrichting.
De eerste overeenkomst tussen de gemeente en een groep concessiehouders dateert van 31 december 1935. Deze overeenkomst werd op 13 januari 1936 goedgekeurd door de bestendige deputatie van Luik.
Overeenkomstig de geldende bepalingen stond het wetsontwerp dat op 2 februari 1939 bij de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk nr. 104, zitting 1938-1939) officieel een afwijking van de wet op het spel toe in negen plaatsen : Oostende, Blankenberge, Middelkerke en Knokke voor Vlaanderen; Chaudfontaine, Spa, Namen en Dinant voor Wallonië en Lontzen-Herbesthal voor het Duitssprekende gebied in de Oostkantons.
Deze feitelijke toestand is dus volmaakt evenwichtig. De documenten bevinden zich in de archieven van het ministerie van Justitie en van het parlement.
Het casino van Lontzen-Herbesthal werkte voluit zonder onderbreking tot 10 mei 1940. Duitsland annexeert de gebieden van Eupen en Malmedy opnieuw, de fiscaliteit wijzigt weer en het casino van Lontzen-Herbesthal wordt gesloten.
Krachtens de besluitwetten die door de regering van Londen worden genomen herstelt de bevrijding automatisch de toestand zoals die op 10 mei 1940 bestond en dit op alle gebieden. Lontzen-Herbesthal kan zijn casino opnieuw openen, wat dan ook gebeurt.
Een nieuwe overeenkomst (na een verandering van concessiehouder) wordt goedgekeurd door de bestendige deputatie van Luik op 27 augustus 1946. Het casino van Lontzen-Herbesthal gaat opnieuw open en werkt tot algehele voldoening van alle instanties. Het huis wordt zeer goed beheerd. Alle verplichtingen worden eerlijk nagekomen, sociale dienst, financiële dienst, enz.
Dit grenscasino heeft nooit enig verwijt moeten ontvangen, geen enkel proces, geen enkele vervolging, de eerbaarheid van de spelers die voor 80 % buitenlanders waren en van de concessiehouder is nooit in twijfel getrokken. Op 7 juli 1947 nochtans zal de heer Tahon, procureur-generaal van Luik, die tezelfdertijd Spa, Chaudfontaine, Namen en Dinant in zijn rechtsgebied heeft, Lontzen-Herbesthal doen sluiten, dat op dezelfde manier gedoogd werd als de andere vier. Waarom ?
Er werd geen enkele vervolging ingesteld, er is geen proces geweest en er werd geen materiaal in beslag genomen ! Alleen de concessiehouder werd op de hoogte gebracht van de sluiting die binnen 24 uur diende te gebeuren.
Dit misplaatste en overhaaste verbod werd zelfs niet aan de gemeenteraad van Lontzen-Herbesthal medegedeeld, waarvoor, ondanks alles, nog steeds het gedoogbeleid geldt dat hij in 1935 verkreeg en dat in 1939 bij wet bevestigd werd. Wat moeten de inwoners van de gemeente denken van deze willekeurige beslissing, genomen door een rijksambtenaar van Justitie ?
Gelet op de zorgelijke toestand van de gemeente Lontzen-Herbesthal, het feit dat de Duitstalige Gemeenschap geen casino heeft en dat de regering van de Duitstalige Gemeenschap besloten heeft een casino te willen heropenen in Lontzen-Herbesthal omdat die volgens de wet nog bestaat, is het niet in overeenstemming met de feiten het casino van Lontzen-Herbesthal in de lijst van de bestaande casino's niet op te nemen.
Indien de Duitstalige Gemeenschap een casino wenst is dat geen nieuw casino, maar wel een heropening van een casino dat gesloten werd zonder dat de gemeente tot nu toe weet waarom.
Volgens de vertegenwoordiger van de minister van Financiën is het casino van Lontzen-Herbesthal bekend bij de belastingadministratie. Dit is geen echt casino maar een speelclub, wat niet vergelijkbaar is met de casino's van Spa, Chaudfontaine, Dinant en Namen of de casino's aan de kust.
Als men het amendement volgt kan men terecht verwachten dat andere gemeenten die ook speelclubs hebben, zoals De Panne, aanvragen indienen.
Een lid vraagt of er naast De Panne nog andere gemeenten speelclubs hadden.
De vertegenwoordiger van de minister zegt dat er in Brussel ook speelclubs waren maar dat de administratie zich wel de vraag stelde of het daar om kansspelen dan wel om behendigheidsspelen ging. Volgens Justitie waren de spelen die in de jaren 1970-1980 in Brussel werden geëxploiteerd optische roulettespelen en vielen ze dus niet onder de wet.
Een senator merkt op dat het casino van Lontzen-Herbesthal in de wet op gelijke voet met de andere casino's werd behandeld. Dit casino heeft de wetgeving altijd nageleefd.
Volgens een commissielid is dit amendement vooral een kwestie van politieke opportuniteit. De regering dient te beslissen over het aantal casino's dat geopend mag worden.
Een ander lid merkt op dat in de voorliggende teksten nominatief de gemeenten met een casino, worden vermeld. In de hypothetische veronderstelling dat een gemeente beslist om het casino te sluiten, kan dan een andere gemeente, die nu niet in de nominatieve lijst is vermeld, het casino overnemen ?
Waarom worden trouwens precies de acht opgesomde gemeenten in de wet opgenomen ?
De minister legt uit dat zowel het oorspronkelijk wetsvoorstel als het regeringsamendement de weerspiegeling is van de bestaande toestand. Deze keuze is enerzijds ingegeven door de afspraken gemaakt in het overlegcomité tussen de federale regering en de gemeenschappen en gewesten. Anderzijds is de minister van oordeel dat, op basis van de bestaande toestand, de sociale implicaties moeten worden nagegaan.
Het is natuurlijk duidelijk dat ook hier een aantal evenwichten tussen de verschillende gemeenschappen zijn voorzien.
Een commissielid verwijst naar een mondelinge vraag die werd gesteld aan de minister van Justitie over dit probleem. Uit het antwoord van de toenmalige minister van Justitie bleek zeer duidelijk dat de beslissing om een casino toe te wijzen aan Brussel en niet aan het Duitsalig gebied, een louter politieke en arbitraire beslissing was.
Er was een evenwicht tussen Vlaanderen en Wallonië. Nu verbreekt de regering die evenwicht. Spreker is geen vragende partij om een negende casino in Brussel te openen, maar aangezien de regering het evenwicht verbreekt op een arbitraire manier, is het onlogisch dat andere steden of andere gebieden geen kans krijgen. Dit is een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het Arbitragehof zal de betrokken partijen zeker in het gelijk stellen.
Een andere spreker stipt aan dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel ook een casino in Brussel, Antwerpen en het Duitse taalgebied werd voorzien. De bekommenis was om de discriminatie weg te werken en in het Brussels hoofdstedelijk gebied een casino te voorzien. Brussel, maar ook Antwerpen, die internationale metropolen zijn, verdienen niet de huidige bestaande clandestiene casino's, maar wel officiële casino's zodat de Russische geheime casino's kunnen gesloten worden.
De Raad van State heeft opmerkingen gemaakt bij het oorspronkelijk wetsvoorstel en stelde dat de criteria om een casino toe te kennen op objectieve manier moesten vastgelegd worden. Deze opmerking kan in feite ook gemaakt worden bij het amendement van de regering en het amendement nr. 48.
De heer Hatry dient amendement nr. 141 in :
« Het tweede lid van het voorgestelde artikel 28 vervangen als volgt :
« Een kansspelinrichting klasse I kan alleen worden geëxploiteerd op het grondgebied van de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke-Heist, Middelkerke, Namen, Oostende, Spa en op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
De regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bepaalt de vestigingsregels voor het casino dat op zijn grondgebied wordt geëxploiteerd. »
Verantwoording
De regering heeft ervoor gekozen in de wet de gemeenten op te sommen die een casino op hun grondgebied mogen oprichten. Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bepaalt de tekst dat de federale overheid een van de 19 gemeenten moet aanwijzen die een casino op haar grondgebied mag exploiteren.
Het lijkt ons niet raadzaam deze beslissing aan de federale overheid op te dragen. Immers, wegens de vele gevolgen die deze beslissing voor het Gewest zal hebben, zou ze genomen moeten worden door de Brusselse hoofdstedelijke regering. Dit bevoegdheidsniveau lijkt ons het meest aangewezen voor een beslissing over de vestiging van een casino.
De indiener merkt op dat, in het licht van de discussies die thans in Brussel plaatsvinden, het amendement rekening houdt met de noodzaak om de Brusselse regering de bevoegdheid te laten om zelf de beslissing te nemen voor het kiezen van de gemeente waarin het casino gevestigd zou moeten worden. Het past niet dat de federale regering daarover beslist.
Dit amendement laat de Brusselse regering het politieke risico om te beslissen. De plaats kiezen waar het casino van Brussel moet worden gevestigd, is een heikele aangelegenheid : één gemeente zal tevreden zijn en de 18 andere misnoegd.
Indien de inrichting van de wet vereist dat er geen splitsing wordt gemaakt in de beslissingsbevoegdheid, omdat de federale regering beslist over de acht andere casino's en men die bevoegdheid niet aan de Brusselse hoofdstedelijke regering wil geven, heeft spreker een andere oplossing, namelijk amendement nr. 142.
De heer Hatry dient amendement nr. 142 in :
« In het tweede lid van het voorgestelde artikel 28 tussen het woord « Na » en de woorden « advies van de Brusselse hoofdstedelijke regering » invoegen het woord « eensluidend .»
Verantwoording
Aan dit amendement ligt dezelfde gedachtegang ten grondslag als aan het vorig amendement. Formeel bekeken raakt men niet aan de bevoegdheid van de federale regering. Het is evenwel zo dat die eerst een beslissing kan nemen nadat zij het eensluidend advies heeft ontvangen van de Brusselse hoofdstedelijke regering.
Indien de federale regering de Brusselse regering daarvoor niet de gehele bevoegdheid wil geven, aldus de indiener, moet men toch een eensluitend advies vragen. Spreker is van oordeel dat dit amendement geen geschenk is voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, maar de federale structuren van de Belgische Staat in acht genomen, staat het toch aan de Brusselse regering om de keuze te maken.
Volgens een ander lid is dit amendement ook in strijd met het verticaliteitsbeginsel. De federale wetgever kan geen bevoegdheden opleggen aan de gewesten, ook niet aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Een lid stelt voor amendement nr. 142 te wijzigen en te bepalen dat de Brusselse regering een advies ter zake kan uitbrengen. Het spreekt vanzelf dat de federale regering dan met dit advies rekening dient te houden.
Spreker onderstreept het eigen karakter van Brussel, met name door het feit dat de Brusselse gemeenten niet gefuseerd zijn, wat het grote verschil is met de andere gemeenten, Antwerpen inbegrepen. Het probleem ligt daarom anders dan in de rest van het land, waar men in principe grote gemeenten heeft gevormd. Er moet een formule worden gevonden. De overheid van Brussel-Hoofdstad moet in die aangelegenheid haar zeg hebben.
De minister onderschrijft de bezwaren betreffende het verticaliteitsbeginsel, doch wenst ook op te merken dat in casu deze wetgeving de openbare orde en de goede zeden aanbelangt, zodat dit een uitsluitende federale bevoegdheid is waar alleen de Koning kan beslissen. Het enige dat kan voorzien worden, is een advies dat echter niet bindend of eensluidend kan zijn.
Een commissielid is van oordeel dat dan ook de adviesbevoegdheid voor de andere gewesten moet voorzien worden en niet alleen voor Brussel.
De minister onderstreept dat de gemeenten reeds vastliggen voor de andere gewesten. Het advies van de Brusselse hoofdstedelijke regering is alleen nodig omdat er nog geen casino in Brussel is.
Een lid verwijst vervolgens naar het advies van de Raad van State over het voorontwerp van wet dat in 1985 door de heer Gol, minister van Justitie, werd ingediend. De Raad van State was destijds van oordeel dat men de bestaande exploitanten niet kon waarborgen dat ze konden blijven werken. Met andere woorden, het bestaan van de acht bestaande casino's werd onmiddellijk op het spel gezet en met kon zelfs niet het einde van de exploitatie waarborgen voor de periode waarvoor ze een concessie hadden verkregen, met inbegrip van de investeringen die de exploitanten hadden gedaan. Vreest de minister hier niet hetzelfde ?
De minister verwijst naar het gedoogbeleid dat tot op heden voor de acht bestaande casino's is gevoerd. In november 1995 werd door het college van procureurs-generaal een moratorium afgekondigd waarin uitdrukkelijk werd gezegd dat zolang er geen wettelijke regeling was voor alle bestaande casino's, er geen sprake kon zijn van een bijkomend casino in Brussel. Dat is de start geweest om het voorliggende wetsvoorstel uit te werken.
De Raad van State heeft niet meer dezelfde mening als in 1985 omdat er nu een wettelijke regeling wordt voorzien voor alle bestaande casino's en er afstand wordt gedaan van het gedoogbeleid.
De heer Hatry dient amendement nr. 164 in :
« Het tweede lid van het voorgestelde artikel 28 vervangen als volgt :
« Een kansspelinrichting klasse I kan slechts worden geëxploiteerd op het grondgebied van de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke-Heist, Middelkerke, Namen, Oostende, Spa alsmede op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Op eensluidend advies van het vestigingscomité duidt de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de gemeente aan binnen de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die zich daarvoor kandidaat hebben gesteld en dit bij een ter post aangetekende brief gericht aan de minister van Justitie, binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet.
Het vestigingscomité bedoeld in het vorige lid bestaat uit vijf leden aangewezen door de Koning op grond van hun deskundigheid op economisch en sociaal vlak.
De regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kan eveneens vijf bijkomende leden aanwijzen die het bewijs leveren van een vergelijkbare deskundigheid en die eveneens stemgerechtigd zijn.
Dit vestigingscomité beslist bij meerderheid van twee derde van de aanwezige leden, na advies van de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en op basis van de vestigings- en infrastructuurmogelijkheden, alsmede op grond van de sociale weerslag van de vestiging van een kansspelinrichting klasse I. »
Verantwoording
De regering heeft ervoor gekozen in de wet de gemeenten op te sommen die op hun grondgebied een casino mogen oprichten. Voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bepaalt de tekst dat de federale overheid een van de 19 gemeenten moet aanwijzen die een casino op haar grondgebied mag exploiteren.
De acht gemeenten in het Waalse en Vlaamse Gewest die in deze bepaling worden aangewezen, hadden reeds vóór de gewestvorming een casino. Het is normaal dat deze feitelijke situatie niet opnieuw op de helling wordt gezet. In Brussel wordt echter een nieuwe situatie geschapen en daarom vinden wij het raadzaam om de regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest nauwer bij het besluitvormingsproces te betrekken.
Er is gebleken dat eerder ingediende amendementen niet in ons institutioneel systeem pasten omdat ze dreigden te raken aan de bevoegdheidsverdeling.
Dit amendement vangt dit bezwaar op en past volledig in de geest van de hervormingen die hebben geleid tot de regionalisering van onze Staat. Een beslissing zoals deze heeft verstrekkende regionale gevolgen, wat betekent dat tussen de verschillende betrokken bevoegdheidsniveaus een perfecte coördinatie en overleg moeten bestaan. Het overlegcomité dat wij willen oprichten, zal deze taak op efficiënte en nuttige wijze vervullen.
De indiener van het amendement legt uit dat de acht bestaande casino's werden opgericht vóór de gewestvorming. Aangezien het ontwerp niets doet dan de bestaande toestand te bekrachtigen, dient er geen rekening te worden gehouden met de volledige regionalisering van het economisch beleid.
Daarentegen voor het nieuwe casino dat in Brussel zal worden opgericht als deze wet wordt aangenomen, dient rekening te worden gehouden met de regionalisering en met de wetten van 8 augustus 1980, de wet van 8 augustus 1988, de wet van 1989 over het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de grondwetsherziening van 1993.
Spreker is het met de minister volledig eens dat de amendementen nr. 141 en nr. 142 niet verenigbaar waren met het verticaliteitsbeginsel en met de scheiding van de bevoegdheden tussen de federale en gewestelijke overheid. Daarom trekt hij amendementen nr. 141 en nr. 142 in. Spreker voegt eraan toe dat het vestigingscomité dat zal worden opgericht, een tijdelijk bestaan zal kennen. Als zijn taak eenmaal afgelopen is blijft het niet langer bestaan.
Dit amendement verdient de aandacht van de senatoren die de doelmatigheid van de gewestvorming niet in gevaar willen bregen.
Een lid vraagt waarom het amendement in een vestigingscomité voorziet voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en waarom dat niet het geval is voor elk gewest. Het is verkeerd dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest grote bevoegdheden krijgt voor de casino's. Dezelfde redenering zou doorgetrokken kunnen worden om het hele casinobeleid te regionaliseren. Het amendement zorgt immers voor een totale regionalisering voor Brussel terwijl de problematiek van de casino's een federale aangelegenheid is, die door een federale wet moet worden geregeld.
Een ander lid is van oordeel dat het niet noodzakelijk is vestigingscomités te hebben in de andere gewesten omdat uit de tekst duidelijk blijkt dat de bedoeling is het bestaan van de acht reeds aanwezige casino's alleen maar te bevestigen. Er dient dus geen vestigingscomité te worden opgericht voor de andere gewesten aangezien niemand het bestaan van die acht casino's betwist.
In een geregionaliseerd land daarentegen is het onaanvaardbaar dat zij die de ongemakken van een nieuw casino moeten ondergaan, niets te zeggen zouden hebben over de positieve aspecten. De overheid van Brussel-Hoofdstad is dus van oordeel dat zij inspraak heeft in een aangelegenheid die in de eerste plaats van haarzelf afhangt.
Een volgende spreker kan niet akkoord gaan met de stelling dat alleen het Brusselse Gewest nog in aanmerking komt voor nieuwe inplantingen. Deze logica kan op geen enkele manier gestaafd worden. Als in Brussel nieuwe casino's kunnen opgericht worden, dan kunnen er ook in de andere gewesten, zowel in Wallonië als in Vlaanderen, nieuwe casino's komen.
Een commissielid verwijst naar het amendement nr. 160 dat precies tot doel heeft de verplaatsingen van casino's mogelijk te maken.
De heer Coene dient het amendement nr. 146 in :
« De tekst van het voorgestelde artikel 28 vervangen als volgt :
« De Koning erkent bij een in Ministerraad overlegd besluit de kansspelinrichtingen klasse I. Per 1 miljoen inwoners of begonnen deel van 1 miljoen inwoners in een gewest en in een gebied met een straal van 50 km in een gewest kan slechts één kansspelinrichting klasse I erkend worden.
Voor de toepassing van het vorige lid zal het Duitstalige gebied als een gewest beschouwd worden.
In afwijking van het eerste lid kunnen de instellingen die op 1 januari 1998 beantwoorden aan de omschrijving van de kansspelinrichting klasse I volgens artikel 27 en die gelegen zijn in de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke-Heist, Middelkerke, Namen, Oostende en Spa door de Koning erkend worden als kansspelinrichting klasse I. »
Verantwoording
Om in regel te zijn met de Europese regelgeving en tegelijkertijd tegemoet te komen aan de bezwaren van de Raad van State dient de erkenning van casino's geobjectiveerd te worden. Het is enkel op basis van objectieve criteria dat de wetgever het aantal kansspelinrichtingen kan beperken. Deze criteria hebben tot doel een zekere spreiding van de inrichtingen te bekomen en een minimaal potentieel te verzekeren. De twee criteria laten toe dat eventueel in Antwerpen en in Brussel een casino zou geopend worden.
Hiervan kan enkel afgeweken worden om historische redenen. De bestaande casino's kunnen derhalve automatisch erkend worden.
De auteur verdedigt zijn amendement nr. 146 dat de erkenning van de kansspelinrichtingen klasse I regelt. Het voordeel van dit amendement is dat het de objectieve criteria vastlegt om het aantal en de plaats van de kansspelinrichtingen te bepalen. Immers, al de amendementen die tot op heden werden ingediend, stuiten allen op hetzelfde bezwaar, namelijk dat zij in strijd zijn met de Europese regelgeving die voorziet dat de erkenning moet gebeuren op basis van objectieve criteria.
In die logica stelt spreker voor om de erkenning van een kansspelinrichting toe te kennen aan de Koning op basis van twee criteria; het eerste zijnde het bevolkingsaantal (één kansspelinrichting klasse I per 1 miljoen inwoners of begonnen deel van 1 miljoen inwoners in een gewest) en het tweede zijnde de oppervlakte (één inrichting in een straal van 50 km in een gewest). Voor het Duitstalig gebied is een bijzonder regime voorzien. In afwijking van deze regel kunnen, omwille van historische redenen, de acht bestaande casino's erkend worden.
De minister van Justitie meent dat door dit amendement het objectief criterium slechts wordt verschoven, omdat het amendement niet nader bepaalt op welke wijze de gemeenten uiteindelijk worden geselecteerd. De tekst van het regeringsamendement is geïnspireerd is op de tekst van de Nederlandse wetgeving terzake. Zo wordt in de Nederlandse wet precies bepaalt in welke gemeenten een casino wordt opgericht.
De minister verwijst hier in het bijzonder nog naar het arrest Schindler. Het gaat in casu om een aangelegenheid die de openbare orde en de goede zeden aanbelangt, zodat de regering in de wet kan bepalen waar precies de casino's zullen komen.
Een lid leidt uit het antwoord van de minister af dat de regering in feite geen objectieve criteria heeft om de gemeenten aan te duiden.
Met andere woorden, de gemeente die als eerste een aanvraag heeft ingediend, zal, net zoals voorzien in het amendement nr. 146, worden aangeduid als gemeente waar een casino mag worden opgericht. Gemeenten die zich hierdoor benadeeld achten, zullen zich wenden tot het Europees Hof en zullen zeker in het gelijk gesteld worden omdat de regering geen objectieve criteria voorziet.
Terzelfdertijd is de regeling ook een beperking van de vrijheid van vestiging.
Volgens een lid belet dit amendement zelfs niet het openen van een casino in Brussel, Antwerpen of zelfs in andere steden die verder dan 50 km van een bestaand casino zijn gelegen.
De minister merkt op dat als dit amendement wordt aanvaard, er in Vlaanderen zes casino's, in Wallonië vier, in Brussel één en in het Duitstalig gebied ook één zullen zijn. Is dit de wens van de wetgever ?
Ook zal dit amendement aanleiding geven tot de discussie in welke stad precies de casino's zullen opgericht worden.
De minister stelt voor om de tekst van het regeringsamendement te behouden.
De heren Weyts en D'Hooghe dienen het amendement nr. 151 in :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Eén casino mag in elk van de volgende entiteiten worden gevestigd :
het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;
Antwerpen;
Blankenberge;
Knokke-Heist;
Middelkerke;
Oostende;
Chaudfontaine;
Dinant;
Namen;
Spa;
een gemeente die deel uitmaakt van het Duitse taalgebied.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden waaraan de concessieovereenkomst dient te voldoen die de gemeente zal afsluiten met een kandidaat-exploitant.
Na advies van de Kansspelcommissie en eventueel van de betrokken gewestregering, duidt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de gemeente binnen het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en het Duitse taalgebied aan op basis van de lijst van gemeenten die zich op de door de Koning bepaalde wijze hebben kandidaat gesteld. »
De minister stelt ook hier voor de tekst van het regeringsamendement te behouden.
De heer Weyts c.s. dienen ten slotte het amendement nr. 160 in :
« In fine van dit artikel een lid toevoegen, luidende als volgt :
« Bij sluiting van een kansspelinrichting klasse I, kan de Koning, op advies van de commissie, bij een in Ministerraad overlegd besluit de toestemming verlenen om de exploitatie van een kansspelinrichting klasse I te verplaatsten naar een andere gemeente van hetzelfde gewest. »
De auteur stipt aan dat door dit amendement het verplaatsen van een casino naar een andere gemeente dan deze voorzien in de wet, toegestaan is wanneer de kansspelcommissie een gunstig advies geeft. De verplaatsing is wel territoriaal beperkt tot de gemeenten die deel uitmaken van hetzelfde gewest. In feite is de bedoeling van dit amendement om de tekst van het regeringsamendement te behouden, maar om toch enige soepelheid in te voeren.
Een lid verklaart dit amendement te aanvaarden. Door dit amendement is het mogelijk om, wanneer een bestaand Waals casino wordt gesloten, dit te verplaatsen naar een gemeente in het Duitstalig gebied.
Een ander lid merkt op dat hetzelfde probleem blijft bestaan, namelijk dat er geen objectieve criteria voorzien zijn om te bepalen welke gemeente in aanmerking zal komen om een casino te openen wanneer een bestaand casino sluit.
De amendementen nrs. 47, 108, 141, 142 en 151 worden teruggetrokken door de auteurs. De amendementen nrs. 48 en 162 worden verworpen met één stem tegen 12 stemmen. Het amendement nr. 146 wordt verworpem met 2 tegen 10 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 160 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 28, geamendeerd, wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen bij één onthouding.
Artikelen 29 en 30
Deze artikelen geven geen aanleiding tot vragen en worden aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 31
De heer Olivier dient het amendement nr. 109 in :
« In fine van het voorgestelde artikel 31, tussen de woorden « aan een derde » en de woorden « toe te vertrouwen », de woorden « die een vergunning klasse D heeft » toevoegen. »
Verantwoording
Het is belangrijk dat ook de horeca-uitbater aan een aantal voorwaarden voldoet.
De auteur van het amendement heeft er bezwaar tegen dat de uitbating van een bar of restaurant in de speelzaal van een casino's aan om 't even wie wordt toevertrouwd. Minstens moet hier worden vermeld dat deze persoon aan een aantal voorwaarden voldoet, namelijk dat hij houder is van een vergunning klasse D.
De minister kan instemmen met dit amendement.
Het amendement nr. 109 en het aldus geamendeerde artikel 31 worden aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Artikel 32
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 68 in :
« Aan het voorgestelde artikel 32 een punt 6 toevoegen, luidend als volgt :
« 6. Bepaalt het sluitingsuur van kansspelinrichtingen klasse I op 3 uur, in de weekends op 4 uur. »
Verantwoording
Met het oog op een algemene en objectieve regeling inzake de toegankelijkheid van de casino's voor het belangstellende publiek en de spelers, achten wij het aangewezen dat de Koning voor alle inrichtingen van klasse I een sluitingsuur zou bepalen. Een algemeen sluitingsuur van 3 uur, in de weekends van 4 uur, is sociaal verantwoord voor de personeelsleden, is niet concurrentievervalsend zoals nu en is positief voor de veiligheid van het casino en zijn werknemers. Bovendien bevordert het de sociale controle en vermindert het de gokverslaving.
Een commissielid onderstreept dat dit amendement is geïnspireerd op de regels die in het buitenland van toepassing zijn.
De minister meent dat de wet niet de sluitingsuren van de kansspelinrichtingen moet vastleggen, want dit is een uitvoeringsmaatregel die voorzien is in artikel 32, 3, van het regeringsamendement. Dit artikel stelt dat de Koning de wijze bepaalt waarop kansspelinrichtingen klasse I moeten werken en worden beheerd. Deze bevoegdheid omvat het bepalen van het sluitingsuur.
Een lid stelt voor om het bepalen van het sluitingsuur uitdrukkelijk op te nemen in artikel 32. Het opleggen van een sluitingsuur is een belangrijke maatregel voor de bescherming van de spelers.
