1-951/1

1-951/1

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

8 APRIL 1998


Wetsvoorstel tot instelling van een militaire of niet-militaire vrijwilligersdienst

(Ingediend door de heren De Decker en Goris c.s.)


TOELICHTING


Zoals duidelijk blijkt uit de parlementaire voorbereiding die geleid heeft tot de aanneming van de wet van 31 december 1992 tot opheffing van de dienstplicht, heeft het Parlement destijds onvoldoende de implicaties en de gevolgen van deze beslissing, op het militaire zowel als op het sociale of opvoedende vlak, ingeschat.

Voor een dergelijke ontwikkeling waren er weliswaar verschillende redenen. In de eerste plaats staat het vast dat de militaire dienst zoals die voor de wet van 31 december 1992 bestond, aanleiding gaf tot onaanvaardbare en onrechtvaardige toestanden. Als gevolg van een ingewikkelde vrijstellingsregeling immers, vervulden slechts de helft van de potentiële dienstplichtigen werkelijk hun dienst. Onder hen ontsnapten velen nog aan een doeltreffende militaire opleiding. Uit strikt militair oogpunt was de militaire dienstplicht slechts efficiënt voor een klein aantal werkelijk gemotiveerde dienstplichtigen. Moeten we overigens nog wijzen op de fundamentele discriminatie die bestond tussen mannen en vrouwen ?

Vervolgens denken wij aan de noodzaak van een steeds meer doorgedreven professionalisering in het leger ten aanzien van de groeiende instabiliteit in de gebieden die aan de Europese Unie grenzen als gevolg van de implosie van het Warschaupact en de Sovjet-Unie.

De dramatische gebeurtenissen in Rwanda hebben bevestigd dat de grote toename van opdrachten voor vredeshandhaving en herstel van de vrede het noodzakelijk maakt dat er bijzonder opgeleide beroepsmilitairen zijn en rechtvaardigen des te meer de professionalisering van onze strijdkrachten.

Niettemin worden wij vandaag, meer dan ooit, geconfronteerd met een verontrustende sociale en militaire realiteit. Onze defensiepolitiek moet enerzijds worden geïntegreerd in de nieuwe internationale geopolitieke toestand, maar het blijft niettemin waar dat de nieuwe organisatie van het leger ons moet in staat stellen om onze internationale verplichtingen na te komen.

Anderzijds werd onvoldoende rekening gehouden met de sociale werkelijkheid die de ontwikkeling van het leefklimaat van onze jeugd bepaalde.

Onze tijd is voor jongeren bijzonder hard. Werkloosheid treft de jongeren van vandaag heel sterk en het onderwijs maakt het niet meer mogelijk het hoofd te bieden aan noodsituaties. In vele gevallen komt de gelijkheid van kansen voor de minderbedeelden in het gedrang.

Een grote mate van laksheid, gecombineerd met normvervaging en het verdwijnen van de traditionele ankerpunten zijn factoren die geleidelijk aan heel wat jongeren tot delinquentie drijven (drugs, vandalisme, diefstal, car-jacking...)

De verplichte militaire dienst was met al zijn tekortkomingen toch een gelegenheid voor een interessante en verrijkende sociale vermenging. Zo kon men sommige jongeren toch nog « redden », ofwel door ze uit het analfabetisme te halen, ofwel door ze een minimum aan zin voor discipline bij te brengen, hetgeen ze nodig hadden voor het burgerleven, ofwel door hun een vak te leren, een sociale functie te bieden. Een treffend voorbeeld daarvan was het rijbewijs voor vrachtwagens, dat ze tijdens hun dienst behaalden, waardoor talrijke jongeren zonder opleiding toch spoedig een baan vonden en aldus een goede start in het burgerleven konden nemen.

Vandaag de dag hebben jongeren steeds meer een houvast nodig, terwijl ze toch, vooral de minst bedeelden onder hen, meestal aan hun lot worden overgelaten.

Het instellen van een militaire en niet-militaire vrijwilligersdienst zou voor vele jongeren een nieuwe kans betekenen, soms zelfs een laatste redmiddel. Jongeren zouden ook meer op hun burgerplichten voorbereid kunnen worden.

Voorts zijn er heel wat jongeren die burgerlijk of militair hun land of Europa of de hele gemeenschap wensen te dienen.

Hun inbreng zou voor de gehele gemeenschap bijzonder waardevol kunnen zijn. Een van de nadelige gevolgen van de professionalisering van het leger is de veroudering van de kaders. Enerzijds zou de aanwezigheid alleen al van jonge vrijwilligers waardevol zijn door de motivering en de energie die zij kunnen aanbrengen. Anderzijds kan niet worden ontkend dat zij een grote rekruteringsbasis zouden vormen voor nieuwe vrijwillige kaders in het leger.

