1-210

1-210

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 16 JUILLET 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 16 JULI 1998

(Vervolg-Suite)

VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET TOT WIJZIGING VAN DE BIJZONDERE WET VAN 8 AUGUSTUS 1980 TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN

WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE NIEUWE GEMEENTEWET, DE GEMEENTEKIESWET, DE WET VAN 19 OKTOBER 1921 TOT REGELING VAN DE PROVINCIERAADSVERKIEZINGEN, DE WET VAN 11 APRIL 1994 TOT ORGANISATIE VAN DE GEAUTOMATISEERDE STEMMING EN DE WET VAN 7 JULI 1994 BETREFFENDE DE BEPERKING EN DE CONTROLE VAN DE VERKIEZINGSUITGAVEN VOOR DE VERKIEZING VAN DE PROVINCIERADEN EN DE GEMEENTERADEN EN VOOR DE RECHTSTREEKSE VERKIEZING VAN DE RADEN VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN, STREKKENDE TOT DE OPRICHTING VAN DISTRICTEN EN DE ORGANISATIE VAN DE RECHTSTREEKSE VERKIEZING VAN HUN RADEN

WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE NIEUWE GEMEENTEWET, TENEINDE HET OPRICHTEN VAN STADSDEELRADEN MOGELIJK TE MAKEN

Algemene bespreking

Artikelsgewijze bespreking

PROPOSITION DE LOI SPÉCIALE MODIFIANT LA LOI SPÉCIALE DU 8 AOÛT 1980 DE RÉFORMES INSTITUTIONNELLES

PROPOSITION DE LOI MODIFIANT LA NOUVELLE LOI COMMUNALE, LA LOI ÉLECTORALE COMMUNALE, LA LOI DU 19 OCTOBRE 1921 ORGANIQUE DES ÉLECTIONS PROVINCIALES, LA LOI DU 11 AVRIL 1994 ORGANISANT LE VOTE AUTOMATISÉ ET LA LOI DU 7 JUILLET 1994 RELATIVE À LA LIMITATION ET AU CONTRÔLE DES DÉPENSES ÉLECTORALES ENGAGÉES POUR LES ÉLECTIONS DES CONSEILS PROVINCIAUX ET COMMUNAUX ET POUR L'ÉLECTION DIRECTE DES CONSEILS DE L'AIDE SOCIALE, ET VISANT À LA CRÉATION DE DISTRICTS ET À L'ORGANISATION DE L'ÉLECTION DIRECTE DE LEURS CONSEILS

PROPOSITION DE LOI MODIFIANT LA NOUVELLE LOI COMMUNALE, EN VUE DE PERMETTRE LA CRÉATION DE CONSEILS DE QUARTIERS

Discussion générale

Discussion des articles

De voorzitter. ­ Ik stel de Senaat voor deze wetsvoorstellen samen te bespreken.

Je propose au Sénat de joindre la discussion de ces propositions de loi. (Assentiment.)

Volgens het Reglement gelden de door de commissie aangenomen teksten als basis voor de bespreking. (Zie documenten nrs. 1-906/4 en 1-907/8 van de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden van de Senaat. Zitting 1997-1998.)

Conformément à notre Règlement les textes adoptés par la commission serviront de base à notre discussion. (Voir documents nos 1-906/4 et 1-907/8 de la commission de l'Intérieur et des Affaires administratives du Sénat. Session 1997-1998.)

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

Het woord is aan de rapporteur.

Mevrouw Van der Wildt (SP), rapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, de fusie van Antwerpen in 1982 lag aan de basis van de twee wetsvoorstellen met betrekking tot de oprichting van binnengemeentelijke territoriale organen of districtsraden. Het mag dan ook niet verwonderen dat voornamelijk Antwerpse senatoren de wetsvoorstellen indienden. De stad, die 460 000 inwoners telt na de fusie, had spoedig een gedecentraliseerd niveau nodig teneinde de bestuurbaarheid, het contact met en de dienstverlening aan de bevolking te bevorderen. Op eigen initiatief werden in de stad Antwerpen districtsraden opgericht, die fungeren als adviesraden voor de gemeenteraad. De leden konden echter niet rechtstreeks worden verkozen en de bevoegdheden stonden niet vast.

Het voorstel van bijzondere wet wijzigt de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot de hervorming van de instellingen en regelt aldus de bevoegdheid van de gewesten om binnengemeentelijke territoriale organen op te richten. Bovendien wijst het voorstel het administratief toezicht toe aan de gewesten. De Raad van State maakt hiertegen bezwaar omdat hierin niet is voorzien in artikel 41 van de Grondwet. De indieners wijzen er echter op dat artikel 41 onlosmakelijk verbonden is met artikel 162 van de Grondwet, dat de gewesten toestaat het administratief toezicht op de gemeentelijke instellingen te regelen.

Bovendien wordt het toepassingsgebied van artikel 7 van de bijzondere wet, dat bepaalt dat het administratief toezicht op de gemeenten door de gewesten wordt uitgeoefend, uitgebreid tot onderdelen van de gemeenten.

Het voorstel werd in de commissie voor de Binnenlandse en de Administratieve Aangelegenheden aangenomen met zes stemmen tegen twee bij één onthouding.

De heer Verhofstadt, ondervoorzitter,

treedt als voorzitter op

De concrete uitvoering van de oprichting van deze districtsraden wordt geregeld in een wetsvoorstel van dezelfde indieners. Het voorstel zelf bevat vijf hoofdstukken : de wijziging van de gemeentewet, de wijziging van de gemeentekieswet, de wijziging van de wet op de provincieraadverkiezingen, de wijziging van de wet op de geautomatiseerde stemming en de wijziging van de wet op de verkiezingsuitgaven.

De herziening van artikel 41 van de Grondwet was een stap in de richting van de wettelijke erkenning van de districtsraden en had als doel de stedelijke besluitvorming en de politiek dichter bij de mensen te brengen. Er werd bepaald dat binnengemeentelijke territoriale organen die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen, op initiatief van de gemeenteraad kunnen worden opgericht in gemeenten met meer dan 100 000 inwoners en dat hun leden rechtstreeks worden verkozen.

De structuur die aan districten wordt gegeven, stemt zo veel mogelijk overeen met wat geldt voor de gemeenten. De districtsraad kan worden vergeleken met de gemeenteraad, het bureau met het schepencollege, de voorzitter met de burgemeester. De tekst van de gemeentewet wordt zo veel mogelijk gevolgd. Het aantal te verkiezen leden is voor een districtsraad echter verminderd tot twee derden van het aantal zetels van een gemeenteraad bepaald in artikel 8 van de gemeentewet, en de voorzitter wordt verkozen door en uit de leden van de raad, wat niet het geval is voor de burgemeester.

Het systeem van getrapte verkiezingen waarbij het bureau niet rechtstreeks wordt verkozen, maar wordt samengesteld uit verkozen leden van de districtsraad lokte opmerkingen uit van de Raad van State. Het parallellisme met de gemeenteraad en de provincieraad, die hun schepencollege en bestendige deputatie eveneens verkiezen, maakt volgens de indieners zo'n getrapte verkiezing mogelijk.

Het aantal opmerkingen tijdens de besprekingen in commissie was niet gering. Ze illustreerden het begrip voor de situatie van de fusiestad Antwerpen, maar ook de bezorgdheid om de werkbaarheid, de uitvoerbaarheid en de correctheid van de nieuw voorgestelde bepalingen.

Vooral de bevoegdheden, de omschrijving van de gedecentraliseerde bevoegdheden, de verantwoordelijkheden, de relatie tussen de gemeenteraad en de districtsraden, de financiële implicaties en de budgetten lokten veel bedenkingen uit.

Er werd veel aandacht besteed aan de mogelijke scenario's die kunnen ontstaan wanneer na rechtstreekse verkiezingen van de districtsraden andere politieke meerderheden in de gemeenteraad worden gevormd. Om willekeur en misbruiken te voorkomen moeten alle districtsraden van eenzelfde stad eenzelfde regime volgen en tevens hetzelfde bevoegdheidspakket toegewezen krijgen. Het voorstel voorziet evenwel in de mogelijkheid voor het centraal bestuur, te weten de gemeenteraad, om in te grijpen wanneer de zaken uit de hand lopen. De districten hebben immers geen rechtspersoonlijkheid en de gemeente blijft dus aansprakelijk.

Over het al dan niet inschrijven in de wet van een negatieve, dan wel positieve lijst van bevoegdheden, werd lang gediscussieerd. Ook de mogelijkheid tot bevoegdheidsdelegatie van andere gezagsniveaus kwam ter sprake. Niet alle leden vonden het evident dat de gewesten rechtstreeks bevoegdheden aan de districten kunnen delegeren. De gemeenteraad zou hoe dan ook als machtigingsorgaan moeten optreden. Vele leden zijn erover bezorgd dat de districtsraden als rechtstreeks verkozen orgaan, maar zonder rechtspersoonlijkheid, een eigen leven gaan leiden en aldus ontsnappen aan de politieke controle van de gemeente. Voor sommige leden ware het beter geweest over te gaan tot volledige defusie en de oude gemeenten weer hun eigen verantwoordelijkheid te laten opnemen.

Sommige leden vrezen moeilijkheden bij een gelijktijdige organisatie van de verkiezingen voor de districtsraden en voor de gemeenteraad. Bovendien zijn het de huidige gemeenteraden die zeer binnenkort tot de oprichting van de districtsraden zullen moeten beslissen om verkiezingen mogelijk te maken. De effectieve oprichting en de organisatie van de werking van de districtsraden zullen door de nieuwe gemeenteraden moeten gebeuren. Een nieuwe gemeenteraad kan dus worden geconfronteerd met districtsraden, terwijl ze die niet wenst. Een gemeenteraad zal het misschien zelfs gedurende zes jaar zonder districtsraden moeten stellen, omdat de vorige gemeenteraad de vereiste beslissingen niet heeft genomen.

De indieners van het voorstel bouwen vooral voort op de resultaten van de proefperiode in Antwerpen, waar reeds een aantal jaren een systeem van adviserende districtsraden fungeert. Voor besturen die dit systeem willen invoeren, is zo een proefperiode eigenlijk aangewezen. Ze maakt het mogelijk om mankementen en kinderziektes op te sporen en een en ander bij te sturen vóór de officiële installatie. Mochten een aantal steden in 2001 districtsraden willen verkiezen en installeren, dan kunnen bij eenvoudige aanpassing van de wet tussentijdse verkiezingen worden georganiseerd.

Artikel 2 van het wetsvoorstel vult de nieuwe gemeentewet aan met een titel XVI betreffende de binnengemeentelijke territoriale organen bedoeld in artikel 41 van de Grondwet. De artikelen 330 tot en met 352 worden toegevoegd; ze handelen over de organisatie en bevoegdheidsverdelingen van deze districtsraden. De auteurs van het voorstel hebben een belangrijk aantal amendementen ingediend om de tekst te verduidelijken. Deze verduidelijkingen werden aanvaard.

Op artikel 340 werd een belangrijk amendement ingediend waardoor de structuur van de bevoegdheidsdelegaties wordt verbeterd en de rechtstreekse toewijzing van bevoegdheden aan de districtsraden door de gewesten, de gemeenschappen en de federale Staat wordt verboden. Wanneer deze bovenliggende niveaus een bevoegdheid delegeren aan de gemeenteraad, kan deze bevoegdheid slechts worden gesubdelegeerd aan de districtsraden als de wet of het decreet dat uitdrukkelijk bepalen.

Het amendement van senator Boutmans dat voorzag in stemrecht en verkiesbaarheid voor inwoners uit de gemeenten die geen Belg of EU-onderdaan zijn, werd niet aanvaard. Als argument hiertegen werd ingeroepen dat de kiesgerechtigden voor de gemeenten en voor de districten dezelfden moeten zijn.

Artikel 3 van het voorstel bevat de wijzigingen aan de gemeentekieswet. Ook in deze wet wordt een nieuwe titel ingevoerd; de nieuwe artikelen 86 tot en met 117 bevatten specifieke bepalingen voor de districtsraden. De auteurs van het voorstel hebben ook hierop amendementen ingediend waarmee ze tegemoetkomen aan de opmerkingen van de Raad van State en waardoor de tekst wordt verduidelijkt. Al deze amendementen werden aangenomen.

Aangezien de provincieraadsverkiezingen samenvallen met de gemeenteraadsverkiezingen, die nu op hun beurt gebonden kunnen zijn aan de verkiezing van districtsraden, moet ook de wet van 19 oktober 1921 betreffende de provincieraadsverkiezingen enkele technische wijzigingen ondergaan. Deze staan vermeld in artikel 4 van het voorstel.

De artikelen 5 tot en met 14 betreffen de wet van 11 april 1994 tot de organisatie van de geautomatiseerde stemming. Het amendement tot schrapping van artikel 7, ingediend door de auteurs van het voorstel, werd aangenomen. Alle andere artikelen werden aangenomen.

Op de laatste artikelen met betrekking tot de controle van de verkiezingsuitgaven, werden geen amendementen ingediend en de artikelen 15 tot en met 20 werden aangenomen.

Het geamendeerde voorstel werd in zijn geheel aangenomen met tien stemmen tegen één stem. Door de aanneming van wetsvoorstel 907 vervalt het wetsvoorstel van de heer Verreycken tot wijziging van de nieuwe gemeentewet teneinde het oprichten van stadsdeelraden mogelijk te maken.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Caluwé.

De heer Caluwé (CVP). ­ Mijnheer de voorzitter, mag ik allereerst mevrouw Van der Wildt feliciteren met haar uitstekend verslag. Het is niet eenvoudig deze al bij al ingewikkelde en complexe materie bevattelijk en beknopt weer te geven. Ze heeft dat uitstekend gedaan.

Ik start mijn uiteenzetting met bedenkingen bij het voorstel van bijzondere wet, dat een van de twee uitvoeringswetten bij artikel 41 van de Grondwet is. De andere uitvoeringswet is de gewone wet.

Het nieuwe artikel 41 geeft gemeenten van meer dan 100 000 inwoners de mogelijkheid binnengemeentelijke territoriale organen te belasten met aangelegenheden van gemeentelijk belang. De oude tekst van artikel 41 behield dit recht uitsluitend voor aan de gemeenteraad zelf. Juist daarom noemde de Raad van State in de jaren 80 een eerder voorstel van collega De Beul om bij gewone wet districtsraden te organiseren, ongrondwettig. Daarom werd het grondwetartikel 41 in het begin van deze legislatuur gewijzigd. Het nieuwe artikel 41 bevat nu de vermelding dat de gewesten de bevoegdheid kunnen krijgen bijkomende voorwaarden voor de oprichting van districtsraden op te leggen en de wijze van oprichting ervan te regelen.