Een ander lid vraagt zich af of dan ook geen openingsuur moet worden voorzien. Wanneer een casino om 3 uur moet sluiten, dan kan het evengoed om 3.15 uur terug openen.
Volgens een commissielid is de Koning het best geplaatst om in deze materie op te treden en niet de wetgever. Voor het ogenblik is er geen sluitingsuur bepaald, ook al omwille van het feit dat het beleid betreffende de casino's een gedoogbeleid is.
In de veronderstelling dat de elektronische toestellen in de casino's zouden toegelaten worden, dan gelden hiervoor uiteraard andere sluitingsuren dan voor de klassieke casinospelen. Zo zullen er ook met het personeel besprekingen moeten gevoerd worden. De minister van Justitie heeft verklaard dat alvorens elektronische toestellen in de casino's toe te laten, er voorafgaandelijk een akkoord tot stand moet komen met de vakbonden, het personeel en de werkgevers. Dat akkoord is inmiddels tot stand gekomen.
De heer Olivier dient het amendement nr. 110 in :
« Het punt 5 van het voorgestelde artikel 32 aanvullen als volgt : « en eenvormige boekhoudregels .»
Verantwoording
Een eenvormige boekhouding maakt een efficiënte controle mogelijk.
De minister legt uit dat artikel 32, 3, reeds voorziet dat de Koning de wijze bepaalt waarop een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd. Is dit geen overlapping met de bepaling van het amendement ?
Een lid onderstreept dat transparantie in de boekhouding noodzakelijk is. Dit wordt bereikt door een eenvormig boekhoudsysteem voor alle casino's in te voeren. Misschien zou het aangewezen zijn om artikel 32, 3, aan te vullen door de bepaling « een afzonderlijke eenvormige boekhouding » op te nemen.
De heren Weyts en D'Hooghe dienen het amendement nr. 149 in :
« In punt 3 van het voorgestelde artikel 32, de woorden « en eenvormige boekhoudregels » invoegen tussen de woorden « beheerd, » en « met dien verstande. »
Verantwoording
Het is beter deze bepaling in artikel 32, 3, op te nemen dan in artikel 32, 5.
Een lid wenst te weten welke vorm van rechtspersoon de casino's zullen hebben. Dit is niet onbelangrijk aangezien de rechtspersoon bepaalt of de basiswetgeving van 1975 inzake boekhoudkundige reglementering al dan niet van toepassing is.
De minister verklaart dat de huidige casino's de vorm van een VZW hebben aangenomen.
Volgens het lid zijn de klassieke boekhoudregels dan niet op hen van toepassing. Zou het dan toch niet nuttig zijn om het boekhoudplan vast te leggen ?
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën legt uit dat de fiscale administratie enige ervaring heeft met de controle van de casino's. De boekhoudkundige documenten die door de administratie vereist worden om de belastbare basis te bepalen, zijn door koninklijk besluit vastgelegd.
Deze documenten zijn uiteraard eenvormig voor alle casino's.
De minister stipt verder aan dat artikel 30 voorziet dat de aanvrager van een vergunning klasse A geen VZW meer mag zijn. Bijgevolg is de basiswetgeving inzake boekhoudkundige reglementering wel van toepassing op de rechtspersonen, houder van een vergunning klasse A. Nu zijn de casino's opgericht onder de vorm van een VZW omdat casino's beschouwd worden als private kringen.
Het amendement nr. 68 wordt verworpen met 2 tegen 9 stemmen bij één onthouding. De amendementen nrs. 110 en 149 worden teruggetrokken door hun auteurs.
Artikel 32 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 33
De heer Weyts dient het amendement nr. 44 in :
« In dit artikel, tussen het woord « toegestane » en het woord « kansspelen », de woorden « automatische » invoegen. »
Verantwoording
Het gaat dus alleen maar om automatische kansspelen.
De heer Olivier dient het amendement nr. 113 in :
« In fine van het tweede lid van het voorgestelde artikel 33, de woorden « op het Belgisch grondgebied en op de Belgische territoriale zee » toevoegen. »
Verantwoording
Zie amendement nr. 108 op artikel 28.
De auteur verwijst naar de reeds gevoerde bespreking in dit verband.
De heer Olivier dient vervolgens het amendement nr. 114 in :
« Het voorgestelde artikel 33 aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« Er wordt een convenant afgesloten tussen de gemeente van vestiging en de uitbater van de kansspelinrichting klasse II. Deze convenant bepaalt waar automaten mogen worden opgesteld, wie toegang krijgt tot welk gedeelte van de automatenhal en wie het gemeentelijk toezicht waarneemt. »
Verantwoording
De inschakeling van de gemeente versterkt het controle-effect.
De amendementen nrs. 44 en 113 worden teruggetrokken door de auteurs. Het amendement nr. 114 wordt aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Het geamendeerde artikel 33 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Artikel 34
Dit artikel 34 geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 35
De minister dient het amendement nr. 131 in :
« Het 1º van het voorgestelde artikel 35 vervangen door de volgende bepaling :
« 1. indien het gaat om een natuurlijke persoon, onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie; indien het gaat om een rechtspersoon, deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een Lid-Staat van de Europese Unie bezitten; »
Verantwoording
Er bestaat geen reden om de hoedanigheid van handelsvennootschap als voorwaarde te behouden voor de vergunningen van klasse B terwijl deze voorwaarde werd ingetrokken voor de vergunningen van klasse A. Het komt erop aan de Nationale Loterij, die geen handelsvennootschap is maar wel een publieke instelling (C-parastatale), niet te verhinderen haar activiteiten op het gebied van het spel in de toekomst uit te breiden voor zover, uiteraard, een beslissing in die zin genomen wordt.
De minister legt uit dat dit amendement tegemoet komt aan de bekommernis van de Nationale Loterij, die geen handelsvennootschap is, maar wel een publieke instelling. In feite worden door deze bepaling de regels voor de klassen B en C conform gemaakt aan de regels voor de klasse A.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 69 in :
« In het 4º van het voorgestelde artikel 35, de woorden « in de nabijheid van » vervangen door de woorden « binnen een straal van 500 m van. »
Verantwoording
Het begrip « nabijheid » is een te vage omschrijving die moet gespecifieerd worden. Een speler moet een inspanning doen om zich naar een lunapark te begeven.
De auteur voegt aan de verantwoording van zijn amendement toe dat het doel van het amendement de bescherming van de jeugd is, namelijk door een voldoende (minimaal 500 m) afstand te voorzien tussen de scholen en de kansspelinrichtingen klasse II, teneinde de aantrekkingskracht op jongeren te verminderen.
De minister verklaart ontroerd te zijn door de reguleringsdrang van het lid, doch stelt dat het niet realistisch is om een cijfer te geven voor het bepalen van het begrip « nabijheid ». Dit zal overgelaten worden aan de appreciatie van de rechter.
De heer Olivier dient het amendement nr. 115 in :
« Punt 4 van het voorgestelde artikel 35 vervangen als volgt :
« ervoor zorgen dat de kansspelinrichting klasse II niet gevestigd wordt in en in de nabijheid van onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, plaatsen die vooral door jongeren worden bezocht met uitzondering, in voorkomend geval, van de kansspelinrichtingen klasse II zelf, plaatsen waar erediensten worden gehouden en gevangenissen. »
Verantwoording
Het gaat hier om een uitbreiding van het verbod.
De auteur van het amendement wenst door middel van dit amendement te verduidelijken dat niet alleen geen kansspelinrichtingen klasse II mogen opgericht worden in de nabijheid van bepaalde instellingen (ziekenhuizen, gevangenissen, ...), maar ook niet in deze instellingen zelf.
De minister merkt op dat de kansspelcommissie in die gevallen (een inrichting in de instelling zelf) zeker geen vergunning zal afleveren voor een kansspelinrichting klasse II.
Het amendement nr. 131 wordt aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Het amendement nr. 69 wordt verworpen met 2 tegen 9 stemmen bij één onthouding.
Het amendement nr. 115 wordt teruggetrokken door de auteur.
Het geamendeerde artikel 35 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 36
Dit artikel geeft aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Artikel 37
De heer Olivier dient het amendement nr. 111 in :
« Het punt 5 van het voorgestelde artikel 42 aanvullen als volgt : « en eenvormige boekhoudregels. »
De heren Weyts en D'Hooghe dienen het amendement nr. 150 in :
« In punt 3 van het voorgestelde artikel 37, de woorden « en eenvormige boekhoudregels » invoegen tussen de woorden « beheerd, » en « met dien verstande. »
Verantwoording
Het is beter deze bepaling in artikel 37, punt 3 op te nemen dan in artikel 37, punt 5.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 140 in :
« Het voorgestelde artikel 37 aanvullen met een punt 6 (nieuw), luidend als volgt :
« 6. Bepaalt het sluitingsuur van kansspelinrichtingen klasse II op 3 uur en, in de weekends op 4 uur. »
Verantwoording
Met het oog op een algemene en objectieve regeling inzake de toegankelijkheid van de kansspelinrichtingen waar voor aanzienlijke bedragen kan gespeeld worden voor het belangstellende publiek en de spelers, achten wij het aangewezen dat de Koning voor alle inrichtingen van klasse I en II een sluitingsuur zou bepalen. Een algemeen sluitingsuur van 3 uur, in de weekends van 4 uur, is sociaal verantwoord voor de personeelsleden, is niet concurrentievervalsend zoals nu en is positief voor de veiligheid van de kansspelinrichting en zijn werknemers. Bovendien bevordert het de sociale controle en vermindert het de gokverslaving.
Een commissielid verklaart dat door dit amendement wordt vermeden dat spelers, eens de casino's sluiten, naar een kansspelinrichting klasse II zouden gaan. Om concurrentievervalsing tegen te gaan, wordt voorgesteld ook een sluitingsuur voor deze instellingen te voorzien.
De minister verwijst naar zijn eerder gegeven antwoord bij het amendement nr. 68.
De amendementen nrs. 111 en 150 worden teruggetrokken door de auteurs. Het amendement nr. 140 wordt verworpen met 2 tegen 9 stemmen bij één onthouding.
Het artikel 37 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 38
De heer Weyts dient het amendement nr. 45 in :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 38. Kansspelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden zijn inrichtingen waar drank, ongeacht de aard ervan, wordt verkocht voor gebruik ter plaatse en waarvan maximaal drie electrische biljarten met een vaste basisinzet, die eventueel mag worden vermenigvuldigd, gewoonlijk « bingo » of « one ball » genaamd, worden geëxploiteerd. Zij worden daar geëxploiteerd door een vergunninghouder klasse E en kunnen nooit eigendom zijn van de kansspelinrichting klasse III. »
Verantwoording
Wat betreft de kansspelinrichting klasse III wordt niet overwogen om jackpots en/of rollenmachines in drankgelegenheden toe te laten. Evenmin wordt een uitbreiding van het kansspelaanbod overwogen. Daarom ware het beter de toegelaten kansspelen in de kansspelinrichtingen klasse III in de wet zelf op te nemen en te bepalen. De kansspelen die zich momenteel in drankgelegenheden bevinden, worden niet geëxploiteerd door de caféhouder zelf maar wel door een gespecialiseerde firma, de zogenaamde automatenexploitant.
In zijn huidige vorm brengt het wetsontwerp daarin een grote verandering : de kansspelen worden immers geëxploiteerd door de kansspelinrichting. Dit stelt op zich geen probleem voor de kansspelinrichtingen klasse I en II, die met deze exploitatie vertrouwd zijn en die over een infrastructuur beschikken die de installatie van een efficiënt controlesysteem mogelijk maakt.
De hoofdactiviteit van de kansspelinrichting klasse III ligt daarentegen op het vlak van de horeca, meer bepaald de verkoop van drank voor verbruik ter plaatse. De exploitatie van kansspelen in zijn café vertrouwt een cafébaas toe aan een « automatenexploitant », die de toestellen daar ter beschikking stelt van de spelers. Een cafébaas is zelden of nooit eigenaar van de toestellen die zich in zijn café bevinden.
De installatie van een efficiënt controlesysteem bij ongeveer 300 automatenexploitanten, die in feite ook verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van deze toestellen, is daarenboven te verkiezen boven een controlesysteem in ongeveer 30 000 drankgelegenheden waarvan statistisch bewezen is dat ze gemiddeld om de 18 maand van uitbater veranderen en die niet in het minst vertrouwd zijn met de exploitatie van kansspelen.
Mevrouw Van der Wildt dient het amendement nr. 96 in :
« In het voorgestelde artikel 38, het woord « drie » vervangen door « twee. »
De heer Olivier dient het amendement nr. 116 in :
« In het voorgestelde artikel 38, de woorden « waarin maximaal drie » vervangen door de woorden « waarin maximaal 1. »
Verantwoording
De kansspelen mogen in drankgelegenheden aanwezig zijn, doch hun aantal moet worden beperkt.
De minister verklaart dat het aantal voorziene kansspelen in een drankgelegenheid, namelijk maximaal 3, is overgenomen uit de huidige regeling die vervat is in het koninklijk besluit van 1975.
Meerdere leden verwijzen naar de hoorzittingen, gehouden in de commissie voor de Sociale Zaken, naar aanleiding van de bespreking van de resolutie over de gokverslaving. Alle zelfhulpgroepen hebben toen verklaard dat het aantal kansspelen in drankgelegenheden zouden moeten beperkt worden.
Een commissielid pleit echter voor het behoud van drie kansspelen in drankgelegenheden, hetgeen zeker niet overdreven mag genoemd worden. Men moet hierbij goed voor ogen houden over welke toestellen men het eigenlijk heeft. Zo werd in de hoorzittingen verwezen naar toestellen die in feite niet meer bestaan. Bingo's zijn nu eenvoudige ontspanningstoestellen waarop nog maximaal 20 000 frank kan gewonnen worden. Immers, sinds de toenmalige minister van Justitie twee koninklijke besluiten heeft genomen over dit toestel, werden er technische beperkingen invoerd zodat een bingo nu een onschadelijk toestel geworden is. Ondertussen spreekt iedereen, ook zij die gehoord werden in de commissie voor de Sociale Zaken, nog altijd over de bingo's als over de verschrikkelijke geldmachines zoals zij vroeger waren.
Op vraag van meerdere leden, geeft de vertegenwoordiger van de minister van Financiën een korte uiteenzetting over de theoretische verliezen van de bingo's. (Zie bijlage 3.)
Aangezien de wet op een positieve wijze moet ontvangen worden, meent een lid dat zij zeker niet alles wat bestaat omver mag gooien. Het voorstel dat hier ter bespreking ligt probeert een toestand te legaliseren zonder negatieve gevolgen. Het feit dat de huidige reglementering in drie kansspelen voorziet zou de wetgever moeten aanzetten om geen totale wanorde te scheppen in de organisatie. Spreker deelt de mening van de minister terzake.
Een commissielid heeft begrip voor deze stelling. Er moet wellicht een overgangsclausule gevonden worden om van drie naar maximaal één ontspanningstoestel per drankgelegenheid over te stappen.
Toch is een beperking noodzakelijk want tijdens de hoorzittingen is niet alleen gewag gemaakt van de aanzienlijke sommen die een speler vergokt op dergelijke toestellen, maar ook van het feit dat kansspelen in een drankgelegenheid precies de gevaarlijkste vorm van verslaving zijn.
De minister onderschrijft de zorg om de verslaving te voorkomen. In de artikelen 7 en 8 is reeds tegemoet gekomen aan deze zorg, namelijk door te voorzien dat de Koning voor elk kansspel, per speelkans, het maximumbedrag van de inzet bepaalt. In de mate dat het maximumbedrag van de inzet wordt beperkt, kan het ernstig probleem van de gokverslaving worden voorkomen. Het gaat in wezen niet om het aantal toestellen, maar wel om het maximumbedrag van de inzet dat moet worden beperkt.
Een commissielid herhaalt dat de commissie zich op juiste informatie moet baseren en niet mag steunen op achterhaalde informatie. De maximale inzet voor bingo's is nu 250 frank. Spreker verklaart dat hij zelf de aanzet heeft gegeven om de taks op bingo's te verhogen van 36 000 frank naar 144 000 frank. Door deze verhoging zijn 10 000 bingo's verdwenen. Daarnaast heeft spreker, na jaren inspanning, verkregen dat het toestel bij koninklijk besluit werd omschreven, hoe de inzetten kunnen geschieden en wat niet meer kan. De hele materiële uitbouw van dat toestel is hierdoor gewijzigd.
Een commissielid beaamt dat de cijfers in het verslag van de hoorzittingen, uitgebracht namens de commissie voor de Sociale Zaken, overeenstemmen met hetgeen de vorige spreker beweert. Over sommige cijfers wordt veel gefantaseerd, anderen trekken de cijfers in twijfel. Cijfers die kunnen bewijzen hoeveel de inzet en de maximale winst zijn, zijn een belangrijk gegeven. De wetgever moet zich hoeden voor geruchten.
Volgens een commissielid is het gevaar voor deze toestellen de zeer lage drempel in drankgelegenheden. Er kan gespeeld worden met een zeer lage inzet, hetgeen precies het grote gevaar van dit toestel is. Daarom is de beperking van het aantal wel nuttig. Bovendien weet iedereen dat, ook al wordt er geafficheerd dat de winst niet wordt uitbetaald, de cafébaas dit in sommige gevallen wel doet.
Volgens de minister heeft iedereen in deze discussie in feite gelijk. Het is een kwestie van vertrouwen. Als de uitbater van de drankgelegenheid het op een akkoord gooit met de speler om per winnend punt een bedrag van 10 000 frank uit te betalen, dan kan daaraan nu niets gedaan worden. De oplossing is vervat in het regeringsamendement : een vergunningsplicht voor de uitbater. Wanneer hij het vertrouwen schendt, kan zijn vergunning worden ingetrokken. Dat is een sluitende controle en een bescherming van de speler.
De amendementen nrs. 45 en 116 worden teruggetrokken door de auteurs. Het amendement nr. 96 wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen bij één onthouding.
Artikel 38 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikelen 39, 40 en 41
Deze artikelen geven geen aanleiding tot vragen en worden aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Artikel 42
De heer Olivier dient het amendement nr. 112 in :
« Het punt 5 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt : « en eenvormige boekhoudregels. »
Verantwoording
Een eenvormige boekhouding maakt een efficiënte controle mogelijk.
De minister verwijst naar zijn eerder gegeven antwoord.
Dit amendement wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikel 42 wordt aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Artikel 43
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 70 in :
« In het voorgestelde artikel, de woorden « zichtbaar dragen » vervangen door de woorden « bij zich hebben. »
Verantwoording
Het zichtbaar dragen van de identificatiekaart kan voor de spelbedienden persoonlijk gevaarlijk zijn wanneer op de kaart persoonlijke identificatiegegevens voorkomen die door iedereen kunnen gelezen worden. Het is niet denkbeeldig dat wanneer ontevreden spelers duidelijk de naam, voornaam en het adres kunnen aflezen van de personen die in de speelzalen werken, deze zich blootstellen aan represailles of afrekeningen. Identificatie is noodzakelijk, maar kan ook gebeuren door de identificatiekaart op eenvoudig verzoek voor te leggen. Het verplicht bijhebben van de kaart is bijgevolg voldoende.
Een lid verklaart dat dit amendement, dat de bescherming van de spelbedienden beoogt, beantwoordt aan een syndicale bekommernis.
Een lid vindt dat de zorg waardoor het amendement is ingegeven, gewettigd is. Kan men geen badges uitreiken waaruit het officiële ambt van de persoon blijkt zonder dat zijn naam wordt vermeld ?
De minister kan akkoord gaan met dit amendement.
Het amendement nr. 70 en het aldus geamendeerde artikel 43 worden aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Artikel 44
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Artikel 45
De heer Olivier dient het amendement nr. 117 in :
« Het voorgestelde artikel 45 aanvullen met een nieuw lid, luidende : « De houder van een vergunning klasse A, B of C die deze persoon tewerkstelt, is hoofdelijk aansprakelijk voor de overeenkomsten die worden gesloten in tegenspraak met dit verbod. »
Verantwoording
Deze bepaling plaatst de uitbater voor zijn verantwoordelijkheid.
Een commissielid is van oordeel dat het onaanvaardbaar is dat de werkgever aansprakelijk wordt gesteld voor dergelijke foutieve handelingen verricht door werknemers. Spreker verwijst in dit verband naar artikel 5 dat de exceptie van het spel opheft, zodat de regels van het gemeen recht gelden.
De minister gaat akkoord met deze opmerking.
Een ander lid vraagt zich af of artikel 45 ook de fooien voor het casinopersoneel inhoudt.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën legt uit dat de fooien integraal deel uitmaken van de bezoldiging van het personeel. Casinopersoneel wordt net zoals personeel in de horeca beschouwd als bezoldigd met fooien. Artikel 45 slaat op bijkomende bezoldigingen die niet het arbeidsloon zijn.
Een ander commissielid vraagt of er een akkoord tussen de werkgevers en de vakbonden over het vergoedingssysteem is bereikt. Het feit dat het personeel vergoed wordt met het drinkgeld zou één van de knelpunten zijn.
Een lid verwijst naar de periode toen er sprake was om het gedoogbeleid uit te breiden naar de automatische spelen in de casino's. Het is evident dat er geen drinkgeld wordt gegeven wanneer spelers een kans wagen op de automatische toestellen in plaats van aan een klassiek casinospel. De toenmalige minister van Justitie had als voorafgaandelijke voorwaarde gesteld dat het gedoogbeleid slechts zou uitgebreid worden indien er tussen vakbonden en werkgevers een akkoord gesloten werden. Er werd toen een akkoord bereikt, doch ondertussen is het gedoogbeleid nog niet uitgebreid omdat iedereen de nieuwe wet afwacht.
Op de vraag of er vandaag nog problemen zijn over dit punt, antwoordt de vertegenwoordiger van de minister van Financiën ontkennend.
De verhoudingen tussen de casino-exploitanten en de croupiers wordt geregeld door collectieve arbeidsovereenkomsten. De croupiers krijgen hun bezolding van fooien die zij aan de tafels van de winnaars krijgen en ook van een tamelijk laag vast bedrag, bijna symbolisch, dat zelfs lager ligt dan het minimumsalaris. Door de fooien krijgen zij ten minste het minimum. Het systeem is vergelijkbaar met wat in de horecasector bestaat. Niet alle fooien worden rechtstreeks aan de croupiers uitgekeerd; in het algemeen wordt 40 % door het casino ingehouden om de sociale lasten te betalen.
Het amendement nr. 117 wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikel 45 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 46
De heer Olivier dient het amendement nr. 118 in :
« Het voorgestelde artikel 46 aanvullen met een punt 3, luidende : « welke bekwaamheden en welke getuigschriften nodig zijn om een vergunning klasse D te verkrijgen. »
Verantwoording
Het spreekt voor zich dat iedere persoon die gedurende de openingsuren van de speelzaal binnen een kansspelinrichting klasse I of II enige beroepsactiviteit, van welke aard ook, wenst uit te oefenen die verband houdt met het spel, een opleiding dient te volgen.
Een lid meent dat dit amendement te ver gaat : er is niet voorzien in een diploma, noch in een opleiding.
De minister vraagt de verwerping van dit amendement.
Het amendement nr. 118 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Het geamendeerde artikel 46 wordt aangenomen met dezelfde stemmenverhouding.
Artikel 47
De heer Weyts c.s. dient de amendementen nrs. 169 en 170 in :
Aan het opschrift van hoofdstuk V na de woorden « herstelling en uitrusting van kansspelen » de woorden « alsmede de exploitatie ervan in de kansspelinrichtingen klasse III » toevoegen. »
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 167 op artikel 24.
« Artikel 47 vervangen als volgt :
« Art. 47. De verkoop, de verhuur, de leasing, de levering, de terbeschikkingstelling, de invoer, de uitvoer, de productie, de diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen, alsmede de exploitatie ervan in welke vorm dan ook in de kansspelinrichtingen klasse III kunnen slechts plaatsvinden na toekenning van een vergunning klasse E. »
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 167 op artikel 24.
Deze amendementen worden aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het geamendeerde artikel 47 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Artikel 48
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 49
De minister dient het amendement nr. 132 in :
« Het 1º van het voorgestelde artikel 49 vervangen door de volgende bepaling :
« 1. indien het gaat om een natuurlijke persoon, onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie; indien het gaat om een rechtspersoon, deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een Lid-Staat van de Europese Unie bezitten; »
Verantwoording
Er bestaat geen reden om de hoedanigheid van handelsvennootschap als voorwaarde te behouden voor de vergunningen van klasse E terwijl deze voorwaarde werd ingetrokken voor de vergunningen van klasse A. Het komt erop aan de Nationale Loterij, die geen handelsvennootschap is maar wel een publieke instelling (C-parastatale), niet te verhinderen haar activiteiten op het gebied van het spel in de toekomst uit te breiden voor zover, uiteraard, een beslissing in die zin genomen wordt.
Het amendement nr. 132 en het aldus geamendeerde artikel 49 worden aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij één onthouding.
Artikel 50
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 51
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 71 in :
« In het voorgestelde artikel 51, na het woord « geëxploiteerd » toevoegen hetgeen volgt : « voorzien zijn van een gelijkvormigheidsattest, een jaarlijks ijkingscertificaat en een black box. Elk model van materiaal of toestel zoals hierboven beschreven moet goedgekeurd worden. »
Verantwoording
Deze controlemaatregelen moeten fraude uitsluiten.
Eén van de auteurs stipt aan dat tegenover dit amendement de idee staat om al de toestellen on-line te verbinden met een centrale computer op het ministerie van Financiën. Spreker meent dat men zich niet goed realiseert wat een gigantische operatie dit zal worden. Een on-line verbinding voor elk toestel eisen, betekent in feite dat elk van de meer dan 10 000 toestellen in ons land een individuele verbinding zullen moeten hebben met een centrale computer. Die on-line verbinding moet dan aangeschakeld worden van zodra het toestel aangezet wordt om dan alle verrichtingen te registreren. Dit is een dure operatie en is zeker niet de aangewezen weg om controle uit te oefenen. De hele procedure wordt nog omslachtiger ingeval van verhuis. Kortom, een dergelijke on-line verbinding is duur en niet doenbaar in de praktijk.
Het amendement nr. 71 biedt een eenvoudigere oplossing, namelijk om, naast het gelijkvormigheidsattest en het jaarlijks ijkingscertificaat, een black-box te verbinden met ieder toestel die alle verrichtingen opneemt zodat ze achteraf kunnen afgelezen worden door een controleur.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën wenst de controlemogelijkheden niet te beperken tot een soort zwarte doos. Op het vlak van de telecommunicatie in ruime zin is er een fenomenale ontwikkeling. Hij pleit niet voor het opnemen van een controlesysteem in de wet, maar wil wel de Koning opdragen het geschikte informaticasysteem te bepalen dat geschikt is op het ogenblik dat het moet worden ingevoerd, volgens de mogelijkheden van de markt.
Een commissielid twijfelt aan de efficiëntie van de black box.
Een ander lid verwijst naar de vliegtuigindustrie waar de black box als een zeer betrouwbaar controle-instrument wordt beschouwd.
Spreker is het er wel mee eens dat het controle-instrument later in koninklijk besluit kan beschreven worden, hetgeen inderdaad meer soepelheid biedt.
De minister van Justitie verwijst naar het artikel 42, 5, dat voorziet dat de Koning de regels van toezicht op en controle van de kansspelen, inzonderheid door middel van een passend informaticasysteem, zal bepalen en naar het artikel 52, 5, dat stelt dat de Koning ook het bedrag en de wijze van innen van de vergoedingen betreffende de controles voor de modelgoedkeuring en de navolgende controles, zal bepalen.