Dit voorstel heeft ten doel om het jongeren mogelijk te maken die dienst onder goede omstandigheden te kunnen verrichten in het leger, bij de civiele bescherming, bij de rijkswacht, bij de toekomstige nationale of lokale politie, bij de ontwikkelingssamenwerking of ook nog bij de federale wetenschappelijke en culturele instellingen bedoeld in artikel 6bis , § 2, 4º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Het betreft het Algemeen Rijksarchief en de Rijksarchieven in de provincies, de Koninklijke Bibliotheek van België, het Belgisch Instituut voor de ruimte-aëronomie, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, het Koninklijk Meteorologisch Instituut, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, de Koninklijke Musea voor kunst en geschiedenis, de Koninklijke Musea voor schone kunsten van België en de Koninklijke Sterrenwacht van België (cf. koninklijk besluit van 16 maart 1992).

Deze formule van vrijwillige dienst is eenvoudig op touw te zetten, omdat alle betrokken departementen onder de federale bevoegdheid vallen en omdat het leger nog beschikt over de nodige know-how en de nodige infrastructuur voor de uitvoering ervan.

Op deze wijze zou ook de noodzakelijke reserve voor onze strijdkrachten opnieuw kunnen worden aangevuld en dit dankzij de opleiding van reserveofficieren en reserveonderofficieren. Die formule zou ook nieuwe manschappen leveren voor ons op internationaal partnerschap en ontwikkelingshulp toegespitst beleid.

Zij die voor die dienst kiezen zullen er een aantal voordelen van ondervinden wat betreft de sociale bescherming en ze zullen in alle geval de mogelijkheid behouden om een baan te zoeken tijdens de periode waarin ze hun dienst volbrengen.

Toelichting bij de artikelen

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 83 van de Grondwet bepaalt dit artikel dat het gaat om een wetsvoorstel dat betrekking heeft op een optioneel bicamerale aangelegenheid (artikel 78 van de Grondwet), met uitzondering van de artikelen 11, 12 en 5 die een « verplicht bicamerale » aangelegenheid regelen (artikel 77 van de Grondwet).

Artikel 2

Dit artikel noemt de toelatingsvoorwaarden voor een aanvraag die gedaan wordt door een militaire kandidaat-vrijwilliger (nationaliteit, geslacht, leeftijd).

Het derde lid bepaalt dat het aantal posten voor vrijwilligers ieder jaar door de Koning zal worden vastgelegd om een efficiënte organisatie van deze nieuwe dienst mogelijk te maken.

Artikel 3

Dit artikel noemt de gevallen waarin de aanvraag van een kandidaat-vrijwilliger automatisch afgewezen zal worden :

­ mensen die onwaardig zijn het leger te dienen;

­ criminelen;

­ mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan aanranding van de eerbaarheid en schennis van de goede zeden;

­ mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal met geweld, misbruik van vertrouwen en oplichting;

­ mensen die veroordeeld zijn tot minstens een jaar gevangenisstraf;

­ mensen die het statuut van verlengde minderjarigheid opgelegd hebben gekregen;

­ mensen die geïnterneerd zijn uit het oogpunt van bescherming van de maatschappij.

Artikel 4

Dit artikel noemt twee gevallen waarin de aanvraag van de kandidaat-vrijwilliger zal worden afgewezen. Deze afwijzing brengt voor de betrokken persoon echter geen verbod met zich mee om later een nieuwe aanvraag te doen, zoals bepaald is in artikel 9.

Artikel 5

Dit artikel maakt gebruik van dezelfde indeling als werd gehanteerd ten tijde van de dienstplicht : niet-gegradueerd, reserveonderofficieren en reserveofficieren.

Artikel 6

Het eerste lid voorziet in een keuzemogelijkheid voor de kandidaat-vrijwilliger wat de duur van zijn verbintenis betreft : 6, 9 of 12 maanden. Voor de kandidaat-reserveofficier bepaalde deze wet dat de minimumduur van de verbintenis 9 maanden bedraagt en dat met het oog op een efficiënte opleiding. De opleiding van de officieren hoeft echter niet zo lang meer te duren als vroeger. Een formule met drie maanden intensieve opleiding moet voldoende zijn en laat de vrijwilliger de mogelijkheid zich daadwerkelijk in zijn eenheid te integreren.

Het tweede lid bepaalt dat de vrijwilliger de duur van zijn verbintenis kan verlengen tijdens de dienst. Dit zal twijfelaars in staat stellen om zich in het begin te verbinden voor 6 maanden en om daarna hun dienst te verlengen als het hun bevalt. De tekst bepaalt echter wel dat de maximumduur van de vrijwillige militaire dienst 12 maanden bedraagt. Geen enkele vernieuwing is mogelijk.

Het derde lid benadrukt dat, na het verstrijken van de periode van vrijwillige dienstverlening, het de vrijwilliger vrij staat om in het leger te gaan. Uiteraard zal hij de rekruteringsprocedure moeten volgen die eigen is aan het kader van de militairen « in actieve dienst ». De ervaring die hij heeft opgedaan als vrijwilliger betekent echter een niet te verwaarlozen troef.

De artikelen 7 en 8

Deze twee artikelen behandelen de procedure die de kandidaat-vrijwilliger dient te volgen om zijn aanvraag te doen : hij moet zich eerst wenden tot zijn gemeentebestuur.

Artikel 9

Dit artikel voert de mogelijkheid in om de aanvraag van vrijwillige indiensttreding opnieuw te doen in het geval van een afwijzing als bedoeld in artikel 4.