Deze bepaling werd in de Grondwet opgenomen ten gevolge van de discussies die de voorbije jaren in het Parlement werden gevoerd. Daarbij werd vastgesteld dat in het noorden en het zuiden van het land anders werd gedacht over de noodzaak om in sommige steden districtsraden op te richten. Vlaanderen voelde de noodzaak sterker aan. De twee grootste steden van het land liggen nu eenmaal ook in het noorden : Antwerpen met 460 000 inwoners en Gent met om en bij 230 000 inwoners.

De indieners van het oorspronkelijke voorstel tot wijziging van artikel 41, die overigens nu ook de uitvoeringswetten hebben ingediend, hadden de bedoeling tot de voorwaarden die de gewesten kunnen bepalen, ook te rekenen het aantal inwoners dat een stad moet tellen alvorens ze districtsraden kan oprichten. Ze wilden eveneens een oplossing bieden voor de vraag of de gemeenteraad dan wel de gewestelijke overheid kan beslissen tot oprichting van districtsraden. Tijdens de bespreking in de Kamer over de herziening van het grondswetartikel werd de oorspronkelijke tekst van de Senaat geamendeerd. De amendementen zorgden ervoor dat nu uitdrukkelijk in de Grondwet staat ingeschreven dat districtsraden enkel kunnen worden opgericht in gemeenten met meer dan 100 000 inwoners en dat de oprichting enkel kan op initiatief van de gemeenteraad.

Daardoor zijn de aangelegenheden die de gewesten verder kunnen invullen beperkter. Toch gaat het nog altijd om belangrijke aspecten, namelijk de vraag bij wie de gemeenteraad de aanvraag moet doen. We nemen aan dat dit de gewestregering zal zijn, maar dit moet bij decreet uitdrukkelijk worden ingevuld. Het gaat ook om de vraag of de gewestregering de aanvraag steeds en automatisch positief moet beoordelen dan wel of ze bijkomende voorwaarden mag stellen. Uit de commissiebesprekingen mogen we mijns inziens toch concluderen dat een van de bijkomende voorwaarden kan zijn dat de gemeenteraad vooraf opgeeft welke bevoegdheden zeker aan de districten worden overgedragen. Wanneer een stad overgaat tot de oprichting van districtsraden, die door de burger ook rechtstreeks worden verkozen, dan moeten we er toch op letten dat de stad ook substantiële bevoegdheden aan haar districten toekent. Indien dit niet gebeurt, dan dreigen er zowel bij de burgers als bij de verkozenen frustraties te ontstaan. Ook de wijze waarop de districtsraden eventueel kunnen worden afgeschaft en de wijze waarop het grondgebied van de stad in districten wordt verdeeld, moeten bij decreet worden geregeld.

Dit zijn maar enkele voorbeelden van wat moet begrepen worden onder de bijkomende voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze binnengemeentelijke territoriale organen kunnen worden opgericht.

Naast deze uitdrukkelijk in artikel 41 van de Grondwet voorziene bevoegdheidsoverdracht leek het de indieners ook nuttig uitdrukkelijk te bepalen dat de gewesten de wijze waarop het administratief toezicht op deze binnengemeentelijke territoriale organen georganiseerd wordt, regelen, evenals de uitoefening van dat toezicht. Deze bepaling is in feite overbodig, aangezien artikel 162 van de Grondwet bepaalt dat een bijzondere wet de regeling van het administratief toezicht op de gemeentelijke instellingen toevertrouwt aan de gewestraden. Op grond van die bepaling werd in artikel 7 van de bijzondere wet op de hervorming van de instellingen het administratief toezicht op de gemeenten toevertrouwd aan de gewesten. Hierdoor is het administratief toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen automatisch ook een gewestelijke aangelegenheid geworden. De nieuwe tekst van artikel 41 van de Grondwet bepaalt trouwens dat de districtsbesturen binnengemeentelijke territoriale organen zijn die aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen. Er wordt dus geen bijkomende bestuurslaag ingesteld.

Het wetsvoorstel voorziet overigens niet in een aparte rechtspersoonlijkheid voor de districtsbesturen. De binnengemeentelijke territoriale organen zijn dus gemeentelijke instellingen waarop het administratief toezicht door de gewesten wordt geregeld conform artikel 162 van de Grondwet.

Om alle twijfel weg te nemen achtten wij het wel nuttig dit uitdrukkelijk in de bijzondere wet in te schrijven. Deze twijfel was trouwens reeds gezaaid in hoofde van de Raad van State. De Raad verklaart uitdrukkelijk dat het logisch zou zijn dat het administratief toezicht op deze organen door de gewesten wordt geregeld. De Raad meent echter dat dit ook een wijziging van artikel 162 van de Grondwet vereist. De Raad van State ziet daarbij evenwel over het hoofd dat bij de herziening van artikel 41 van de Grondwet zowel in Kamer als in Senaat uitdrukkelijk werd verklaard dat de herziening van artikel 41 een impliciete wijziging van artikel 162 van de Grondwet inhield. Het antwoord dat de indieners in samenwerking met professor Maes van de KUL op het advies van de Raad van State hebben geformuleerd en dat als bijlage bij het verslag werd gevoegd, ontkracht het bezwaar van de Raad van State.

De CVP-fractie zal dit voorstel van bijzondere wet met grote overtuiging aannemen.

Het voorstel van gewone wet waar ik het nu over wil hebben, wijzigt, zoals de rapporteur uitstekend heeft uiteengezet, een aantal federale wetten, in de eerste plaats de gemeentewet en de gemeentekieswet. Hierdoor wordt het kader gecreëerd waarbinnen districtsraden, als ze opgericht worden, moeten functioneren.

Sta me toe, om als hoofdindiener, nog heel even dit kader uiteen te zetten. Zoveel mogelijk werden de structuren van de districtsraden geënt op wat bestaat voor de gemeenten. Er zijn drie soorten organen : een raad, een bureau en een voorzitter, vergelijkbaar met de gemeenteraad, het schepencollege en de burgemeester. De verkiezingen voor districtsraden zullen tegelijkertijd met de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden. Deze organen zullen grotendeels werken zoals de gemeentelijke instellingen. Uitzonderingen op deze analogie zijn de volgende : de voorzitter wordt niet zoals de burgemeester aangeduid door de Koning, maar verkozen door de districtsraad. Het aantal districtsraadsleden en het aantal leden van het bureau wordt bepaald op tweederde van respectievelijk het aantal gemeenteraadsleden en het aantal schepenen dat het district had gekregen, mocht het een volwaardige gemeente zijn geweest. Om de representativiteit te verhogen, gebeurt de zetelverdeling in de Raad volgens het systeem-D'Hondt en niet volgens het systeem-Imperiali.

Voor de bepaling van de bevoegdheden hebben wij na een diepgaande en zinvolle discussie in de commissie gekozen voor een systeem waarbij de gemeenteraad zijn bevoegdheden kan delegeren aan de districtsraad, het schepencollege aan het bureau van de districten en de burgemeester aan de voorzitter van de districtsraad. Op grond van het algemene rechtsbeginsel inzake de delegatie van bevoegdheden kan de gemeenteraad het schepencollege en de burgemeester deze delegatie van bevoegdheden waarover zij beschikken op grond van een specifieke regel, slechts doen wanneer deze regel hen daartoe uitdrukkelijk machtigt. Dit heeft tot gevolg dat het effectief invullen van de bevoegdheden van de districten in de komende jaren nog heel wat wetten, decreten, koninklijke besluiten en andere bepalingen over de bevoegdheden van de gemeentelijke organen zullen moeten worden gewijzigd. Als beperking op deze delegatiemogelijkheid hebben we uitdrukkelijk vastgelegd dat de bevoegdheid om personeel in dienst te nemen, en belastingen te heffen, niet kan worden overgedragen, net zo min als de burgemeester zijn politiebevoegdheid kan afstaan.

Ook bij deze gewone wet had de Raad van State enkele opmerkingen en bezwaren. Aan de meeste daarvan zijn we kunnen tegemoetkomen via amendementen. Dit geldt echter niet steeds. Op dergelijke opmerkingen hebben we geantwoord in een juridische nota die bij het verslag werd gevoegd. Ik wil hier zeer kort op ingaan om wat het juridische betreft de puntjes op de i te zetten.

Een eerste opmerking gaat erover dat de Grondwet voor de binnengemeentelijke organen bepaalt dat hun leden rechtstreeks moeten worden verkozen. We moeten hierover duidelijk en eerlijk zijn : een en ander is het gevolg van de amendering van de ontwerptekst van artikel 41 van de Grondwet in de Kamer. De oorspronkelijke tekst, zoals hij in de Senaat werd ingediend en goedgekeurd, bevatte niet het zinnetje « hun leden worden rechtstreeks verkozen ». Voor de Senaat was de rechtstreekse verkiezing van de leden van de binnengemeentelijke organen een evidentie ten gevolge van de samenhang met artikel 162 van de Grondwet. In onze ogen waren de principes van artikel 162 bepaalt dat de gemeente- en provincieraden rechtstreeks moeten worden verkozen, automatisch ook van toepassing op de binnengemeentelijke territoriale organen.

Een analoge toepassing leek ons vanzelfsprekend zolang de Grondwet niet anders bepaalt. De Kamer vond het echter raadzaam de vereiste van rechtstreekse verkiezing ook in artikel 41 te laten opnemen. Bij de verwoording is er dan ongetwijfeld een kleine fout gemaakt. In plaats van « hun raden worden rechtstreeks verkozen » heeft men de formulering gebruikt « hun leden worden rechtstreeks verkozen ». Uit het kamerverslag blijkt evenwel duidelijk dat ook de Kamer van oordeel was dat de structuur van de binnengemeentelijke territoriale organen gelijk zou lopen met die van gemeenten en dat men dus naast een raad een uitvoerend college en een voorzitter zou hebben. Nergens uit het verslag blijkt dat de Kamer de bedoeling had deze uitvoerende colleges rechtstreeks te laten verkiezen. Mocht het de bedoeling zijn geweest een uitzondering te maken dan zou men dit wel uitdrukkelijk hebben vastgelegd.

Zelfs de letterlijke interpretatie van de nieuwe teksten van artikel 41 van de Grondwet vormt in feite geen probleem. Om dit te verduidelijken is het nodig de ontstaansgeschiedenis van de nieuwe tekst van de Grondwet even te herhalen. Zoals reeds gezegd, was de enige reden voor de grondwetswijziging inzake de instelling van districtsraden met beslissingsbevoegdheid in grote steden het feit dat het vroegere artikel 41 de regeling van de uitsluitend gemeentelijke belangen voorbehield aan de gemeenteraden. De herziening van dit artikel, die tijdens deze legislatuur heeft plaatsgevonden, heeft in artikel 41 een tweede, derde en vierde lid ingevoegd. Deze vormen de uitzondering op het eerste lid. In afwijking van de regel dat de uitsluitend gemeentelijke belangen door de gemeenteraden worden geregeld, kunnen er in steden met meer dan 100 000 inwoners binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht die deze aangelegenheden van gemeentelijk belang kunnen regelen.

De leden van deze organen moeten rechtstreeks worden verkozen. Uiteraard moeten alleen de organen die de bevoegdheden uitoefenen die uitsluitend toekwamen aan de gemeenteraden, rechtstreeks worden verkozen. De nieuwe grondwetsbepaling kan niet zo begrepen worden dat voortaan elk binnengemeentelijk territoriaal orgaan rechtstreeks moet worden verkozen. De bureaus en de voorzitters van de districtsraden krijgen volgens dit wetsvoorstel deze bevoegdheden niet. Het wetsvoorstel is immers zo opgevat dat bevoegdheden die vandaag toekomen aan de gemeenteraad voortaan aan de districtsraden kunnen worden toevertrouwd. Bevoegdheden van het schepencollege en van de burgemeester kunnen worden opgedragen aan de bureaus van de districtsraden.

We moeten ervan uitgaan dat de schepencolleges en de burgemeesters vandaag niet beschikken over de bevoegdheid om aangelegenheden van uitsluitend gemeentelijk belang « te regelen ». Dit zou immers in strijd zijn met de sinds 1831 in de Grondwet ingeschreven tekst van artikel 41 ­ voorheen artikel 31 ­ dat bepaalt dat de regeling van aangelegenheden van gemeentelijk belang uitsluitend toekomt aan de gemeenteraden.

We moeten ervan uitgaan dat de bevoegdheden van het schepencollege en van de burgemeester inzake aangelegenheden van gemeentelijk belang dermate door de gemeenteraad kunnen worden ingeperkt dat de eigenlijke bevoegdheid om de aangelegenheid « te regelen » bij die raad is gebleven. Ons voorstel laat dus geen bevoegdheden en aangelegenheden van gemeentelijk belang regelen door het bureau en de voorzitter, zodat deze organen niet rechtstreeks moeten worden verkozen.

Trouwens, zoals ook de Raad van State opmerkt worden alle leden van de diverse entiteiten aangewezen op grond van hun rechtstreekse verkiezing tot districtsraadslid. Op dit punt wijkt het wetsvoorstel af van de regeling voor de gemeenten. De wet laat toe een burgemeester aan te stellen die niet in de raad werd verkozen. Het wetsvoorstel daarentegen schrijft voor dat de leden en de voorzitter van het bureau door en uit de raad worden verkozen. De leden van het bureau en de voorzitter zijn dus « als lid » rechtstreeks verkozen. Voor de grondwetswijziging van 1970 bepaalde het oude artikel 108 van de Grondwet ­ het huidige artikel 162 ­ dat de wetten de toepassing verzekeren van het beginsel van de rechtstreekse verkiezing, « behoudens de uitzonderingen die door de wet kunnen worden gesteld ten aanzien van de hoofden der gemeentebesturen en van de commissarissen der regering bij de provincieraden ». De aanwijzing van de schepencolleges en van de bestendige deputatie door de raden in plaats van rechtstreeks door de kiezers, werd niet geacht hiermee in strijd te zijn. Schepenen en bestendig afgevaardigden dienen als raadslid wel rechtstreeks te worden verkozen, maar niet burgemeesters en gouverneurs. Naar analogie daarmee is de aanduiding door de districtsraad van rechtstreeks verkozen districtsraadsleden tot lid van het bureau of tot voorzitter, niet in strijd met de Grondwettelijk vereiste rechtstreekse verkiezing.

Tot zover enkele antwoorden op het bezwaar over de rechtstreekse verkiezing van de leden.