Het amendement nr. 71 wordt verworpen met 1 stem tegen 9 stemmen bij 1 onthouding.
Het artikel 51 wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 52
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 53
De heer Weyts dient het amendement nr. 46 in :
« Het eerste lid van dit artikel vervangen als volgt :
« De toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II is verboden voor personen jonger dan 21 jaar. De deelneming aan kansspelen in kansspelinrichtingen klasse III is verboden voor minderjarigen. »
Verantwoording
De toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II en de deelneming aan kansspelen in kansspelinrichtingen klasse III zijn verboden voor personen jonger dan 21 jaar.
Voor de kansspelinrichtingen klasse I en II stelt de leeftijdscontrole van de bezoekers geen probleem op zich. Immers, conform artikel 58 van de voorliggende tekst, is de toegang tot de speelzalen van kansspelinrichtingen van de klasse I en II slechts toegestaan wanneer de betrokken persoon een identiteitsbewijs overlegt en de exploitant zijn volledige naam en adres in een register inschrijft.
Voor de uitbater van een kansspelinrichting klasse III is dit echter niet zo eenvoudig. Een cafébaas is immers niet gemachtigd om zijn meerderjarige klanten te vragen dat zij hun identiteitskaart voorleggen; men kan ook moeilijk verwachten dat hij foutloos hun leeftijd inschat, wanneer hij zich daarbij louter op het uiterlijk kan baseren. Dit is des te meer onrechtvaardig gezien de sanctie die gepaard gaat met een overtreding van deze regel, onder andere het intrekken van de vergunning. Voorgesteld wordt om, wat betreft de kansspelinrichtingen klasse III, de huidige toestand te handhaven en de deelneming aan kansspelen in cafés te verbieden voor minderjarigen.
De minister van Justitie pleit voor het behoud van de tekst van het regeringsamendement dat de leeftijd van 21 jaar weerhoudt. De vraag is in welke mate jonge mensen maximaal beschermd kunnen worden tegen misbruik en verslaving. De wetgever moet terzake zijn verantwoordelijkheid opnemen. Volgens de gegevens in het bezit van de minister, is precies de leeftijdscategorie van 18 tot 21 jaar de meest risicovolle groep wat betreft verslaving. Dit is de meest kwetsbare categorie die zeker bescherming nodig heeft.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën stelt voor om in artikel 53, eerste lid, de woorden « deelneming aan » te vervangen door de woorden « toegang tot » en de cafébaas verantwoordelijk te maken, maar hem tevens de mogelijkheid tot controle te geven. Indien dit niet zo is, zullen jongeren, zelfs jonger dan 18 jaar, verder blijven spelen zonder enige verantwoordelijkheid van de cafébaas.
Een commissielid merkt op dat de exploitant nu toch ook al verantwoordelijk is. Sommige exploitanten zijn trouwens reeds veroordeeld door de rechtbank.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën stipt aan dat het artikel 53 alleen de deelneming aan het spel regelt. De toegang tot de inrichting valt onder de verantwoordelijkheid van de uitbater, maar deze laatste heeft niet het recht de leeftijd van een speler te controleren. Deze bepaling stelt wel geen probleem voor de kansspelinrichtingen klasse I en II.
De minister van Justitie voegt eraan toe dat de uitbater wel het recht heeft om eventueel de identiteitskaart te vragen, maar de speler heeft evenveel recht te weigeren zijn identiteitskaart te tonen op grond waarvan de uitbater kan weigeren de betrokkene te laten spelen op het toestel.
De heer Erdman dient het amendement nr. 54 in :
« Het eerste lid van het voorgestelde artikel 53 vervangen als volgt :
« Art. 53. § 1. De toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II en de deelneming aan kansspelen in kansspelinrichtingen klasse III zijn verboden voor personen jonger dan 25 jaar. »
Verantwoording
Het betrokken artikel maakt deel uit van hoofdstuk VI, houdende « maatregelen ter bescherming van spelers en gokkers ». In de toelichting wordt ondermeer op de financiële onafhankelijkheid gewezen om de leeftijdsgrens op 21 jaar vast te leggen.
Nochtans dient vooreerst te worden opgemerkt dat (studerende) jongeren op eenentwintigjarige leeftijd nog niet over een financiële onafhankelijkheid beschikken en in grote mate afhangen van de financiële steun van ouders en familieleden.
Daarenboven blijkt uit de studie van de Dienst strafrechtelijk beleid dat van de gokverslaafden de overgrote meerderheid (90 %) van het mannelijk geslacht is, dat driekwart op gokautomaten speelt en ongeveer de helft jonger is dan 25 jaar.
Binnen deze optiek lijkt het dan ook aangewezen de leeftijdsgrens op te trekken tot 25 jaar.
De auteur merkt op dat de wetgever vol enthousiasme de meerderjarigheid op 18 jaar heeft vastgelegd. Tijdens de besprekingen van de wet op de meerderjarigheid heeft de wetgever echter vastgesteld dat er naast de wettelijke meerderjarigheid, ook tal van andere vaste ouderdomsgrenzen in verschillende wetten voorzien zijn.
Eén van die wetten is de wet op de kansspelen. In deze wet is de leeftijdgrens nu op 21 jaar bepaald. Louter hypothetisch kan men zich afvragen of iemand die op 18 jaar zijn middelbare studies beëindigd heeft en dan een universitaire studie onderneemt, voor de leeftijd van 25 jaar een zelfstandigheid heeft uitgebouwd. Daarom pleit spreker voor het verhogen van de leeftijdsgrens, minstens tot 25 jaar. Indien de commissie de lat nog hoger wil leggen, dan heeft spreker daar geen bezwaar tegen. Hoe minder mensen er toegelaten worden tot de casino's, hoe beter de bescherming.
Een lid merkt op dat als het erom gaat de zwaksten te verdedigen, het inderdaad juist is dat velen op 21 jaar nog niet de financiële, morele en intellectuele onafhankelijkheid hebben die een baan kan bieden. Gelet op de tegenwoordige problemen op de arbeidsmarkt zijn sommigen ook na 25 jaar nog niet financieel onafhankelijk.
Persoonlijk begrijpt spreekster de zorg om de mensen zo goed mogelijk te beschermen, maar zij meent dat een derde rijpheidsniveau (na 18 en 21 jaar, ook nog 25 jaar) de zaken alleen maar ingewikkeld maakt. Er zijn immers andere minimumleeftijden om cafés en bioscopen binnen te mogen (16 jaar) en voor het gebruik van zonnebanken (15 jaar). Bovendien zijn die grenzen fictief aangezien sommigen nog niet op 25 jaar of zelfs niet op 60 jaar rijp zijn. Zij wil de grens op 21 jaar handhaven.
Volgens een ander commissielid zijn er meerdere mogelijkheden om de toegang tot de casino's te beperken, namelijk door een criterium in te voeren dat betrekking heeft op de vermogenstoestand. Zo zouden bijvoorbeeld alleen personen die minstens 20 miljoen bezitten, toegang hebben tot casino's. Uiteindelijk blijven het fictieve grenzen. Zowel de federale regering als de gewestregeringen proberen jongeren op de arbeidsmarkt te krijgen, terwijl de wetgever hen in de casino's zou toelaten. Ten voordele van wie ? Zeker niet in hun eigen voordeel.
De minister merkt op dat de commissie voor de Justitie in haar advies unaniem beslist dat minstens de leeftijd van 21 jaar moet worden behouden. De regering kan zich hierbij aansluiten.
Een lid is van oordeel dat men de grens op 18 jaar moet stellen als men logisch wil zijn met de bestaande wetgeving. Andere niveaus mogen niet bestaan.
Een ander lid vraagt zich af of wetgever dan te lichtzinnig heeft gehandeld toen de meerderjarigheid op 18 jaar werd vastgelegd.
De heer Erdman dient vervolgens het amendement nr. 55 in :
« Het tweede en derde lid van het voorgestelde artikel 53 vervangen als volgt :
« § 2. De toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II is verboden voor magistraten, notarissen, deurwaarders en leden van de politiediensten.
§ 3. De commissie ontzegt de toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II aan :
1. personen die daarom zelf hebben verzocht;
2. personen die in staat van verlengde minderjarigheid werden verklaard;
3. onbekwaam verklaarden op verzoek van hun wettelijke vertegenwoordiger of van hun gerechtelijk raadsman;
4. personen aan wie krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 een verbod is opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, na kennisgeving door het openbaar ministerie. »
Verantwoording
Krachtens artikel 487bis kan een minderjarige van wie is gebleken dat hij wegens ernstige geestelijke achterlijkheid ongeschikt is en schijnt te zullen blijven om zichzelf te leiden en zijn goederen te beheren, in staat van verlengde minderjarigheid worden verklaard.
Vermits in artikel 53, eerste lid, enkel gewag wordt gemaakt van een leeftijdsgrens is het noodzakelijk melding te maken van deze categorie personen.
Overeenkomstig artikel 487sexies van het burgerlijk wetboek worden de vermeldingen van de beslissingen waarbij iemand in staat van verlengde minderjarigheid is verklaard aangebracht op de identiteitskaart van de persoon voor wie de maatregel genomen is. Vermits overeenkomstig het voorgestelde artikel 58 de toegang tot de speelzalen van kansspelinrichtingen van de klasse I en II slechts is toegestaan wanneer de betrokken persoon een identiteitsbewijs overlegt en de exploitant zijn volledige naam en adres in een register inschrijft, is voor deze categorie personen geen bijzondere meldingsplicht noodzakelijk.
De toevoeging van de personen aan wie krachtens het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 een verbod werd opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, spreekt eveneens voor zich. Het verbod wordt immers ingegeven door de financiële onbetrouwbaarheid van de betrokken personen.
De auteur voegt aan de verantwoording van het amendement toe dat in dit amendement de beschermingsmaatregelen ten volle naar voor komen. Enerzijds worden de verbodsbepalingen die gelden voor magistraten, notarissen, deurwaarders en leden van de politiediensten, opgesomd en, anderzijds, wordt verwezen naar personen waarvoor de kansspelcommissie de toegang tot kansspelinrichtingen kan ontzeggen. Dit onderscheid moet gemaakt worden.
De minister meent dat het amendement twee soorten sancties vermengt, te weten sancties die door de rechter zijn opgelegd en het verbod op grond van de beroepswerkzaamheid, wat een automatisch en blijvend verbod is en niet door de rechter wordt uitgesproken. In elk geval dient het amendement dan gesplitst te worden. In de Kamer van volksvertegenwoordigers ligt een wetsvoorstel ter bespreking dat het hele systeem van automatische sancties herziet.
Die sanctie is immers onrechtvaardig, duister en waarschijnlijk in strijd met het Europees verdrag voor de rechten van de mens : iemand wordt voor zijn hele leven een mogelijkheid ontzegd.
Een commissielid is het hier niet mee eens en stelt zich de vraag wanneer het wetsvoorstel waarnaar de minister verwijst zal gestemd worden. Iedereen kent het lot van parlementaire voorstellen.
Spreker heeft ook twijfels over de nogal categorieke benadering van die verbodsbepalingen en meent dat er geen enkele tegenstrijdigheid is met het EVRM. Deze bepaling is een bescherming van de economische wereld, die vandaag reeds bestaat.
Spreker wil wel nog aanvaarden om een onderscheid te maken tussen de punten 1, 2 en 3 en punt 4, maar wenst verder het amendement te handhaven om te verhinderen dat diegenen aan wie nu verbod is opgelegd een mandaat in het kader van de handelsvennootschappen uit te oefenen, geen kans te geven in casino een circuit te organiseren.
De heer Erdman dient ook nog het amendement nr. 76 in :
« Aan het voorgestelde artikel 53, een vierde paragraaf toevoegen, luidend als volgt :
« De commissie ontzegt preventief de toegang tot de kansspelinrichtingen I en II aan :
1. de te beschermen persoon voor wie een verzoekschrift is ingediend overeenkomstig artikel 487ter van het Burgerlijk Wetboek;
2. de te beschermen persoon voor wie een verzoekschrift; ingediend overeenkomstig artikel 488bis, b), van het Burgerlijk Wetboek;
3. de te beschermen persoon voor wie een verzoekschrift is ingediend overeenkomstig artikel 5 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.
De preventieve ontzeggingen opgesomd in het eerste lid nemen een einde wanneer de kansspelcommissie in kennis is gesteld van de beslissingen bedoeld in respectievelijk de artikelen 487sexies en 488bis, e), § 1, van het Burgerlijk Wetboek en in de artikelen 8, 12 en 30 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. »
Verantwoording
Vermits de vermelde procedures erop gericht zijn om de betrokken personen te beschermen, dient in afwachting van een beslissing terzake (welke niet altijd even snel kan worden genomen) aan de kansspelcommissie de bevoegdheid te worden toegekend om de toegang preventief te ontzeggen aan deze personen.
De preventieve ontzegging neemt een aanvang op het ogenblik dat de kansspelcommissie door toedoen van de griffier kennis krijgt van de opgestarte procedures.
De preventieve ontzegging neemt een einde wanneer de kansspelcommissie overeenkomstig de voorgestelde wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek (zie amendementen nrs. 77, 78 en 79) door de griffier in kennis wordt gesteld van de beslissingen bedoeld in de artikelen 487sexies en 488bis, e), § 1, van het Burgerlijk Wetboek of overeenkomstig de voorgestelde wijzigingen van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, van de beslissingen zoals bedoeld in de artikelen 8, 12 en 30 van deze wet. Er zijn alsdan immers slechts twee mogelijkheden : ofwel wordt het verzoek ingewilligd en bevindt men zich in één van de situaties zoals voorzien in artikel 53, ofwel wordt het verzoek niet ingewilligd en zijn er dus geen redenen meer voorhanden om aan de betrokken persoon de toegang te ontzeggen.
In de rand kan trouwens worden opgemerkt dat de voorgestelde wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek eveneens de beslissingen van opheffing of van vernietiging omvatten. Zo wordt tevens mogelijk gemaakt dat de ontzegging van de toegang zoals voorzien in artikel 53 een einde neemt op het ogenblik dat de kansspelcommissie hiervan kennis krijgt.
De auteur legt uit dat dit amendement, alsmede de amendementen nrs. 77, 78 en 79, tot een proceduriële benadering komen. Indien de wetgever bepaalde personen wil beschermen, dan moet de bescherming, ab initio gelden. Daarom opteert spreker voor de beste bescherming, namelijk dat van zodra een verzoekschrift is ingediend, ook al is de procedure nog niet beëindigd, de betrokkenen worden beschermd door de kansspelcommissie te verwittigen zodat de beslissing om hen de toegang tot de kansspelinrichtingen te ontzeggen, kan genomen worden.
Een verzoekschrift is altijd op stukken gegrond, zoniet is de procedure snel afgelopen. Wordt de procedure beëindigd met een afwijzing en wordt de betrokkene niet onbekwaam verklaard, dan moet de griffier de commissie verwittigen. De betrokkene kan zich wenden tot diegene die een procedure heeft ingespannen voor het bekomen van een schadevergoeding omdat hem de toegang tot kansspelinrichtingen voor een bepaalde periode is ontzegd geweest.
De minister vraagt zich af of de bepaling waarbij preventief de toegang tot de kansspelinrichtingen klasse I en klasse II wordt ontzegt, niet te rigide is in de huidige bewoordingen. Ook het verbod voorzien in amendement nr. 55, punt 4, is eerder verregaand.
Een commissielid onderstreept dat het onlogisch is om tijdens een procedure tot onbekwaamverklaring, bijvoorbeeld wegens verspilzucht, toch nog de betrokkene toegang te verlenen tot casino's. Daarom pleit spreker ervoor om de preventie en de bescherming te laten spelen vanaf het ogenblik dat er ernstige aanwijzingen zijn die mogelijkerwijze een rechterlijke uitspraak met zich zullen meebrengen. Met andere woorden, vanaf het ogenblik dat het verzoekschrift wordt neergelegd, moet het aan de kansspelcommissie worden betekend zodat de beslissing om preventief de toegang te ontzeggen, kan genomen worden. De kansspelcommissie is niet verplicht de toegang te ontzeggen, maar kan het doen en zal dus oordelen of ze de beschermende maatregelen toepast of niet.
De minister ziet nog een probleem in verband met de preventieve ontzegging door de commissie. Als het volstaat dat er een verzoekschrift is ingediend, bestaat er dan geen risico van incompatibiliteit met de wet op de bescherming van de privé levenssfeer ? De minister kan de intenties van het amendement onderschrijven, doch is eerder terughoudend wat de bewoordingen betreft. Een verzoekschrift kan zeer gemakkelijk worden ingediend en in sommige gevallen is er zelfs sprake van misbruik van de procedure.
Het lid stipt aan dat het indienen van het verzoekschrift weliswaar relatief eenvoudig is, doch een verzoekschrift moet altijd vergezeld zijn van bepaalde stukken. In casu moet een verzoekschrift tot onbekwaamverklaring vergezeld zijn van de nodige medische attesten.
Volgens de minister situeert zich hier precies het probleem van de privacy : kan de kansspelcommissie kennis nemen van medische attesten, zonder dat er een definitieve rechterlijke uitspraak is ?
Het lid herhaalt dat de finaliteit van het amendement de bescherming van de zwakkeren is. Als er in deze bescherming hiaten blijven, dan draagt de wetgever hier een zware verantwoordelijkheid.
De minister is van oordeel dat het preventief ingrijpen in de handelingsbekwaamheid van bepaalde personen, zeer verregaand is. Iedereen kent casussen waarbij, zelfs met de nodige attesten, er sprake was van misbruik.
De heer Van Goethem dient het amendement nr. 163 in :
« In de eerste zin van de voorgestelde tekst, de woorden « ontzegt preventief de toegang » vervangen door de woorden « kan preventief de toegang ontzeggen. »
De heer Olivier dient het amendement nr. 119 in :
« In fine van het voorgestelde artikel 53, een derde punt toevoegen, luidende :
« 3. eenieder na het vast sluitingsuur van 3 uur. »
Verantwoording
Zoals in de ons omringende landen moet ook in ons land een vast sluitingsuur ingevoerd worden. In Nederland is dit 3 uur.
Een lid meent dat de wetgever zich niet met dit soort details moet inlaten. De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de ordehandhaving en het politietoezicht en moet dan ook die beslissingen nemen. Een vast sluitingsuur voor het hele land is niet geschikt.
Volgens een ander lid gaat dit amendement hoofdzakelijk uit van de concurrentie. Sommige casino's sluiten om 3 uur en stellen dan vast dat hun spelers een ander casino opzoeken om hun spel verder te zetten. Om dit te verhinderen, pleiten deze casino's voor één en hetzelfde sluitingsuur dat voor alle inrichtingen zou gelden.
De minister verwijst naar zijn eerder gegeven antwoord op dit probleem. Een sluitingsuur moet niet in de wet worden opgenomen.
De amendementen nrs. 54 en 119 worden ingetrokken door de auteurs. Het amendement nr. 46 wordt aangenomen met 10 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 55 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen. Het subamendement nr. 163 en het aldus geamendeerde amendement nr. 76, worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Het geamendeerde artikel 53 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 53bis (nieuw)
De heer Olivier dient het amendement nr. 120 in :
« Een artikel 53bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 53bis. Het is verboden verplaatsingen te organiseren naar casino's in binnen- of buitenland en klanten te ronselen met gratis aanbiedingen of andere verleidingstechnieken. »
Verantwoording
De ervaring leert dat er technieken worden aangewend om mensen aan te zetten tot gokken : het organiseren van busreizen, het gratis aanbieden van maaltijden en andere.
Een lid vraagt zich af of, bijvoorbeeld, de stad Dinant dan nog reclame en promotie kan maken voor het casino in de zin van : « Bezoek Dinant met zijn rots, zijn restaurants en zijn casino ». Maakt dit amendement de toeristische reclame van sommige steden niet onmogelijk, als zij ook voor hun casino reclame zouden willen maken ?
De minister meent dat het verbod om verplaatsingen naar casino's aan te bieden, niet moet voorzien worden. Artikel 56 voorziet reeds dat het de exploitanten van kansspelinrichtingen klasse I, II en III verboden is kosteloos maaltijden en dranken aan te bieden of zulks te doen tegen lagere prijzen dan die aangerekend aan klanten in hotels, restaurants en cafés.
Een ander lid vraagt zich af of die verplaatsingen werkelijk verboden moeten worden. Het is hier weer een probleem van concurrentie tussen de casino-exploitanten en de horeca en een beperking voor de casino-exploitanten om vervoer te organiseren. Vervoer organiseren is niet hetzelfde als gratis maaltijden verstrekken. Op die manier zou men er ook moeten voor zorgen dat de NMBS, De Lijn, de MIVB en de TEC geen plaatsen kunnen aanbieden onder de marktprijs.
Een commissielid wijst op de bedoeling van dit amendement dat hoofdzakelijk een aantal laakbare praktijken wil tegengaan. Zo worden er vanuit diverse steden autocars voorzien, hoofdzakelijk voor senioren, die op die wijze naar een casino worden meegelokt.
De vertegenwoordiger van de minister licht toe dat volgens de wet van 1902 het aantrekken van spelers naar binnenlandse maar ook naar buitenlandse spelinrichtingen strafbaar is. Indien de wetgever een dergelijke maatregel wil nemen voor de Belgische inrichtingen moet hij dat ook doen voor de buitenlandse. Men moet consequent zijn en vermijden dat autobussen mensen in Antwerpen komen ophalen voor Nederlandse casino's.
Een lid merkt op dat het ook verboden is promotie te maken voor Duitse loterijen. Nochtans ontvangt iedereen geregeld reclame daarvoor. Bovendien wordt in Duitse tijdschriften die in België verkocht worden, reclame gemaakt voor de Duitse loterijen.
Het amendement nr. 120 wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikel 53bis (nieuw)
De heer Erdman dient het amendement nr. 77 in :
« Een artikel 53bis (nieuw) invoegen, luidende :
« 1. Artikel 487ter van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 april 1976, wordt aangevuld met een vierde lid, luidende :
« Een afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis gebracht van de kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen. »
2. Het eerste lid van artikel 487sexies van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij artikel 65 van de wet van 31 maart 1987, wordt vervangen als volgt :
« De beslissingen waarbij iemand in staat van verlengde minderjarigheid wordt verklaard, waarbij gelast wordt het ouderlijk gezag te vervangen door de voogdij of waarbij een nieuwe voogd wordt benoemd, worden door de griffier ter kennis gebracht van de minister van Justitie, van de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene in het bevolkingsregister is ingeschreven en van de kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen. »
Verantwoording
Het is noodzakelijk dat de kansspelcommissie in kennis gesteld wordt van deze beslissingen teneinde haar bevoegdheid om de toegang te ontzeggen aan bepaalde personen op een effectieve en efficiënte wijze te kunnen uitoefenen.
Het amendement wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 53ter (nieuw)
De heer Erdman dient het amendement nr. 78 in :
« Een artikel 53ter (nieuw) invoegen, luidende :
« 1. Artikel 488bis, b), § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met een derde lid, luidende :
« Een afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffier ter kennis gebracht van de kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen. »
2. Het vierde lid van artikel 488bis, e), § 1, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 18 juli 1991, wordt vervangen als volgt :
« Binnen dezelfde termijn brengt de griffier de beslissing ter kennis van de burgemeester van de verblijfplaats van de beschermde persoon en van de kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen. »
Verantwoording
Het is noodzakelijk dat de kansspelcommissie in kennis gesteld wordt van deze beslissingen teneinde haar bevoegdheid om de toegang te ontzeggen aan bepaalde personen op een effectieve en efficiënte wijze te kunnen uitoefenen.
Het amendement wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 53quater (nieuw)
De heer Erdman dient het amendement nr. 79 in :
« Een artikel 53quater (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 53quater. 1. Artikel 7, § 4, tweede lid, van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke wordt gewijzigd als volgt :
« Hij zendt een niet ondertekend afschrift van het verzoekschrift en deze beslissing aan de advocaten van de partijen en aan de kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen, en in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke. »
2. Artikel 8, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, wordt gewijzigd als volgt :
« Hij zendt een niet ondertekend afschrift van het vonnis aan de raadslieden, aan de procureur des Konings, aan de kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen, en in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer-psychiater en de vertrouwenspersoon van de zieke. »
3. Artikel 30, § 4, tweede lid, van dezelfde wet, wordt gewijzigd als volgt :
« Hij zendt een niet ondertekend afschrift van het vonnis of kennisgeving van het ontbreken van een vonnis aan de raadslieden, aan de kansspelcommissie, en in voorkomend geval, aan de wettelijke vertegenwoordiger, de geneesheer en de vertrouwenspersoon van de zieke. »
Verantwoording
Het is noodzakelijk dat de kanspelcommissie in kennis gesteld wordt van deze beslissingen teneinde haar bevoegdheid om de toegang te ontzeggen aan bepaalde personen op een effectieve en efficiënte wijze te kunnen uitoefenen.
De overige artikelen van de wet van 26 juni 1990 betrffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke welke betrekking hebben op een wijziging van de modaliteiten of van de beslissing (bijvoorbeeld de artikelen 12 en 13) behoeven geen wijziging, vermits in de betrokken artikelen uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van de toepassing van de artikelen 7 en 8.
Het amendement wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 54
Mevrouw Van der Wildt dient het amendement nr. 97 in :
« Aan het voorgestelde artikel 54, een tweede en derde lid toevoegen, luidende :
« De exploitanten van de kansspelinrichtingen zijn verplicht in alle voor het publiek toegankelijke lokalen op duidelijk leesbare en goed zichtbare wijze het verbod van kredietverlening, bepaald in het eerste lid, ter kennis te brengen van hun cliënteel.
De aanwezigheid van geldautomaten en wisselautomaten voor muntstukken in kansspelinrichtingen klasse I, II en III is verboden. »
Verantwoording
Uit de getuigenissen tijdens de hoorzittingen georganiseerd door de commissie voor Sociale Aangelegenheden, is gebleken dat gokverslaafden nog al te gemakkelijk aan leningen kunnen geraken. Daarom wordt voorgesteld een verplichting in hoofde van de kansspelinrichtingen in te voeren om hun klanten duidelijk in te lichten betreffende het verbod van kredietverlening.
Bovendien worden logischerwijze geldautomaten en wisselautomaten in de kansspelinrichtingen verboden.
Een lid is van oordeel dat het verbod van kredietverlening duidelijk moet geafficheerd worden. Ook moet de onmiddellijke toegang tot cash in kansspelinrichtingen worden afgesneden. Spreker heeft wel twijfels of ook de wisselautomaten moeten geweerd worden.
Een ander commissielid stelt voor om dit amendement te splitsen in twee leden : de verplichting om informatie te geven en de aanwezigheid van geldautomaten. De aanwezigheid van wisselautomaten is zelfs nuttig en mag niet geweerd worden.
Volgens de vertegenwoordiger van de minister van Financiën zijn de wisselautomaten niet alleen nuttig, maar zelfs onontbeerlijk. Een van de maatregelen die de minister van Justitie in 1993 genomen heeft, was precies het verbod om op elektronische manier in te zetten en de inzetten op bingo's met muntstukken verplicht te maken, zodat de snelheid waarmee gespeeld kan worden wordt afgeremd. Omdat men een cafébaas niet kan verplichten ook nog bankier te zijn, lijkt de aanwezigheid van een wisselautomaat voor muntstukken noodzakelijk. Dat is echter niet het geval voor een automatische bankbiljettenverdeler.