Artikel 10

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid voor de aanvrager om te allen tijde tot op het ogenblik van zijn indiensttreding, zijn aanvraag in te trekken. De persoonlijke situatie die aan de basis lag van zijn keuze kan immers op fundamentele wijze veranderen tussen het ogenblik van de aanvraag en de dag van de indiensttreding. Bijvoorbeeld een werkloze die een baan vindt.

Artikel 11

Er wordt een militieraad ingesteld om uitspraak te doen over de aanvraag van kandidaat-vrijwilligers, in overeenstemming met de artikelen 2 en 4.

Article 12

Beroep aantekenen tegen de uitspraken van de militieraad wordt mogelijk door de oprichting van een hoge militieraad.

Artikelen 13 en 14

Als de aanvraag wordt aanvaard, wordt de kandidaat-vrijwilliger onderworpen aan selectietoetsen en aan medische onderzoeken. De procedure bedoeld in deze twee artikelen is vergelijkbaar met die van de wet van 22 december 1989 betreffende het statuut van de dienstplichtigen.

Artikel 15

De Koning richt een instelling op om kennis te nemen van het beroep tegen beslissingen van fysieke geschiktheid na medische onderzoeken.

Artikel 16

Dit artikel voorziet dat, naar gelang van zijn capaciteiten, een aanstellingskeuze zal worden voorgelegd aan de kandidaat-vrijwilliger die de selectietesten alsook de medische onderzoeken met positief gevolg heeft afgelegd. De kandidaat-vrijwilliger zal in de praktijk ook zelf een bepaalde aanstelling kunnen vragen. De keuze die in aanmerking wordt genomen zal worden vermeld in het aanwervingscontract, overeenkomstig artikel 18 van onderhavige wet.

Artikel 17

Dit artikel bepaalt dat de wil van de vrijwilliger om zich te verbinden in een contract zal worden uitgedrukt en dat dit contract in twee exemplaren zal worden opgesteld en ondertekend. De vrijwilliger zal een van de twee exemplaren ontvangen. Het gaat uiteraard om een fundamenteel document dat de verhoudingen tussen de militaire overheid en de vrijwilliger zal bepalen.

Artikel 18

Om ervoor te zorgen dat de vrijwilliger zich met kennis van zaken verbindt, wordt bepaald dat het aanwervingscontract op straffe van nietigheid de rechten en plichten van de contracterende partijen vermeldt, alsook een aantal bepalingen van de wet.

Artikel 19

§ 1. Dit artikel bepaalt dat elke partij het contract kan beëindigen om gewichtige redenen. Deze bepaling is in ruime mate ingegeven door het bestaande stelsel van arbeidsrecht (zie de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten). De militaire rechtbanken (krijgsraad, militair hof) zijn bevoegd rationae materiae .

§ 2. In geval van opzegging om gewichtige redenen wordt gedaan alsof de vrijwilliger nooit een vrijwillige militaire dienst verricht heeft en verliest hij dus met terugwerkende kracht de rechten bepaald in de artikelen 25, 26 tot 29, 31 en 32 :

­ vermindering van de duur van de wachttijd eer men een werkloosheidsuitkering toegekend krijgt, tot 155 dagen;

­ meerekenen van de dagen die gepresteerd zijn in het kader van een vrijwillige militaire dienst voor de vervulling van genoemde wachttijd;

­ recht op werkloosheidsuitkeringen tijdens de duur van de vrijwillige militaire dienst;

­ recht op een attest van « sociaal verzekerde » vrijwilliger;

­ vermindering van de ZIV-wachttijd tot drie maanden;

­ meerekenen voor die wachttijd van de dagen die gepresteerd werden in het kader van vrijwillige militaire dienst;

­ recht op de toekenning van soldij en recht om die te cumuleren met eventuele werkloosheidsuitkeringen;

­ gratis vervoer op het NMBS-net;

­ gelijkstelling van de dagen die gepresteerd werden in het kader van de vrijwillige militaire dienst met periodes van activiteit die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het ouderdomspensioen.

Artikel 20

Al betreft het hier een contract voor bepaalde duur, toch heeft de vrijwilliger het recht om het contract eenzijdig op te zeggen mits hij een opzeggingstermijn van één maand naleeft. Die opzegging kan niet vroeger dan na twee maanden dienst gebeuren. Daarmee willen wij tegemoetkomen aan de rechtmatige zorg ten aanzien van de organisatie van de eenheden en de diensten.

Deze mogelijkheid heeft als doel de vrijwilliger die een betaalde baan vindt in staat te stellen zich vrij te maken van zijn verplichtigen zonder daarvan nadelige gevolgen te ondervinden.

Artikel 21

Het eerste lid onderstreept dat de vrijwilliger in de eerste plaats als militair in dienst wordt genomen. Hij moet dan ook een gepaste opleiding krijgen die varieert naargelang de categorie en de krijgsmacht waarvan hij deel uitmaakt. Die opleiding mag niet beperkt blijven tot zuiver militaire aspecten en dient vrij ruim te worden opgevat. Ook de zin voor burgerlijke verantwoordelijkheid kan er deel van uitmaken.