Een volgend bezwaar heeft betrekking op het feit dat de Grondwet voorschrijft dat de wet de bevoegdheden van de binnengemeentelijke territoriale organen bepaalt, terwijl dit wetsvoorstel de gemeenteraad, het schepencollege en de burgemeester laat beslissen over de bevoegdheden die worden overgedragen, zij het met een aantal beperkingen.

Nu hadden de indieners van het oorspronkelijke voorstel tot herziening van artikel 41 van de Grondwet zich laten inspireren door het systeem dat geldt voor de agglomeratie. Voor de agglomeratie is er ook een overdracht van bevoegdheden door de gemeenten naar een hoger niveau. Bij de binnengemeentelijke territoriale organen gaat het om een delegatie naar beneden. In se gaat het om dezelfde rechtsfiguur.

Artikel 165 van de Grondwet stelt dat de wet de bevoegdheden van agglomeraties en federaties bepaalt. De wet ter uitvoering van dit grondwetsartikel heeft evenwel de mogelijkheid ingebouwd dat gemeenten een aantal van hun bevoegdheden aan de agglomeratie kunnen overdragen en dat de staat en de provincie bevoegdheden aan de agglomeratie kunnen toewijzen. Daarbij wordt in geen wettelijke interventie meer voorzien.

Voor de binnengemeentelijke territoriale organen hebben we hetzelfde systeem overgenomen. Met het woordje « bevoegdheden » wordt zowel in artikel 165, voor de agglomeratie, als in artikel 41 van de Grondwet, voor de binnengemeentelijke territoriale organen, in de eerste plaats bedoeld dat de wet hun formele en instrumentele bevoegdheden vastlegt. Hierbij wordt gedacht aan de mate van beslissingsbevoegdheid, de mogelijkheid om personeel in dienst te hebben, belastingen te heffen en dergelijke. Het is geenszins de bedoeling om ook de materiële bevoegdheden uitdrukkelijk bij wet te bepalen.

Voor zover het woordje « bevoegdheden » toch op materiële bevoegdheden slaat, moet erop worden gewezen dat de grondwetgever de wetgever machtigt om alle aangelegenheden van gemeentelijk belang naar de districtsraden over te hevelen. Qui peut faire le plus, peut faire le moins . Men kan dit rechtsgeldig beperken tot de aangelegenheden die door de gemeenteraad worden bepaald.

Indien de wetgever zich zou moeten uitspreken over elke bevoegdheid die aan de gemeentelijke districtsraden wordt toevertrouwd, wordt de regeling onwerkbaar. Het gezond verstand zegt dat dit niet de bedoeling van de grondwetgever kan zijn geweest. Wel is het duidelijk dat elke bevoegheidstoewijzing een wettelijke basis moet hebben. Daarom wordt een opsomming gemaakt van de overheden die bevoegdheden aan de binnengemeentelijke territoriale organen kunnen toewijzen.

Ten slotte merkt de Raad van State ook op, zonder er daarom een bezwaar van te maken, dat het wetsvoorstel in strijd is met een passage uit het kamerverslag. Het wetsvoorstel laat immers de mogelijkheid open dat aangelegenheden die door hogere overheden naar de gemeenten worden gedecentraliseerd, door de districten worden uitgeoefend. Vermoedelijk geeft het kamerverslag echter niet exact de bedoeling van de Kamer weer. Zoals reeds eerder gezegd laten de algemene principes over de delegatie niet toe dat een orgaan aan wie een bevoegdheid werd gedelegeerd, deze bevoegdheid zonder machtiging van de delegerende overheid aan een ander orgaan zou toevertrouwen. Vermoedelijk heeft de Kamer hierop willen wijzen. Men kan toch moeilijk veronderstellen dat de Kamer bedoelde dat gedecentraliseerde bevoegdheden helemaal niet aan de districtsraden kunnen worden toevertrouwd. Indien dit niet mogelijk zou zijn, is de hele hervorming vrij zinloos aangezien het gros van de bevoegdheden die momenteel door gemeenten wordt uitgeoefend, in min of meerdere mate gedecentraliseerde bevoegdheden zijn.

Het leek mij nuttig om hier voor deze juridische aangelegenheden toch nog even de puntjes op de « i » te zetten. Het zou immers betreurenswaardig zijn indien bepaalde juridische muggenzifterijen de totstandkoming van deze hervorming zouden beletten. Niet voor niets staat deze hervorming vandaag samen met verschillende voorstellen tot verbetering van de democratie op de agenda. Het idee om in grote steden districtsraden op te richten ten einde de burger dichter bij het bestuur te brengen, was een uiting van nieuwe politieke cultuur nog vóór deze uitdrukking bestond. Dat geldt ook voor de wijze waarop deze hervorming tot stand kwam. Het gaat om een parlementair initiatief dat de grenzen van meerderheid en oppositie overstijgt. We hopen dan ook dat dit voorstel in de Senaat met een ruime meerderheid zal worden goedgekeurd en dat we zo snel mogelijk de verdere stappen kunnen doen zodat in de steden die ervoor kiezen in het jaar 2000 verkiezingen voor districtsraden kunnen worden gehouden.

M. le président . ­ La parole est à Mme Cornet d'Elzius.

Mme Cornet d'Elzius (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, lors du vote de la révision de l'article 41 de la Constitution le 27 février 1997, MM. Foret et Desmedt avaient exposé les critiques fondamentales formulées par le PRL-FDF à l'encontre de la création des organes territoriaux intracommunaux. Ces critiques pouvaient essentiellement se résumer en trois points.

Premier point, la création d'un nouveau niveau de pouvoir complique encore plus la structure institutionnelle de l'État belge. Plutôt que de rajouter un degré à une pyramide institutionnelle déjà fort complexe, il eut mieux valu reconnaître que certaines fusions de communes avaient été inopportunes et tout simplement procéder à leur « défusion », objectif véritable de la création des organes territoriaux intracommunaux.

Deuxième point, le système choisi pour créer les organes territoriaux intracommunaux est particulièrement confus et compliqué. Le passage par la loi spéciale et le décret spécial dans des mesures difficilement quantifiables rendent particulièrement opaque l'article 41 de la Constitution.

Troisième point, la création des organes territoriaux intracommunaux et l'habilitation faite au décret régional de définir un certain nombre des conditions de leur constitution est annoncée comme un signe précurseur de la régionalisation des lois communales et provinciales à laquelle s'oppose le PRL-FDF.

Le groupe PRL-FDF s'est donc opposé à l'adoption de l'article 41 de la Constitution. De même, il est contre l'adoption des deux lois d'application soumises au vote aujourd'hui pour ces mêmes raisons de principe, bien sûr, mais également pour d'autres, plus spécifiques.

Ces raisons sont les suivantes.

Premièrement, la proposition de loi spéciale qui vous est soumise est inconstitutionnelle. Comme l'a souligné le Conseil d'État, l'organisation et l'exercice de la tutelle sur les organes territoriaux intracommunaux ne pouvaient être confiés au décret. Les appels incantatoires de certains à l'application de l'esprit du texte de l'article 162 à l'article 41 de la Constitution n'y changent rien. Cette inconstitutionnalité vient du fait que, pour des raisons politiciennes, on n'a pas voulu introduire les organes territoriaux intracommunaux à l'article 162 de la Constitution, ce qui eut été leur place naturelle. Cette option a des conséquences qu'il faut aujourd'hui assumer : les organisations territoriales intracommunales ne sont pas intégrées à l'article 162 de la Constitution et les principes de cet article ne s'y appliquent donc pas.

Deuxièmement, la proposition de loi ordinaire contient les adaptations de législation actuelles jugées nécessaires à la mise en oeuvre concrète des organes territoriaux intracommunaux.

Toutes ces modifications suggérées ne sont pas exemptes de critiques à formuler. Je retiendrai quatre points qui me semblent les plus importants, et d'abord, la constitution et la suppression des districts.

Les questions suivantes sont malheureusement restées sans réponse : un conseil communal est-il lié par la décision prise par un précédent conseil de créer des districts ? Les conseils communaux peuvent-ils supprimer les districts qu'ils ont créés ? Si oui, doivent-ils les supprimer tous ou peuvent-ils n'en supprimer que certains ?

Ces questions sont, bien sûr, à prendre en considération en ayant à l'esprit que les districts peuvent avoir des majorités différentes de la majorité communale. La tentation pour les conseils communaux peut alors être grande de faire disparaître certains districts qui lui sont hostiles, districts qui seront cependant composés d'élus directs. On imagine sans peine les tensions que peuvent provoquer de telles situations. Pour illustrer l'ampleur du problème, un membre a d'ailleurs rappelé en commission que c'est à cause des difficultés suscitées par les différences de majorités « conseil communal ­ district » qu'un projet semblable a échoué à Liège dans les années 80.

Ensuite, l'égalité des districts. Il est confié aux communes un important pouvoir sur les districts : décision de création, définition de certaines compétences, attribution de moyens financiers, etc. Mais rien n'impose formellement aux communes de traiter de manière égale les districts. À nouveau, quand on se souvient que les majorités politiques peuvent fortement différer à l'échelon communal et sous-communal, on entrevoit toutes les discriminations dont pourraient être victimes les districts qui ne seraient pas inféodés au pouvoir communal.

Autre point important encore, le coût budgétaire de la création des districts. À entendre certains membres de la commission de l'Intérieur, on pourrait se laisser bercer par la douce illusion que la création des organes territoriaux intracommunaux n'aura aucun coût financier : on partagerait simplement en autant de parts qu'il y a de districts le budget communal affecté à l'exercice des compétences déléguées. Je ne pense pas qu'il y ait beaucoup d'économistes en commission de l'Intérieur. Mais tout de même, il ne faut pas être grand clerc ni grand comptable pour se rendre compte que la création des organes territoriaux intracommunaux aura des conséquences budgétaires. Ainsi quelles seront les conséquences de la suppression des économies d'échelle ? Quelles rémunérations pour les mandataires des organes territoriaux intracommunaux ? Quels coûts pour les infrastructures nécessaires à leur fonctionnement ?

Enfin, les compétences des organes territoriaux intracommunaux. À l'origine, la proposition de loi prévoyait l'octroi possible de trois types de compétences : la compétence de régir des matières d'intérêt communal dans la mesure où le conseil communal l'y habilite; la compétence de régir un certain nombre de matières expressément déléguées aux communes à condition que l'autorité ayant initialement délégué la compétence marque son accord; la compétence de régir des matières directement attribuées aux organes territoriaux intercommunaux par ou en vertu d'une loi ou d'un décret.

Le Conseil d'État a condamné le fait que la proposition permette l'attribution aux organes territoriaux intracommunaux des compétences autres que d'intérêt communal parce qu'il estime cela contraire à l'article 41 de la Constitution. Les amendements intervenus en commission semblent insatisfaisants parce qu'ils laissent subsister la possibilité de confier aux organes territoriaux intracommunaux des compétences autres que celles expressément et clairement désignées par l'article 41 de la Constitution : les matières d'intérêt communal.

Voilà en quelques mots synthétisées les critiques du PRL-FDF à l'encontre des deux textes qui nous sont soumis aujourd'hui : opposition de principe à la complexification constante des institutions, objections d'inconstitutionnalité, constatation des lacunes des textes. En résumé, refus de se lancer dans une aventure institutionnelle et financière insuffisamment réfléchie et préparée et qui n'a pour seul but que de permettre une diffusion masquée des communes anversoises.

Le PRL-FDF vous met en garde aujourd'hui, messieurs les apprentis sorciers : appliquer en l'état l'article 41 de la Constitution, c'est jouer avec le feu. Et jouer avec le feu dans une poudrière politique telle qu'Anvers peut avoir de lourdes conséquences. (Applaudissements.)

M. le président. ­ La parole est à M. Happart.

M. Happart (PS). ­ Monsieur le président, le débat que nous avons eu en commission sur la création des districts a été extrêmement intéressant car il a permis de confronter interrogations et points de vue différents, du fait notamment que cette proposition de loi était uniquement signée par des parlementaires de la Communauté flamande. Dès lors, on peut supposer que cette approche du problème était essentiellement dirigée vers les grandes communes flamandes, notamment celle d'Anvers.

J'ai tenté d'expliquer à plusieurs reprises que le fait de passer de la création d'un district par délégation à l'organisation d'une élection directe et, par conséquent, à la mise en place, par suffrage universel, d'un pouvoir complémentaire, peut-être opposé au pouvoir communal, pouvait entraîner un certain nombre de problèmes.

Dans la pratique, le pouvoir communal risque de devoir financer des promesses et des engagements faits par le conseil de district.

Cette disposition provoquera également une augmentation des frais de fonctionnement politique en raison des mandataires supplémentaires qui seront élus.

De nombreuses questions restent encore sans réponses. Les districts auront-ils une personnalité morale distincte ? Pourront-ils disposer de biens propres ? Quel sera leur statut et quelles seront les responsabilités des conseillers de district, d'une part, et du président du conseil de district, d'autre part, vis-à-vis du pouvoir communal ?

Si, à titre personnel, je considère que les districts rapprocheront les pouvoirs du citoyen, il s'agira malgré tout d'un contre-pouvoir. Prenons, par exemple, le cas de la ville d'Anvers où le président du district et l'échevin local feraient partie tous deux de la majorité mais seraient de partis différents. Dans pareille situation, des conflits pourraient aisément surgir. Quelle sera l'obligation d'engagement pour la commune de financer ou d'exécuter les décisions qui seront prises par les districts ?

Jusqu'à présent, le PS n'a pu apporter de réponses à toutes ces interrogations, mais il se prononcera en faveur de cette proposition de loi. D'une part, en effet, l'organisation dépend des communes et aussi de la région; d'autre part, ce texte laisse une porte ouverte, car il permettra de répondre à la demande future de création de districts, sur la base d'une loi qui aura été votée et « calquée » d'après une nécessité ayant vu le jour dans une commune importante.

La première considération qui m'est venue à l'esprit lorsque nous avons abordé la problématique des districts, c'est que la ville d'Anvers désirait « défusionner » sa commune. Nous suivrons de très près l'évolution de la situation, surtout à Anvers.

Pour ma part, malgré des aspects positifs du texte, je reste perplexe car je me demande si cette disposition n'entraînera pas des difficultés financières pour les communes et des affrontements au niveau du pouvoir.

M. le président. ­ La parole est à Mme Jeanmoye.

Mme Jeanmoye (PSC). ­ Monsieur le président, je voudrais tout d'abord féliciter la rapporteuse pour la clarté de son rapport dans une matière très technique.