De heer Van Goethem dient het amendement nr. 173 in, dat een subamendement is op het amendement nr. 97 :
« In het voorgestelde derde lid van artikel 54, de woorden « en wisselautomaten voor muntstukken » schrappen. »
Het subamendement nr. 173 en het aldus geamendeerde amendement nr. 97, worden aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij één onthouding.
Het geamendeerde artikel 54 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 55
De heer Olivier dient het amendement nr. 121 in :
« Het voorgestelde artikel 55 aanvullen als volgt :
« Geen apparaten voor automatische gelddistributie mogen aanwezig zijn in de kansspelinrichting. »
Verantwoording
Apparaten voor automatische gelddistributie vergroten het aanbod aan geld voor de speler.
Het amendement en het aldus geamendeerde artikel 55, worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 56
De heren Van Goethem c.s. dienen het amendement nr. 153 in :
« In het voorgestelde artikel 56, tussen de woorden « dranken » en « aan te bieden » het woord « verplaatsingen » invoegen. »
Een lid vraagt zich af wat de normale prijs is voor een verplaatsing als men weet dat de MIVB met haar ontvangsten ongeveer 25 % van haar kostprijs dekt.
De heer Van Goethem dient vervolgens het amendement nr. 156 in :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Het is verboden kosteloos verplaatsingen, maaltijden, dranken of geschenken aan te bieden aan het cliënteel van kansspelinrichtingen klasse I, II en III of zulks te doen onder de marktprijs van vergelijkbare goederen en diensten. »
Verantwoording
Het uitdelen van geschenken aan klanten is een hiaat in de tekst. Niet enkel de exploitanten van de betrokken kansspelinrichtingen moeten verhinderd worden dergelijke praktijken toe te passen, het moet een algemene verbodsbepaling zijn. Het aanbieden van verplaatsingen, al dan niet per autocar, naar de betrokken kansspelinrichtingen is een reeds bestaande praktijk die we niet langer maatschappelijk opportuun achten.
Het amendement nr. 153 wordt teruggetrokken door de auteur. Het amendement nr. 156 wordt aangenomen met 10 stemmen bij één onthouding.
Het aldus geamendeerde artikel 56 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Artikel 57
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 72 in :
« In het voorgestelde artikel 57, na de woorden « deontologische code » de woorden « , een reklamecode, » toevoegen. »
Verantwoording
In het ontwerp van wet staat, in tegenstelling tot de wet van 1902, geen enkele verwijzing naar het promoten van kansspelen en kansspelinrichtingen. De Koning moet een reklamecode voor kansspelen opstellen. Hiervoor kan zij terugvallen op de Reklamecode (Casino)spelen naar Nederlands model.
De minister verwijst naar het artikel 60, 3 van het regeringsamendement dat het verbod op publiciteit voorziet voor eenieder die op welke wijze ook reclame maakt of spelers werft voor een kansspelinrichting die bij wet verboden of krachtens de wet niet uitdrukkelijk is toegestaan of voor een daarmee vergelijkbare, in het buitenland gevestigde inrichting. Deze bepaling is een antwoord op het door de auteurs van het amendement gestelde probleem. Het amendement is bijgevolg overbodig.
De minister dient het amendement nr. 133 in :
« In het voorgestelde artikel 57, de woorden « ... maatregelen om verslaving aan kansspelen tegen te gaan, onder meer ... » schrappen. »
Verantwoording
De delegatie aan de Koning is te ruim. De tekst zelf moet de grote lijnen van de bedoelde bescherming vermelden.
Een lid kan dit amendement steunen. Het gebeurt zelden dat de regering van een machtigingsbevoegdheid afziet. Vermits de strijd tegen de verslaving deel uitmaakt van de preventie en tot de bevoegdheden van de gemeenschappen behoort, vermijdt het schrappen van deze woorden institutionele problemen.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 73 in :
« Het voorgestelde artikel 57 aanvullen als volgt :
« Hij wint voorafgaandelijk het advies van de kansspelcommissie in. »
Verantwoording
Het verdient aanbeveling, mede op basis van artikel 19 van onderhavig voorstel, om het advies van de kansspelcommissie te verzoeken alvorens de maatregelen in kwestie worden uitgevaardigd.
De auteur voegt eraan toe dat, aangezien er een kansspelcommissie bestaat, het toch wel evident is dat haar advies wordt gevraagd voor het nemen van maatregelen om verslaving aan kansspelen tegen te gaan.
De minister is van oordeel dat de bepalingen van het regeringsamendement volstaan zodat de Koning met kennis van zaken alle beslissingen kan nemen die zich opdringen. De minister verwijst hierbij in het bijzonder naar artikel 19 dat voorziet dat de commissie op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken ministers advies uit omtrent wetgevende of regelgevende initiatieven.
Meerdere leden onderstrepen dat ingevolge het regeringsamendement, de kansspelcommissie de volheid van bevoegdheid heeft over alle materies. Het heeft geen zin om telkens een amendement in te dienen om de bevoegdheden te specifiëren. Niet elk detail moet in een wet voorzien worden.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 74 in :
« Aan het voorgestelde artikel 57, een tweede lid (nieuw) toevoegen, luidend als volgt :
« In kansspelinrichtingen klasse I, II en III moeten folders zichtbaar beschikbaar zijn met informatie over gokverslaving, het telefoonnummer van de hulplijn 0800 en adressen van hulpverleners. »
Verantwoording
Een zichtbare folder werkt tegelijkertijd preventief en opvangend. Het herinnert de (nog) niet verslaafde aan het mogelijk gevaar voor gokverslaving en het geeft de verslaafde speler informatie over opvangmogelijkheden, zowel acuut als op langere termijn.
De auteur verwijst naar de bespreking van de resolutie over de gokverslaving. Tijdens deze besprekingen is voldoende aan het licht gekomen dat informatie noodzakelijk is.
Een lid meent dat dit amendement de exploitanten onmogelijke taken oplegt.
Een ander lid kan dit amendement aanvaarden omdat het in het belang is van de verslaafde spelers. Zij hebben behoefte aan geschikte informatie.
Het lid antwoordt dat de adressen van hulpverleners in de folders geen vaste adressen zijn maar dikwijls veranderen. Moet de hulpverlener dan gestraft worden indien de speler zich rekenschap geeft van het feit dat de naam op de folder niet overeenstemt met bepaalde adressen en dat de telefoonnummers fout zijn ?
De minister is van oordeel dat deze maatregel een nuttige maatregel kan zijn, doch verwijst in dit verband naar het artikel 57 dat voorziet dat de Koning alle maatregelen kan nemen om gokverslaving tegen te gaan. Door in de wet enkele maatregelen expliciet te vermelden, ontstaat het risico dat hierdoor andere maatregelen worden uitgesloten.
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 122 in :
« Het voorgestelde artikel 57 aanvullen als volgt : « en verbod op het op elkaar aansluiten van twee of meer toestellen met het oog op het toekennen van één prijs. »
Verantwoording
On-linesystemen werken de verslaving in de hand.
Volgens een commissie lid heeft dit amendement weinig zin. Toch wijst spreker op het feit dat de Nationale Loterij wel een bijzondere lotto-trekking mag organiseren met het oog op het toekennen van een superprijs.
Ook een ander lid is het eens dat dit amendement weinig zin heeft. De minimis non curat praetor .
De amendementen nrs. 72 en 73 worden verworpen met 1 stem tegen 9 stemmen bij 1 onthouding. De amendementen nrs. 133, 74 en 122 worden aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het geamendeerde artikel 57 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 58
De minister dient het amendement nr. 134 in :
« In het eerste lid van het voorgestelde artikel 58, tussen de woorden « naam » en « en adres » de woorden « voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep » invoegen. »
Verantwoording
Deze gegevens maken deel uit van de in artikel 53 gevraagde gegevens.
De heer Olivier dient het amendement nr. 123 in :
« Het eerste lid van het voorgestelde artikel 58 vervangen als volgt : « De toegang tot de speelzalen van kansspelinrichtingen van de klassen I en II is slechts toegestaan wanneer de betrokken persoon een identiteitsbewijs voorlegt, de exploitant een kopie maakt van deze identiteitskaart en zijn volledige naam en adres in het register inschrijft, en de betrokken persoon niet is geregistreerd bij de Centrale voor kredieten aan particulieren. »
Verantwoording
Een degelijke controle zowel wat betreft de persoonlijke gegevens als wat betreft de financiële solvabiliteit, voorkomt gokproblemen.
Een lid merkt op dat die bepaling onmogelijk kan worden uitgevoerd omdat de Centrale voor kredieten aan particulieren niet 24 uur op 24 toegankelijk is. In het algemeen wordt er niet om 8 uur 's morgens gespeeld maar 's avonds en 's nachts, een tijdstip waarop het onmogelijk is bij de centrale na te gaan of een speler geregistreerd staat.
De minister voegt eraan toe dat het amendement ook strijdig is met de wet betreffende de bescherming van de privé levenssfeer.
Het amendement nr. 134 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Het amendement nr. 123 wordt teruggetrokken door de auteur.
Het geamendeerde artikel 58 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 58bis
Mevrouw Van der Wildt dient het amendement nr. 98 in :
« Een artikel 58bis (nieuw) toevoegen, luidend als volgt :
« Art. 58bis. Eénieder kan zich ten alleen tijde tot de commissie wenden met klachten inzake de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. »
Verantwoording
Hoewel het reeds de uitdrukkelijke taak van de kansspelcommissie is om de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten te controleren (cf. het voorgestelde artikel 19, tweede lid) lijkt het niettemin wenselijk om bovenstaande bepaling toe te voegen ter bescherming van spelers en gokkers. Door de klachten betreffende de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten te centraliseren bij de kansspelcommissie, zal deze commissie sneller kunnen optreden.
Een commissielid verwijst naar de discussie die heeft plaatsgehad over de ombudsfunctie.
In feite staat het aan de vereniging van de casino's of zij het nuttig acht het ambt van ombudsman in te stellen in haar beroepsorganisatie. Aangezien dit geen openbare dienstverlening betreft, is het niet de taak van de overheid een dergelijk ambt in te stellen. Men mag de verantwoordelijkheid van de overheid niet vermengen met de exploitatie van een casino, die een particuliere activiteit is, ook al is die afhankelijk van een concessie en wordt het aantal casino's beperkt.
Het spreekt vanzelf dat de kansspelcommissie klachten kan ontvangen over de uitvoering en het naleven van deze wet.
De minister stipt aan dat het artikel 19 nu reeds voorziet dat de commissie de toepassing en de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten controleert en dat zij ook de klachten ontvangt.
Het amendement wordt teruggetrokken door de auteur.
Article 59
De heer Olivier dient het amendement nr. 124 in :
« Het punt 5 van het voorgestelde artikel 59 vervangen als volgt : « 5. eenieder die meer dan één vergunning klasse A of meer dan vijf vergunningen klasse B bezit. »
Verantwoording
Ketenvorming moet vermeden worden.
De minister verwijst naar de eerder gevoerde discussie over dit probleem en verklaart dat hij dit amendement niet kan aanvaarden.
Het amendement wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikel 59 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 60
De heer Erdman dient het amendement nr. 56 in :
« A. In punt 1 van het voorgestelde artikel 60 de woorden » jonger dan 21 jaar » vervangen door de woorden « jonger dan 25 jaar ».
B. Een punt 1bis (nieuw) toevoegen luidende als volgt :
« 1bis. Eenieder die personen, als bedoeld in artikel 53, § 3, toegang heeft verleend tot een kansspelinrichting klasse I of II. »
Verantwoording
Inzake de voorgestelde wijzigingen m.b.t. de leeftijd wordt verwezen naar de verantwoording van het desbetreffende amendement nr. 54.
Er is verder geen enkele reden voorhanden om het verlenen van de toegang tot de kansspelinrichtingen klasse I en II aan personen aan wie de commissie die toegang heeft ontzegd eveneens strafbaar te stellen.
Dit amendement betreft opnieuw het probleem van de leeftijdsgrens.
De heer Van Goethem dient het amendement nr. 162 in, dat een subamendement is op het amendement nr. 56 :
« Het punt A van de voorgestelde tekst schrappen. »
De minister kan instemmen met deze amendementen.
De minister dient het amendement nr. 135 in :
« In punt 5 van het voorgestelde artikel 60, het woord « identiteit » vervangen door de woorden « naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep. »
Verantwoording
Harmonisatie met het aangepaste artikel 58.
Er worden geen opmerkingen over dit amendement gemaakt.
De heer Van Goethem dient het amendement nr. 161 in :
« Het voorgestelde artikel 60, 4, vervangen als volgt :
« 4. eenieder die kosteloos verplaatsingen, maaltijden, dranken of geschenken aanbiedt aan het cliënteel van kansspelinrichtingen klasse I, II en III of zulks doet onder de marktprijs van vergelijkbare goederen en diensten. »
Verantwoording
Aanpassing noodzakelijk ingevolge het subamendement op het amendement van de regering op artikel 56.
De auteur legt uit dat dit amendement de strafmaat regelt voor iedereen die ingaat tegen het verbod om kosteloos verplaatsingen, maaltijden of dranken e.d. te leveren aan het cliënteel van kansspelinrichtingen.
Het subamendement nr. 162 op amendement nr. 56 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen. Het aldus gewijzigde amendement nr. 56 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen. De amendementen nrs. 135 en 161 worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Het geamendeerde artikel 60 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Artikelen 61, 62 en 63
Deze artikelen geven geen aanleiding tot vragen en worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 63bis
De heer Olivier dient het amendement nr. 125 in :
« Een artikel 63bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art 63bis. Bij elke vorm van overtreding wordt de vergunning ingetrokken. »
Verantwoording
Strenge maatregelen tot het naleven van de voorschriften zijn noodzakelijk.
Een lid meent dat dit amendement te ver gaat. Zelfs voor een nalatigheid zou de vergunning worden ingetrokken.
De minister onderstreept dat de intrekking van de vergunning reeds voorzien is. Hij verwijst naar het artikel 20, 2, dat voorziet dat de commissie de vergunning kan intrekken en een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van kansspelen bij gemotiveerde beslissing kan opleggen op de wijze die de Koning bepaalt. Deze bepaling is genuanceerder dan hetgeen in het amendement wordt voorgesteld.
Het amendement nr. 125 wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikelen 64, 65 en 66
Deze artikelen geven geen aanleiding tot vragen en worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikel 67
De heer Olivier dient het amendement nr. 126 in :
« In de aanhef van het vierde lid van het voorgestelde artikel 67, tussen het woord « Het » en het woord « bedrag » de woorden « jaarlijks te indexeren » invoegen. »
Verantwoording
Indexering is een vanzelfsprekend gegeven.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën legt uit dat het waarborgsysteem in belastingzaken bekend is. Het is in principe een eenmalige storting waarvoor dus geen indexering moet worden voorzien. Die waarborg kan ook de vorm van een bankgarantie aannemen.
De manier waarop die waarborg wordt samengesteld wordt door de Koning bepaald. De wetgever kan eventueel voorzien in een jaarlijkse indexering naargelang van de nieuwe waarborgen die moeten worden gestort, maar dat heeft weinig nut.
De minister van Justitie voegt eraan toe dat het artikel 67 eveneens voorziet dat indien tijdens de uitoefening van de activiteiten blijkt dat de waarborg ontoereikend is om de kosten te dekken, de commissie de betaling van een bijkomend bedrag eist.
Een lid meent dat het invoeren van een indexering tot apothekersrekeningen aanleiding zou geven, aangezien de jaarlijkse indexeringen van de jongste jaren 1,50 %, 1,70 % en 1,82 % bedragen.
De heer Olivier dient het amendement nr. 127 in :
« In het vierde lid van het voorgestelde artikel 67, de punten 1 tot 4 vervangen als volgt :
« 1. 25 miljoen frank voor en per vergunning klasse A;
2. 5 miljoen frank voor en per vergunning klasse B;
3. 100 000 frank voor en per vergunning klasse C;
4. 10 miljoen frank voor en per vergunning klasse E. »
Verantwoording
Om ketenvorming te vermijden moet het gaan over een bedrag per vergunning. Gezien de winstmarges, moet de waarborg uitgezonderd voor vergunning klasse C verhoogd worden.
De minister is van oordeel dat de bedragen die in het amendement van de regering voorzien zijn, redelijk zijn. Hij vraagt dit amendement te verwerpen.
De heer Weyts c.s. dient het amendement nr. 171 in :
« In punt 3 van het voorgestelde artikel 67, vijfde lid, de woorden « 100 000 frank » vervangen door de woorden « 20 000 frank .»
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 167 op artikel 24.
Het amendement nr. 126 wordt teruggetrokken door de auteur. Het amendement nr. 127 wordt verworpen met één stem tegen 9 stemmen bij één onthouding. Het amendement nr. 171 en het aldus geamendeerde artikel 67, worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikelen 68, 69, 70 en 71
Deze artikelen geven geen aanleiding tot vragen en worden aangenomen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.
Artikelen 71bis en 72bis
De heer Weyts dient het amendement nr. 128 in :
« Een artikel 71bis (nieuw) invoegen luidende :
« Art. 71bis. In artikel 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, het 5º vervangen door de volgende bepaling : `de natuurlijke personen of rechtspersonen die één of meer kansspelen van klasse I exploiteren, bedoeld in de wet op de kansspelen en de kansspelinrichtingen'. »
Verantwoording
In de antiwitwasbepalingen werd verwezen naar de oude wetgevingen/reglementeringen inzake de casino's en dergelijke. Het is nodig deze verwijzing aan te passen aan de nieuwe regelgeving die met deze wet op punt gesteld wordt.
De heer Hatry dient het amendement nr. 143 in :
« Een artikel 72bis (nieuw) toevoegen, luidende :
« Art. 72bis. In artikel 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, gewijzigd door de wet van 10 augustus 1998, wordt het 5º vervangen als volgt :
« 5º de natuurlijke personen of de rechtspersonen die een of meer kansspelen van klasse I exploiteren bedoeld in de wet van ... op de kansspelen en de kansspelinrichtingen. »
Verantwoording
De zeer recent gewijzigde wet van 11 januari 1993 verwijst, om de casino's onder het toepassingsgebied ervan te brengen, naar artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 november 1965 houdende codificatie van de wettelijke bepalingen betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
Zoals in de memorie van toelichting is opgemerkt, wordt naar dat koninklijk besluit alleen verwezen in afwachting van een wettelijke regeling voor de casinosector. Nu een dergelijke regeling wordt uitgewerkt, is het wenselijk dat de wet op de witwaspraktijken rechtstreeks verwijst naar de kansspelinrichtingen van klasse I zoals zij in deze wet bepaald worden.
Bij de bespreking van de wijzigingen van de wet van 11 januari 1993 werd een soortgelijk amendement ingediend. Aangezien echter het wetsvoorstel op het spel nog niet zover gevorderd was, is in de commissie overeengekomen het voorliggende wetsontwerp te amenderen. Deze oplossing biedt immers het voordeel dat duidelijk verwezen kan worden naar de wetteksten.
Dit amendement heeft dezelfde doelstelling als het vorige amendement.
Een lid verklaart dat hij deze amendementen volledig onderschrijft.
De amendementen zijn het gevolg van de wijziging die de minister van Financiën heeft verworpen bij de bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs (Stuk Senaat, nr. 1-895).
Ook de minister kan deze amendementen aanvaarden.
De amendementen worden aangenomen met 10 stemmen bij één onthouding.
Artikel 72
Dit artikel geeft geen aanleiding tot vragen en wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 73
De heren Vergote en Coene dienen het amendement nr. 75 in :
« Het voorgestelde artikel 73 vervangen als volgt :
« Art. 73. De Koning oefent de Hem door deze wet toegekende bevoegdheden uit op gezamenlijke voordracht van de ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën, Volksgezondheid en Justitie. »
Verantwoording
Zoals al herhaaldelijk gesteld werd, achten wij de betrokkenheid van de minister van Volksgezondheid essentieel voor een evenwichtige benadering van de kansspelproblematiek. In die zin is het dan ook van fundamenteel belang dat de uitvoeringsregelingen, die de Koning krachtens deze wet zal uitvaardigen, mede op voordracht van de minister, bevoegd voor de volksgezondheid, tot stand zouden komen.
De tekst van het artikel werd bovendien enigszins geherformuleerd, waarmee een vlottere leesbaarheid beoogd werd t.o.v. de initiële versie.
De minister verwijst naar de eerder gevoerde discussie waarin hij heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de betrokkenheid van de minister van Volksgezondheid.
Het amendement nr. 75 wordt aangenomen met 11 stemmen bij één onthouding.
Het aldus geamendeerde artikel 73 wordt met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Artikel 74
De heer Charlier dient amendement nr. 145 in :
« In het voorgestelde artikel 74 de woorden « de artikelen 9 tot 22 » vervangen door de woorden « de artikelen 9 tot 22 en 27. »
Verantwoording
Het geamendeerde artikel 27 moet van toepassing zijn zodra de wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Het is dus noodzakelijk artikel 74 te amenderen.
Dit amendement wordt teruggetrokken door de auteur.
Artikel 74 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Het gesubamendeerde regeringsamendement dat het opschrift en het volledige bepalende gedeelte van het wetsvoorstel vervangt, wordt in zijn geheel aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.
Bij de lezing van het verslag stelt de commissie nog het volgende vast :
1. Artikel 17bis
Dit artikel, dat geen aanleiding tot opmerkingen gaf tijdens de artikelsgewijze bespreking, werd niet gestemd door de commissie.
Een lid vestigt de aandacht van de commissie op dit artikel, dat bepaalt dat de commissie voor de kansspelen aan de minister van Financiën aangifte dient te doen zodra ze bij een instelling die ze controleert, een situatie of concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme gericht op fiscale fraude.
Het lid verklaart dat hij het met dit artikel niet eens is. In een dergelijke bepaling mag men de voorbereiding van een mechanisme niet strafbaar beschouwen. Iets dat nog maar een studie is, een voorbereiding van een mechanisme als een misdrijf beschouwen, is in onze wetgeving onaanvaardbaar.
De vertegenwoordiger van de minister van Financiën wijst erop dat dit geen strafbepaling is maar wel een aangeven van fiscale aard.
Het lid is het met die verklaring niet eens. Hij meent dat men hier opnieuw aanzet tot verklikking (terecht of niet) zoals dat ook van 1940 tot 1944 het geval is geweest.
Sommige leden laten hun ongeloof over deze stelling blijken.
Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen tegen één stem.
2. Artikel 55
Aangezien door het aanvaarden van het amendement nr. 97 op artikel 54 in dit artikel reeds voorzien is dat de aanwezigheid van geldautomaten in de kansspelinrichtingen klasse I, II en III verboden is, beslist de commissie dat de aanvaarding van het amendement nr. 121 op artikel 55, dat dezelfde doelstelling had, in feite overbodig is. De auteur van het amendement nr. 121 gaat hiermee akkoord en trekt zijn amendement nr. 121 in. Artikel 55 is bijgevolg ongewijzigd aangenomen.
3. Artikel 59, 4º
Aangezien door de goedkeuring van het amendement nr. 167 op artikel 24, de vergunning klasse E ook de exploitatie van kansspelen in de kansspelinrichtingen klasse III toelaat, is het aangewezen om de strafbepaling die voorziet in een verbod van cumul tussen de vergunningen klasse A, B, C, en E te wijzigen in een verbod van cumul tussen de vergunningen A, B en E.
De commissie stemt hiermee eenparig in.
4. Artikel 59, 5º
Aangezien door de goedkeuring van het amendement nr. 152 op artikel 26 het tweede lid van dit artikel (niemand kan houder zijn van meer dan drie vergunningen klasse A of meer dan tien vergunningen klasse B) werd geschrapt, is het aangewezen om ook de strafbepaling die dit verbod bezegelde (artikel 59, 5º) niet langer op te nemen.
De commissie stemt hiermee eenparig in.
Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteur,
Jacques D'HOOGHE. |
De voorzitter,
Paul HATRY. |
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 14 mei 1997 door de minister van Justitie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van wet « op de kansspelen en kansspelinrichtingen » en, op 23 mei 1997, bij brief door de minister verzocht om mededeling van het advies, binnen een termijn van ten hoogste een maand, heeft op 14 juli 1997 het volgende advies gegeven :
VOORAFGAANDE OPMERKINGEN
1. Het voorontwerp van wet is enigszins geïnspireerd op een wetsvoorstel dat bij de Senaat is ingediend en dat door de afdeling wetgeving is onderzocht (1). Voor sommige bepalingen van het ontwerp zal rechtstreeks naar het voormelde advies worden verwezen.
2. Zoals in de memorie van toelichting wordt vermeld, hebben sommige bepalingen van het ontwerp betrekking op het witwassen van geld. In dat verband is de afdeling wetgeving onlangs eveneens om advies verzocht over een voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (2).
Verscheidene bepalingen van dat ontwerp waren inzonderheid van toepassing op de casino-exploitanten en legden hun welbepaalde verplichtingen op. In haar advies heeft de afdeling wetgeving gewezen op de noodzaak om eerst een specifieke regelgeving voor dat beroep uit te werken en het aldus een duidelijke wettelijke basis te geven. Met het thans onderzochte ontwerp wordt op die opmerking van de Raad van State ingegaan : het stelt de essentiële regels voor de exploitatie van kansspelen vast, maar interfereert op sommige punten ook met het voormelde voorontwerp van wet zonder de wet van 11 januari 1993 evenwel rechtstreeks te wijzigen.
Zo bepaalt artikel 16, 4º, van het ontwerp dat de kansspelcommissie moet worden beschouwd als de controle- en toezichthoudende overheid bedoeld in de artikelen 21 en 22 van de voormelde wet, dat zij de cel voor financiële informatieverwerking op de hoogte moet brengen van feiten die in aanmerking komen als witwassen van geld, dat zij bericht ontvangt van de operaties bedoeld in de artikelen 28, 6º, en 33, 6º, van het ontwerp en dat zij belast is met de controle van de nuttige maatregelen, door de exploitanten genomen in het opsporen van de identiteit van diegenen die opdracht gaven tot een speloperatie.
De twee teksten moeten op elkaar worden afgestemd teneinde tegenstrijdigheden of leemten te voorkomen.
ONDERZOEK VAN HET ONTWERP
Voordrachtformulier en indieningsbesluit
Inzonderheid gelet op de artikelen 9, § 2 (samenstelling van de kansspelcommissie), 13, § 2, vierde lid, 16, 1º, en 18, tweede lid, van het ontwerp, behoren de minister van Financiën, de minister van Economische Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken bij het ontwerp te worden betrokken. Het voordrachtformulier en het indieningsbesluit moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.
Bepalend gedeelte
Artikel 1
1. In artikel 1 wordt aangegeven dat dit ontwerp valt onder de procedure van onvolledig bicamerisme, ingeschreven in artikel 78 van de Grondwet.
Sommige bepalingen van het ontwerp voorzien evenwel in de oprichting en de organisatie van een « kansspelcommissie », die vanuit verscheidene oogpunten als een onafhankelijke administratieve overheid kan worden beschouwd. Wat dat betreft moeten, om in overeenstemming te zijn met het dispositief, de woorden « organisme public de catégorie A » in de Franse tekst van de memorie van toelichting (blz. 12, punt e) worden geschrapt. De kansspelcommissie zal krachtens artikel 9, § 1, van het ontwerp worden voorgezeten door een magistraat die zijn functie voltijds uitoefent. De steller van het ontwerp heeft bepalingen ingevoegd die betrekking hebben op de gerechtelijke organisatie en de rechtspositie van deze magistraat. Dat geldt inzonderheid voor artikel 9, § 3. Overeenkomstig artikel 77, 3º en 9º, van de Grondwet valt die bepaling onder de procedure van het volledige bicamerisme.