In deze samenhang bepalen de volgende leden dat de vrijwillige militaire dienst voor de jongeren ook een middel moet zijn om zich te integreren in het burgerleven. Aldus moeten er basiscursussen gegeven worden aan ongeletterden alsook aan mensen die niet voldoende scholing hebben gekregen. Bovendien kan de vrijwilliger aan het begin van of tijdens zijn dienst vragen om aangesteld te worden op een bepaalde taalrol om een taal te leren of te vervolmaken die niet zijn moedertaal is.

De vrijwillige militaire dienst kan ten slotte nuttig worden aangewend door de vrijwilliger in staat te stellen zijn rijbewijs te halen, een EHBO-cursus te volgen, een taalcursus te volgen, sport te beoefenen, enz.

Artikel 22

Dit artikel bepaalt dat de vrijwilliger, om de graad van reserveonderofficier of reserveofficier te behalen, over bijzondere kwaliteiten dient te beschikken op het gebied van moraliteit, kennis en bekwaamheid, die door de Koning zullen worden vastgelegd.

Artikel 23

Het eerste lid bepaalt dat de vrijwilliger vrijelijk over zijn weekend moet kunnen beschikken. Hij zal echter af en toe bijzondere prestaties moeten verrichten, zoals wachtbeurten.

Het tweede lid bepaalt dat het aantal prestatie-uren van de vrijwilliger moet variëren naar gelang van zijn aanstelling en de categorie waartoe hij behoort. Deze materie zou trouwens kunnen worden gereglementeerd volgens een visie die nauw aansluit bij hetgeen werd vastgelegd in het koninklijk besluit van 5 november 1990 betreffende de arbeidsduur van de dienstplichtigen.

Ten slotte bepaalt het derde lid dat de vrijwilliger die werkzoekende is, slechts vier dagen per week mag presteren. De artikelen 25 tot 27 verlenen hem immers een aantal voordelen die een voorwaarde zijn voor een actief en dynamisch zoeken naar werk. Men moet de werkzoekende vrijwilliger hiervoor de tijd geven.

Artikel 24

De tekst bepaalt dat de vrijwilliger recht heeft op specifieke verloven, op verlofdagen en op spoedverlof, vastgesteld door de Koning. Dit naar analogie van drie koninklijke besluiten van 26 maart 1990 die deze materie regelden voor de dienstplichtigen.

Artikel 25

a) Volgens artikel 36, § 1, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering varieert de wachttijd die voorafgaat aan de toekenning van een werkloosheidsuitkering naar gelang van de leeftijd : zes maanden voor jongeren onder 18 jaar, negen maanden voor jongeren tussen 18 en 26 en één jaar voor de anderen.

Opdat de werkzoekende, ongeacht zijn leeftijd, er baat bij heeft om de militaire vrijwilligersdienst te verrichten, beoogt dit artikel de wachttijd in overeenstemming te brengen met de minimumduur van de verbintenis waarin deze wet voorziet, namelijk zes maanden.

b) Deze tekst beoogt het aanvullen van § 2 van artikel 36 van hetzelfde koninklijk besluit zodat de dagen die door de werkzoekende vrijwilliger worden gepresteerd, gelden als dagen voor het vervullen van de wachttijd. De tekst bepaalt dat dit voordeel wel gekoppeld dient te zijn aan een werkelijke inspanning om werk te zoeken.

Men zou zich daarenboven een samenwerking kunnen voorstellen tussen de militaire overheid en de gewestelijke werkgelegenheidsdiensten (FOREM, BGDA en VDAB) om de werkzoekende vrijwilligers zoveel mogelijk informatie te verschaffen over hun rechten en over de stappen die ze moeten ondernemen bij het zoeken naar een baan.

Artikel 26

Een vrijwilliger kan te allen tijde zijn verbintenis verbreken als hij een baan vindt. Dit maakt het mogelijk voor de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die actief op zoek is naar een baan om vrijwillig in dienst te treden met behoud van zijn recht op werkloosheidsuitkeringen.

Artikel 27

Deze bepaling wil enerzijds voorkomen dat een vrijwilliger die een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze is of een volledig werkloze die ingeschreven staat als werkzoekende en die het bestaansminimum krijgt, verplicht zou worden om arbeidsuren te presteren in het kader van de reglementering op de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.

Anderzijds wil deze bepaling aan dezelfde mensen dergelijke activiteiten verbieden om te voorkomen dat ze teveel vergoedingen tegelijk zouden genieten (werkloosheidsuitkering, soldij en aanvullende uitkeringen). Overigens zou het gelijktijdig verrichten van vrijwillige dienst en van PWA-prestaties ieder doeltreffend zoeken naar werk onmogelijk maken.

Artikel 28

a) Artikel 199, eerste lid, van het koninklijk besluit van 4 november 1963, ter uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen bezorgde de dienstplichtigen die hun legerdienst vervulden een bewijs van sociaal verzekerde.