La proposition de loi de M. Caluwé vise à mettre en oeuvre l'article 41 de la Constitution que le groupe PSC a voté l'année dernière, tout en rappelant que cette révision constitutionnelle ne peut, d'une manière ou d'une autre, être considérée comme un premier pas vers la régionalisation de la loi communale.

Le groupe PSC partage l'objectif de cette proposition de loi qui consiste à rapprocher l'autorité locale du citoyen, là où la fusion des communes a donné naissance à des entités administratives trop grandes et trop éloignées de celui-ci.

Cette distance aboutit à ce que les mandataires politiques ne soient plus toujours au courant des besoins et des préoccupations de la population, et que celle-ci ait parfois l'impression de ne plus pouvoir faire entendre sa voix. Or, la démocratie locale est, par essence, le lieu où les responsables politiques sont à l'écoute de la population. La création des conseils de district constitue une réponse à ce déficit démocratique. En effet, dans les grandes villes, les membres des conseils de district peuvent avoir des contacts quotidiens avec les habitants.

Dans d'autres pays européens, des structures administratives intracommunales ont d'ailleurs été créées. C'est le cas notamment en Allemagne, au Royaume-Uni, en Italie, aux Pays-Bas, en Espagne et en Suisse. Dans certains de ces pays, elles ont été la conséquence de l'agrandissement du territoire communal engendré par les différentes réformes communales.

En commission, la discussion de la proposition de loi de M. Caluwé a essentiellement porté sur les compétences de ces conseils de district.

Lors de la révision de l'article 41 de la Constitution, le groupe PSC avait insisté pour que la création de ces nouvelles entités n'aboutisse pas à vider les conseils communaux de leurs attributions. Nous aurions souhaité dresser une liste des compétences des conseils de district. Eu égard à la difficulté d'établir une telle liste, la notion d'intérêt communal n'étant elle-même pas définie, nous nous sommes ralliés à la solution retenue, à savoir que chaque conseil communal décidera des compétences qu'il délègue aux conseils de district.

Nous avons toutefois insisté pour que deux garde-fous soient mis en place.

Premièrement, les communes doivent déléguer les mêmes compétences à tous les conseils de district. Au sein d'une même commune, il ne peut y avoir de transfert d'attributions à la carte en fonction des majorités existantes dans les conseils de district.

Deuxièmement, certaines matières ne peuvent être déléguées aux conseils de district. Il s'agit du cadre du personnel, du régime disciplinaire, du budget, des comptes, de la fiscalité communale ainsi que du pouvoir du bourgmestre en matière de police. J'avais moi-même déposé un amendement visant à exclure des matières susceptibles d'être déléguées, les compétences relatives à la police. J'ai retiré cet amendement car M. Caluwé en a déposé un plus général. Il est évident qu'à l'heure où l'on crée des zones inter-polices pour des raisons opérationnelles, il serait illogique et paradoxal de transférer les compétences du bourgmestre en matière de police au président du conseil de district.

En ce qui concerne les compétences décentralisées, le Conseil d'État a estimé qu'en vertu de l'article 41 de la Constitution, elles ne peuvent être attribuées aux conseils de district. Cette restriction est sans doute trop absolue vu le nombre de compétences décentralisées qui sont exercées par les communes, mais surtout la difficulté de distinguer clairement les matières décentralisées de celles d'intérêt communal. Exclure les compétences décentralisées des matières déléguées aboutirait à réduire les possibilités de délégation à une peau de chagrin. J'ai néanmoins déposé un amendement visant à supprimer les articles qui permettaient à d'autres autorités, notamment aux régions et aux communautés, de confier directement des compétences aux conseils de district. L'article 41 de la Constitution dispose en effet clairement que ce sont les conseils communaux qui décident de leur création et donc également de leur suppression. Il est dès lors évident que c'est à ces entités que doit revenir le pouvoir de confier des compétences aux conseils de district.

En conclusion, à l'heure où l'on ne cesse de dire que le fossé se creuse entre le pouvoir politique et les citoyens, la création des conseils de district doit rencontrer notre approbation. La mise en place de ceux-ci ne sera toutefois pas simple. Elle requiert le vote de cette loi-ci mais également d'un décret spécial et une décision des conseils communaux concernés. Ces conseils de district seront sans doute d'abord créés là où le déficit démocratique s'est déjà répété et où des conseils de district consultatifs existent et fonctionnent bien. Il s'agira là d'une première expérience qui nous permettra de procéder à une évaluation de la loi et, éventuellement, de l'adapter si cela s'avère nécessaire.

Mon groupe votera par conséquent cette proposition de loi.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Erdman.

De heer Erdman (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, de afwezigheid van de regering zouden we kunnen zien als een bevestiging dat hier goed parlementair werk wordt geleverd. Het zou kunnen aantonen dat de regering ons vertrouwt.

Doemdenkers hadden ervoor gewaarschuwd dat we deze wijziging van de bestaande wetgeving nooit zouden halen of nooit op tijd zouden verwezenlijken. De brede politieke consensus die uit verschillende invalshoeken is ontwikkeld, heeft voor een dynamiek gezorgd die dat wel mogelijk maakte.

Ik dank de leden van de commissie voor de Binnenlandse en de Administratieve Aangelegenheden. Ze hebben met hun nauwgezette ontleding van de ingediende teksten veel verduidelijkt en ervoor gezorgd dat alles binnen de gestelde termijn kan gebeuren. De Antwerpse gemeenschap die al heel lang vragende partij was, zal daarmee zeker tevreden zijn. We vinden de verschillende standpunten terug in het uitstekende verslag van mevrouw Van der Wildt dat overigens ook aantoont, zonder chauvinistisch te willen klinken, dat we vertrokken zijn van een zuiver Antwerpse benadering.

Al kort na de fusieoperatie in Antwerpen, bleek dat de kloof tussen de bevolking en haar mandatarissen groter werd. Daarom werden adviesraden opgericht, toen ook districtsraden genoemd. Ze gaven de bevolking een spreekbuis. Daar konden de dagdagelijkse problemen van de straat, de wijk of het district aan bod komen. De raden moesten de verzuchtingen van de lokale bevolking vertalen naar het stadhuis toe. Toch bleef het stadhuis heel ver verwijderd van de bevolking. Omdat het sociale weefsel door de fusieoperatie in de vroegere gemeenten was verdwenen, werden de adviesraden meer en meer een klaagmuur. Gelukkig hebben het college en de gemeenteraad van Antwerpen op een gegeven moment beslist de raden meer dan adviserende bevoegdheden te geven. Binnen een gegeven budget konden de adviesraden dingen realiseren. Meer en meer drong de vraag naar een democratische uitbouw van deze adviesraden zich op.

We zijn erin geslaagd artikel 41 van de Grondwet te wijzigen. Weliswaar moesten we ons daarbij tevreden stellen met de term binnengemeentelijke territoriale organen. Het wordt dus mogelijk zulke organen op te richten, die uiteindelijk toch districtsraden worden genoemd. Met de wijziging van artikel 41 van de Grondwet hebben we wettelijke maatregelen genomen waardoor deze raden kunnen worden uitgebouwd tot verkozen raden met bepaalde bevoegdheden. Dit gebeurde zeker niet alleen met het oog op een eventuele regionalisatie van de gemeente- en de provinciewet, maar ook rekening houdend met de huidige bevoegdheden op de verschillende niveaus.

Ik wil niet ingaan op de technische aspecten van het voorstel. Ik dank de specialisten die de parlementaire werkgroep rond dit voorstel hebben bijgestaan. Daarnaast heeft ook de Raad van State advies gegeven. Ingevolge de bezwaren van de Raad van State hebben de indieners amendementen ingediend om de tekst te verfijnen en een juridische nota aan de commissie voorgelegd. Met die toelichting over de draagwijdte van de artikelen 41 en 162 van de Grondwet werd een antwoord gegeven op de bezwaren van de Raad van State.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de leden van de bevoegde commissie werden technische amendementen ingediend. Mevrouw Jeanmoye heeft hier zopas over gesproken. Er heeft lang dubbelzinnigheid geheerst over de vraag of alle districten van een gemeente over dezelfde bevoegdheden moeten beschikken. Deze dubbelzinnigheid werd opgehelderd. Natuurlijk, indien andere steden opteren voor districtsraden, moeten ook zij de mogelijkheid krijgen de bevoegdheden voor hun respectievelijke districtsraden te bepalen in het kader van hun eigen benadering.

Het aantal steden dat eventueel in aanmerking komt voor de oprichting van districtsraden, is niet groot omdat de Grondwet bepaalt dat zij ten minste 100 000 inwoners moeten tellen. Deze steden wordt aangeraden het integrale Antwerpse experiment als inspiratiebron te benutten. Ik heb in de commissie reeds opgemerkt dat elke stad die dit systeem invoert best, vooraleer deze wettelijke regeling toe te passen, een tussenpauze zou inlassen en de districtsraden eerst als adviesraden laat fungeren om niet enkel de bevolking, maar ook de mandatarissen en het beleid van de stad te laten wennen aan de nieuwe benadering. Districtsraden hoeven niet noodzakelijk te leiden tot defusie, een waanbeeld dat herhaaldelijk opdook, maar kunnen het beleid dichter bij de burger brengen, waardoor er een betere dienstverlening kan worden verzekerd en men tegemoet kan komen aan de noden van de bevolking in een grote stad.

De Senaat heeft een grote inspanning gedaan om ervoor te zorgen dat er vandaag nog over dit wetsvoorstel kan worden gestemd. Ik hoop dat deze democratische wetgeving de bevolking op het lokale vlak de mogelijkheid zal bieden haar vertrouwen uit te spreken in het beleid. Op die manier wordt er een draagvlak gecreëerd, dat onontbeerlijk is voor het democratisch functioneren van de instellingen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Verreycken.

De heer Verreycken (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, ik betreur dat in het opschrift en in de teksten werd geopteerd voor het gebruik van het begrip districtsraden. Een district is een bestaande administratieve omschrijving binnen de Staat en wordt op een ander bestuursniveau gebruikt. De Senaat heeft de kans gemist om begrijpelijke termen zoals stadsdeel en stadsdeelraad te gebruiken, waardoor hij zou kunnen bewijzen dat het ons menens is met ons voornemen de teksten begrijpelijker te maken voor de rechtsonderhorigen.

Wat de grond van de zaak betreft, kan ik kort gaan. Tijdens de vorige regeerperiode heb ik immers zelf voorstellen ingediend tot oprichting van stadsdeelraden. In 1995 heb ik deze voorstellen nogmaals ingediend. Ik was ook lid van een districtsraad vanaf de eerste dag van de oprichting ervan in 1982 tot einde 1993. Ik vraag mij af of deze onloochenbare terreinkennis inzake stadsdeelraden of districtsraden een reden kan zijn geweest voor de manier waarop ik werd behandeld in deze materie.

Ik toonde mijn manifeste betrokkenheid reeds voor 1995 en opnieuw in 1995. In 1998 kwamen de voorstellen van collega Caluwé c.s. Gezien de chronologie, was het misschien aangewezen het voorstel van 1998 toe te voegen aan het voorstel van 1995, maar in het licht van de nieuwe politieke cultuur is het omgekeerde gebeurd. Ik meende daarnet nochtans van de hoofdindiener van het voorstel 1998 gehoord te hebben dat het pleiten voor districtsraden al een uiting was van nieuwe politiek cultuur nog voor het woord bestond. Ik dank hem uiteraard voor zijn appreciatie van mijn inspanningen in 1995.

Op die eerste eigenaardigheid volgde een andere. Ikzelf, als indiener van het voorstel 1995, werd er niet van op de hoogte gebracht dat het stuk werd behandeld in de commissie. Het is nog eigenaardiger dat dit nooit verscheen op een agenda. Geen enkele collega heeft de bespreking van het voorstel ooit kunnen terugvinden op een uitnodiging. Het leek wel of men wilde voorkomen dat mensen met terreinkennis zouden worden gealarmeerd door de agenda en in de commissie zouden opdagen. Ik heb uiteraard het volste vertrouwen in het commissielid van het Vlaams Blok, dat trouwens zijn verbazing over deze gang van zaken in de commissie heeft uitgedrukt. Zelfs nadat hij de voorzitter van de commissie op de hoogte had gebracht, verscheen dit voorstel nooit op de agenda. Blijkbaar bestond bij iemand de vrees voor de terreinkennis van een voormalig lid van een districtsraad. Toch werd het voorstel blijkens het verslag waarin twee zinnen en ook de slotparagraaf verwijzen naar mijn voorstel behandeld in de commissie. Toch wordt het geagendeerd in de plenaire vergadering, nadat het blijkbaar op anonieme wijze in de commissie werd behandeld.

Ik zal echter niet zoeken naar vertragingsmogelijkheden en vragen om het voorstel terug naar de commissie te sturen. Ik ga daar zelfs niet op aandringen omdat ik meen dat de grond van de zaak belangrijk genoeg is om geen vertragingsmaneuvers in te lassen. Voorgaande opmerkingen mogen niet worden geïnterpreteerd als een sneer naar de medewerkers in de commissie of naar het personeel dat de agenda's moet opstellen, want zij leveren enkel uitvoerend werk. De verantwoordelijkheid voor de opdrachten ligt voor de volle honderd percent bij de voorzitter van de commissie. Zij is geen personeelslid, maar een collega senator en ik neem aan dat alle mogelijke en onmogelijke eigenaardigheden op haar conto kunnen worden geschreven.

Dezelfde voorzitter zorgde eergisteren in ditzelfde dossier voor de klap op de vuurpijl. Nadat de commissie was uitgesteld van de voormiddag naar de namiddag waren er nogal wat commissieleden die om 15 uur hun opwachting maakten en die toen te horen kregen dat zij moesten wachten tot 16 uur omdat de voorzitter nog aan het eten was. Er zijn grenzen aan de wijze waarop men niet alleen indieners van voorstellen of commissieleden, maar ook buitenstaanders die aan een commissievergadering deelnemen kan behandelen. Ik stel hier een totaal gebrek aan respect vast voor de collega's.

Ondanks al deze eigenaardigheden, is er toch een aangenomen tekst uit de bus gekomen. Het Vlaams Blok zal zowel het voorstel van bijzondere wet als het voorstel van gewone wet goedkeuren omdat de inrichting van de stadsdeelraden beantwoordt aan een noodzaak. Het Antwerpse experiment heeft aangetoond dat een en ander goed kan functioneren.