Met het oog op de juridische samenhang zou het echter beter zijn artikel 327bis van het Gerechtelijk Wetboek rechtstreeks te wijzigen, waarbij de werkingssfeer ervan uitgebreid wordt tot de magistraat bedoeld in artikel 9 van het ontwerp.
Art. 2
1. De artikelen 2, 1º, en 3, 1º, zijn enigszins tegenstrijdig. Artikel 2 bepaalt immers dat er sprake is van een kansspel zodra er ook maar enig toeval met het spel is gemoeid, terwijl artikel 3, 1º, bepaalt dat een spel waarmee behendigheid en geoefendheid van het lichaam is gemoeid, geen kansspel is, zelfs als het toeval in dat spel een doorslaggevende rol speelt. Uit die tegenstrijdigheid blijkt dat moeilijk valt te ontkomen aan het bepalen van het aandeel van het toeval in het spel en in de afloop ervan wil een spel als « kansspel » kunnen worden bestempeld (3).
Uit de commentaar op artikel 2 blijkt dat de definitie van het begrip « kansspel » in 1º « (...) de discussies nopens het karakter van spelen, die kenmerken van zowel kans- als behendigheidsspelen in zich verenigen, (zou) moeten beslechten ».
Volgens rechtspraak van het Hof van Cassatie zijn kansspelen « spelen waarbij het toeval de overhand heeft op de lichamelijke of verstandelijke behendigheid of waarbij het geluk een grotere rol speelt dan de behendigheid en de combinaties van de geest ».
Als behendigheid daarentegen een grotere rol speelt dan toeval, is het een behendigheidsspel. Dat onderscheid hield in dat de rechter in sommige gevallen een expertise moest laten uitvoeren.
Doordat artikel 2, 1º, stelt dat het spel of de weddenschap waarbij « het toeval een zelfs bijkomstig element is » een kansspel is, holt deze bepaling het begrip « spel » en het begrip « weddenschap » uit en is ze strijdig met de voormelde rechtspraak van het Hof van Cassatie.
Deze definitie moet grondig worden herzien.
2. De definities vermeld in 2º, 3º en 4º zijn overbodig en behoren te vervallen.
Art. 3
1. In de inleidende zin behoren de woorden « en haar uitvoeringsbesluiten » te vervallen.
2. In zoverre de verhouding tussen de geoefendheid van het lichaam en de rol van het toeval niet in 1º wordt bepaald, geldt voor deze bepaling dezelfde opmerking als die welke onder artikel 2 is geformuleerd. De gemachtigde ambtenaar is het ermee eens dat de woorden « deze waarmee behendigheid en geoefendheid van het lichaam zijn gemoeid, inzonderheid » behoren te vervallen.
3. In 2º schrijve men :
« 2º die welke de speler of gokker geen andere inzet opleveren dan het recht ... ».
4. Punt 3º is zeer vaag. Wanneer moet de inzet immers als « uiterst gering » worden beschouwd ? En wat moet worden verstaan onder een « zeer beperkte verrijking of een stoffelijk voordeel van zeer geringe waarde » ? Deze begrippen zijn veel te vaag en zullen aanleiding geven tot subjectieve interpretaties.
Punt 3º moet worden herzien op basis van het bepaalde in de memorie van toelichting.
5. Voorts wordt in 3º gepreciseerd : « ... bij gelegenheid en bij wijze van eenvoudige ontspanning »; men kan niet aanvaarden dat die begrippen niet bruikbaar zouden zijn om kansspelen te definiëren. Wie een kansspel beoefent, kan zulks incidenteel doen of bij wijze van ontspanning.
Art. 4
1. Het zou beter zijn het slot van het eerste lid als volgt te stellen :
« ... tenzij die overeenkomstig deze wet zijn toegestaan ».
2. Het tweede lid betreft de toekenning van een voorafgaande vergunning om één of meer kansspelen of kansspelinrichtingen te veranderen. Gelet op de vergunningsregeling die door het ontwerp wordt ingesteld, is het niet duidelijk wat onder het woord « veranderen » moet worden verstaan.
Art. 5
De term « lunapark », die in het ontwerp wordt gebezigd, beantwoordt waarschijnlijk niet aan datgene wat de stellers van het ontwerp beogen.
Volgens Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, is een « lunapark » de naam voor een moderne soort van kermis, terrein met kermisvermakelijkheden, (ook) naam van een bepaalde kermisattractie waarbij de bezoekers een weg moeten afleggen over allerlei obstakels, ...
Onder het lemma « pretpark », dat gedefinieerd wordt als een « park met allerlei attracties (schommels, kano's, zwembad, poppenkast, enz.) » wordt als synoniem « lunapark » gegeven.
Het zou beter zijn om te werken met de term « speelautomatenhal », zoals in de Nederlandse wet op de kansspelen (Nederlandse wetgeving, editie Schuurman en Jordens, deel 69, artikel 30 c) , blz. 65, achtste druk).
Voorts is de term « drankslijterijen », die als tegenhanger van het Franse « débits de boissons » wordt gebruikt, niet correct in de betekenis van drankgelegenheid.
Art. 6
De woorden « en haar uitvoeringsbesluiten » moeten vervallen.
Art. 7
Men schrijve :
« De Koning bepaalt ... de maximuminzet, het maximale verlies en de maximale winst van de spelers en gokkers.
Art. 8
1. In de Franse tekst is het beter te schrijven : « Il est institué auprès du ministère de la Justice ... ».
2. Het woord « autonoom » behoort te vervallen : het voegt niets toe aan de tekst en is niet duidelijk.
3. Alle bepalingen over het secretariaat van de commissie moeten in één afzonderlijk artikel worden ondergebracht en de laatste zin van artikel 8 behoort dus te vervallen.
Art. 9
1. In paragraaf 2 is sprake van Nederlandstalige en Franstalige vertegenwoordigers van verschillende ministeries. Artikel 10, 7º, van het ontwerp bepaalt dat die personen gedurende ten minste tien jaar een juridische, administratieve of academische functie in de publieke sector moeten uitoefenen. Men kan zich afvragen of zij de hoedanigheid van ambtenaar zullen hebben. Volgens de uitleg van de gemachtigde ambtenaar zouden sommige leden van de kansspelcommissie uit de privé-sector komen; toch moeten zich onder die leden ook ambtenaren bevinden die volgens artikel 13 van het ontwerp de functie van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, kunnen uitoefenen.
In de tekst wordt niet gepreciseerd door welke overheid die ambtenaren zullen worden benoemd. Er moet worden bepaald dat die ambtenaren zullen worden benoemd door de Koning, op de voordracht van de betrokken ministers.
2. Voor paragraaf 3 van deze bepaling wordt verwezen naar de opmerking onder artikel 1.
3. Paragraaf 5 bepaalt dat de commissieleden per vergadering presentiegeld krijgen.
Die bepaling moet in die zin worden gewijzigd dat geschreven wordt dat de Koning het bedrag van het presentiegeld vaststelt.
Aangezien de voorzitter zijn functie voltijds uitoefent en zijn wedde behoudt, moet deze bepaling worden aangepast.
4. Het laatste lid van paragraaf 5 voorziet in een vergoeding voor de deskundigen. In het ontwerp wordt echter niet vermeld hoe die deskundigen worden aangewezen, aan welke voorwaarden zij moeten voldoen, welke taken zij moeten vervullen enz. Het ontwerp moet op dat punt worden aangevuld.
Art. 10
1. In de inleidende zin schrijve men :« Om tot lid of plaatsvervangend lid van de Commissie te worden benoemd en het te blijven, moet men aan de volgende voorwaarden voldoen : ... ».
2. Indien het de bedoeling van de steller van het ontwerp is om ervoor te zorgen dat ook personen van buiten het overheidsbestuur lid van de commissie worden, moeten de woorden « in de publieke sector » in het eerste lid, 7º, vervallen.
Art. 11
1. Het eerste lid heeft betrekking op de vervanging van de voorzitter wanneer deze afwezig of verhinderd is, of indien zijn mandaat openvalt.
De bepalingen van het ontwerp en meer in het bijzonder artikel 9, § 3, houden geen rekening met de situatie waarbij de plaatsvervanger de voorzitter voor lange tijd moet vervangen.
De bepaling moet worden aangepast.
2. Er is een discrepantie tussen het eerste en het tweede lid, aangezien de vacature van het mandaat van een gewoon lid reeds in het eerste lid is geregeld.
De tekst dient dienovereenkomstig te worden aangepast.
Art. 13
1. Het is raadzaam om de volgende bepalingen in onderscheiden artikelen op te nemen :
1º de bepalingen betreffende het secretariaat van de commissie;
2º de bepalingen over de deskundigen;
3º zowel de bepalingen omtrent de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie van sommige personen als die betreffende hun bevoegdheden;
4º de verplichting die aan de commissie wordt opgelegd om ieder jaar verslag uit te brengen over haar werkzaamheden.
2. Aan het einde van paragraaf 1, tweede lid, van de Franse versie staat er :« ... ont la qualité d'officier de la police judiciaire et d'officier auxiliaire du procureur du Roi. ».
De Franse tekst dient aan de Nederlandse versie te worden aangepast door de woorden « et d' » in de Franse tekst te schrappen. Eveneens moet het lidwoord « la » vóór de woorden « police judiciaire » vervallen.
Bovendien kan de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, alleen worden toegekend aan personen die ambtenaar zijn.
Deze personen dienen bovendien te worden verplicht om de eed af te leggen als officier van gerechtelijke politie. (4)
3. Gezien de onderzoeksbevoegdheden die aan de commissie worden toegekend, dient de aandacht van de steller van het ontwerp gevestigd te worden op de recente ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens. Zo heeft het Hof in zijn arrest Imbroscia van 24 november 1993 (5) geoordeeld : « certes, l'article 6 (de la Convention européenne des droits de l'homme) a pour finalité principale, au pénal, d'assurer un procès équitable devant un « tribunal » compétent pour décider du bien-fondé de l'accusation, mais il n'en résulte pas qu'il se désintéresse des phases qui se déroulent avant la procédure de jugement ... ».
Men mag er dus van uitgaan dat het de huidige tendens van de rechtspraak is de toepassing van de waarborgen die zijn vastgelegd in artikel 6 van het Verdrag, uit te breiden tot het stadium van het gerechtelijk onderzoek (6), maar ook tot het stadium van het opsporingsonderzoek (7).
Het is uiteindelijk de feitenrechter die zal moeten oordelen of het opsporingsonderzoek verricht is op een manier die een billijk proces onmogelijk maakt (8).
De steller van het ontwerp dient dus, onder meer in de tekst van artikel 13, rekening te houden met de uitbreiding van de werkingssfeer van het genoemde artikel 6, door meer waarborgen te bieden voor de eerbiediging van de rechten van verdediging tijdens de opsporing en de vaststelling van strafbare feiten door de leden van de commissie en het secretariaat hiervan, onder meer aangaande het op regelmatige wijze verzamelen van het bewijsmateriaal.
4. In artikel 13, § 1, derde en zevende lid, wordt bepaald dat er opsporingen ten huize mogen plaatsvinden, de ene keer « (op) alle plaatsen », de andere keer « (in) bewoonde lokalen ». Ook op dit gebied is de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens geëvolueerd. In arresten van 25 februari 1993, heeft dit hof het begrip huis, dat beschermd wordt in artikel 8 van het Verdrag, uitgebreid tot bedrijfslokalen (9).
De steller van het ontwerp moet er dus over waken dat de bevoegdheid om opsporingen ten huize te verrichten, die aan de leden van de commissie en aan de leden van het secretariaat hiervan wordt toegekend, binnen perken blijft die zich verdragen met het recht op eerbiediging van de woning.
In de genoemde arresten heeft het Hof onder meer op het volgende gewezen :« ... en l'absence surtout d'un mandat judiciaire, les restrictions et les conditions prévues par la loi ... apparaissent trop lâches et lacunaires pour que les ingérences dans les droits du requérant fussent étroitement proportionnées au but légitime recherché. ».
In dezelfde zin stellen J. Velu en R. Ergec :« L'article 8 ne subordonne pas explicitement les visites domiciliaires à l'existence d'un mandat de perquisition. Mais cette condition découle implicitement des garanties dont les restrictions prévues au § 2 doivent s'entourer. » (10).
Indien de steller van het ontwerp van plan is om 's nachts opsporingen ten huize toe te staan, in afwijking van de wet van 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht, dan dient dit expliciet te worden aangegeven.
Indien men ten slotte opsporingen ten huize of huiszoekingen wil verrichten, is daarvoor een mandaat van de onderzoeksrechter nodig; de machtiging van een politierechter waarvan sprake is in het zevende lid volstaat dus niet.
De tekst moet op dat punt worden aangepast.
5. In paragraaf 1, zesde en zevende lid, dient verduidelijkt te worden dat de desbetreffende strafbare feiten verband houden met het spel.
6. Naar het voorbeeld van de « cel voor financiële informatieverwerking », opgericht bij artikel 11 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, kan de « kansspelcommissie » eisen dat haar elk document dat haar bij het onderzoek tot nut kan zijn, wordt overgelegd en kan zij, onder meer bij de politiediensten en de administratieve overheidsdiensten, aanvullende informatie inwinnen.
Paragraaf 2, derde lid, gaat nog verder door de agenten en officieren van gerechtelijke politie te verplichten om aan de voorzitter van de commissie « een afschrift over (te maken) van de processen-verbaal van alle klachten of aangiften, alsmede van alle verkregen inlichtingen en gedane vaststellingen die verband houden met de exploitatie van kansspelen en kansspelinrichtingen en de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten ».
Op die manier wordt de kansspelcommissie een belangrijke tussenschakel bij het opsporen en vaststellen van overtredingen van de ontworpen wet, en kan men zich afvragen of zulk een systeem verenigbaar is met het beginsel van de scheiding der machten, op grond waarvan het de taak is van de rechterlijke macht om te zorgen voor de rechtsbedeling (11). Ook al kan er geen kritiek worden geleverd op het feit dat de commissie meewerkt aan de rechtsbedeling door de strafbare feiten waarvan zij kennis krijgt, aan te geven bij de procureur des Konings, onder wiens toezicht haar leden staan, aangezien zij officieren van gerechtelijke politie zijn (12), is het feit dat zij in zekere zin controle zou hebben op alle informatie die door de agenten of officieren van gerechtelijke politie, die geen lid zouden zijn van de commissie of van het secretariaat ervan, aan de procureur des Konings worden overgezonden, moeilijk te verantwoorden.
Ook rijst de vraag hoe het in deze situatie staat met de geheimhouding van het onderzoek.
En wat gebeurt er met het beroepsgeheim wanneer de commissie eist dat bepaalde documenten die in het bezit zijn van personen op wie artikel 458 van het Strafwetboek van toepassing is, worden overgelegd ?
Paragraaf 2, derde lid, moet grondig worden herzien.
Art. 14
1. Het is wenselijk de algemene regel, gesteld in artikel 13, § 2, eerste lid, enerzijds, en de uitzonderingen, genoemd in artikel 14, derde lid, anderzijds, in twee onderscheiden paragrafen samen te brengen.
2. Uit het eerste en het tweede lid blijkt dat de leden van de commissie en die van het secretariaat verplicht zijn om het vertrouwelijk karakter van de feiten in acht te nemen en niet gehouden zijn aan het beroepsgeheim, maar dat hun wel de straffen, gesteld in artikel 458 van het Strafwetboek, kunnen worden opgelegd.
De woorden « vertrouwelijk karakter » moeten in deze zin aldus worden geïnterpreteerd dat zij die het vertrouwelijk karakter in acht moeten nemen, verplicht zijn de geheimhouding te bewaren, behalve ten aanzien van de procureur des Konings enerzijds, en van de belastingadministratie anderzijds.
Het zou dus beter zijn te schrijven :
« Art. ... Onverminderd artikel 13, § 2, eerste lid, zijn de leden ... verplicht om de feiten, ... geheim te houden. »
3. Het derde lid is bijzonder onduidelijk gesteld. Zo kan de belastingadministratie de commissie verzoeken haar « alle documenten over te leggen die zij in haar bezit heeft, alsook alle inlichtingen die (zij) nuttig acht om de vaststelling en de inning van de belastingen door de Staat te waarborgen », mits echter het onderzoek dat gevoerd is door de belastingadministratie « concrete elementen aan het licht brengt die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een fiscale fraude ».
Moet er dan van worden uitgegaan dat, wanneer de administratie niet in staat is aan te tonen dat zij over deze concrete gegevens beschikt, de commissie kan weigeren om hieraan de documenten die zij in haar bezit heeft over te leggen ?
Om te voorkomen dat er verschillende interpretaties zijn en met het oog op enige juridische samenhang, zou het wenselijk zijn te verwijzen naar artikel 327 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 of deze bepaling meteen te wijzigen.
Krachtens het vijfde lid ten slotte, moet de commissie de minister van Financiën in kennis stellen van het bestaan of van de voorbereiding van een mechanisme gericht op fiscale fraude. Deze bepaling kan in verband worden gebracht met het genoemde artikel 327, § 5, voor zover hierbij de Commissie voor het bank- en financiewezen verplicht wordt de minister van Financiën in kennis te stellen van mechanismen die ertoe leiden dat overtredingen van de fiscale wetgeving worden georganiseerd.
Ook hier dient rechtstreeks naar het genoemde artikel 327 te worden verwezen.
Art. 15
De vergunninghouders moeten de kosten voor de oprichting en de werking van de commissie en van het commissiesecretariaat dragen; de Koning is eveneens bevoegd om de « jaarlijkse bijdrage » vast te stellen.
De bepaling is gebaseerd op artikel 11, § 7, van de voormelde wet van 11 januari 1993. In haar voormelde advies nr. 25 944/2 heeft de afdeling wetgeving als volgt geoordeeld :
« De bijdrage in de werkingskosten van de cel kan niet beschouwd worden als een retributie. Het gaat om een belasting die de federale Staat in staat stelt om de werking van het gerecht te verbeteren. De belasting die aldus in het aanzijn wordt geroepen, is enerzijds in strijd met het universaliteitsbeginsel, ingeschreven in artikel 3 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit, en anderzijds met het beginsel dat alle Belgen gelijk zijn voor de fiscale wetgeving. Deze afwijking van het gelijkheidsbeginsel dient in ieder geval gewettigd te worden en artikel 45 van de genoemde gecoördineerde wetten moet geëerbiedigd worden door een organieke wet uit te werken tot oprichting van een begrotingsfonds.
Luidens artikel 170 van de Grondwet ten slotte, moeten de grondslag en het tarief van de belasting bepaald worden door de wetgever. Ook deze grondwettelijke vereisten inzake de wettigheid van de belasting moeten in acht genomen worden, op voorwaarde dat de genoemde belasting verenigbaar is met het grondwettelijk beginsel dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. »
De bepaling moet op basis van deze opmerking worden herzien.
Art. 16
1. De indeling in 1º, 2º, 3º mag alleen worden gebruikt in zinnen die een lid of een paragraaf vormen om een reeks voorstellen of een opsomming aan te geven, maar niet om het dispositief van een artikel te verdelen.
2. In punt 1º wordt aan de commissie adviesbevoegdheid verleend, maar wordt niet vermeld of zij die bevoegdheid op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken ministers uitoefent. De steller van het ontwerp moet erop worden geattendeerd dat als dit advies verplicht is en aan elk wetgevend en regelgevend initiatief vooraf dient te gaan, het een substantieel vormvereiste wordt.
3. In 2º zijn de woorden « evenals de naleving van de vergunningsvoorwaarden » overbodig en behoren ze te vervallen.
4. In de Franse tekst van 4º, eerste lid, schrijve men : « la cellule de traitement des informations financières ».
5. Wat 4º, tweede lid, betreft, zij opgemerkt :
a) het woord « nuttige » is overbodig en behoort te vervallen;
b) in het lid lezen wij : « (... in het opsporen van de identiteit) van diegenen die opdracht gaven tot een speloperatie; de vraag rijst of het gaat om degenen die zelf spelen, dan wel om degenen die tussenpersonen de opdracht geven voor hun rekening te spelen; artikel 2 moet op dat punt worden verduidelijkt;
c) tot slot wordt verwezen naar de voorafgaande opmerking 2.
6. Punt 4º, derde lid, luidt als volgt : « De Koning bepaalt de operaties die moeten worden medegedeeld en de procedure die moet worden gevolgd ». Aangezien deze bepaling zeer vaag is, is er grond om te denken dat de Koning kan afwijken van de beginselen die in de voormelde wet van 11 januari 1993 zijn vervat, als die wet van toepassing zou worden gemaakt op de exploitanten van casinospelen, zoals wordt voorgeschreven in het wetsontwerp dat de afdeling wetgeving onlangs heeft onderzocht.
Voorts moet de steller van het ontwerp erop worden gewezen dat de werkingssfeer van die twee teksten verschillend is. Krachtens het onderhavige ontwerp zou de wet van 11 januari 1993 immers alleen van toepassing zijn op de exploitanten van casino's en lunaparken, terwijl die volgens het eerste ontwerp van toepassing zou zijn op « de natuurlijke personen of rechtspersonen die één of meer casinospelen uitbaten bedoeld in artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 november 1965 houdende codificatie van de wettelijke bepalingen betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen ».
7. Punt 4º, vierde lid, hoort veeleer thuis in een artikel over de verplichtingen van de exploitanten van de inrichtingen van klasse A en B.
Het besproken artikel moet op basis van de voorgaande opmerkingen worden herzien of gewijzigd.
Art. 17
1. Krachtens die bepaling heeft de commissie werkelijke beslissingsbevoegdheid. Zo kan zij in geval van niet-naleving van de wet of de uitvoeringsbesluiten ervan, de toegekende vergunning schorsen of intrekken en zelfs een voorlopig of definitief exploitatieverbod opleggen.
Er behoort op zijn minst een regeling te worden getroffen inzake de rechten van verdediging van de betrokken exploitanten, vooral wanneer de uitoefening van een beroepsbezigheid wordt verboden. Alleen in artikel 26 van het ontwerp wordt vermeld dat de exploitant kan worden gehoord, zonder dat evenwel wordt verduidelijkt op welk dienstig ogenblik van de procedure zulks zal geschieden.
Zo zou ook de mogelijkheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen bij de minister van Justitie kunnen worden geboden.
2. In onderdeel 2º zou het beter zijn te schrijven :« ... de vergunning voor een bepaalde tijd schorsen of intrekken en een voorlopig ... ».
Het artikel moet worden aangevuld en verduidelijkt op basis van de zojuist geformuleerde opmerkingen.
Art. 18
Artikel 9, § 1, juncto artikel 18, tweede lid, van het ontwerp kan een interpretatieverschil doen ontstaan over de aanwezigheid van de plaatsvervangende leden in de commissie.
Er moet worden verduidelijkt dat de plaatsvervangende leden slechts aan de beraadslaging deelnemen als ze een gewoon lid vervangen.
Art. 19
Volgens dit artikel « (...) bepaalt (de Koning) de modaliteiten betreffende de organisatie en de werking van de Commissie ... ».
Die bevoegdheidsopdracht is te ruim, aangezien de leden van het secretariaat de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings kunnen hebben.
Art. 21
De wetgever gebruikt voor de drie klassen van speelinrichtingen en de vijf klassen van vergunningen dezelfde nummering.
Om verwarring te voorkomen, moet voor de verschillende klassen van vergunningen een andere nummering worden uitgewerkt.
Art. 25
1. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de keuze van de acht gemeenten die in het tweede lid worden vermeld, objectief te verklaren is door de historische rechten die zijn ontstaan ten aanzien van een aantal gemeenten en ten aanzien van de hoofdstad van het Rijk. In de memorie van toelichting staat het volgende :
« Deze rechten zijn immers innig verbonden met de ligging of de functie van deze gemeenten en een specifieke vorm van toerisme welke er voor zorgt dat er een aantrekkingskracht is voor het cliënteel van de casino's. Dit zorgt er voor dat er een aangepaste infrastructuur en bekwaam personeel aanwezig is. »
Het staat aan het Parlement om te oordelen of die criteria objectieve criteria zijn op basis waarvan de vrijheid van vestiging kan worden beperkt.
Voorts moet erop worden gewezen dat artikel 52 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bepaalt dat de Lid-Staten de beperkingen van de vrijheid van vestiging geleidelijk moeten afbouwen. Die geleidelijke afschaffing geldt ook voor de beperkingen bij de oprichting van agentschappen, bijkantoren of dochtervennootschappen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat gevestigd zijn.
2. In het tweede lid staat dat op het grondgebied van één van de negentien gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een casino mag worden gevestigd.
In de bepaling moet een nadere omschrijving worden gegeven van de objectieve criteria op basis waarvan kan worden bepaald welke Brusselse gemeente op haar grondgebied een casino mag vestigen en door wie die gemeente zal worden aangewezen.
3. In het ontworpen derde lid wordt tevens het woord « concessieovereenkomst » gebruikt, zonder dat de strekking ervan wordt verduidelijkt.
Gaat het om een concessie van publieke dienst of doelt de steller van het ontwerp op een contractuele verbintenis sui generis ?
Volgens de uitleg van de ambtenaren gaat het om een « domaniale concessie », waarbij de gemeenten de casino-exploitanten een geschikt gebouw ter beschikking moeten stellen, zoals reeds met de acht bestaande casino's het geval is.
Nochtans lijkt het ontwerp de kandidaat-exploitanten enige vrijheid te laten bij de keuze van de « locatie », zoals in artikel 27, 9º, van het ontwerp wordt aangegeven.
Als dat zo is, is het niet duidelijk wat de juridische aard van de verhouding zou zijn tussen de gemeente en de casino-exploitant, die eigenaar zou zijn van het gebouw waarin de speelzalen zijn ondergebracht.
In de ontworpen tekst moeten dat punt en de machtiging die volgens het derde lid aan de Koning wordt verleend, worden herzien.
Tevens moet worden onderstreept dat krachtens de artikelen 6, 1131, 1963 en 1967 van het Burgerlijk Wetboek, contracten met het oog op spelen die geen behendigheids- of sportspelen zijn en met het oog op de exploitatie ervan, geen dwingende burgerrechtelijke kracht hebben (13). Het ontwerp brengt geen enkele wijziging aan in dezen.
Art. 26
Het is ontoelaatbaar dat de commissie de kandidaat-exploitant, naast de voorwaarden die in de ontworpen wet worden gesteld, nog aanvullende voorwaarden zou opleggen. Zo een bepaling kan leiden tot willekeurige beslissingen, die dus strijdig zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Gelet op de eerbiediging van het recht op privacy, moet ook duidelijker worden omschreven wat moet worden verstaan onder « een bijkomend onderzoek naar de morele eerbaarheid van de natuurlijke persoon of personen of van de bestuurders ... ».
Het onderzochte artikel moet in het licht van die opmerkingen worden herzien.
Art. 27
1. Bij de opsomming van de voorwaarden moet, wat de redactie betreft, meer rekening worden gehouden met de structuur van de inleidende zin.
2. De voorwaarden waaraan vooraf moet worden voldaan om een vergunning te krijgen en de voorwaarden die pas na de afgifte ervan kunnen worden nagegaan (bijvoorbeeld : inschrijving in het handelsregister) moeten in afzonderlijke artikelen worden opgenomen.