Dit artikel beoogt dit recht uit te breiden tot de vrijwilliger.

b) Artikel 204ter van hetzelfde besluit beschouwde de wachttijd van zes maanden voorafgaand aan de toekenning van ZIV-prestaties verstreken voor dienstplichtigen die hun dienstplicht hadden vervuld. Opdat de jonge ingeschrevene er baat bij heeft vrijwillige militaire dienst te verrichten, breidt deze wet deze bepaling uit tot de vrijwilligers milicien en wordt de duur van de wachttijd verkort tot drie maanden.

Artikel 29

Dit artikel bepaalt dat de vrijwilliger een soldij krijgt waarvan het bedrag door de Koning vastgesteld wordt. Die soldij wordt niet beschouwd als een inkomen in de fiscale betekenis van het woord en wordt gekoppeld aan de index van de kosten van levensonderhoud. Bovendien bepaalt dit artikel dat werkloosheidsuitkeringen gecumuleerd kunnen worden met de soldij omdat, zoals vermeld in artikel 26, de soldij geen bezoldiging is in de zin van artikel 44 van het koninklijk besluit van 25 november 1991, houdende de werkloosheidsreglementering.

Artikel 30

Dit artikel bepaalt dat, de vrijwilligers met uitzondering van hen die werkloosheidsuitkeringen genieten tijdens hun verlof of 's avonds winstgevende bezigheden mogen hebben. Bijvoorbeeld avondlessen geven, in de horeca werken, een sportploeg trainen, een plaatselijk politiek mandaat bekleden, enz.

Artikel 31

De vrijwilliger wordt niet altijd aangesteld in de buurt van zijn woonplaats. Daarom bepaalt dit artikel dat gratis vervoer per spoor verzekerd moet zijn.

Men zou zich ook een overeenkomst kunnen voorstellen met de gewesten om de vrijwilligers te laten beschikken over gratis vervoer TEC, MIVB of De Lijn. Maar de federale wetgever kan deze materie niet regelen. Deze materie zou wel geregeld kunnen worden in samenwerkingsovereenkomsten of op zijn minst overeenkomsten tussen de militaire overheid en de betrokken vervoersmaatschappijen.

Ten slotte zou men zich een overeenkomst met de gemeenschappen kunnen voorstellen om aan de vrijwilligers verschillende voordelen te verschaffen, zoals kortingen voor culturele of sportieve evenementen.

Artikel 32

Artikel 34 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het Algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers bepaalt dat de periode van de dienstplicht meetelt bij de berekening van het pensioen. De bepaling van dit voorstel wenst dit voordeel uit te breiden tot de vrijwilligers.

Artikel 33

Dit artikel bepaalt dat de kandidaat-vrijwilliger wiens aanvraag aanvaard is, kan vragen om zijn vrijwilligersdienst uit te oefenen in een niet-militair kader, te weten :

­ de civiele bescherming;

­ ontwikkelingssamenwerking;

­ de buitenlandse handel;

­ de rijkswacht;

­ de gemeentepolitie;

­ de federale wetenschappelijke en culturele instellingen bedoeld in artikel 6bis , § 2, 4º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Voor aanstelling bij de gemeentepolitie zou men in het ministerie voor Binnenlandse Zaken een dienst kunnen oprichten ter ondersteuning van de gemeentepolitiekorpsen die kennis zal krijgen van de aanvragen en die de kandidaten zal verdelen over de verschillende gemeentepolitiekorpsen. Deze dienst zal tevens zorg dragen voor de opleiding en de begeleiding van deze vrijwilligers.

Artikel 34

Dit artikel onderstreept dat de niet-militaire vrijwilliger op voet van gelijkheid moet staan met de militaire vrijwilliger en dezelfde rechten moet genieten.

Artikel 35

Net zoals de militaire vrijwilliger heeft de niet-militaire vrijwilliger de vrije keuze wat betreft de duur van zijn verbintenis : 6, 9 of 12 maanden. Wat ontwikkelingssamenwerking aangaat wordt echter, gelet op de specifieke aard van die dienst, door deze wet de minimumduur van de verbintenis vastgesteld op 9 maanden.

Deze niet-militaire vrijwilliger mag, net als de militaire vrijwilliger, de duur van zijn verbintenis verlengen zonder dat deze duur 12 maanden overschrijdt. Ook in dit geval is er geen vernieuwing mogelijk.

Artikel 36

De vijf types vrijwilligersdienst van niet-militaire aard hebben allemaal hun eigen karakter. Dit artikel bepaalt dan ook dat de opleiding van niet-militaire vrijwilligers en hun aanstelling per dienst moet worden gedefinieerd.

Ten slotte onderstreept dit artikel dat de wetten en verordeningen met betrekking tot die diensten van toepassing zijn op niet-militaire vrijwilligers.

Armand DE DECKER.
Stephan GORIS.

WETSVOORSTEL


TITEL I

Militaire vrijwilligersdienst

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 11, 12 en 15, die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Iedere Belgische burger en iedere onderdaan van een lid-staat van de Europese Unie die al minstens vijf jaar in België zijn woonplaats heeft, van het mannelijk of het vrouwelijk geslacht, kan op zijn verzoek en onder de voorwaarden bepaald door deze wet, toegelaten worden tot een vrijwillige actieve militaire dienst.