Ik heb wel vernomen dat er in de gemeente Voeren geen districtsraden zullen worden ingericht. Ik kan daarvoor begrip opbrengen ­ een gemeente met vierduizend zielen ­ maar voor een stad met een half miljoen inwoners zou ik dat uiteraard niet kunnen begrijpen. Al naargelang de gemeente of de stad van waaruit de opmerkingen afkomstig zijn, verschilt ook de teneur.

Wij zijn overtuigd voorstander van de inrichting van stadsdeelraden omdat voor het half miljoen inwoners de aanspreekbaarheid van de 55 Antwerpse gemeenteraadsleden nagenoeg onbestaand is. De verschillen in electorale voorkeur tussen de verschillende stadsdelen komen bij de verkiezing van een gemeenteraad niet tot uiting. Er zijn stadsdelen, ik denk nu toevallig aan het min of meer gekende Borgerhout, die zich niet herkennen in de samenstelling van de gemeenteraad, maar die dat wel zullen doen in de samenstelling van een stadsdeelraad of een districtsraad. Agalev van zijn kant wil echter ook die herkenbaarheid ongedaan maken en gunt de Vlaamse Borgerhoutenaars dit recht niet. Het heeft dan ook een amendement ingediend om zijn ideologische onverdraagzaamheid kracht bij te zetten.

Over de grond van de zaak, de aanspreekbaarheid van de mandatarissen, zijn wij het eens. Niettemin zal één Vlaams Blok-senator zich bij de stemming over het voorstel van gewone wet onthouden. Het Vlaams Blok wil hiermee zijn onvrede, ja zelfs zijn misprijzen uitdrukken voor de wijze waarop dit voorstel werd behandeld. Deze handelwijze getuigt van minachting, niet alleen voor de indieners van voorstellen en voor de commissieleden, maar ook voor het goed functioneren van de commissie zelf.

Het Vlaams Blok is dus voorstander van de inrichting van stadsdeelraden of districtsraden, maar keurt de handelwijze van de commissievoorzitter in verband met de werkzaamheden in de commissie ten stelligste af. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten en vatten we de artikelsgewijze bespreking aan.

Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close et nous passons à l'examen des articles.

Artikel één van het voorstel van bijzondere wet luidt :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Article premier. La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 2. Artikel 6, § 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wordt aangevuld met een 4º, luidende :

« 4º de voorwaarden waaronder en de wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet, kunnen worden opgericht. »

Art. 2. L'article 6, § 1er , VIII, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles est complété par un 4º, libellé comme suit :

« 4º les conditions et le mode suivant lesquels les organes territoriaux intracommunaux visés à l'article 41 de la Constitution peuvent être créés. »

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 3. In de aanhef van artikel 7 van dezelfde bijzondere wet worden de woorden « de gemeenten en de agglomeraties en federaties van gemeenten : » vervangen door de woorden « de agglomeraties en federaties van gemeenten, de gemeenten en de binnengemeentelijke territoriale organen, bedoeld in artikel 41 van de Grondwet : »

Art. 3. Dans la phrase liminaire de l'article 7 de la même loi spéciale, les mots « les communes et les agglomérations et fédérations de communes » sont remplacés par les mots « les agglomérations et fédérations de communes, les communes et les organes territoriaux intracommunaux visés à l'article 41 de la Constitution ».

­ Aangenomen.

Adopté.

De voorzitter. ­ We stemmen later over het geheel van het voorstel van bijzondere wet.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l'ensemble de la proposition de loi spéciale.

Wij bespreken nu de artikelen van het wetsvoorstel tot oprichting van districten.

Artikel één luidt :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Article premier. La présente loi règle une matière visée à l'article 78 de la Constitution.

­ Aangenomen.

Adopté.

De voorzitter. ­ Artikel 2 luidt :

Hoofdstuk I. ­ Wijzigingen van de gemeentewet

Art. 2. De nieuwe gemeentewet wordt aangevuld met een titel XVI, luidend als volgt :

« Titel XVI. ­ De binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.

Hoofdstuk I. ­ Het bestuur van het district

Art. 330. Elk districtsbestuur omvat een raad, districtsraad genoemd, een bureau en een voorzitter.

Art. 331. § 1. In gemeenten met meer dan 100 000 inwoners kunnen, op initiatief van de gemeenteraad, binnengemeentelijke territoriale organen worden opgericht. De leden van de districtsraden worden voor zes jaar gekozen door de vergadering van de gemeenteraadskiezers die in de bevolkingsregisters van de gemeente zijn ingeschreven als wonende in de betrokken gebiedsomschrijving. De verkiezingen worden georganiseerd op dezelfde dag als de gemeenteraadsverkiezingen. De verkiezing wordt geregeld door de bepalingen opgenomen in de gemeentekieswet.

§ 2. Het aantal voor de districtsraden te verkiezen leden wordt bepaald op twee derden van het aantal zetels bepaald in artikel 8 toegepast op de overeenkomstige gebiedsomschrijvingen. Het resultaat van deze deling wordt afgerond naar het hoger oneven getal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

§ 3. De bepalingen van de artikelen 2, 4, 7, 9, 10, 11, 12, § 1, 12bis , 17, 22, 71, 73, 75, 76, 77, 80 en 81 betreffende de gemeenteraden en hun leden zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden en hun leden, evenwel met dien verstande dat :

1º in artikel 10, tweede, vierde en zesde lid, artikel 11, eerste en tweede lid, artikel 75, tweede lid, artikel 76 en artikel 77, tweede en vijfde lid, het bureau van de districtsraad in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen;

2º in artikel 80 de voorzitter van de districtsraad in de plaats treedt van de burgemeester.

§ 4. Er bestaat een onverenigbaarheid tussen het mandaat van gemeenteraadslid en lid van de districtsraad. De tot gemeenteraadslid verkozene kan het mandaat van districtsraadslid niet opnemen.

Art. 332. § 1. De districtsraden kiezen uit hun midden een voorzitter en de leden van het bureau. Een lid van het college van burgemeester en schepenen zit de installatievergadering voor tot wanneer het bureau wordt verkozen. De verkiezing gebeurt door goedkeuring van een lijst van kandidaten. De verkozenen van de raad kunnen dergelijke lijsten voordragen. Dit dient te gebeuren door een gedagtekende akte van voordracht neer te leggen in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar het bureau wordt verkozen. Om ontvankelijk te zijn moeten op een voordrachtlijst zoveel kandidaten voorkomen als er leden deel uitmaken van het bureau van de districtsraad. De akte van voordracht moet ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de kandidaten die op de voordrachtlijst voor het bureau voorkomen. Ook ingeval op de voordrachtlijst kandidaten voorkomen die verkozen werden op verschillende lijsten, moet de voordrachtlijst telkens ondertekend zijn door de meerderheid van de verkozenen van elke lijst waarvan zich een verkozene als kandidaat op de voordrachtlijst voor het districtsbureau bevindt. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid voorkwam slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen. Ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat kunnen er, tot op de samenkomst van de districtsraad ter verkiezing van het bureau, nieuwe lijsten worden ingediend bij de voorzitter van de vergadering. Deze lijsten moeten aan de bovenvermelde voorwaarden beantwoorden.

De eerste op de voordrachtlijst vermelde naam wordt bij verkiezing automatisch voorzitter van de districtsraad. De rangorde van de leden van het bureau stemt overeen met de rangorde waarin de lijst werd opgemaakt.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid. Wanneer er slechts één lijst werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen lijst de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee lijsten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij herstemming dan is de lijst die de jongste kandidaat bevat, verkozen.

Deze installatievergadering wordt samengeroepen door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente, ten laatste op 31 januari van het jaar waarin het mandaat van de nieuw verkozen districtsraad ingaat.

§ 2. Bij een tussentijdse vacature voor het lidmaatschap van het bureau of het voorzitterschap ten- gevolge van ontslag of overlijden, gaat de raad binnen drie maanden over tot de opvolging. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per mandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in de handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar de verkiezing op de agenda staat.

Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn door ten minste een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen en door de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop het kandidaat-bureaulid of de kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van het voorgaande, de handtekening van één onder hen. Behoudens ingeval van overlijden van, of afstand van het mandaat van districtsraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er tijdens de vergadering van de raad mandaten te begeven zijn.

Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen.

§ 3. Het aantal leden van het bureau, met inbegrip van de voorzitter, wordt bepaald op twee derden van het aantal leden bepaald door artikel 16 toegepast voor de overeenkomstige gebiedsomschijving, met een maximum van vijf; bij breuk wordt afgerond naar het hoger aantal. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. De bepalingen van de artikelen 3, 4, 14, 14bis , 17, 18, 19, 20, 21, 22, 72, 74, 80, 81 en 83 zijn voor zover zij respectievelijk de burgemeester en de schepenen betreffen ook van toepassing respectievelijk op de voorzitter en op de leden van het bureau met dien verstande dat :

1º in artikel 18, tweede tot vierde lid, het bureau in de plaats treedt van het college van burgemeester en schepenen en de wijze van vervanging ingeval van verhindering, bedoeld in het laatste lid, die is welke bepaald wordt door § 2 van dit artikel;

2º de wedde van de leden van het bureau en van de voorzitter wordt bepaald door de Koning, daarbij kan rekening gehouden worden met de omvang van de bevoegdheden die aan de districten toegewezen worden, alsook met het inwonersaantal van het district;

3º de in artikel 22 voor het ontslag van een schepen opgenomen regeling zowel geldt voor de voorzitter als voor de leden van het bureau; het ontslag wordt ingediend bij de districtsraad;

4º in artikel 80, derde lid, het lid van het schepencollege dat de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de burgemeester, voor wat de eedafneming van de leden van het bureau betreft, en in artikel 80, vierde lid, het lid van het schepencollege die de installatievergadering voorzit in de plaats treedt van de provinciegouverneur, voor wat de eedafneming van de voorzitter betreft;

5º de in artikel 83 voor de schorsing en de afzetting van de schepenen opgenomen bepalingen gelden zowel voor de voorzitter als voor de leden van het bureau.

Art. 333. § 1. Er is in elk districtsbestuur een secretaris.

§ 2. De districtssecretaris wordt door de gemeenteraad aangewezen op de wijze bepaald in artikel 25, § 1.

§ 3. De bepalingen van de artikelen 25, § 2, 26, 26bis , § 1, 27, 50, 108, 108bis , 109 en 111 zijn van overeenkomstige toepassing op de secretaris met dien verstande dat :

1º in deze bepalingen de gemeenteraad moet worden vervangen door de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau van de districtsraad en de burgemeester door de voorzitter;

2º het door de gemeenteraad goedgekeurd, administratief en geldelijk statuut ook van toepassing is op de secretaris;

3º de gemeentelijke organen bevoegd blijven in tuchtaangelegenheden jegens de secretaris waarbij echter voorafgaandelijk advies aan het bureau van de districtsraad moet worden gevraagd.

Hoofdstuk II. ­ Vergaderingen, beraadslagingen,

besluiten van de districtsraden

Art. 334. § 1. De bepalingen van de artikelen 84 tot 101 zijn van overeenkomstige toepassing op de districtsraden met dien verstande dat in deze bepalingen de gemeenteraadsleden of de gemeenteraad moeten worden vervangen door de leden van de districtsraden of de districtsraad, het college van burgemeester en schepenen door het bureau en de burgemeester door de voorzitter.

§ 2. De ingevolge artikel 84 aan de leden van de districtsraden toekomende rechten betreffen alleen het bestuur en de instellingen van het district.

Art. 335. Aan de gemeenteraadsleden en aan de inwoners van het district of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen, hetzij van de provinciegouverneur of van de bestendige deputatie van de provincieraad, hetzij van de burgemeester of van het college van burgemeester en schepenen, mag niet worden geweigerd ter plaatse inzage te nemen van de besluiten van de districtsraad.

Hoofdstuk III. ­ Vergaderingen, beraadslagingen

en besluiten van het bureau

Art. 336. De bepalingen van de artikelen 103 tot 106 zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen, beraadslagingen en besluiten van het bureau, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.

Hoofdstuk IV. ­ Bepalingen toepasselijk op de akten

van de districtoverheden

Art. 337. Het opmaken en de bekendmaking van de akten van de districtsraden en van hun bureaus, geschiedt op dezelfde wijze als bepaald voor de akten van de gemeenteraden en colleges doch de organen van het district treden hier in de plaats van de gemeenteraad en van het college.

Art. 338. De reglementen en verordeningen van de districtsraad worden door de voorzitter bekendgemaakt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 112. Zij zijn verbindend overeenkomstig het bepaalde in artikel 114.

Hoofdstuk V. ­ Bevoegdheden

Art. 339. De handelingen van de districtsraden, van het bureau en van de voorzitter mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten en de besluiten van de federale overheid, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten van de gewesten en gemeenschappen noch met de besluiten van de provinciale overheden, noch met de besluiten van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen.

Art. 340. § 1. 1º De gemeenteraad kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de districtsraden.

2º De gemeenteraad kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze bevoegdheid toewees, de raad daartoe machtigt.

3º Wanneer een hogere overheid de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de gemeenteraad, kan de raad deze opdracht overdragen aan de districtsraden voor zover de regel die de gemeenteraad deze opdracht toewees, de raad daartoe machtigt.

§ 2. 1º Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover het beschikt en die het nader bepaalt, overdragen aan de bureaus van de districtsraden.

2º Het college van burgemeester en schepenen kan bevoegdheden die het door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze bevoegdheid toewees, het college daartoe machtigt.

3º Wanneer een andere overheid of de gemeenteraad de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan het college van burgemeester en schepenen, kan het college deze opdracht overdragen aan de bureaus van de districtsraden voor zover de regel die het college deze opdracht toewees, het college daartoe machtigt.

§ 3. 1º De burgemeester kan bevoegdheden van gemeentelijk belang waarover hij beschikt en die hij nader bepaalt, overdragen aan de voorzitters van de districten.

2º De burgemeester kan bevoegdheden die hem door andere overheden werden opgedragen, overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze bevoegdheid toewees, hem daartoe machtigt.

3º Wanneer een andere overheid, de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van een bepaalde regel heeft opgedragen aan de burgemeester, kan de burgemeester deze opdracht overdragen aan de voorzitters van de districten voor zover de regel die de burgemeester deze opdracht toewees, hem daartoe machtigt.

§ 4. Aangelegenheden betreffende de personeelsformatie van de gemeente, de tuchtregeling, de gemeentebegrotingen, de gemeenterekeningen en de gemeentebelastingen kunnen niet in aanmerking komen voor die bevoegdheidsoverdracht.

§ 5. In afwijking van § 3, kunnen de bevoegdheden van de burgemeester inzake politieaangelegenheden niet in aanmerking komen voor bevoegdheidsoverdracht aan de voorzitters van de districten.