Die twee opmerkingen gelden ook voor de artikelen 32, 36 en 45.
3. In 3º is sprake van « ... de huisvesting van een kansspelinrichting ... ». Die omschrijving is niet duidelijk. De bepaling moet worden verduidelijkt.
4. In 5º wordt als voorwaarde voor de afgifte van de vergunning klasse A gesteld dat de aanvrager de concessieovereenkomst overlegt die hij al dan niet onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van die vergunning met de betrokken gemeentelijke overheid heeft gesloten. Ongerekend de opmerking onder artikel 25, geeft deze bepaling te verstaan dat de kandidaat-exploitant een concessieovereenkomst zonder opschortende voorwaarde kan hebben gesloten met een in artikel 25, tweede lid, genoemde gemeente, ook al heeft hij nog geen exploitatievergunning gekregen. Het is niet duidelijk hoe die kandidaat-exploitant zo een verbintenis kan aangaan zonder het risico te lopen dat de betrokken gemeente hem voor de rechter daagt als hij uiteindelijk geen vergunning krijgt.
Het zou dus beter zijn te schrijven :
« 5º een concessieovereenkomst overleggen, die met de gemeentelijke overheid van de gemeente waar de kansspelinrichting zou worden gevestigd, gesloten is onder de voorwaarden dat de vergunning klasse A wordt verkregen; ».
5. In 6º, eerste regel, moet het woord « sluitend » vervallen en op de zesde regel schrijve men : « ... de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren ».
6. In 7º staat : « ... de vestiging van zijn maatschappelijke, minstens zijn regionale, zetel, in datzelfde rechtsgebied; ».
Het zou beter zijn te schrijven :
« ... alsook het bewijs te leveren dat hij op zijn minst een bedrijfszetel in hetzelfde arrondissement heeft ».
7. In 8º staat : « het is de exploitant evenwel toegestaan een bar (...) te exploiteren ... »; in dat geval moet hij een D-vergunning hebben. Als de bar en de speelzaal gescheiden waren, zou dat niet hoeven.
8. Met het oog op de rechtszekerheid moeten in 9º alle « maatschappelijk ongeschikte plaatsen » worden opgesomd en mag men zich niet tot voorbeelden beperken. Bovendien zijn de woorden « plaatsen in hoofdzaak bezocht door jongeren » zeer vaag.
9. De in 10º gestelde voorwaarde is niet dienstig, aangezien natuurlijke personen of rechtspersonen de wet altijd moeten naleven.
Als de wetgever bijzondere gevolgen aan de niet-naleving van sommige wetsbepalingen wil verbinden, dan moet hij dat uitdrukkelijk vermelden.
De opmerking geldt ook voor de artikelen 32, 10º, en 45, 6º.
Het onderzochte artikel moet worden herzien.
Art. 28
1. Artikel 22 van de Grondwet waarborgt het recht op eerbiediging van het privé-leven, behalve in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald. De wetgever moet dus de uitzonderingen op de eerbiediging van het privé-leven en de nadere regels terzake bepalen.
De machtiging die krachtens 5º aan de Koning wordt verleend, is in dat opzicht veel te algemeen.
2. In 6º wordt de Koning gemachtigd om te bepalen welke « verrichtingen of voorgenomen verrichtingen, waarvan vermoed wordt dat zij dienen voor het witwassen van geld (...), onmiddellijk aan de Kansspelcommissie moeten worden gemeld ». Deze bepaling is niet alleen veel te vaag, maar ook in strijd met de bepalingen van het ontwerp tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 dat de afdeling wetgeving onlangs heeft onderzocht (14).
Bovendien legt de wet van 11 januari 1993 rechtstreeks aan de personen of organen op wie deze wet van toepassing is, een meldingsplicht op, zonder dat zij de informatie eerst moeten doorgeven aan de overheidsinstanties die met de controle of het toezicht zijn belast.
In het thans onderzochte ontwerp lijkt daarentegen te worden geëist dat de exploitanten zich eerst tot de kansspelcommissie wenden. In die optiek zou de kansspelcommissie inbreuk kunnen maken op de prerogatieven van de cel voor financiële informatieverwerking.
3. De machtiging die krachtens 7º aan de Koning wordt verleend, is te ruim; de rechtsvorm van de rechtspersoon moet worden bepaald.
Het onderzochte artikel moet worden herzien.
Art. 30
1. De beperking van het aantal lunaparken op het Belgische grondgebied doet, net als die van het aantal casino's, afbreuk aan de vrijheid van vestiging en moet met objectieve redenen kunnen worden omkleed.
In het arrest Schindler van 31 maart 1993 (15) is het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ervan uitgegaan dat loterijen economische activiteiten zijn die binnen de werkingssfeer van het EEG-Verdrag kunnen vallen.
Zo lijkt de Europese Commissie kansspelen niet buiten haar werkterrein te plaatsen; daarbij steunt zij op een aantal bepalingen van het EEG-Verdrag, zoals de vrijheid om diensten te verlenen, het recht van vestiging, het vrije verkeer van goederen, het verlenen van bijzondere of uitsluitende rechten, steunmaatregelen der Staten en de mededingingsvoorwaarden (16).
Tevens moet erop worden gewezen dat de regeling inzake vrijheid van vestiging, wat de behandeling ervan betreft, sinds het arrest Vlassopolou van 7 mei 1991 en het arrest Kraus van 31 maart 1993 geharmoniseerd is naar het model van de vrijheid om diensten te verlenen. Zo is het Hof van oordeel dat artikel 52 (net als artikel 48 trouwens) onverenigbaar is met een nationale maatregel die, ook al kan hij worden toegepast zonder discriminatie op grond van de nationaliteit, de uitoefening van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden kan bemoeilijken of minder aanlokkelijk maken voor de EG-onderdanen, zelfs voor degenen die tot de Lid-Staat behoren die de maatregel heeft uitgevaardigd. Het Hof geeft evenwel toe dat het anders zou zijn indien zulk een maatregel een legitieme doelstelling zou hebben die verenigbaar is met het Verdrag en die zou zijn ingegeven door dwingende redenen van algemeen belang. Zelfs in dat geval moet de toepassing van de betrokken nationale regelgeving er evenwel op gericht zijn om de nagestreefde doelstelling te bereiken en mag ze niet verder gaan dan noodzakelijk is om die doelstelling te bereiken (...) » (17).
Aangezien de afdeling wetgeving van de Raad van State niet over de nodige gegevens beschikt om de beperking van de speelinrichtingen te kunnen beoordelen, behoort de regering nadere uitleg terzake te verschaffen.
2. Het begrip « gemiddeld maximaal verlies » is onduidelijk. Als het verlies maximaal is, kan het niet gemiddeld zijn.
3. Bovendien is de tweede zin in strijd met artikel 7 van het ontwerp, dat de Koning ertoe machtigt om het maximumbedrag te bepalen dat een speler of gokker per door Hem te bepalen speelduur mag verliezen, terwijl artikel 30 bepaalt dat dit maximumbedrag voor lunaparken niet meer dan 1 500 frank per uur en per kansspel mag bedragen en dat de Koning dat bedrag kan aanpassen.
Die bepalingen behoren coherent te worden gemaakt.
Art. 31
Er zij verwezen naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 26 van het ontwerp.
Art. 32
1. In de inleidende zin moet het woord « minstens » vervallen.
Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 36, 39 en 45.
2. De opmerkingen gemaakt onder artikel 27 gelden eveneens voor de onderdelen 3º, 5º, 6º, 7º, 8º en 10º.
3. Onderdeel 9º bepaalt dat voor de afgifte van een vergunning klasse B een « toelating » van het betrokken gemeentebestuur vereist is om op een bepaalde plaats binnen het grondgebied van die gemeente een lunapark te vestigen, doch geeft geen enkele precisering omtrent de redenen waarom zulk een « toelating » vereist is.
Het onderzochte artikel moet worden herzien in het licht van de opmerkingen 2 en 3.
Art. 33
Er zij verwezen naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 28 van het ontwerp.
Afdeling 3
Men schrijve : « Afdeling 3 - Kansspelinrichtingen klasse C ».
Art. 34
Aangezien van de inrichtingen klasse C een begripsomschrijving wordt gegeven, is het overbodig te verwijzen naar het koninklijk besluit van 3 april 1953 en naar de wet van 28 december 1983. Voorts moeten verwijzingen naar een koninklijk besluit dat door de Koning te allen tijde kan worden gewijzigd, vermeden worden.
De bepaling moet als volgt worden gesteld :
« Art. ... De kansspelinrichtingen klasse C zijn inrichtingen waarin maximaal drie kansspelen worden gexploiteerd ».
Art. 35
Er zij verwezen naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 26 van het ontwerp.
Art. 36
Er zij verwezen naar de opmerking gemaakt onder artikel 27, 7º.
Art. 37
Inzake onderdeel 5º zij verwezen naar de opmerking gemaakt onder artikel 28, 5º, van het ontwerp.
Art. 38
De nadere precisering « ... die enige beroepsactiviteit, van welke aard ook, ... wenst uit te oefenen ... » is te ruim geformuleerd; zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld, behoren de activiteiten te worden beperkt tot die welke verband houden met kansspelen.
Men schrijve derhalve :
« ... die gedurende de openingsuren van de speelzaal binnen een kansspelinrichting klasse A of B enige beroepsactiviteit, van welke aard ook, wenst uit te oefenen die verband houdt met het spel, moet ... ».
Art. 39
1. Dit artikel somt de voorwaarden op die vervuld moeten zijn voor het verkrijgen van de vergunning klasse D. Daaruit volgt dat indien aan al die voorwaarden voldaan is, de kansspelcommissie de vergunning in principe moet afgeven.
Het woord « minstens » wekt echter de indruk dat nog andere voorwaarden kunnen worden gesteld. De ontworpen tekst moet worden verduidelijkt.
De vraag rijst of de commissie die vergunning kan intrekken van een personeelslid dat de voorwaarden gesteld in de wet niet nakomt. Artikel 17 van het ontwerp dient explicieter te zijn op dat punt. Indien zulks het geval is, moeten de rechten van verdediging worden bepaald van de personeelsleden van wie de vergunning wordt ingetrokken.
2. De uitdrukking « bewijs van goed gedrag en zeden » is te ruim. Bepaald moet worden welke veroordelingen de weigering of de intrekking van de vergunning rechtvaardigen. Bovendien staat het niet vast dat door alle Lid-Staten van de Europese Unie een bewijs van goed zedelijk gedrag wordt afgegeven.
Art. 40
Deze bepaling bevat veeleer een beginselverklaring dan een rechtsregel.
Art. 42
Inzake onderdeel 3º zij verwezen naar de opmerking gemaakt onder artikel 28, 5º, van het ontwerp.
Art. 44
Er zij verwezen naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 26 van het ontwerp.
Art. 45
1. Onderdeel 5º is zinloos, daar het geen verband houdt met de afgifte van een vergunning voor de exploitatie van een kansspelinrichting.
2. Voor het overige zij verwezen naar de opmerking gemaakt onder artikel 27 van het ontwerp.
Art. 46
Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, gewijzigd bij richtlijn 88/182/EEG van de Raad en bij richtlijn 94/10/EEG van het Europees Parlement en de Raad, bepaalt dat de Lid-Staten vooraf aan de Commissie de ontwerpen voor een technisch voorschrift moeten meedelen, met inbegrip van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een Lid-Staat die verwijzen naar technische specificaties of andere eisen.
De steller van het ontwerp wordt gewezen op die verplichting om de technische normen en regelingen te melden. Deze werkwijze heeft immers aanleiding gegeven tot een belangrijk arrest d.d. 30 april 1996 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (18), waarin dat Hof geoordeeld heeft dat de bepalingen van de voornoemde richtlijn directe werking hebben en bijgevolg door particulieren kunnen worden aangevoerd vóór de nationale rechtscolleges. Volgens het arrest heeft het niet voldoen aan de verplichting tot kennisgeving, wat bij de goedkeuring van de rechtsregel een procedurefout vormt, tot gevolg dat die norm niet kan worden toegepast, zodat ze niet aan particulieren kan worden tegengeworpen.
Gelet op deze rechtspraak behoort artikel 46 van het ontwerp ter kennis te worden gebracht van de Europese Commissie, op voorwaarde evenwel dat dit artikel de technische specificaties bepaalt die nodig zijn voor de erkenning van de speeltoestellen.
Art. 47
1. Onderdeel 3º van deze bepaling is onvoldoende duidelijk.
2. Inzake de onderdelen 5º en 6º, zij verwezen naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 28, 5º en 7º, van het ontwerp.
Het onderzochte artikel moet worden herzien.
Art. 48
1. In deze bepaling wordt geen rekening gehouden met het feit dat de burgerlijke meerderjarigheid op de leeftijd van achttien jaar intreedt en dat eenieder vanaf die leeftijd naar believen alle rechtshandelingen kan verrichten.
Het staat aan het Parlement om te oordelen of die bepaling niet onevenredig is met het nagestreefde doel.
2. Het is niet duidelijk wat wordt bedoeld met de woorden « op hun eigen verzoek », noch aan wie dat verzoek moet worden gericht.
3. Het is verkieslijk de uitdrukking « gerechtelijk raadsman » (19) te gebruiken, veeleer dan de term « raadsman », daar deze laatste kan worden begrepen in de betekenis van « advocaat ».
De steller van het ontwerp moet erop gewezen worden dat er nog andere vormen van vertegenwoordiging en bijstand bestaan dan de wettelijke vertegenwoordiger en de gerechtelijk raadsman.
4. In de commentaar op artikel 48 van het ontwerp wordt het verbod voor magistraten, notarissen en leden van politiediensten om een speelinrichting te bezoeken verantwoord door de aard van hun maatschappelijke functie en de noodzaak om te allen tijde hun financiële en professionele onafhankelijkheid ten aanzien van derden te garanderen.
Het staat aan het Parlement om te oordelen of zulk een verantwoording objectief is en of ze een verschillende behandeling mogelijk maakt zonder dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden.
Art. 49
Er dient te worden nagegaan of de verplichting, voor de exploitanten van casino's en lunaparken, om de naam en het adres van de spelers in een register op te tekenen en om de stukken betreffende de financiële verrichtingen van de spelers te bewaren bestaanbaar is met de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid met artikel 5 van deze wet.
In dat verband is de machtiging die overeenkomstig het vierde lid aan de Koning wordt verleend, bijzonder onduidelijk in zoverre die bepaling voorschrijft dat Hij de nadere regels inzake de registratie van de spelers en van hun spel- en financiële verrichtingen bepaalt. Het doel van de registratie ervan moet uitdrukkelijk worden vermeld in de ontworpen wet.
Ten slotte moet worden beklemtoond dat overeenkomstig artikel 29, § 1, van de voornoemde wet van 8 december 1992 de regering en ook het Parlement de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer om advies kunnen verzoeken over iedere aangelegenheid betreffende de toepassing van de grondbeginselen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 50
De beperking die deze bepaling onder meer stelt op de vrijheid van handel en nijverheid, moet objectief kunnen worden verantwoord en moet evenredig zijn met het nagestreefde doel.
Bovendien geeft deze bepaling niet aan hoe de bankier kan nagaan of de hem gevraagde lening niet zal dienen om speelschulden af te lossen.
Deze bepaling moet grondig worden herzien.
Art. 52
Het woord « horeca » is te elliptisch. Men schrijve :
« Het is de exploitant van een kansspelinrichting klasse A of B verboden maaltijden of dranken aan te bieden, hetzij kosteloos, hetzij tegen lagere prijzen dan die welke de consument aangerekend worden in de hotels, restaurants en cafés. »
Deze opmerking geldt tevens voor andere bepalingen van het ontwerp.
Art. 53
De in deze bepaling vervatte opdracht van bevoegdheid aan de Koning is te ruim en volkomen onnauwkeurig.
De bepaling behoort te worden herzien.
Art. 54
1. Aangezien de ontworpen wet zelf strafrechtelijke straffen bepaalt, is er geen reden om in paragraaf 1 en 2 aan te geven « Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen ».
2. Buitendien behoort in paragraaf 1 te worden aangegeven welke strafbare feiten worden gestraft met de in die paragraaf bepaalde straffen. Overigens behoort in diezelfde paragraaf 1, alsook trouwens in paragraaf 2, de woordvolgorde te worden gewijzigd. Men schrijve : « Met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met geldboete van 100 frank tot 100 000 frank of met één van die straffen alleen wordt gestraft, ... ».
3. In paragraaf 2, 1º, vervange men de woorden « publiciteit » en « toegelaten » respectievelijk door de woorden « reclame » en « toegestane ».
4. In paragraaf 2, 2º, schrijve men : « hij die spelers werft voor een inrichting bedoeld in 1º ».
5. Krachtens artikel 52 is het een exploitant van een kansspelinrichting klasse A of klasse B verboden tegen gunstige prijzen maaltijden of dranken aan te bieden. Dat verbod geldt niet voor de inrichtingen van klasse C.
In paragraaf 2, 3º, behoort dan ook overeenkomstig het voormelde artikel 52 te worden geschreven « ... van een kansspelinrichting klasse A of klasse B ».
6. Bij paragraaf 5 kan men zich afvragen of de term « wanbedrijf » in de enge zin gebruikt is (als onderscheiden van de overtredingen en de misdaden); als zulks niet het geval is, dienen de woorden « strafbaar feit » te worden gebruikt.
7. In paragraaf 7 vervange men het woord « Alle » door het woord « De ».
8. Paragraaf 8 zou duidelijker moeten worden gesteld. Wat moet bijvoorbeeld worden verstaan onder « teruggaven en geldelijke sancties van welke aard ook » ?
Art. 55
1. Er is geen reden om te voorzien in een paragraaf 1, aangezien er geen paragraaf 2 is.
2. Het eerste lid staat bloot aan kritiek :
a) Het is onaanvaardbaar dat de aldus in consignatie gegeven bedragen in geval van intrekking van de vergunning definitief aan de Schatkist vervallen zolang geen procedure is ingesteld waarbij met de billijkheid en de rechten van verdediging rekening wordt gehouden. Daartoe is een rechterlijke beslissing noodzakelijk.
b) Het bedrag van de waarborgen moet in de wet worden bepaald.
Art. 56
Zoals de inspecteur van Financiën in zijn advies van 14 april 1997 heeft opgemerkt, is de regeling inzake de bijdragen in het geheel niet duidelijk.
Zo zou er krachtens artikel 15 van het ontwerp een eerste jaarlijkse bijdrage komen om de oprichtings- en werkingskosten te dekken van de kansspelcommissie (er wordt verwezen naar de commentaar op die bepaling).
Een tweede bijdrage, die naargelang van de soort vergunning vijfjaarlijks of tienjaarlijks zou zijn, zou voor de afgifte van de vergunning worden geïnd (artikel 56, derde lid, van het ontwerp).
Een derde bijdrage zou verschuldigd zijn ter vergoeding van de kosten voor het onderzoek van de aanvraag van een vergunning (artikel 56, eerste lid, van het ontwerp).
Een vierde bijdrage zou verschuldigd zijn om de voorafgaande, periodieke en andere kosten te dekken die samenhangen met de controle op de vergunninghouder (artikel 56, tweede lid, van het ontwerp).
Die bijdragen worden geacht gedekt te zijn door de aan de Deposito- en Consignatiekas gestorte waarborg.
Algemeen gesproken kan men zich vragen stellen over de ware aard van die verschillende bijdragen. Nu eens lijken zij de kosten voor het beheer van dossiers te dekken en zouden zij als vergoedingen of retributies kunnen worden bestempeld; dan weer worden ze geïnd als tegenprestatie voor de afgifte van een vergunning en kunnen ze een belasting vormen.
De afdeling wetgeving heeft in haar advies over een voorstel van wet op het spel (20) het volgende opgemerkt :
« Traditioneel stellen zowel de rechtsleer als de rechtspraak dat van een retributie sprake is wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan :
1º de retributie moet de onmiddellijke tegenprestatie zijn voor een dienst en moet in verhouding staan tot de kostprijs ervan;
2º de retributie moet de tegenprestatie vormen van een dienst die specifiek aan de retributieplichtige wordt verstrekt, doch niet aan de gemeenschap;
3º tot slot moet de retributie de tegenprestatie zijn voor een dienst waarop vrijwillig een beroep is gedaan.
In het onderhavige geval is niet duidelijk waarin de dienst kan bestaan waarvan de exploitanten van speelinrichtingen waarvoor een retributie verschuldigd is, concreet geacht worden de begunstigden te zijn. In dat verband kan bezwaarlijk worden betoogd dat de prestatie van de administratie om inzonderheid de aanvragen om een « toelating » te onderzoeken en de vereiste « toelatingen » en identificatiekaarten uit te reiken, in werkelijkheid een dienst vormt (21). Meer nog, uit de algemene commentaar op de tekst van het voorstel van wet blijkt dat de bij de onderzochte bepaling voorgeschreven retributie in werkelijkheid alleen beoogt te voorzien in de overname van de werkingskosten van de Algemene Administratie van het spel. Bijgevolg blijkt de kwestieuze retributie kennelijk niets van doen te hebben met het begrip « dienst ».
Gesteld zelfs dat de prestatie van de administratie, die ten grondslag ligt aan de retributie voorgeschreven bij de voorgestelde bepaling, als een dienst kan worden aangezien, toch kan ze hoe dan ook niet beschouwd worden als een prestatie die uitsluitend verstrekt wordt ten behoeve van de exploitanten van de betrokken speelinrichtingen. In dit verband valt op te merken dat de ingewikkelde regeling van vergunningen, « toelatingen » en erkenningen voorgeschreven bij het voorstel van wet beoogt de spelers een minimale sociale bescherming te bieden en de gemeenschap te behoeden voor de nadelige gevolgen van een ontregeling van de markt van de kansspelen en voor onwettige praktijken waartoe diezelfde markt aanleiding kan geven, veeleer dan de beroepsbelangen van de exploitanten van de betrokken speelinrichtingen te beschermen (22).
Tot slot valt op te merken dat de exploitanten van de betrokken speelinrichtingen bij de algemene administratie van het spel de vereiste « toelatingen » moeten aanvragen, daar hun exploitatie anders onwettig zou zijn. Het beroep dat gedaan wordt op de diensten van de administratie belast met het onderzoek van de aanvragen om « toelating », kan in dat opzicht niet als vrijwillig worden beschouwd.
Uit het geheel van de voorgaande opmerkingen vloeit voort dat de retributie voorgeschreven bij de voorgestelde bepaling aan geen van de drie voornoemde voorwaarden voldoet. In werkelijkheid gaat het om een belasting bedoeld in artikel 3 van de bijzondere financieringswet.
Als gevolg van het oneigenlijke gebruik van het begrip « retributie » rijst de vraag wat de precieze aard en omvang is van de fiscale bevoegdheid van de Staat ten aanzien van de speelinrichtingen. Het lijdt geen twijfel dat de Staat een belasting kan heffen op speeltafels, alsook op de afgifte van identificatiekaarten voor de personeelsleden van casino's, doch de vraag rijst of de federale wetgever thans nog enige fiscale bevoegdheid bezit inzake speelautomaten, waarvan het voorstel van wet de plaatsing en de exploitatie onder bepaalde voorwaarden en op bepaalde plaatsen toestaat.
Hierop dient ontkennend te worden geantwoord.
Ieder automatisch toestel (23) dienende tot ontspanning geeft overeenkomstig artikel 76, § 1, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen aanleiding tot de heffing van een jaarlijkse forfaitaire belasting, waarvan het bedrag verschilt naargelang van de categorie waartoe het aan belasting onderworpen toestel behoort (24), voor zover dat toestel opgesteld wordt op de openbare weg, in de voor het publiek toegankelijke plaatsen of in privékring (ongeacht of de toegang ertoe al dan niet aan bepaalde formaliteiten is onderworpen).
Die belasting, welke een belasting op de automatische ontspanningstoestellen wordt genoemd, is krachtens artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten (25) sedert 1 januari 1989 (26) een gewestelijke belasting, waarvan alleen de bevoegde gewestelijke instanties de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de belastingvrijstellingen kunnen wijzigen, zulks krachtens artikel 4, § 1, van dezelfde wet (27).
Paragraaf 2, eerste lid, van de voorgestelde bepaling is bijgevolg strijdig met de regels betreffende de verdeling van de bevoegdheden voor belastingzaken tussen de Staat en de gewesten, vastgelegd met toepassing van artikel 177, eerste lid, van de Grondwet. De redactie ervan moet dienovereenkomstig worden herzien, zodat de automatische ontspanningstoestellen buiten de materiële werkingssfeer ervan vallen. »
Deze opmerking geldt in vele opzichten voor het onderzochte artikel.
Art. 57
Deze bepaling is in strijd met de artikelen 3 en 59 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 17 juli 1991. Deze kritiek zou kunnen worden ondervangen door overeenkomstig artikel 45 van dezelfde wetten een begrotingsfonds op te richten.
Art. 58
Als men een wets- of verordeningstekst opheft, dient men ook de wijzigingen te vermelden die deze tekst heeft ondergaan.
Men schrijve :
« Art. ... De wet van 24 oktober 1902 op het spel, gewijzigd bij de wetten van 19 april 1963 en 22 november 1974, alsmede de interpretatieve wet van 14 augustus 1978 worden opgeheven. »
Art. 59
Deze autonome bepaling behoort te worden vervangen door wijzigingsbepalingen.
Artikel 305 van het Strafwetboek en artikel 1 van de wet van 15 juli 1960 tot zedelijke bescherming van de jeugd behoren dan ook aldus te worden gewijzigd dat daarin wordt aangegeven dat ze niet van toepassing zijn op de in de wet bedoelde speelinrichtingen.
Art. 60
1. Los van de opmerkingen die over het begrip « concessieovereenkomst » en over de retributies zijn gemaakt, behoort deze bepaling, met het oog op de rechtszekerheid, aldus te worden aangevuld dat daarin eveneens wordt voorzien in een overgangsregeling voor de andere activiteiten waarvoor men over een vergunning B, C, D of E dient te beschikken.
2. Het is onnodig om tot vijfmaal toe « van deze wet » te schrijven.
Men kan ermee volstaan tweemaal de uitdrukking « inwerkingtreding van de wet » te gebruiken.
Art. 62
Het is niet duidelijk welke logica er achter de inwerkingtreding van sommige bepalingen steekt. Het eerste lid behoort te vervallen.
SLOTOPMERKINGEN
I. Wat de grond betreft
Volgens het voorontwerp van wet wordt de exploitatievergunning voor een speelinrichting in de vorm van een vergunning A, B of C afgegeven door de kansspelcommissie. Het voorontwerp van wet heeft niet tot gevolg dat aan de gemeentelijke autonomie wordt geraakt, in zoverre de wetgever zelf ter zake politie over de kansspelen wil uitoefenen. Deze wetgeving tast de bevoegdheid van de gemeentelijke overheid niet aan, bij voorbeeld die inzake algemene politie en stedebouw.
II. Wat de vorm betreft
1. In de Franse tekst van hoofdstuk IV schrijve men « section première » in plaats van « section 1ère ».
2. De afdelingen dienen met Romeinse cijfers te worden genummerd.
3. De hoofdstukken IX en X dienen onder het opschrift « Slotbepalingen » te worden samengevoegd.
4. De Nederlandse tekst van het ontwerp is vaak zeer slordig en slecht gesteld, vooral doordat hij talrijke fouten tegen het Nederlands bevat, hoofdzakelijk gallicismen in woordgebruik en zinsbouw, waar al sinds jaar en dag op wordt gewezen. Zo bijvoorbeeld « de door de Koning aangeduide leden (art. 13, § 1, tweede lid) »; « vergunning ... : deze laat ... de exploitatie toe (art. 21, 1º tot 5º) »; « de winst in hoofde van de spelers (art. 5) »; « diegene die dergelijke vergunning aanvraagt (art. 17, 1º) »; « Zijn geen kansspelen, in de zin van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten (art. 3, inleidende zin) »; « vereenzelviging » (art. 49, derde lid).