Om toegelaten te worden tot de vrijwillige militaire dienst moet de aanvrager voldoen aan de volgende voorwaarden :

1º tussen 18 en 30 jaar oud zijn;

2º over zijn burgerrechten en politieke rechten beschikken;

3º zich niet in een van de uitsluitingsposities bevinden opgesomd in artikel 3.

Ieder jaar stelt de Koning het beschikbare aantal posten voor vrijwilligers vast na het advies te hebben gekregen van de bevoegde militaire overheid.

Art. 3

Tot de vrijwillige militaire dienst kunnen in geen geval worden toegelaten :

1º zij die, door verbod of ontzetting, niet langer het recht hebben om in het leger te dienen, veroordeeld zijn tot verlaging in militaire rang of uit het leger zijn ontslagen;

2º zij die veroordeeld zijn tot een criminele straf;

3º zij die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden wegens een misdaad of een poging tot misdaad, of op beschuldiging van enig misdrijf beschreven in de artikelen 373, 377, 379 tot 381, 383 tot 386, 463, 464, 466, 491, 493, 494 en 496 van het Strafwetboek;

4º zij die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van meer dan twaalf maanden;

5º zij die het statuut van verlengde minderjarigheid hebben gekregen overeenkomstig de artikelen 487bis en volgende van het Burgerlijk Wetboek;

6º zij die geïnterneerd zijn na een rechterlijke of administratieve beslissing overeenkomstig de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers.

Art. 4

De aanvraag wordt afgewezen :

1º wanneer de kandidaat ongeschikt voor de dienst verklaard wordt na het ondergaan van medische onderzoeken;

2º wanneer alle beschikbare posten bezet zijn.

Art. 5

De kandidaat-vrijwilligers worden in drie categorieën ondergebracht :

1º kandidaat-niet-gegradueerde;

2º kandidaat-reserveonderofficier;

3º kandidaat-reserveofficier.

Art. 6

De termijn van actieve dienst voor vrijwilligers bedraagt zes, negen of twaalf maanden voor kandidaat-niet-gegradueerden en kandidaat-reserveonderofficieren, en negen of twaalf maanden voor kandidaat-reserveofficieren. De vrijwilliger kan een verlenging van zijn verbintenis vragen zonder dat de gehele periode twaalf maanden mag overschrijden.

Na afloop van zijn vrijwillige dienst kan de vrijwilliger vragen om deel uit te maken van het leger in het kader van daarop gerichte rekruteringsprocedures.

HOOFDSTUK 2

De aanvraag

Art. 7

De aanvraag moet ingediend worden bij het gemeentebestuur van de woonplaats van de aanvrager, ten vroegste in de loop van het jaar waarin hij 17 jaar wordt en uiterlijk op 31 december van het jaar waarin hij 30 jaar wordt.

Art. 8

De aanvraag moet vergezeld gaan van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag.

Art. 9

In geval van weigering kan de aanvraag hernieuwd worden bij de volgende lichting, behalve als de kandidaat definitief ongeschikt is verklaard.

Art. 10

De aanvraag kan ingetrokken worden tot de indiensttreding van de kandidaat.

HOOFDSTUK 3 De selectieprocedure

Art. 11

De Koning stelt een militieraad in, die Hij organiseert. De militieraad neemt kennis van de aanvraag van een kandidaat-vrijwilliger of van zijn uitsluiting in de gevallen bedoeld in de artikelen 3 en 4.

Art. 12

De Koning stelt een hoge militieraad in, die kennis neemt van het beroep tegen de beslissingen van de militieraad.

Art. 13

De Koning stelt een rekruterings-en selectiecentrum in, dat Hij organiseert.

Art. 14

De kandidaat-vrijwilliger wordt gedurende ten hoogste tien dagen onderworpen aan medische onderzoeken en aan selectietesten in het recruteringscentrum.

De medische onderzoeken dienen om vast te stellen of de vrijwilligers voldoen aan de fysieke geschiktheidscriteria die door de Koning worden bepaald en om een medisch geschiktheidsprofiel vast te stellen waarvan de structuur door de Koning wordt bepaald.

De selectietesten en de medische onderzoeken hebben tot doel om te bepalen voor welke militaire functies de vrijwilligers geschikt zijn, rekening houdend met hun kwaliteiten. De Koning bepaalt de aard van de selectietesten.

Art. 15

De Koning stelt een medische raad in, die Hij organiseert. Deze raad neemt kennis van het medisch onderzoek van vrijwilligers die definitief afgekeurd worden door de hoofdarts van de medische dienst van het rekruterings- en selectiecentrum bedoeld in artikel 13.

Art. 16

De kandidaat-vrijwilliger krijgt een voorstel om in een bepaalde strijdkracht of, in voorkomend geval, een bepaalde eenheid te worden aangesteld, afhankelijk van de resultaten die behaald werden tijdens de selectietesten en de medische onderzoeken en afhankelijk van de behoeften van de strijdkrachten.