§ 6. Bij de toewijzing van de bevoegdheden moeten alle districten op een gelijke wijze behandeld worden. De gemeentelijke overheden zorgen ervoor dat het personeel en de financiële middelen die de districten op grond van de artikelen 346 en 347 van deze wet, ter beschikking gesteld worden, in overeenstemming zijn met de bevoegdheden die hen toevertrouwd worden.

Art. 341. Indien naar het oordeel van de gemeenteraad een stedelijk belang in het district voorzieningen vordert waaromtrent de districtsraad op grond van artikel 340 bevoegd is, verleent deze aan de uitvoering daarvan medewerking zoals door de gemeenteraad in zijn desbetreffende besluit is bepaald.

De districtsraad neemt daartoe alle uitvoeringsbesluiten.

Tot de in het eerste lid bedoelde medewerking is de districtsraad gehouden onmiddellijk nadat hem het besluit van de gemeenteraad is medegedeeld.

Wordt door de districtsraad de medewerking geweigerd, dan start een overlegprocedure waarin een reglement voorziet dat door de gemeenteraad wordt opgesteld. Eindigt deze overlegprocedure niet met een consensus, dan kunnen burgemeester en schepenen voorzien in de uitvoering van de beslissing van de gemeenteraad door het gebruik van de daartoe op de begroting van het district ingeschreven kredieten. Dit geschiedt eerst nadat de districtsraad zijn weigering aan het gemeentebestuur heeft kenbaar gemaakt. Het daartoe strekkende besluit wordt genomen in de eerste vergadering van de districtsraad volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad. Het niet-verlenen van antwoord vanwege de districtsraad in de eerste vergadering volgend op de mededeling van het besluit van de gemeenteraad wordt beschouwd als een weigering.

Bij hoogdringendheid die uitdrukkelijk gemotiveerd wordt of in geval van dwingende en onvoorziene omstandigheden, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, het college van burgemeester en schepenen de uitvoering van de nodige voorzieningen opdragen, ook al behoren deze tot de bevoegdheid van een districtsraad.

Art. 342. De artikelen 118, 119, 120 en 120bis zijn eveneens van toepassing op de districtsraden met dien verstande dat :

1º ook de gemeenteraad met toepassing van artikel 118 een voorafgaand onderzoek kan voorschrijven;

2º reglementen en politieverordeningen eveneens niet strijdig mogen zijn met de besluiten van het schepencollege en de gemeenteraad. De politieverordeningen moeten bovendien goedgekeurd worden door de gemeenteraad vooraleer zij van toepassing kunnen zijn.

3º in de tekst het woord « gemeenteraad » moet verstaan worden als « districtsraad » en het woord « gemeente » als « district. »

Art. 343. Benevens de beslissingsbevoegdheden waarover de districtsraad beschikt op grond van deze wet, heeft de districtsraad ook een algemene adviesbevoegdheid voor alle aangelegenheden die betrekking hebben op het district.

Art. 344. § 1. Het bureau van de districtsraad is belast met :

1º het beheer van de inrichtingen die door het district werden opgericht;

2º de leiding van de werken van het district.

§ 2. Het schepencollege kan de bureaus van de districten belasten met :

1º het beheer van gemeentelijke inrichtingen die in het district gelegen zijn;

2º de vaststelling van de rooilijnen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 6º;

3º het beheer van eigendommen van de gemeente die in het district gelegen zijn;

4º het doen onderhouden van buurtwegen en waterlopen, met inachtname van de bepalingen van artikel 123, 11º.

§ 3. De artikelen 125 en 126 zijn van overeenkomstige toepassing op het bureau van de districtsraad, met dien verstande dat de voorzitter optreedt in de plaats van de burgemeester en dat het college van burgemeester en schepenen wordt vervangen door het bureau.

Art. 345. Elke districtsraad doet een voorstel voor een eigen personeelsformatie die rekening houdt met de eigen behoeften en die als zodanig deel uitmaakt van de door de gemeenteraad voor de gehele gemeente vastgestelde personeelsformatie. De districtsraad doet voorstellen doch de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid blijft bij het gemeentebestuur.

Na goedkeuring van de personeelsformatie door de gemeenteraad wordt het personeel voor de districten ter beschikking gesteld door het college van burgemeester en schepenen.

Deze personeelsleden, die tewerkgesteld zijn in de districtsbesturen, blijven deel uitmaken van het gemeentelijk personeelsbestand en zij hebben het recht om binnen de gestelde voorwaarden mee te dingen voor andere ambten. Het toezicht zoals bepaald in artikel 123, 10º, van de nieuwe gemeentewet ten aanzien van het aan het district geaffecteerde personeel, wordt uitgeoefend door het bureau van de districtsraad.

De gemeentelijke organen blijven bevoegd in tuchtaangelegenheden, zij treden op na voorafgaandelijk advies van het bureau van de districtraad.

Art. 346. De gemeenteraad bepaalt de criteria op grond waarvan jaarlijks een algemene dotatie en/of specifieke dotaties uit de gemeentebegroting worden verstrekt aan de districten.

Art. 347. De districtsraden moeten steeds vooraf advies uitbrengen over de manier waarop de financiering van de districten moet gebeuren.

Art. 348. De bepalingen betreffende de begrotingen en de rekeningen van de gemeenten zijn van toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten; in het bijzonder :

­ gebeuren de vastleggingen en de betalingsopdrachten binnen de goedgekeurde begroting van het district door het bureau van het district;

­ staat de plaatselijke ontvanger in verband met bevoegdheden van de districtsraad of het bureau van de districtsraad onder het gezag van het bureau van de districtraad;

­ is artikel 99, § 2, van overeenkomstige toepassing op de goedkeuring van de begroting en de jaarrekening van de districtsraad, met dien verstande dat de gemeenteraad moet vervangen worden door de districtsraad;

­ is artikel 136bis van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de ontvanger ook door het bureau van de districtsraad kan worden gehoord over al de aangelegenheden die een financiële of budgettaire weerslag hebben met betrekking tot het bestuur van het district;

­ zijn de artikelen 240 en 241 van overeenkomstige toepassing op de rekeningen en de begrotingen van de districten, met dien verstande dat de gemeenteraad moet worden vervangen door de betreffende districtsraden waarbij de maand oktober in artikel 241, § 1, moet worden vervangen door de maand september;

­ is artikel 242 van overeenkomstige toepassing op de begrotingen en de rekeningen van de districten, waarbij de neerlegging op het districtshuis gebeurt en waarbij het bureau van het district voor de aanplakking zorgt;

­ is artikel 252 over het begrotingsevenwicht van overeenkomstige toepassing op de begrotingen van de districten.

Art. 349. De voorzitters van de districtsraden kunnen door het college van burgemeester en schepenen voor overleg worden samengeroepen telkens de toestand dit vereist. Zulk overleg is alleszins verplicht jaarlijks voor het opmaken van de gemeentebegroting evenals voor de vaststelling van de personeelsformatie die ter beschikking wordt gesteld van de districtsraden. Met het oog op dit overleg vormen de voorzitters gezamenlijk de conferentie van de voorzitters.

Art. 350. De districtsraad heeft het recht om mits naleving van het door de gemeenteraad aangenomen huishoudelijk reglement punten toe te voegen aan de agenda van de gemeenteraad, voor zover die betrekking hebben op die zaken van gemeentelijk belang die tot zijn bevoegdheid behoren.

Art. 351. De artikelen 318 tot 329 betreffende de gemeentelijke volksraadpleging zijn van toepassing voor de districtsraden, voor zover het over aangelegenheden van gemeentelijk belang gaat die tot hun bevoegdheid behoren. In deze artikelen treden de districtsraad en het bureau op in de plaats van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen. »

Chapitre premier. ­ Modifications de la loi communale

Art. 2. La nouvelle loi communale est complétée par un titre XVI, qui est rédigé comme suit :

« Titre XVI. ­ Les organes territoriaux intracommunaux visés à l'article 41 de la Constitution.

Chapitre premier. ­ L'administration du district

Art. 330. Chaque administration de district comprend un conseil, appelé conseil de district, un bureau et un président.

Art. 331. § 1er . Dans les communes de plus de 100 000 habitants, des organes territoriaux intracommunaux peuvent être créés à l'initiative du conseil communal. Les membres des conseils de district sont élus pour six ans par l'assemblée des électeurs communaux qui sont inscrits dans les registres de la population de la commune comme habitants de l'entité territoriale. Les élections ont lieu le même jour que les élections communales. Elles sont réglées par les dispositions de la loi électorale communale.

§ 2. Le nombre de membres des conseils de district, à désigner par voie d'élections, est égal aux deux tiers du nombre de sièges fixé à l'article 8 pour des entités territoriales correspondantes. Lorsque le résultat est un quotient, il est arrondi au nombre impair supérieur. L'article 5 est d'application conforme.

§ 3. Les dispositions des articles 2, 4, 7, 9, 10, 11, 12, § 1er , 12bis , 17, 22, 71, 73, 75, 76, 77, 80 et 81 concernant les conseils communaux et leurs membres sont d'application conforme aux conseils de district et à leurs membres, étant entendu :

1º qu'il faut remplacer, à l'article 10, deuxième, quatrième et sixième alinéas, à l'article 11, premier et deuxième alinéas, à l'article 75, deuxième alinéa, à l'article 76 et à l'article 77, deuxième et cinquième alinéas, les mots « le collège des bourgmestre et échevins », ou « le collège », par les mots « le bureau du conseil de district »;

2º qu'il faut remplacer, à l'article 80, les mots « le bourgmestre » par les mots « le président du conseil de district ».

§ 4. Il y a incompatibilité entre l'exercice du mandat de conseiller communal et celui de membre du conseil de district. Un candidat qui a été élu conseiller communal ne peut pas remplir un mandat de membre d'un conseil de district.

Art. 332. § 1er . Les conseils de district élisent en leur sein un président et les membres du bureau. Un membre du collège des bourgmestre et échevins préside la séance d'installation jusqu'à l'élection du bureau. L'élection consiste en l'approbation d'une liste de candidats. Les élus siégeant au sein du conseil peuvent présenter une telle liste. Pour ce faire, ils doivent déposer un acte de présentation daté entre les mains du président du conseil, au plus tard trois jours avant la séance du conseil à l'ordre du jour de laquelle figure l'élection du bureau. Pour être recevable, une liste de présentation doit comporter autant de candidats qu'il y a de membres du bureau du conseil de district. L'acte de présentation doit être signé par une majorité des élus de la même liste et par les candidats qui figurent sur la liste de présentation pour le bureau. Même s'il y a, parmi les candidats qui figurent sur la liste de présentation, des candidats qui ont été élus sur des listes différentes, la liste de présentation doit être signée chaque fois par la majorité des élus de chacune des listes dont un élu figure comme candidat sur la liste de présentation pour le bureau de district. Lorsque la liste sur laquelle figurait le candidat membre du bureau ne compte que deux élus, la signature d'un seul d'entre eux suffit pour que la disposition qui précède soit respectée. Sauf en cas de décès d'un candidat présenté ou de renonciation au mandat de membre du conseil de district par un candidat présenté, nul ne peut signer plus d'un acte de présentation. En cas de décès d'un candidat présenté ou de cession du mandat de membre du conseil de district par un candidat présenté, de nouvelles listes peuvent être déposées entre les mains du président de la séance, jusqu'au moment où le conseil de district à l'ordre du jour de laquelle figure l'élection du bureau se réunit. Ces listes doivent répondre aux conditions précitées.

Le premier candidat de la liste de présentation devient président du conseil de district en cas d'élection. Le rang des membres du bureau correspond à l'ordre suivant lequel la liste a été établie.

L'élection a lieu au scrutin secret et à la majorité absolue. Lorsqu'une seule liste a été présentée, l'élection se fait à un seul tour de scrutin. Dans tous les autres cas et, lorsqu'aucune liste n'a obtenu la majorité au terme de deux tours de scrutin, un scrutin de ballotage est organisé pour départager les deux listes qui ont obtenu le plus de voix. En cas de parité des voix au terme du scrutin de ballotage, la liste sur laquelle figure le candidat le plus jeune l'emporte.

Cette séance d'installation est convoquée par le collège des bourgmestre et échevins de la commune, au plus tard le 31 janvier de l'année au cours de laquelle le mandat du conseil de district nouvellement élu prend cours.

§ 2. En cas de vacance fortuite d'un mandat de membre du bureau ou de la présidence, à la suite d'une démission ou d'un déces, le conseil pourvoit à la suppléance dans les trois mois. Les élus au conseil peuvent présenter des candidats en vue de cette suppléance. Ils doivent déposer à cet effet, par mandat, un acte de présentation daté entre les mains du président du conseil, au plus tard trois jours avant la séance à l'ordre du jour de laquelle figure l'élection.

Pour être recevables, les actes de présentation doivent être signés par une majorité de candidats qui ont été élus sur la même liste et par le candidat présenté. Lorsque la liste sur laquelle figure le candidat membre du bureau ou le candidat président ne compte que deux élus, la signature d'un seul d'entre eux suffit pour que la disposition précédente soit respectée. Sauf en cas de décès d'un candidat présenté ou de renonciation au mandat de membre du conseil de district par un candidat présenté, nul ne peut signer plus d'un acte de présentation pour le même mandat.

L'élection a lieu au scrutin secret et à la majorité absolue, et elle comporte autant de scrutins séparés qu'il y a de mandats à conférer au cours de la séance du conseil.

Lorsqu'un seul candidat a été présenté pour un mandat à conférer, l'élection se fait en un seul tour de scrutin. Dans tous les autres cas, lorsqu'aucun candidat n'a obtenu la majorité au terme de deux scrutins, un scrutin de ballottage est organisé pour départager les deux candidats qui ont obtenu le plus de voix. En cas de parité au terme de ce scrutin de ballottage, le candidat le plus âgé l'emporte.

§ 3. Le nombre de membres du bureau, y compris le président, est égal aux deux tiers du nombre de membres à élire par application de l'article 6 à l'entité territoriale correspondante, sans qu'il ne puisse être supérieur à cinq. Lorsque le résultat est un quotient, il est arrondi au nombre supérieur. L'article 5 est d'application conforme.