Onder voorbehoud van de voorgaande inhoudelijke opmerkingen worden hierna, bij wijze van voorbeeld, enige tekstvoorstellen gedaan.
In artikel 3 schrijve men in de inleidende zin : « Geen kansspelen in de zin van deze wet zijn : ».
In artikel 3, 1º, schrijve men « die waarmee » in plaats van « deze waarmee » en in 2º en 3º « die welke » in plaats van « deze die » alsook « gokker » in plaats van « wedder ». Deze laatste opmerking geldt voor heel het ontwerp.
In artikel 4, eerste lid, schrijve men « in welke vorm » in plaats van « onder welke vorm ».
Artikel 6 zou beter als volgt worden gesteld : « De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit, per klasse ... waarvan de exploitatie is toegestaan onder de ... ».
In artikel 20 schrijve men « ten minste » in twee woorden.
Het zou beter zijn artikel 23 als volgt te stellen : « Het is eenzelfde natuurlijke of rechtspersoon verboden de vergunningen klasse A, B, C en D enerzijds en de vergunning klasse E anderzijds rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door bemiddeling van een natuurlijke of rechtspersoon te cumuleren. »
In artikel 24 schrijve men « toegestane kansspelen » in plaats van « toegelaten kansspelen » (dezelfde opmerking geldt voor artikel 25, eerste lid, artikel 29 en artikel 30).
In artikel 42, 1º, schrijve men « bijbehorende » in plaats van « bijhorende ».
In artikel 47, 1º, moet het woord « voormeld » geschrapt worden.
De kamer was samengesteld uit :
De heer J.-J. STRYCKMANS, voorzitter;
De heer M. HANOTIAU, kamervoorzitter;
De heer Y. KREINS, staatsrad;
De heren P. GOTHOT en J.-M. FAVRESSE, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevrouw J. GIELISSEN, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door mevrouw P. VANDERNACHT, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer A. LEFEBVRE, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.
De Griffier, | De Voorzitter, |
J. GIELISSEN. | J.-J. STRYCKMANS. |
Voorontwerp van wet op de kansspelen
en de kansspelinrichtingen
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :
1º kansspelen : elk spel of weddenschap, waarbij een ingebrachte inzet van om het even welke aard, hetzij het verlies van deze inzet door minstens één der spelers of wedders, hetzij een winst van om het even welke aard voor minstens één der spelers, wedders of inrichters van het spel of de weddenschap, voor gevolg heeft en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte;
2º exploiteren : in werking stellen of houden, installeren of in stand houden van één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen;
3º kansspelinrichting : de gebouwen of plaatsen waar één of meerdere kansspelen worden geëxploiteerd;
4º exploitant : elke natuurlijke of rechtspersoon die één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen exploiteert of voor wiens rekening één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen worden geëxploiteerd.
Art. 3
Zijn geen kansspelen, in de zin van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten :
1º deze waarmee behendigheid en geoefendheid van het lichaam zijn gemoeid, inzonderheid de spelen betreffende de sportbeoefening, evenmin als de weddenschappen aangegaan ter gelegenheid van deze spelen;
2º deze die aan de speler of wedder geen andere kans van verrijking of stoffelijk voordeel opleveren dan het recht om gratis verder te spelen;
3º deze die louter bij gelegenheid en bij wijze van eenvoudige ontspanning en met uiterst geringe inzet worden gespeeld mits deze tevens aan de speler of wedder slechts een kans van zeer beperkte verrijking of een stoffelijk voordeel van zeer geringe waarde opleveren;
4º de loterijen.
Art. 4
Het is verboden, onder welke vorm, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook, één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen te exploiteren tenzij deze zijn toegelaten door deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
Niemand mag zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de Kansspelcommissie één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen exploiteren of veranderen.
Art. 5
De kansspelinrichtingen worden in drie klassen ingedeeld, nl. spelinrichtingen klasse A of casino's, spelinrichtingen klasse B of lunaparken, spelinrichtingen klasse C of drankslijterijen, naargelang de aard en het aantal kansspelen dat zij mogen exploiteren, de hoegrootheid van het maximumbedrag van inzet, het verlies en de winst in hoofde van de spelers en wedders bij elk kansspel en de aard der in de respectieve inrichtingen toegelaten nevenactiviteiten.
Art. 6
De Koning bij in Ministerraad overlegd besluit, bepaalt per klasse van kansspelinrichting de lijst van kansspelen en het aantal kansspelen waarvan de exploitatie is toegelaten onder de voorwaarden van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
Art. 7
De Koning bepaalt voor elk kansspel geëxploiteerd in een instelling van klasse B en C per speelkans het maximumbedrag van inzet, verlies en winst in hoofde van de spelers en wedders. Hij kan tevens het maximaal verliesbedrag bepalen dat een speler of wedder per door Hem te bepalen gespeelde tijdsduur mag lijden.
Hij kan deze elementen eveneens bepalen voor kansspelen geëxploiteerd in een instelling van klasse A.
HOOFDSTUK II
De Kansspelcommissie
Art. 8
Bij het ministerie van Justitie wordt onder de benaming « Kansspelcommissie » een autonoom advies-, beslissings- en controleorganisme van het kansspel opgericht waarvan de zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Het secretariaat van deze Commissie wordt waargenomen door de personeelsleden van het ministerie van Justitie.
Art. 9
§ 1. De Commissie bestaat uit 9 leden, onder wie een magistraat die het voorzitterschap waarneemt en evenveel plaatsvervangende leden.
§ 2. De Commissie is, benevens de Voorzitter samengesteld als volgt :
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van het ministerie van Justitie;
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van het ministerie van Financiën;
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van het ministerie van Economische Zaken.
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
§ 3. De Voorzitter en zijn plaatsvervanger worden benoemd door de Koning, bij in Ministerraad overleg besluit, op voordracht van de minister van Justitie uit de Nederlandstalige of Franstalige magistraten of eremagistraten die overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs hebben geleverd van de kennis van de Franse, respectievelijk Nederlandse taal.
De Voorzitter oefent zijn functie voltijds uit.
Tijdens de duur van zijn mandaat mag hij geen andere beroepsbezigheid uitoefenen.
In zijn vervanging als magistraat wordt voorzien door een benoeming in overtal. Wanneer het een korpschef betreft, wordt in zijn vervanging voorzien door de benoeming in overtal van een magistraat tot de onmiddellijk lagere rang.
De beoogde magistraat behoudt zijn plaats op de ranglijst en blijft zijn wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen genieten. Gedurende de duur van zijn mandaat wordt hij geacht zijn ambt te hebben uitgeoefend.
Hij neemt zijn plaats op de ranglijst weer in van het ogenblik af dat hij zijn mandaat neerlegt.
§ 4. De leden worden aangeduid voor een hernieuwbare periode van 5 jaar.
§ 5. Buiten de reis- en verblijfkosten ontvangen de Commissieleden en hun plaatsvervangers per vergadering een zitpenning, waarvan de minister van Justitie het bedrag vaststelt.
De deskundigen wier medewerking door de Commissie wordt gevorderd of die de leden bijstaan welke belast zijn met een onderzoek ter plaatse, kunnen worden vergoed op de wijze bepaald door de minister van Justitie.
Art. 10
Om tot effectief, dan wel plaatsvervangend lid van de Commissie te worden benoemd en het te blijven, moeten zij aan de volgende voorwaarden voldoen :
1º Belg zijn;
2º de burgerlijke en politieke rechten genieten en van goed zedelijk gedrag zijn;
3º tenvolle 35 jaar oud zijn;
4º zijn woonplaats in België hebben;
5º geen functie hebben uitgeoefend of uitoefenen in een kansspelinrichting of enig rechtstreeks of onrechtstreeks belang, van welke aard ook, hebben in de exploitatie van dergelijke inrichting of in een andere vergunningsplichtige activiteit als bedoeld in deze wet;
6º geen titularis zijn van een verkozen mandaat op gemeentelijk, provinciaal, regionaal of federaal vlak;
7º gedurende ten minste tien jaar een juridische, administratieve of academische functie in de publieke sector uitoefenen;
De leden en de plaatsvervangende leden van de Commissie mogen binnen een termijn van vijf jaar na de beëindiging van hun mandaat in de Commissie geen functie uitoefenen in een kansspelinrichting of enig rechtstreeks of onrechtstreeks belang, van welke aard ook, hebben in de exploitatie van dergelijke inrichting.
Art. 11
Wanneer de Voorzitter of een effectief lid verhinderd is of afwezig alsmede in het geval dat zijn mandaat openvalt, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger.
Het effectief of het plaatsvervangend lid waarvan het mandaat een einde neemt voor het verstrijken van de termijn van 5 jaar, wordt volgens de in artikelen 9 en 10 bedoelde procedures vervangen door een effectief of plaatsvervangend lid dat voor de rest van de termijn wordt gekozen.
Art. 12
Het is de leden van de Commissie verboden aanwezig te zijn bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
Art. 13
§ 1. De Commissie wordt bijgestaan door een Secretariaat. Zij mag bovendien voor het vervullen van al haar taken een beroep doen op de medewerking van deskundigen.
Zij mag één of meer van haar leden, eventueel bijgestaan door deskundigen of personeelsleden van haar Secretariaat, belasten met de uitvoering van een onderzoek ter plaatse. De voorzitter en de leden van de Commissie, evenals de door de Koning aangeduide leden van het Secretariaat hebben in dat geval de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.
Ze hebben toegang tot alle plaatsen waarvan ze redelijkerwijze kunnen vermoeden dat er kansspelen worden geëxploiteerd.
Ze kunnen onder meer mededeling eisen van elk document dat hen bij hun onderzoek kan nuttig zijn.
Zij kunnen zich alle bijkomende inlichtingen laten verstrekken die zij nuttig achten, vanwege de exploitanten en hun personeel, alsook van de politiediensten en de administratieve staatsdiensten.
Zij kunnen overgaan tot inbeslagname van alles wat nodig is om een inbreuk te bewijzen of om de mededaders of medeplichtigen te zoeken en van meer in het bijzonder : documenten, stukken, boeken, kansspelen.
Zij kunnen zich, mits voorafgaandelijk machtiging van de politierechter, toegang verschaffen tot de bewoonde lokalen als zij redenen hebben om aan te nemen dat er een inbreuk bestaat.
Zij kunnen voor een onderzoek ter plaatse bijstand vragen van de gemeentepolitie, de rijkswacht of de gerechtelijke politie.
§ 2. De Commissie doet bij de procureur des Konings aangifte van elk misdrijf waarvan zij kennis heeft.
De inbreuken worden vastgesteld door middel van processen-verbaal die bewijskracht hebben tot het tegendeel bewezen is.
De agenten en officieren van gerechtelijke politie maken aan de Voorzitter van de Commissie steeds een afschrift over van de processen-verbaal van alle klachten of aangiften, alsmede van alle verkregen inlichtingen en gedane vaststellingen die verband houden met de exploitatie van kansspelen en kansspelinrichtingen en de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
De Commissie dient ieder jaar een verslag over haar werkzaamheden in bij de ministers van Justitie, Financiën, Binnenlandse Zaken en Economische Zaken.
Art. 14
Onverminderd Artikel 13, § 2, zijn de leden van de Commissie en het Secretariaat en de deskundigen om wier medewerking is verzocht, verplicht om het vertrouwelijk karakter te bewaren van de feiten, de handelingen of de inlichtingen waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis hebben.
Elke inbreuk hierop wordt gestraft met de straffen voorzien in artikel 458 van het Strafwetboek.
Wanneer een onderzoek verricht door een fiscale administratie evenwel concrete elementen aan het licht brengt die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een fiscale fraude, kan de directeur-generaal van die administratie met instemming van de administrateur-generaal van de belastingen en van de adjunct-administrateur-generaal van de belastingen aan de Commissie vragen hem alle documenten over te leggen die zij in haar bezit heeft, alsook alle inlichtingen die hij nuttig acht om de vaststelling en de inning van de belastingen door de Staat te waarborgen.
De akten, stukken, registers, documenten en gegevens betreffende gerechtelijke procedures mogen niet worden overgelegd zonder de uitdrukkelijke toestemming van de procureur-generaal.
De Commissie stelt de minister van Financiën onverwijld ervan in kennis dat zij bij een organisatie die zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme gericht op fiscale fraude.
Art. 15
De oprichtings- en werkingskosten van de Commissie en haar Secretariaat zijn volledig ten laste van de houders van de vergunningen klasse A, B, C, D en E. De Koning bepaalt, per klasse van de vergunning, de hoogte van de jaarlijkse bijdrage en de betalingsmodaliteiten. Hij kan deze bijdrage laten afhangen van het aantal en de soort kansspelen waarvoor een vergunning werd afgeleverd.
Art. 16
1º De Commissie adviseert de ministers van Justitie, Financiën, Binnenlandse Zaken en Economie met betrekking tot de uitvoering van deze wet en alle andere zaken aangaande de exploitatie van kansspelen en kansspelinrichtingen.
2º De Commissie controleert de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten evenals de naleving van de vergunningsvoorwaarden.
3º De Commissie verleent de vergunningen klasse A, B, C, D en E.
4º De Commissie is de controle- en toezichthoudende overheid, zoals bedoeld in artikel 21 en 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, en zal de Cel voor Financiële Informatieverwerking op de hoogte brengen van feiten die in aanmerking komen als witwassen van geld.
Zij ontvangt de notificaties van de operaties, zoals bedoeld in artikelen 28, 6º en 33, 6º van deze wet en is belast met de controle van de nuttige maatregelen, door de exploitanten genomen in het opsporen van de identiteit van diegenen die opdracht gaven tot een speloperatie.
De Koning bepaalt de operaties die moeten worden medegedeeld en de procedure die moet worden gevolgd.
De exploitanten van de kansspelinrichtingen klasse A en B wijzen één of meerdere personen aan die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de anti-witwasvoorschriften in de inrichting en nemen tevens de nodige maatregelen om hun personeel met deze voorschriften vertrouwd te maken. De aangewezen personen zijn vooral belast met de vaststelling van de procedures voor interne controle, informatieverstrekking en recentralisatie om verrichtingen die met het witwassen van geld verband houden, te voorkomen, op te sporen en te verhinderen.
Art. 17
De Commissie kan :
1º bij gemotiveerde beslissing en op de wijze hieronder bepaald, een exploitatie- of andere vergunning uitreiken aan diegene die dergelijke vergunning aanvraagt;
2º bij gemotiveerde beslissing en op de wijze die de Koning bepaalt, de waarschuwingen uitspreken, de toegekende vergunning geheel of gedeeltelijk schorsen voor bepaalde duur of intrekken en een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van één of meerdere kansspelen opleggen in geval de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten of de geldende vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd;
Art. 18
Binnen de maand na haar instelling, stelt de Commissie haar intern reglement op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de minister van Justitie, de minister van Financiën, de minister van Economische Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken.
De Commissie beraadslaagt slechts dan op geldige wijze, wanneer ten minste de meerderheid van haar leden aanwezig is. Zij beslist bij volstrekte meerderheid. Bij staking van de stemmen is de stem van de Voorzitter of bij diens afwezigheid, van zijn plaatsvervanger doorslaggevend.
Art. 19
De Koning bepaalt de modaliteiten betreffende de organisatie en de werking van de Commissie en de samenstelling, organisatie en werking van het Secretariaat
Art. 20
Tenminste éénmaal per jaar ontmoet de Commissie de vertegenwoordigers van de exploitanten, in een overlegcomité, waarvan de samenstelling en de werkingsmodaliteiten door de Koning worden vastgesteld.
HOOFDSTUK III
Vergunningen
Art. 21
Er bestaan vijf soorten vergunningen :
1º vergunning klasse A : deze laat voor hernieuwbare periodes van 15 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een spelinrichting klasse A of casino;
2º vergunning klasse B : deze laat voor hernieuwbare periodes van 5 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een spelinrichting klasse B of lunapark;
3º vergunning klasse C : deze laat voor hernieuwbare periodes van 5 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een spelinrichting klasse C of drankslijterij;
4º vergunning klasse D : deze laat voor hernieuwbare periodes van 5 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de houder ervan toe een beroepsactiviteit, van welke aard ook, uit te oefenen in een kansspelinrichting klasse A of B;
5º vergunning klasse E : deze laat voor hernieuwbare periodes van 10 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de verkoop, verhuur, levering, ter beschikking stelling op enigerlei wijze, invoer, uitvoer, productie, onderhouds- en hersteldiensten inzake kansspelen en kansspelbenodigdheden toe.
Art. 22
De toegekende vergunningen kunnen niet worden overgedragen.
Art. 23
Er is een verbod van cumulatie van de vergunningen klasse A, B, C en D enerzijds en de vergunning klasse E anderzijds, in hoofde van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door bemiddeling van een natuurlijke of rechtspersoon.
Niemand kan houder zijn van meer dan 3 vergunningen klasse A of van meer dan 10 vergunningen klasse B.
HOOFDSTUK IV
Kansspelinrichtingen
AFDELING 1
De kansspelinrichtingen klasse A
of de casino's
Art. 24
De kansspelinrichtingen klasse A of casino's zijn inrichtingen waarbinnen de door de Koning toegelaten kansspelen worden geëxploiteerd en waar tevens socio-culturele activiteiten, zoals voorstellingen, tentoonstellingen, congressen, en horeca-activiteiten, worden georganiseerd.
Art. 25
Het totaal aantal toegelaten kansspelinrichtingen klasse A is beperkt tot 9.
Een kansspelinrichting klasse A kan slechts worden geëxploiteerd op het grondgebied van de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke, Middelkerke, Namur, Oostende, Spa en één van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk gebied. Per gemeente kan slechts één kansspelinrichting worden geëxploiteerd. Daartoe zal de gemeente een concessieovereenkomst afsluiten met een kandidaat-exploitant.
De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden bepalen waaraan een concessieovereenkomst dient te voldoen.
Art. 26
De Kansspelcommissie dient na te gaan of de aanvrager aan de voorwaarden gesteld in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten voldoet en kan bijzondere voorwaarden opleggen.
De Kansspelcommissie kan eveneens, voor zover zij dit nuttig acht, een bijkomend onderzoek naar de morele eerbaarheid van de natuurlijke persoon of personen of van de bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de rechtspersoon die de exploitaitieaanvraag indiende, bevelen.
De kansspelcommissie kan beslissen de aanvrager te horen.
De aanvrager moet, op zijn verzoek, worden gehoord door de Kansspelcommissie.
Art. 27
Om een vergunning klasse A te kunnen verkrijgen en te behouden dient de aanvrager aan de volgende algemene voorwaarden te voldoen :
1º als natuurlijk persoon dient hij onderdaan te zijn van een lidstaat van de Europse Gemeenschap; als rechtspersoon dient hij deze hoedanigheid te hebben naar Belgisch recht of naar het recht van één der lidstaten van de Europese Gemeenschap;
2º als natuurlijk persoon moet hij volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en dient hij het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden; als rechtspersoon moet elke bestuurder of zaakvoerder volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en het bewijs leveren van goed gedrag en zeden;
3º als natuurlijk persoon, die op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of via een rechtspersoon, deelneemt aan de exploitatie of de huisvesting van een kansspelinrichting klasse A, moet hij ten allen tijde op blijvende en ondubbelzinnige wijze kunnen worden geïdentificeerd en gekend zijn bij de Commissie;
4º hij dient de Commissie in de mogelijkheid te stellen alle andere natuurlijke personen, die op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of via een rechtspersoon, deelnemen aan de exploitatie of de huisvesting van een kansspelinrichting klasse A, ten allen tijde, op blijvende en ondubbelzinnige wijze te idenficeren en te kennen;
5º hij dient een concessieovereenkomst, al dan niet onder opschortende voorwaarde van het verkrijgen van de nodige vergunning klasse A, met de gemeentelijke overheid van de gemeente waar de kansspelinrichting klasse A zou worden gevestigd, voor te leggen;
6º hij moet het sluitend bewijs hebben geleverd van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht en de Kansspelcommissie stipt en ten allen tijde alle inlichtingen verschaffen die haar in de mogelijkheid stellen om de transparantie van de financiële structuren van de exploitatie en het aandeelhouderschap evenals de latere wijzigingen daaromtrent te controleren;
7º hij dient ten laatste één maand na het toekennen van de vergunning klasse A het bewijs te leveren te zijn ingeschreven in het handelsregister van het rechtsgebied waar de kansspelinrichting klasse A wordt uitgebaat, alsook van de vestiging van zijn maatschappelijke, minstens zijn regionale, zetel, in datzelfde rechtsgebied;
8º hij moet de ruimte waar de kansspelen worden geëxploiteerd volledig en strikt scheiden van de ruimten met andere bestemming binnen het casino en van de voor het publiek toegankelijke ruimten buiten het casino in die zin dat er van buiten de speelzaal geen enkel zicht mogelijk mag zijn op de kansspelen; het is de exploitant evenwel toegestaan een bar en/of restaurant te exploiteren in de speelzaal of de exploitatie hiervan aan derden toe te kennen;
9º hij mag de locatie van de spelinrichting klasse A niet situeren op maatschappelijk ongeschikte plaatsen zoals ondermeer in de nabijheid van onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, plaatsen in hoofdzaak bezocht door jongeren, plaatsen dienstig voor erediensten;
10º hij moet, als natuurlijk persoon en als rechtspersoon, steeds alle op hem toepasselijke wetgevingen naleven.
Art. 28
De Koning bepaalt op advies van de Kansspelcommissie :
1º de vorm van de vergunning klasse A;
2º de vorm- en onderzoeksregels voor de vergunningsaanvragen;
3º de beheers- en werkingsregels van de kansspelinrichtingen klasse A, met dien verstande dat de boekhouding van de spelverrichtingen moet worden apart gehouden van de andere activiteiten die deze spelinrichting zou beoefenen;
4º de werkingsregels van de kansspelen;
5º de regels van toezicht en controle inzonderheid door een geschikt informaticasysteem;
6º de verrichtingen of voorgenomen verrichtingen, waarvan vermoed wordt dat zij dienen voor het witwassen van geld, die onmiddellijk aan de Kansspelcommissie moeten worden gemeld;
7º de rechtsvorm die de rechtspersoon moet hebben aangenomen evenals de vereisten gesteld aan de financiële structuur.
AFDELING 2
De kansspelinrichtingen klasse B
of de lunaparken
Art. 29
De kansspelinrichtingen klasse B of lunaparken zijn inrichtingen waarbinnen de door de Koning toegelaten kansspelen worden geëxploiteerd.
Art. 30
Het totaal aantal toegelaten kansspelinrichtingen klasse B is beperkt tot 200. Het gemiddeld maximaal verlies per uur, per kansspel en per speler in deze inrichtingen mag niet hoger zijn dan 1 500 frank, bedrag dat kan worden aangepast door de Koning.
Art. 31
De Kansspelcommissie dient na te gaan of de aanvrager aan de voorwaarden gesteld in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten voldoet en kan bijzondere voorwaarden opleggen.
De Kansspelcommissie kan eveneens, voor zover zij dit nuttig acht, een bijkomend onderzoek naar de morele eerbaarheid van de natuurlijke persoon of personen of van de bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de rechtspersoon die de exploitatieaanvraag indiende, bevelen.
De kansspelcommissie kan beslissen de aanvrager te horen.
De aanvrager moet, op zijn verzoek, worden gehoord door de Kansspelcommissie.
Art. 32
Om een vergunning klasse B te kunnen verkrijgen en te behouden dient de aanvrager minstens aan de volgende voorwaarden te voldoen :
1º als natuurlijk persoon dient hij onderdaan te zijn van een lidstaat van de Europse Gemeenschap; als rechtspersoon dient hij deze hoedanigheid te hebben naar Belgisch recht of naar het recht van één der lidstaten van de Europese Gemeenschap;
2º als natuurlijk persoon moet hij volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en dient hij het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden; als rechtspersoon moet elke bestuurder of zaakvoerder volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en het bewijs leveren van goed gedrag en zeden;
3º als natuurlijk persoon, die op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of via een rechtspersoon, deelneemt aan de exploitatie of de huisvesting van een kansspelinrichting klasse B, moet hij ten allen tijde op blijvende en ondubbelzinnige wijze kunnen worden geïdentificeerd en gekend zijn bij de Commissie;
4º il doit mettre la Commission en mesure d'identifier en permanence et sans équivoque et de connaître l'identité de toutes les autres personnes physiques qui participent, quelle que soit la manière, soit directement ou indirectement, soit personnellement ou par l'intermédiaire d'une personne morale, à l'exploitation ou à l'hébergement d'un établissement de jeux de hasard de classe B;
5º hij moet het sluitend bewijs hebben geleverd van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht en de Kansspelcommissie stipt en ten allen tijde alle inlichtingen verschaffen die haar in de mogelijkheid stellen om de transparantie van de financiële structuren van de exploitatie en het aandeelhouderschap even-als de latere wijzigingen daaromtrent te controleren;
6º hij dient ten laatste één maand na het toekennen van de vergunning klasse B het bewijs te leveren te zijn ingeschreven in het handelsregister van het rechtsgebied waar de kansspelinrichting klasse B wordt uitgebaat, alsook van de vestiging van zijn maatschappelijke, minstens zijn regionale, zetel, in datzelfde rechtsgebied;
7º hij moet de ruimte waar de kansspelen worden geëxploiteerd volledig en strikt scheiden van de ruimten met andere bestemming binnen de kansspelinrichting klasse B en van de voor het publiek toegankelijke ruimten buiten de kansspelinrichting klasse B in die zin dat er van buiten de speelzaal geen enkel zicht mogelijk mag zijn op de kansspelen; het is de exploitant niet toegestaan een bar en/of restaurant te exploiteren in de speelzaal of de exploitatie hiervan aan derden toe te staan;
8º hij mag de locatie van de spelinrichting klasse B niet situeren op maatschappelijk ongeschikte plaatsen zoals ondermeer in de nabijheid van onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, plaatsen in hoofdzaak bezocht door jongeren, plaatsen dienstig voor erediensten;
9º hij moet beschikken over een toelating van het betrokken gemeentebestuur om in die gemeente en op die bepaalde plaats een spelinrichting klasse B in te planten;
10º hij moet, als natuurlijk persoon en als rechtspersoon, steeds alle op hem toepasselijke wetgevingen naleven.
Art. 33
De Koning bepaalt op advies van de Kansspelcommissie :
1º de vorm van de vergunning klasse B;
2º de vorm- en onderzoeksregels voor de vergunningsaanvragen;
3º de beheers- en werkingsregels van de kansspelinrichtingen klasse B, met dien verstande dat de boekhouding van de spelverrichtingen moet worden apart gehouden van de andere activiteiten die deze spelinrichting zou beoefenen;
4º de werkingsregels van de kansspelen;
5º de regels van toezicht en controle inzonderheid door een geschikt informaticasysteem;
6º de verrichtingen of voorgenomen verrichtingen, die aanleiding geven tot het vermoeden van witwassen van geld en die onmiddellijk aan de Kansspelcommissie moeten worden gemeld;
7º de rechtsvorm die de rechtspersoon moet hebben aangenomen evenals de vereisten gesteld aan de financiële structuur.