HOOFDSTUK 4

Het dienstnemingscontract

Art. 17

Als de aanvraag wordt aanvaard door de militieraad of door de hoge militieraad, wordt de kandidaat vrijwilliger uitgenodigd met de militaire overheid een dienstnemingscontract te tekenen, waarvan hij een exemplaar ontvangt.

Art. 18

Het dienstnemingscontract vermeldt op straffe van nietigheid :

1º de datum van indiensttreding;

2º de duur van de verbintenis alsook het recht op verlenging binnen de perken vastgelegd in artikel 6, tweede lid;

3º de taalrol waarin de vrijwillige militaire dienst zal worden verricht;

4º de kandidatuur van de aanvrager voor een bepaalde graad;

5º de aanstelling in een strijdkracht en, in voorkomend geval, een welbepaalde eenheid, onverminderd de uitvoering van artikel 16;

6º de tekst van de artikelen 19, 20 en 23 tot 32.

Art. 19

§ 1. Elke partij kan het contract opzeggen vóór het verstrijken van de termijn om gewichtige redenen ter vrije beoordeling van de militaire rechtbanken en onverminderd enige schadevergoeding indien daartoe grond bestaat.

Als gewichtige reden wordt beschouwd elke zware fout die iedere vorm van samenwerking tussen de vrijwilliger en de militaire gezagsdragers onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Met gewichtige redenen worden gelijkgesteld de uitsluitingsredenen bedoeld in artikel 3.

Ontslag om gewichtige redenen kan niet meer gegeven worden als het feit dat het ontslag rechtvaardigt al sinds minstens drie werkdagen bekend is bij de partij die het ontslag geeft. Alleen een gewichtige reden waarvan kennis wordt gegeven binnen drie werkdagen na het ontslag kan worden ingeroepen.

§ 2. In geval van ontslag om gewichtige redenen, ter kennis gebracht door de militaire overheid, verliest de vrijwilliger met terugwerkende kracht de rechten die verbonden zijn aan zijn statuut van vrijwilliger en wordt hij geacht geen vrijwillige militaire dienst te hebben verricht.

Art. 20

De vrijwilliger kan te allen tijde zijn contract opzeggen mits hij de bevoegde militaire overheid daarvan één maand van te voren in kennis stelt. In geen geval mag die opzegging tijdens de eerste twee maanden van de dienst plaatshebben.

Indien de vrijwilliger van die mogelijkheid tot opzegging gebruik maakt vóór het einde van de vijfde maand van zijn dienst, verliest hij met terugwerkende kracht de rechten verbonden aan zijn statuut van vrijwilliger en wordt hij geacht geen vrijwillige militaire dienst te hebben verricht.

Het voorgaande lid geldt niet wanneer de contractbreuk gerechtvaardigd wordt door de aanstelling in een baan die recht geeft op minstens het gewaarborgd minimumloon.

HOOFDSTUK 5

De opleiding

Art. 21

De vrijwilliger krijgt een militaire opleiding waarvan de aard en de duur kunnen variëren afhankelijk van de categorie waartoe hij behoort en de functie die hij zal vervullen.

In voorkomend geval krijgt de vrijwilliger basiscursussen in vakken van het basisonderwijs waarvoor hij leemtes of een achterstand vertoont.

De vrijwilliger kan vrijelijk kiezen op welke taalrol hij zijn dienst wil vervullen. In de loop van zijn dienst kan de vrijwilliger op zijn verzoek aangesteld worden in een eenheid van een andere taal dan die waarin hij zijn dienst begon.

De vrijwilliger krijgt tijdens zijn dienst en voor zover het verenigbaar is met zijn opdracht en met de werking van de strijdkrachten een opleiding in een van de domeinen die bepaald worden door de minister die de Landsverdediging onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 22

Om te worden toegelaten tot de categorie van kandidaat-reserveonderofficieren of kandidaat-reserveofficieren moet de vrijwilliger de volgende voorwaarden vervullen :

1º over de morele kwaliteiten beschikken die onontbeerlijk zijn voor een onderofficier of officier;

2º over het vereiste studieniveau beschikken, per categorie vastgesteld door de Koning;

3º voldoen aan de geschiktheidsvoorwaarden die de Koning per categorie kan bepalen.

HOOFDSTUK 6

Werk en verloven

AFDELING 1

Werk

Art. 23

Behalve voor bijzondere opdrachten, verricht de vrijwilliger geen weekenddienst. De Koning bepaalt de arbeidstijd van de vrijwilliger. De vrijwilliger die ingeschreven staat als werkzoekende mag in geen geval meer dan vier dagen per week presteren.

AFDELING 2

Verloven

Art. 24

Naast de weekends, de officiële feestdagen en de daarmee gelijkgestelde dagen heeft de vrijwilliger recht op specifieke verloven door de Koning bepaald.

De Koning bepaalt op welke verloven en spoedverloven de vrijwilliger recht heeft.