§ 4. Les dispositions des articles 3, 4, 14, 14bis , 17, 18, 19, 20, 21, 22, 72, 74, 80, 81 et 83 sont, dans la mesure où elles concernent respectivement le bourgmestre et les échevins, également applicables respectivement au président et aux membres du bureau, étant entendu que :

1º qu'il y a lieu de remplacer, à l'article 18, deuxième et quatrième alinéas, les mots « le collège des bourgmestre et échevins » ou « le collège » par les mots « le bureau » et que le mode de remplacement en cas d'empêchement, qui est visé au dernier alinéa, est celui qui est défini au § 2 de cet article;

2º que le traitement des membres du bureau et du président est fixé par le Roi, éventuellement compte tenu de l'étendue des compétences qui sont attribuées aux districts et du nombre de leurs habitants;

3º que le règlement prévu à l'article 22 pour le cas où un échevin serait démissionnaire est applicable en ce qui concerne aussi bien le président que les membres du bureau. La démission est remise au conseil de district;

4º qu'à l'article 80, troisième alinéa, il y a lieu de remplacer le mot « bourgmestre » par les mots « membre du collège des échevins qui préside la séance d'installation », pour ce qui est de la réception du serment des membres du bureau, et qu'à l'article 80, quatrième alinéa, il y a lieu de remplacer le mot « gouverneur » par les mots « membre du collège des échevins qui préside la séance d'installation », pour ce qui est de la réception du serment du président;

5º que les dispositions de l'article 83 relatives à la suspension et à la révocation des échevins sont applicable en ce qui concerne aussi bien le président que les membres du bureau.

Art. 333. § 1er . Il y a un secrétaire dans chaque administration de district.

§ 2. Le secrétaire de district est désigné par le conseil communal suivant les modalités définies à l'article 25, § 1er .

§ 3. Les dispositions des articles 25, § 2, 26, 26bis , § 1er , 27, 50, 108, 108bis , 109 et 111, sont d'application conforme en ce qui concerne le secrétaire, étant entendu :

1º qu'il faut y remplacer les mots « le conseil communal » par les mots « le conseil de district », les mots « le collège des bourgmestre et échevins » par les mots « le bureau du conseil de district » et les mots « le bourgmestre » par les mots « le président »;

2º que le statut administratif et pécuniaire approuvé par le conseil communal est applicable aussi pour ce qui est du secrétaire;

3º que les organes communaux restent compétents en matière disciplinaire vis-à-vis du secrétaire, l'avis du bureau du conseil de district devant toutefois être recueilli préalablement.

Chapitre II. ­ Réunions, discussions et décisions

des conseils de district

Art. 334. § 1er . Les dispositions des articles 84 à 101 sont d'application conforme aux conseils de district, étant entendu qu'il faut y remplacer les mots « les conseillers communaux ou le conseil communal » par les mots « les membres des conseils de district ou le conseil de district », les mots « le collège des bourgmestre et échevins » par les mots « le bureau » et les mots « le bourgmestre » par les mots « le président ».

§ 2. Les droits dont jouissent les membres des conseils de district en vertu de l'article 84 ne concernent que l'administration et les institutions du district.

Art. 335. La consultation sur place des décisions du conseil de district ne peut pas être refusée aux conseillers communaux et aux habitants du district ou au fonctionnaire habilité à cette fin, soit par le gouverneur de province ou la députation permanente du conseil provincial, soit par le bourgmestre ou le collège des bourgmestre et échevins.

Chapitre III. ­ Réunions, délibérations et décisions du bureau

Art. 336. Les dispositions des articles 103 à 106 sont d'application conforme aux réunions, délibérations et décisions du bureau, étant entendu qu'il faut y remplacer les mots « le bourgmestre », par les mots « le président » et les mots « le collège des bourgmestre et échevins » par les mots « le bureau ».

Chapitre IV. ­ Dispositions applicables aux actes

des autorités de disctrict

Art. 337. La rédaction et la publication des actes des conseils de district et de leur bureau ont lieu suivant les mêmes modalités que celles qui sont prévues pour ce qui est des actes des conseils communaux et des collèges, à cette différence près qu'il faut substituer les organes du district au conseil communal et au collège.

Art. 338. Les règlements et ordonnances du conseil de district sont publiés par le président en application des dispositions de l'article 112. Ils sont obligatoires conformément aux dispositions de l'article 114.

Chapitre V. ­ Compétences

Art. 339. Les actes des conseils de district, du bureau et du président ne peuvent être contraires ni à la Constitution, ni aux lois et arrêtés de l'autorité fédérale, ni aux décrets, ni aux ordonnances, ni aux règlements et décisions des Régions et des Communautés, ni aux décisions des autorités provinciales, ni aux décisions du conseil communal ou du collège des bourgmestre et échevins.

Art. 340. § 1er . 1º Le conseil communal peut déléguer aux conseils de district les compétences d'intérêt communal dont il est investi et qu'il définit.

2º Le conseil communal peut déléguer aux conseils de district les compétences qui lui ont été conférées par d'autres autorités, pour autant qu'il y soit habilité par la règle qui lui a attribué cette compétence.

3º Lorsqu'une autorité supérieure a confié l'exécution d'une règle déterminée au conseil communal, celui-ci peut déléguer cette mission aux conseils de district pour autant qu'il y soit habilité par la règle qui lui a attribué cette mission.

§ 2. 1º Le collège des bourgmestre et échevins peut déléguer aux bureaux des conseils de district les compétences d'intérêt communal dont il est investi et qu'il définit.

2º Le collège des bourgmestre et échevins peut déléguer aux bureaux des conseils de district des compétences qui lui ont été conférées par d'autres autorités, pour autant qu'il y soit habilité par la règle en application de laquelle cette compétence lui a été attribuée.

3º Lorsqu'une autre autorité ou le conseil communal a confié l'exécution d'une règle déterminée au collège des bourgmestre et échevins, celui-ci peut déléguer cette mission aux bureaux des conseils de district pour autant qu'il y soit habilité par la règle en application de laquelle cette mission lui a été assignée.

§ 3. 1º Le bourgmestre peut déléguer aux présidents des districts les compétences d'intérêt communal dont il est investi et qu'il définit.

2º Le bourgmestre peut déléguer aux présidents des districts les compétences qui lui ont été conférées par d'autres autorités, pour autant qu'il y soit habilité par la règle en application de laquelle cette compétence lui a été attribuée.

3º Lorsqu'une autre autorité, le conseil communal ou le collège des bourgmestre et échevins a confié l'application d'une règle déterminée au bourgmestre, celui-ci peut déléguer cette mission aux présidents des districts pour autant qu'il y soit habilité par la règle en application de laquelle cette mission lui a été confiée.

§ 4. Les compétences relatives au cadre du personnel de la commune, au règlement disciplinaire, aux budgets communaux, aux comptes communaux et aux impôts communaux ne peuvent entrer en considération en vue d'une telle délégation.

§ 5. Par dérogation au § 3, les compétences du bourgmestre en matière de police ne peuvent pas faire l'objet d'une telle délégation aux présidents de district.

§ 6. En cas de délégation de compétences, tous les districts doivent être traités sur un pied d'égalité. Les autorités communales veillent à ce que le personnel et les moyens financiers mis à la disposition des districts en application des articles 346 et 347 de la présente loi, soient en rapport avec les compétences déléguées.

Art. 341. Lorsque, de l'avis du conseil communal, un intérêt municipal requiert, dans le district, des mesures pour lesquelles le conseil de district a compétence en application de l'article 340, celui-ci prête son concours à leur exécution comme le conseil communal l'a prévu dans sa décision sur ce point.

Le conseil de district prend tous les arrêtés d'exécution requis.

Le conseil de district est tenu de prêter son concours, comme le premier alinéa l'y oblige, immédiatement après que la décision du conseil communal lui a été communiquée.

Si le conseil de district refuse de prêter son concours, une procédure de concertation est engagée, qui sera définie dans un règlement que le conseil communal doit établir. Lorsque cette procédure de concertation ne permet pas de dégager un consensus, le bourgmestre et les échevins peuvent prévoir l'exécution de la décision du conseil communal au moyen des crédits inscrits à cet effet au budget du district. Ils ne peuvent le faire qu'après que le conseil de district a notifié son refus à l'administration communale. En l'espèce, la décision sera prise au cours de la première réunion du conseil de district suivant la communication de la décision du conseil communal. Lorsque le conseil de district ne répond pas au cours de cette première réunion, son attitude est assimilée à un refus.

En cas d'urgence expressément motivée ou lorsque des circonstances contraignantes et imprévues le requièrent, le conseil communal peut, par dérogation aux premier et quatrième alinéas, charger le collège des bourgmestre et échevins de l'exécution des mesures requises, même si celles-ci relèvent de la compétence d'un conseil de district.

Art. 342. Les articles 118, 119, 120 et 120bis sont également applicables aux conseils de district, étant entendu que :

1º le conseil communal peut également prescrire une information préalable en application de l'article 118;

2º les règlements et les ordonnances ne peuvent pas non plus être contraires aux décisions du collège des échevins et du conseil communal. Les ordonnances de police doivent, en outre, être approuvées par le conseil communal avant d'être applicables.

3º dans le texte, il faut entendre par « conseil communal », « conseil de district » et par « commune », « district. »

Art. 343. Outre les pouvoirs décisionnels dont le conseil de district dispose sur la base de cette loi, le conseil de district a une compétence consultative générale pour toutes les matières qui ont trait au district.

Art. 344. § 1er . Le bureau du conseil de district est chargé :

1º de l'administration des établissements qui ont été érigés par le district;

2º de la direction des travaux du district.

§ 2. Le collège des échevins peut charger les bureaux des districts :

1º de la gestion des établissements communaux qui sont situés dans le district;

2º de la fixation des alignements conformément aux dispositions de l'article 123, 6º;

3º de l'administration des propriétés des communes sises dans le district;

4º de faire entretenir les chemins vicinaux et les cours d'eau, conformément aux dispositions de l'article 123, 11º.

§ 3. Les articles 125 et 126 sont d'application conforme au bureau du conseil de district, étant entendu que le président se substitue au bourgmestre et que le collège des bourgmestre et échevins est remplacé par le bureau.

Art. 345. Chaque conseil de district formule une proposition en vue de la constitution d'un cadre du personnel qui tienne compte de ses besoins propres et qui fera partie en tant que tel du cadre du personnel fixé par le conseil communal pour l'ensemble de la commune. Le conseil de district formule des propositions, mais la décision finale appartient toujours à l'administration communale.

Après approbation du cadre du personnel par le conseil communal, le personnel destiné au district est mis à sa disposition par le collège des bourgmestre et échevins.

Ces membres du personnel, qui sont employés dans les administrations de district, continuent à faire partie du cadre du personnel communal et ont le droit de se porter candidats à d'autres fonctions s'ils remplissent les conditions requises. La surveillance du personnel affecté au district, visée à l'article 123, 10º, de la nouvelle loi communale, est exercée par le bureau du conseil de district.

Les organes communaux restent compétent en ce qui concerne le régime disciplinaire; ils interviennent après que le bureau du conseil de district a donné son avis.

Art. 346. Le conseil communal fixe les critères en fonction desquels une dotation générale et/ou des dotations spécifiques imputées au budget communal sont octroyées chaque année aux districts.

Art. 347. Les conseils de district sont toujours tenus de rendre préalablement un avis sur les modalités de financement des districts.

Art. 348. Les dispositions relatives aux budgets et aux comptes des communes sont applicables aux budgets et aux comptes des districts, ce qui implique en particulier que :

­ le bureau du district procède aux engagements et délivre les ordres de paiement, dans les limites du budget approuvé du district;

­ le receveur local est placé, pour ce qui est des compétences du conseil de district ou du bureau du conseil de district, sous l'autorité du bureau du conseil de district;

­ l'article 99, § 2, est d'application conforme en ce qui concerne l'adoption du budget et des comptes annuels du conseil de district, étant entendu que le conseil de district se substitue au conseil communal;

­ l'article 136bis est d'application conforme, étant entendu que le receveur peut aussi être entendu par le bureau du conseil de district concernant toutes les matières qui ont une incidence financière ou budgétaire sur l'administration du district;

­ les articles 240 et 241 sont d'application conforme aux comptes et aux budgets des districts, étant entendu qu'il faut remplacer le conseil communal par les conseils de district concernés et qu'à l'article 241, § 1er , le mois d'octobre doit être remplacé par le mois de septembre;

­ l'article 242 est d'application conforme aux budgets et aux comptes des districts, étant entendu que le dépôt se fait à la maison du district et que le bureau du district assure l'affichage;

­ l'article 252 concernant l'équilibre budgétaire est l'application conforme aux budgets des districts.

Art. 349. Les présidents des conseils de district peuvent être convoqués aux fins d'une concertation par le collège des bourgmestre et échevins, chaque fois que la situation le requiert. Cette concertation doit en tout cas être organisée chaque année avant la confection du budget communal et avant la fixation du cadre du personnel qui doit être mis à la disposition des conseils de district. En vue de cette concertation, les présidents constituent ensemble la conférence des présidents.

Art. 350. Le conseil de district a le droit, à condition qu'il respecte le règlement d'ordre intérieur adopté par le conseil communal, d'ajouter des points à l'ordre du jour du conseil communal, pour autant qu'ils aient trait à des matières d'intérêt communal qui relèvent de sa compétence.

Art. 351. Les articles 318 à 329 concernant le référendum communal sont applicables aux conseils de district, du moins pour ce qui est de matières d'intérêt communal qui relèvent de leurs compétences. Dans ces articles, le conseil de district et le bureau se substituent au conseil communal et au collège des bourgmestre et échevins. »

De heer Boutmans stelt volgend amendement voor :

« A. Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 331 van de nieuwe gemeentewet aanvullen met een tweede lid, luidende :

« Nochtans, voor zover de Grondwet het toestaat, maken alle meerderjarige bewoners deel uit van het kiescollege en zijn zij ook verkiesbaar. »

B. Het voorgestelde artikel 331 van de nieuwe gemeentewet aanvullen met een § 5, luidende :

« De Koning bepaalt de nadere regelen ter uitvoering van deze bepalingen. »

« A. Compléter le paragraphe premier de l'article 331 de la nouvelle loi communale proposé par un deuxième alinéa, qui est rédigé comme suit :

« Néanmoins, pour autant que la Constitution l'autorise, tous les habitants majeurs font partie du collège électoral et sont également éligibles. »

B. Compléter l'article 331 de la nouvelle loi communale par un § 5, qui est rédigé comme suit :

« Le Roi fixe les modalités d'exécution de cette disposition. »

Het woord is aan de heer Boutmans.