AFDELING 3
De kansspelinrichtingen klasse C
of de drankslijterijen
Art. 34
De kansspelinrichtingen klasse C of drankslijterijen zijn inrichtingen waar drank, ongeacht de aard ervan, voor gebruik ter plaatse wordt verkocht en welke zijn onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 april 1953 tot samenordening van de wetsbepalingen inzake de slijterij van gegiste dranken of aan de bepalingen van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en het vergunningsrecht, en waarbinnen kansspelen, met een maximum van drie, mogen worden geëxploiteerd.
Art. 35
De Kansspelcommissie dient na te gaan of de aanvrager aan de voorwaarden gesteld in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten voldoet en kan bijzondere voorwaarden opleggen.
De Kansspelcommissie kan eveneens, voor zover zij dit nuttig acht, een bijkomend onderzoek naar de morele eerbaarheid van de natuurlijke persoon of personen of van de bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de rechtspersoon die de exploitaitieaanvraag indiende, bevelen.
De kansspelcommissie kan beslissen de aanvrager te horen.
De aanvrager moet, op zijn verzoek, worden gehoord door de Kansspelcommissie.
Art. 36
Om een vergunning klasse C te kunnen verkrijgen en te behouden dient de aanvrager minstens aan de volgende algemene voorwaarden te voldoen :
1º als natuurlijk persoon moet hij volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en dient hij het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden; als rechtspersoon moet elke bestuurder of zaakvoerder volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden;
2º hij dient ten laatste één maand na het toekennen van de vergunning klasse C het bewijs te leveren te zijn ingeschreven in het handelsregister van het rechtsgebied waar de kansspelinrichting klasse C wordt uitgebaat, alsook van de vestiging van zijn maatschappelijke, minstens zijn regionale, zetel, in datzelfde rechtsgebied.
Art. 37
De Koning bepaalt op advies van de Kansspelcommissie :
1º de vorm van de vergunning klasse C;
2º de vorm- en onderzoeksregels voor de vergunningsaanvragen;
3º de beheers- en werkingsregels van de kansspelinrichtingen klasse C, met dien verstande dat de boekhouding van de spelverrichtingen moet worden apart gehouden van de andere activiteiten die deze spelinrichting zou beoefenen;
4º de werkingsregels van de kansspelen;
5º de regels van toezicht en controle inzonderheid door een geschikt informaticasysteem.
AFDELING 4
Het personeel
Art. 38
Elke persoon die enige beroepsactiviteit, van welke aard ook, gedurende de openingsuren van de speelzaal binnen een kansspelinrichting klasse A of B wenst uit te oefenen, moet beschikken over een vergunning klasse D waarvan hij het bewijs, in de vorm van een identificatiekaart, permanent en zichtbaar moet dragen.
Art. 39
Om een vergunning klasse D te kunnen verkrijgen en te behouden dient de aanvrager minstens onderdaan te zijn van een lidstaat van de Europese Gemeenschap en volledig te beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en dient hij ten allen tijde het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden;.
Art. 40
De exploitant waakt erover dat het door hem aangestelde personeel voldoet aan de eisen die noodzakelijk zijn voor een goed en veilig spelverloop en beschikt over een voor hun functie voldoende opleiding.
Art. 41
Het is het personeel verboden persoonlijk of via tussenpersonen deel te nemen aan de geëxploiteerde kansspelen, op te treden als bankhouder, geldelijke of materiële vergoedingen anders dan uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst aan te nemen of enige vorm van lening of krediet aan de spelers of wedders toe te staan.
Art. 42
De Koning bepaalt op advies van de Kansspelcommissie :
1º de vorm van de vergunning klasse D en de bijhorende identificatiekaart;
2º de vorm- en onderzoeksregels voor de vergunningsaanvragen;
3º de regels van toezicht en controle.
HOOFDSTUK V
De verkoop, verhuur, levering, terbeschikkingstelling op enigerlei wijze, invoer, uitvoer, productie, onderhouds- en hersteldiensten inzake kansspelen en kansspelbenodigdheden
Art. 43
De verkoop, verhuur, levering, terbeschikkingstelling op enigerlei wijze, invoer, uitvoer, productie, onderhouds- en hersteldiensten inzake kansspelen en kansspelbenodigdheden kan slechts gebeuren na toekenning van een vergunning klasse E.
Art. 44
De Kansspelcommissie dient na te gaan of de aanvrager aan de voorwaarden gesteld in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten voldoet en kan bijzondere voorwaarden opleggen.
De Kansspelcommissie kan eveneens, voor zover zij dit nuttig acht, een bijkomend onderzoek naar de morele eerbaarheid van de natuurlijke persoon of personen of van de bestuurders, zaakvoerders of vennoten van de rechtspersoon die de exploitaiteaanvraag indiende, bevelen.
De Kansspelcommissie kan beslissen de aanvrager te horen.
De aanvrager moet, op zijn verzoek, worden gehoord door de Kansspelcommissie.
Art. 45
Om een vergunning klasse E te kunnen verkrijgen en te behouden dient de aanvrager minstens aan de volgende algemene voorwaarden te voldoen :
1º als natuurlijk persoon dient hij onderdaan te zijn van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap; als rechtsperoon dient hij deze hoedanigheid te hebben naar Belgisch recht of naar het recht van één der Lid-Staten van de Europese Gemeenschap;
2º als natuurlijk persoon moet hij volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en dient hij het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden; als rechtspersoon moet elke bestuurder of zaakvoerder volledig beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en het bewijs te leveren van goed gedrag en zeden;
3º hij moet het sluitend bewijs hebben geleverd van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht en de Kansspelcommissie stipt en ten allen tijde alle inlichtingen verschaffen die haar in de mogelijkheid stellen om de transparantie van de financiële structuren van de exploitatie en het aandeelhouderschap evenals de latere wijzigingen daaromtrent te controleren;
4º als natuurlijk persoon, die op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of via een rechtspersoon, deelneemt aan de exploitatie of de huisvesting van een activiteit onderworpen aan een vergunning klasse E, moet hij ten allen tijde op blijvende en ondubbelzinnige wijze kunnen worden geïdentificeerd en gekend zijn bij de Commissie;
5º hij dient de Commissie in de mogelijkheid te stellen alle andere natuurlijke personen, die op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of via een rechtspersoon, deelnemen aan de exploitatie of de huisvesting van een activiteit onderworpen aan een vergunning klasse E, ten allen tijde, op blijvende en ondubbelzinnige wijze te identificeren en te kennen;
6º hij moet, als natuurlijke persoon en als rechtspersoon, steeds alle op hem toepasselijke wetgevingen naleven.
Art. 46
Elk model van materiaal of van toestel dat men wil gebruiken in een kansspelinrichting van klasse A, B of C, ingevoerd of vervaardigd binnen de grenzen en de voorwaarden van een vergunning klasse E, moet, voor de tekoopstelling of de exploitatie ervan op Belgisch grondgebied, op eensluidend advies van de Dienst Metrologie van het ministerie van Economische Zaken, door de Kansspelcommissie worden goedgekeurd, waarna ten bewijze daarvan een vergunning wordt uitgereikt.
Art. 47
De Koning bepaalt op advies van de Kansspelcommissie :
1º de vorm van de vergunningen klasse E en de vergunningen bedoeld in artikel 46 voormeld;
2º de vorm en de onderzoeksregels voor de vergunningsaanvragen;
3º de controleprocedures die de goedkeuring voorafgaan;
4º de werkingsregels van de kansspelen;
5º de regels van toezicht en controle inzonderheid door een geschikt informaticasysteem;
6º de rechtsvorm die de rechtspersoon moet hebben aangenomen evenals de vereisten gesteld aan de financiële structuur.
HOOFDSTUK VI
Maatregelen ter bescherming van spelers en wedders
Art. 48
De toegang tot de kansspelinrichtingen klasse A en B en het beoefenen van kansspelen in de kansspelinrichtingen klasse C is verboden voor personen onder de 21 jaar, voor personen boven de 21 jaar op hun eigen verzoek of, ingeval zij onbekwaam werden verklaard, op verzoek van hun wettelijke vertegenwoordiger of raadsman, evenals voor magistraten, notarissen en leden van politiediensten.
Art. 49
De toegang tot de speelzalen van de kansspelinrichtingen klasse A en B is slechts toegelaten op vertoon door de betrokken persoon van zijn identiteitskaart en mits registratie van de volledige naam en het adres door de exploitant.
Indien wordt betwijfeld of deze persoon voor eigen rekening handelt, of indien vaststaat dat hij niet voor eigen rekening handelt, moeten alle nuttige maatregelen worden getroffen om informatie te verkrijgen omtrent de ware identiteit van de opdrachtgever.
Een afschrift van het bewijsstuk dat voor de vereenzelviging van de speler heeft gediend evenals het origineel of afschrift van de registraties, borderellen en stukken van de financiële verrichtingen van de speler worden gedurende ten minste vijf jaar na de laatste spelverrichting bewaard.
De Koning bepaalt en organiseert op advies van de Kansspelcommissie, de praktische toelatings- en registratiemodaliteiten van de spelers en de registratiemodaliteiten van hun spel- en financiële verrichtingen.
Art. 50
Het is verboden aan wie dan ook op te treden als bankhouder, enige vorm van lening, krediet, geldelijke of materiële transactie, ter betaling van enige inzet of verlies aan de spelers of wedders toe te staan.
Art. 51
De kansspelen mogen enkel worden uitgeoefend met contant betaalde speelpenningen of -fiches, eigen aan en uitsluitend verschaft door en binnen de kwestieuze kansspelinrichting of met muntstukken.
Art. 52
Het is de exploitant van de kansspelinrichtingen klasse A en klasse B verboden maaltijden of dranken, gratis of onder de binnen de horeca gangbare prijzen voor de consument, aan te bieden.
Art. 53
De Koning vaardigt, op advies van de Commissie, alle nuttige maatregelen uit ter beperking en bestrijding van spelverslaving, zo ondermeer, door het opstellen van een deontologische code voor kansspelinrichtingen en de voorlichting van het publiek.
HOOFDSTUK VII
Strafbepalingen
Art. 54
§ 1. Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met een geldboete van 100 frank tot 100 000 frank of met één van die straffen alleen :
hij die de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten of de vergunningsvoorwaarden niet naleeft;
§ 2. Onverminderd de toepassing van de in het Strafwetboek gestelde straffen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot drie jaar en met een geldboete van 26 frank tot 25 000 frank of met één van die straffen alleen :
1º hij die door welk middel ook publiciteit maakt voor een door de wet verboden of krachtens de wet niet uitdrukkelijk toegelaten kansspelinrichting of voor een gelijksoortige inrichting, in een vreemd land gelegen;
2º hij die, voor dergelijke inrichtingen, zich bezig houdt met het werven van spelers;
3º hij die, als exploitant van de kansspelinrichtingen klasse A en C, maaltijden of dranken, gratis of onder de binnen de horeca gangbare prijzen voor de consument, aanbiedt.
§ 3. Voorgaande straffen kunnen worden verdubbeld :
1º ingeval van herhaling binnen de vijf jaar volgend op een veroordeling krachtens deze wet of haar uitvoeringsbesluiten;
2º ingeval het wanbedrijf werd gepleegd ten opzichte van een persoon beneden de 18 jaar.
§ 4. In de gevallen in de vorige leden omschreven kan de schuldige bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33 van het Strafwetboek.
§ 5. In elk geval van wanbedrijf, worden verbeurd verklaard : de gelden of geldwaardige papieren, bij het spel ingezet, alsmede de meubelen, werktuigen, gereedschappen en toestellen gebruikt of bestemd voor de dienst der spelen.
§ 6. De rechter kan de definitieve of tijdelijke sluiting van de kansspelinrichting bevelen.
§ 7. Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn toepasselijk op de bij deze wet bepaalde misdrijven.
§ 8. De natuurlijke personen en de rechtspersonen zijn burgerlijk verantwoordelijk voor de veroordelingen tot schadevergoeding, boetes, kosten, verbeurdverklaringen, teruggaven en geldelijke sancties van welke aard ook wegens inbreuken op de bepalingen van deze wet lastens hun bestuurders, zaakvoerders, beheerders, organen, aangestelden of lasthebbers.
Hetzelfde geldt voor de vennoten van alle vennootschappen, die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, wanneer de inbreuk werd gepleegd door een vennoot, beheerder, aangestelde of lasthebber in het kader van de activiteiten van de vennootschap. Deze personen zijn solidair gehouden voor de veroordelingen, zoals bedoeld in alinea 1.
De natuurlijke personen en rechtspersonen zoals bedoeld in alinea 1 en 2 kunnen rechtstreeks voor de strafrechtbank worden gedaagd door het openbaar ministerie of de burgerlijke partij.
HOOFDSTUK VIII
Waarborgen en kosten
Art. 55
§ 1. De vergunningen beoogd in artikel 21 worden enkel definitief afgeleverd dan na het storten van een zakelijke waarborg, die bestaat uit contant geld of uit publieke fondsen. Deze waarborg is bestemd voor de kosten en uitgaven, respectievelijk voorzien in de artikelen 15, 56 en 57. Hij dient gestort aan de Consignatiekas ten laatste vijf dagen voor het begin van de speloperaties en blijft definitief behouden voor de Schatkist in geval van intrekking van de vergunning.
Ingeval van ontoereikendheid van de waarborg in de loop der activiteiten vereist de Commissie een bijkomende betaling binnen de vijf dagen bij gebreke waarvan de vergunning wordt geschorst zolang de betaling uitblijft.
De bedragen van de waarborgen worden bepaald door de Koning.
Art. 56
De onderzoekskosten voor de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning worden aangerekend aan de aanvrager.
De voorafgaandelijke, periodieke en alle andere kosten voor de controle van een vergunninghouder zijn ten zijnen laste.
De Koning bepaalt het bedrag van de rechten of retributies die geheven worden bij het verlenen van de in deze wet bedoelde vergunningen.
Art. 57
De sommen die voortvloeien uit de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van de waarborgen, worden overgemaakt aan de Kansspelcommissie ten titel van kosten.
HOOFDSTUK IX
Opheffings- en begeleidingsmaatregelen
Art. 58
De wet van 24 oktober 1902 betreffende het spel is opgeheven.
Art. 59
Artikel 305 van het Strafwetboek en artikel 1 van de wet van 15 juli 1960 op de morele bescherming van de jeugd zijn niet van toepassing op de spelinrichtingen voorzien bij de wet.
Art. 60
De concessieovereenkomsten die gelden, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet tussen de kansspelinrichtingen klasse A en de gemeenten genoemd in artikel 25 van deze wet blijven in voorkomend geval gelden gedurende maximum 20 jaar voor zover deze kansspelinrichtingen binnen het jaar na de inwerkingtreding van deze wet voldoen aan de voorwaarden van deze wet artikel 27 van deze wet en de bepalingen met betrekking tot de betaling van de in deze wet voorziene heffingen door de exploitant blijvend worden gerespecteerd.
CHAPITRE X
Slotbepalingen
Art. 61
De Koning oefent de bevoegdheden, Hem toegekend door deze wet uit, op de gezamenlijke voordracht van de ministers van Justitie, Economie, Financiën en Binnenlandse Zaken.
Art. 62
De artikelen 1 tot 20, 25, 28, 33, 37, 42, 45, 47, 53, 54, 58, 59 en 62 treden in werking op het ogenblik van hun publicatie in het Belgisch Staatsblad .
De overige artikelen treden in werking op de datum door de Koning bepaald.
NOTA OVER DE THEORETISCHE VERLIEZEN OP HET TOESTEL « BINGO » GENAAMD EN BIJHORENDE BEMERKINGEN
Deze nota heeft tot doel de waarschijnlijkheid van sociaal gevaar van het kansspeltoestel « bingo » genaamd te helpen bepalen.
Als inleiding signaleren we dat, evenals de goede zeden, het begrip sociaal gevaar aan evolutie onderhevig is en ontegensprekelijk verbonden aan sociale en sociologische normen die voortdurend veranderen. In tegenstelling tot de goede zeden echter (welke kunnen gedefinieerd worden als een geheel van door de maatschappij aanvaarde regels betreffende het moreel gedrag), kan het sociaal gevaar niet a priori worden gedefinieerd. In zekere zin wordt het sociaal gevaar ten minste en vooral wanneer het marginaal is, niet bij wet bepaald, doch achteraf vastgesteld.
Daar dit sociaal gevaar precies overduidelijk was geworden, werd het opportuun geacht om, vanaf 1990, over te gaan tot een significatieve beperking van het prestatievermogen van de « bingo »-toestellen.
Deze beperking werd opgenomen in een koninklijk besluit van 3 juni 1991 (Belgisch Staatsblad van 15 juni 1991), van toepassing vanaf 1 september 1991, en bestond concreet uit :
1) de beperking van het bedrag van de inzetten tot een absoluut maximum van 250 frank per normaal spel;
2) de toelating tot het verkrijgen van één bijkomende bal voor een maximumbedrag van 250 frank;
3) de beperking van het bedrag van de winst tot een absoluut maximum van 20 000 frank per spel, bijkomende bal inbegrepen.
De theoretische verhouding tussen de mogelijke maximumwinst en de mogelijke maximuminzet is dus de 80/1 (20 000 frank : 250 frank). Hierbij moet worden opgemerkt dat een spel over het algemeen als « soft game » (zacht spel) wordt gekwalificeerd wanneer deze verhouding niet meer dan 200/1 bedraagt.
Bovendien moet rekening worden gehouden met elementen die niet werden gereglementeerd maar die van onbetwistbaar objectieve aard zijn of over het algemeen niet betwist worden :
a) de klassieke duur van een bingopartij wordt op 5 minuten (zonder bijkomende bal) en op 6 minuten (met bijkomende bal);
b) het uitbetalingspercentage situeert zich tussen 85 % en 92 %, percentage dat de verhouding weergeeft van de aan de spelers onder de vorm van winst uitgekeerde inzetten.
Wij beschikken dus over al de elementen die nodig zijn om een maximaal gemiddeld theoretisch verlies per uur te bepalen dat een speler op een bingo kan oplopen.
In de hypothese, waarbij een speler een maximuminzet van (250 frank) waagt voor elk spel dat hij speelt (12 per uur), zal hij 3 000 frank per uur inzetten en, rekening houdend met een gemiddeld uitbetalingspercentage van 88 %, zal het maximaal gemiddeld theoretisch verlies per uur 3 000 frank × 12 % = 360 frank bedragen.
In de hypothese dat een speler bij elk spel (10 per uur) de maximuminzet (met bijkomende bal) (500 frank) waagt, zal hij 5 000 frank per uur inzetten en zijn maximaal gemiddeld theoretisch verlies per uur zal 5 000 frank × 12 % = 600 frank bedragen.
De voornoemde bedragen zijn natuurlijk overdreven omdat wordt vertrokken, van onrealistische gegevens. Diverse, doch gelijkluidende inlichtingen waarover het ministerie van Financiën beschikt laten toe de gemiddelde inzetten per spel rond 150 frank te situeren. In die omstandigheden zou het gemiddeld theoretisch verlies per uur (150 frank × 12) × 12 % = 216 frank bedragen.
Deze cijfers vergen bijkomende beschouwingen of vaststellingen die er de interpretatie van moeten toelaten :
1) Kan een verlies van 600 frank, 360 frank of zelfs van 216 frank per uur op zich beschouwd worden als bron van een potentieel sociaal gevaar ?
Indien, in het geval van jongeren, het antwoord evident is, is het niet zozeer vanzelfsprekend in het geval van rationele en verstandige volwassenen vermits zelfs voor sommige sociale categoriëen die in een precaire financiële toestand verkeren, deze bedragen een onverantwoorde uitgaven zouden betekenen.
De beperking van de deelneming aan kansspelen in cafés tot personen die ten volle 21 jaar hebben bereikt is ongetwijfeld zeer opportuun.
Om de doeltreffendheid van die maatregel te verzekeren, zou het misschien aangewezen zijn in artikel 53 de woorden « deelneming aan » te vervangen door de woorden « toegang tot » en deze maatregel te laten gepaard gaan met twee andere die eruit voortvloeien :
de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de café-uitbater;
de mogelijkheid voor deze laatste de identiteit van een speler of kandidaat-speler te controleren;
2) De werkelijkheid is vanzelfsprekend anders, in die zin dat de verdeling van winst en verlies op meer uitgesproken wijze zal variëren naargelang de dagen en de spelers;
3) Men mag in geen geval één van de onopvallende, maar belangrijke objectieven van het huidige ontwerp uit het oog verliezen : een even grondige als mogelijke uitroeiing van het clandestiene spel, mogelijk gemaakt door legalisatie en controle van de toegelaten spelen;
4) Indien de hiervoor geciteerde bedragen, die uiteindelijk betrekkelijk bescheiden zijn, een speler aanzetten tot het scheppen van ernstige financiële moeilijkheden, dan mag men grif aannemen dat men te maken heeft met een pathologische speler die, per definitie en ongeacht de aard van het beoefende spel, dwingend behoefte heeft aan een therapeutische begeleiding;
5) Volgens de elementen waarover men beschikt, kan men bevestigen dat de maatregelen van 1991 een positief effect hebben gehad vermits, behoudens ontkenning vanwege de diensten van het ministerie van Justitie, het aantal klachten bij de parketten op basis van aan het spel gebonden « socio-economische » gronden sinds 5 jaar spectaculair zijn gedaald;
6) Men kan niet stilzwijgend voorbijgaan aan het economisch impact van de caféspelen op de horecasector. We herinneren er simpelweg aan dat het aantal cafés tussen 1974 en 1997 van ± 80 000 is gedaald tot ± 30 000.
(1) Voorstel van wet op het spel, ingediend door de heer Weyts, Stuk Senaat, zitting 1995-1996, nr. 1-419/1; advies nr. 25.764/2.
(2) Advies nr. 25.944/2 van 15 mei 1997.
(3) Zie in dat verband Cass., 26 maart 1956, Pas. , 1956, I, 73.
(4) Artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831 betreffende de eedaflegging bij de aanvang der grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie bepaalt dat « Al de ambtenaren van de gerechtelijke en de administratieve orde, de officieren van de burgerwacht en van het leger en in het algemeen al de burgers belast met enig openbaar ambt of openbare dienst, (...), alvorens in dienst te treden, de eed (moeten) afleggen... ».
(5) Verschenen in het J.T., 1994, blz. 495 en opm. van P. Lambert, « L'article 6, 1º, de la Convention européenne des droits de l'homme et les juridictions d'instruction » .
(6) Zie in die zin onder meer R. Ergec en A. Schaus, « Examen de jurisprudence (1990-1994), la Convention européenne des droits de l'homme » , R.C.J.B., 1995, blz. 376-377.
(7) A. De Nauw is in zijn werk « Les métamorphoses administratives du droit pénal de l'entreprise » , verschenen in 1994, van mening dat uit de recente rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens immers kan worden afgeleid « permet de supposer que les droits et garanties prescrits par la C.E.D.H. vont jouer un rôle grandissant pendant la phase de surveillance qui sera, dès lors, soumise au règles de la procédure pénale, pour autant qu'elle aboutisse à la constatation d'infractions et à des poursuites... Les procédures de surveillance devront perdre leur caractère inquisitoire et devenir transparentes afin de pouvoir examiner globalement et concrètement leur conformité aux instruments juridiques de protection des droits de l'homme » . Zo ook strekt het wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek ertoe de artikelen 28bis tot 28sexies in te voegen in het Wetboek van Strafvordering, die bedoeld zijn om het stadium van het opsporingsonderzoek te legaliseren, onder meer door de controle erop te regelen (Stuk Kamer, zitting 1996-1997, nr. 857/1).
(8) Zie in die zin, Cass. 6 mei 1993, J.T., 1994, blz. 41.
(9) EHRM, arresten van 25 februari 1993, Funke, Crémieux, Miailhe t./Frankrijk, reeks A, deel 256. Zie in verband met deze rechtspraak, D. Yernault, « Les pouvoirs d'investigation de l'administration face à la délinquance économique : les locaux professionnels et l'article 8 de la Convention européenne » , Rev. Trim. dr. Hom., 1994, blz. 117-135.
(10) « La Convention européenne des droits de l'homme » , uittreksel uit het RPDB, aanvulling, deel VII, Brussel Bruylant, 1990, blz. 557, nr. 678.
(11) Zie in dat verband de algemene opmerking van het genoemde advies nr. 25.944/2.
(12) Overeenkomstig de artikelen 279 en 280 van het Wetboek van Strafvordering.
(13) Luik, arrest nr. 28.870/92, 15 december 1992, Rev. Dr. Comm., 94/2, blz. 157; Burgerlijke Rechtbank Namen, 20 december 1993, J.P., nr. 253, blz. 30.
(14) Zie inzonderheid het ontworpen artikel 14bis, § 2.
(15) P. Nihoul en M.-L. Struys, « La législation belge en matière de loterie au regard du droit communautaire : une approche d'un monopole étatique », APT, 1995, blz. 190 en volgende.
(16) Zie in dat verband het gecombineerde antwoord van de heer Bangemann namens de commissie op de schriftelijke vragen nr. 2825/91 en nr. 2924/91, bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. C 89 van 9 april 1992, blz. 41.
(17) P. Nihoul en M.-L. Struys, op. cit., blz. 196.
(18) J.-P. Keppenne, « La libre circulation des marchandises (septembre 1995 août 1996 », J.T. Dr. Eur., blz. 208.
(19) Zie het Burgerlijk wetboek, Boek I, Titel XI, Hoofdstuk III.
(20) Nr. 25.764/2.
(21) Zelfs indien de aldus omschreven prestatie van de administratie beschouwd kan worden als een dienst die specifiek verstrekt wordt aan de exploitanten van de betrokken speelinrichtingen, neemt zulks niet weg dat de kostprijs van die prestatie, althans wat de modellen van speeltafels en speelapparaten betreft, niet in verhouding staat tot de omvang van de verrichte prestaties.
(22) De indiener van het voorstel van wet stelt onder meer het volgende in de algemene commentaar gewijd aan de ontworpen tekst : « Het is geen geheim dat de casinowereld met of zonder medeweten van de casino-uitbaters potentieel een bevoorrecht doelwit vormt voor onzuivere praktijken zoals bijvoorbeeld het witwassen van « vuil » geld. De meest vooruitstrevende wetgevingen en reglementeringen hebben als hoofddoel de georganiseerde misdaad uit de spelkringen te bannen. »
(23) Krachtens artikel 76, § 2, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt als automatisch beschouwd : elk toestel dat een mechanisch, elektrisch of elektronisch onderdeel bevat, dienstig voor het op gang brengen, de werking, of voor de bediening ervan, en waarvan de start veroorzaakt wordt door het inbrengen van een geldstuk, van een penning of door gelijk welk ander middel dat hiervoor in de plaats komt.
(24) Krachtens artikel 79, § 1, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen worden de aan belasting onderworpen toestellen naargelang van het type ingedeeld in vijf categorieën, respectievelijk aangegeven met de symbolen A, B, C, D en E.
(25) Dit artikel somt de onderscheiden belastingen op die de bijzondere wetgever als gewestbelastingen beschouwt.
(26) Deze datum stemt overeen met de datum van inwerkingtreding van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten.
(27) Deze bepaling schrijft voor : « De gewesten zijn bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 1º tot 3º, bedoelde belastingen te wijzigen. » De belasting op de automatische ontspanningstoestellen is één van die belastingen.