HOOFDSTUK 7

Sociale bepalingen

AFDELING 1

Werkloosheid

Art. 25

In artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º Paragraaf 1 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« In afwijking van het eerste lid, 4º, moet de jonge werknemer die een vrijwillige militaire dienst vervult of heeft vervuld, ongeacht zijn leeftijd, een wachttijd doorlopen van 155 dagen. »;

2º Paragraaf 2 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een 3ºbis , luidende :

« 3ºbis . De dagen die vervuld zijn in het kader van een vrijwillige militaire dienst, voorzover de vrijwilliger aantoont werkelijk op zoek te zijn naar werk, met name tijdens de daarvoor bestemde verlofdagen. »

Art. 26

Artikel 67 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wordt aangevuld als volgt :

« Het vorige lid is niet van toepassing op de werkloze die een vrijwillige militaire dienst verricht, voorzover hij niet meer dan vier dagen per week presteert en voorzover hij aantoont werkelijk op zoek te zijn naar werk.

De vrijwillige militaire dienst wordt niet beschouwd als arbeid in de zin van artikel 44. De soldij ontvangen in het kader van een vrijwillige militaire dienst wordt niet beschouwd als een loon in de zin van dezelfde bepaling.

Voor de toepassing van artikel 56 wordt de werkloze die een vrijwillige militaire dienst verricht, beschouwd als beschikbaar voor de arbeidsmarkt, voorzover hij niet meer dan vier dagen per week presteert en voorzover hij aantoont werkelijk op zoek te zijn naar werk. »

Art. 27

De vrijwilligers mogen in geen geval activiteiten verrichten in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen bedoeld in artikel 8 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de arbeiders.

AFDELING 2

Ziekte- en invaliditeitsverzekering

Art. 28

In het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In artikel 199, eerste lid, worden na de woorden « legerdienst doet » ingevoegd de woorden « of een vrijwillige militaire dienst verricht ».

2º Artikel 204ter wordt aangevuld met een § 1bis , luidende :

« § 1bis . Voor de persoon die aangenomen is in het kader van de vrijwillige militaire dienst wordt de wachttijd, bedoeld in artikel 66, § 2, van voornoemde wet van 9 augustus 1963, als vervuld beschouwd na een prestatieperiode van drie maanden. »

AFDELING 3

Financiële voordelen

Art. 29

De vrijwilliger heeft recht op een soldij, die geen fiscaal belastbaar inkomen is. Het bedrag van de soldij wordt door de Koning bepaald en wordt gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Deze soldij kan worden gecumuleerd met werkloosheidsuitkeringen die de uitkeringsgerechtigde volledige werkloze vrijwilliger ontvangt.

Art. 30

Onverminderd de wettelijke bepalingen inzake werkloosheid kan de vrijwilliger gedurende zijn dienstperiode, een winstgevende bezigheid uitoefenen voor zover deze bezigheid verenigbaar is met zijn dienst.

Art. 31

De vrijwilliger geniet gedurende zijn dienstperiode gratis openbaar vervoer op het NMBS-net.

Art. 32

In artikel 34, § 1, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º § 1 wordt aangevuld met een Fbis , luidende :

« Fbis . De perioden van non-activiteit die het gevolg zijn van een dienstneming in het kader van vrijwillige militaire dienst. »

2º In punt 3 van § 2 wordt in het eerste lid, tussen de letters « F »en « G » de letter « Fbis » ingevoegd en in het tweede en derde lid wordt na de letter « F » de letter « Fbis » ingevoegd.

TITEL II

Niet-militaire aanstelling

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Art. 33

Een kandidaat-vrijwilliger die bekwaam wordt bevonden voor de dienst overeenkomstig de artikelen 2 tot 4 en 11 tot 16, kan vragen om te worden aangesteld bij de dienst civiele bescherming, bij ontwikkelingssamenwerking, bij buitenlandse handel, bij de rijkswacht, bij de steundienst van de gemeentepolitie opgericht binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken, of bij de federale wetenschappelijke en culturele instellingen bedoeld in artikel 6bis , § 2, 4º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Art. 34

De niet-militaire vrijwilliger geniet dezelfde rechten en is onderworpen aan dezelfde verplichtingen als de militaire vrijwilliger.

De bepalingen van de artikelen 6, tweede lid, 7 tot 10, 17 tot 20 en 23 tot 32 zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK II

Bijzondere bepalingen

Art. 35

De termijn van « actieve dienst » bedraagt 6, 9 of 12 maanden voor de niet-militaire vrijwilliger bij een gemeentepolitiekorps, bij de rijkswacht of bij de civiele bescherming en bedraagt 9 of 12 maanden voor een niet-militaire vrijwilliger in de ontwikkelingssamenwerking.

De niet-militaire vrijwilliger kan vragen om een verlenging van zijn aanstelling, die de totale periode van 12 maanden niet mag overschrijden.

Art. 36

De niet-militaire vrijwiliger krijgt een vorming die aangepast is aan de specificiteit van de dienst waar hij aangesteld is. Iedere dienst bepaalt de inhoud van deze opleiding en de taken die de niet-militaire vrijwilliger zal uitvoeren.

De wetten en verordeningen met betrekking tot deze diensten zijn van toepassing.

Armand DE DECKER.
Stephan GORIS.
Leo DELCROIX.
Robert URBAIN.
Michel FORET.