De heer Boutmans (Agalev). ­ Mijnheer de voorzitter, ik sluit mij aan bij de consensus over het wetsvoorstel als dusdanig. In het vooruitzicht van een grondwetsherziening met betrekking tot het stemrecht wil ik met mijn amendement alleen de mogelijkheid openlaten een zo ruim mogelijk stemrecht voor de districtsraden toe te kennen, uiteraard steeds binnen het raam van wat de Grondwet mogelijk zal maken. Hoe ver het stemrecht concreet gaat, hangt immers af van wat de grondwetsherziening zal opleveren. Uiteraard vraag ik niemand iets goed te keuren dat strijdig is met de Grondwet. Het zou echter kunnen dat we later niet meer voldoende tijd hebben om deze wet nog aan te passen. Daarom vraag ik nu reeds een zo ruim mogelijk stemrecht in de wet in te schrijven. Districtsraden zijn immers de organen die het dichtst bij de bevolking staan en in sommige districten wonen zeer grote groepen niet-Belgen die op het ogenblik niet stemgerechtigd zijn.

De voorzitter. ­ De stemming over het amendement en de stemming over artikel 2 worden aangehouden.

Le vote sur l'amendement et le vote sur l'article 2 sont réservés.

Art. 3. In artikel 127 van de nieuwe gemeentewet wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd luidend als volgt : « Daar waar toepassing is gemaakt van de inrichting van binnengemeentelijke territoriale organen overeenkomstig artikel 41 van de Grondwet, vallen de districten van de burgerlijke stand daarmee automatisch samen. »

Art. 3. À l'article 127 de la nouvelle loi communale, il est inséré, entre le deuxième et le troisième alinéa, un alinéa nouveau, rédigé comme suit : « Dans le cas où des organes territoriaux intracommunaux ont été créés conformément à l'article 41 de la Constitution, les districts de l'état civil se confondent automatiquement avec lesdits organes. »

­ Aangenomen.

Adopté.

Hoofdstuk II. ­ Wijzigingen van de gemeentekieswet

Art. 4. De gemeentekieswet wordt aangevuld met een titel VII, luidende :

« Titel VII. ­ De organisatie van de verkiezingen voor de binnengemeentelijke territoriale organen als bedoeld in artikel 41 van de Grondwet.

Hoofdstuk I. ­ Kiezerslijst

Art. 86. De bepalingen van artikel 1 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezing voor de districtsraden, met dien verstande dat men ingeschreven moet zijn in het bevolkingsregister van de gemeente, als woonachtig in het desbetreffende district om kiezer te kunnen zijn voor de verkiezingen van de districtsraad.

Art. 87. De stemming vindt plaats in het district waar de kiezer op de kiezerslijst is ingeschreven.

Art. 88. In de gemeenten waar verkiezingen voor districtsraden plaatsvinden wordt de in artikel 3 van deze wet bedoelde lijst opgedeeld volgens de districten. Een exemplaar van deze lijst wordt onmiddellijk na opmaking overgezonden aan het bureau van het district.

Art. 89. De bepalingen van artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezing voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeentebestuur » moet worden vervangen door « bestuur van het district », « artikel 7, tweede en derde lid en artikel 77 » door « artikel 115 en 116 », « burgemeester » door « voorzitter van het district », « gemeente » door « district » en « college van burgemeester en schepenen » door « bureau van het district ».

Hoofdstuk II. ­ Verdeling van kiezers en kiesbureaus

Art. 90. De gewone vergadering van de kiezers voor de vernieuwing van de districtraden heeft plaats tegelijkertijd met die waarvan sprake is in artikel 7, eerste lid.

Art. 91. Bij de verkiezingen als bedoeld in artikel 90, eerste lid, is de indeling in stemafdelingen en stemlokalen gelijk aan die welke voor de gemeenteraadsverkiezingen bepaald is.

Bij afzonderlijke verkiezingen voor een districtsraad of leden van een districtsraad, zijn de bepalingen van artikel 8 van toepassing met dien verstande dat « het college van burgemeester en schepenen » vervangen wordt door « het bureau van de districtsraad ».

Art. 92. Ten minste vijfendertig dagen vóór de verkiezing zendt het college van burgemeester en schepenen tegen ontvangstbewijs of bij een ter post aangetekende brief benevens de in artikel 9 bedoelde exemplaren, twee bijkomende voor eensluidend verklaarde uittreksels uit de lijst der kiezers, opgemaakt per district en per stemafdeling, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Ten minste zevenentwintig dagen vóór de verkiezing zendt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg dit uittreksel bij een ter post aangetekende brief door aan de voorzitter van het hoofdstembureau die hij voor elk district overeenkomstig artikel 93 heeft aangewezen.

Art. 93. In elk district is er voor de verkiezing van de districtsraad een hoofdbureau.

De voorzitter van elk hoofdbureau voor de districtsraadsverkiezingen wordt door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg benoemd uit de gemeenteraadskiezers in de volgorde bepaald bij artikel 95, § 4, derde lid, van het Kieswetboek.

Art. 94. Bij de verkiezingen als bedoeld in artikel 90, eerste lid, fungeren de stembureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen, tevens als stembureaus voor de districtsraadsverkiezingen.

Bij afzonderlijke verkiezingen voor een districtsraad of leden van een districtsraad, zijn de artikelen 11 tot 21 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat telkens « gemeente » vervangen wordt door « district », « gemeenteraadskiezers » door « districtsraadskiezers », « gemeenteraad » door « districtsraad » en « college van burgemeester en schepenen » door « bureau van de districtsraad ».

Hoofdstuk III. ­ Kiesverrichtingen

Afdeling 1. ­ Voordracht van kandidaten en stembiljetten

Art. 95. De bepalingen van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 96. De bepalingen van artikel 22bis zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 97. De bepalingen van artikel 23 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeenten » door « districten », « gemeenteraadsleden » door « districtsraadsleden », « gemeenteraadskiezers » door « districtsraadskiezers » vervangen wordt en « gemeenteraadsverkiezing » door « districtsraadsverkiezing ».

Art. 98. De bepalingen van artikel 23ter zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden met dien verstande dat telkens « gemeenteraad » vervangen wordt door « districtsraad ».

Art. 99. De bepalingen van artikel 24 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 100. De bepalingen van artikel 24bis zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 101. De bepalingen van artikel 25 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 102. § 1. De bepalingen van artikel 26, § 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

§ 2. De bepalingen van artikel 26, § 2, zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeente » moet worden vervangen door « district » en « gemeenteraadskiezers » door « districtsraadskiezers ».

§ 3. De bepalingen van artikel 26, § 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 103. De bepalingen van artikel 27 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 104. De bepalingen van de artikelen 28, 29, 30, 30ter en 32 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat « gemeente » telkens moet worden vervangen door « district ».

Art. 105. De bepalingen van artikel 31 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat de kleur van de stembiljetten niet wit is, maar door de Koning bepaald wordt.

Afdeling II. ­ Inrichting van stemlokalen en stemming

Art. 106. De bepalingen van de artikelen 33 tot 37 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Art. 107. Bij de gewone vernieuwing van de districtsraden worden de verkiezingsuitgaven verdeeld overeenkomstig artikel 8 van de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen.

Bij afzonderlijke verkiezingen voor een districtsraad of leden van een districtsraad komen de kosten die deze verkiezingen met zich meebrengen ten laste van het district.

Art. 108. De bepalingen van de artikelen 40 tot 42bis zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden.

Afdeling III. ­ Stemopneming

Art. 109. De bepalingen van de artikelen 43 tot 55 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat « gemeente » moet worden vervangen door « district » en « gemeenteraadsverkiezingen » door « districtsraadsverkiezingen ».

Art. 110. Het hoofdstembureau deelt het stemcijfer van iedere lijst achtereenvolgens door 1, 2, 3, 4, enz. en rangschikt de quotiënten in de volgorde van hun belangrijkheid, totdat er voor alle lijsten samen zoveel quotiënten worden bereikt als er leden te kiezen zijn.

De verdeling over de lijsten geschiedt door aan iedere lijst zoveel zetels toe te kennen als haar stemcijfer quotiënten heeft opgeleverd, gelijk aan of hoger dan het laatst gerangschikte quotiënt, behoudens toepassing van artikel 168 van het Kieswetboek.

Indien een lijst meer zetels verkrijgt dan zij kandidaten telt, worden de niet-toegekende zetels gevoegd bij die welke aan de overige lijsten toekomen; de verdeling over deze lijsten geschiedt door voortzetting van de in het eerste lid omschreven bewerking, zodat voor ieder nieuw quotiënt een zetel wordt toegekend aan de lijst waartoe het behoort.

Art. 111. De bepalingen van de artikelen 57 tot 61 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeenteraadsleden » wordt vervangen door « districtsraadsleden » en « gemeentesecretarie » door « secretariaat van het district ».

Hoofdstuk IV. ­ Stemplicht en straffen

Art. 112. De bepalingen van de artikelen 62 tot 64 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeenteraadsverkiezingen » vervangen wordt door « districtsraadsverkiezingen » en « gemeente » door « district ».

Hoofdstuk V. ­ Verkiesbaarheid

Art. 113. De bepalingen van artikel 65 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden met dien verstande dat telkens « gemeenteraadslid » vervangen wordt door « districtsraadslid » en « gemeente » door « district ».

Hoofdstuk VI. ­ Organieke bepalingen

Art. 114. De bepalingen van de artikelen 74 tot 76bis zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeenteraad » vervangen wordt door « districtsraad ».

Art. 115. De bepalingen van artikel 77 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeenteraad » vervangen wordt door « districtsraad », « college van burgemeester en schepenen » door « bureau van de districtsraad » en « gemeenteraadskiezers » door « districtsraadskiezers ».

Art. 116. De bepalingen van artikel 84 zijn van overeenkomstige toepassing op de verkiezingen voor de districtsraden, met dien verstande dat telkens « gemeenteraad » vervangen wordt door « districtsraad » en « burgemeester of schepen » door « voorzitter of lid van het bureau van de districtsraad » en tevens rekening gehouden wordt met het bepaalde in de artikelen 109 en volgende.

Art. 117. Bij de eerste verkiezingen die gehouden worden voor districtsraden worden de bepalingen uit deze titel die betrekking hebben op de voorzitter van de districtsraad uitgeoefend door de burgemeester, die welke betrekking hebben op het bureau van de districtsraad door het college van burgemeester en schepenen en die welke betrekking hebben op aftredende districtsraadsleden door aftredende gemeenteraadsleden. »

Chapitre II. ­ Modifications de la loi électorale communale

Art. 4. La loi électorale communale est complétée par un titre VII, qui est rédigé comme suit :

« Titre VII. ­ De l'organisation des élections des organes territoriaux intracommunaux visés à l'article 41 de la Constitution.

Chapitre Ier . ­ De la liste des électeurs

Art. 86. Les dispositions de l'article 1er de la présente loi sont d'application conforme aux élections aux conseils de district, étant entendu que, pour pouvoir être électeur aux élections au conseil de district, il faut être inscrit dans les registres de la population de la commune comme résidant dans le district en question.

Art. 87. Le vote a lieu dans le district où l'électeur est inscrit sur la liste des électeurs.

Art. 88. Dans les communes dans lesquelles sont organisées des élections du conseil de district, la liste visée à l'article 3 de la présente loi est constituée sur la base d'une répartition en fonction des districts. Un exemplaire de cette liste est adressé au bureau du district dès qu'elle a été dressée.

Art. 89. Les dispositions de l'article 4 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « administration communale » par les mots « administration du district », les mots « article 7, deuxième et troisième alinéas, et article 77 » par les mots « articles 115 et 116 », le mot « bourgmestre » par les mots « président du district », le mot « commune » par le mot « district » et les mots « collège des bourgmestre et échevins » par les mots « bureau du district ».

Chapitre II. ­ De la répartition des lecteurs

et des bureaux électoraux

Art. 90. L'assemblée ordinaire des électeurs qui se réunie en vue de procéder au renouvellement des contrats au district a lieu en même temps que celle prévue à l'article 7, alinéa 1er .

Art. 91. Lors des élections prévues à l'article 90, premier alinéa, la répartition des sections électorales et des bureaux de vote est identique à la répartition définie pour ce qui est des élections communales.

En cas d'élection séparée d'un conseil de district ou de membres d'un conseil de district, les dispositions de l'article 8 sont applicables, étant entendu qu'il faut remplacer « le collège des bourgmestre et échevins » par « le bureau du conseil de district ».

Art. 92. Trente-cinq jours au moins avant les élections, le collège des bourgmestre et échevins adresse, contre accusé de réception ou par lettre recommandée à la poste, au président du tribunal de première instance, outre les exemplaires visés à l'article 9, deux extraits certifiés conformes supplémentaires de la liste des électeurs, établis par district et par section électorale.

Vingt-sept jours au moins avant les élections, le président du tribunal de première instance adresse un de ces extraits, par lettre recommandée à la poste, au président du bureau de vote principal qu'il a désigné conformément à l'article 93 pour chaque district.

Art. 93. Il y a un bureau principal dans chaque district pour ce qui est des élections des conseils de district.

Le président de chaque bureau principal pour les élections des conseils de districts est nommé par le président du tribunal de première instance parmi les électeurs communaux, dans l'ordre fixé à l'article 95, § 4, troisième alinéa, du Code électoral.

Art. 94. Lors des élections visées à l'article 90, premier alinéa, les bureaux de vote pour les élections communales font également office de bureaux de vote pour les élections des conseils de district.

En cas d'élection séparée d'un conseil de district ou de membres d'un conseil de district, les articles 11 à 21 sont d'application conforme, étant entendu qu'il faut remplacer partout le mot « commune » par le mot « district », les mots « électeurs communaux » par les mots « électeurs de district », les mots « conseil communal » par les mots « conseil de district » et les mots « collège des bourgmestre et échevins » par les mots « bureau du conseil de district ».

Chapitre III. ­ Des opérations électorales

Section 1re . ­ De la présentation des candidats

et des bulletins de vote

Art. 95. Les dispositions de l'article 22 sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Art. 96. Les dispositions de l'article 22bis sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Art. 97. Les dispositions de l'article 23 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « communes » par les mots « districts », les mots « conseillers communaux » par les mots « membres du conseil de district », les mots « électeurs communaux » par les mots « électeurs de district » et les mots « élections communales » par les mots « élections des conseils de district ».

Art. 98. Les dispositions de l'article 23ter sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « conseil communal » par les mots « conseil de district ».

Art. 99. Les dispositions de l'article 24 sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Art. 100. Les dispositions de l'article 24bis sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Art. 101. Les dispositions de l'article 25 sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Art. 102. § 1er . Les dispositions de l'article 26, § 1er , sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

§ 2. Les dispositions de l'article 26, § 2, sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut partout remplacer le mot « commune » par le mot « district » et les mots « électeurs communaux » par les mots « électeurs de districts ».

§ 3. Les dispositions de l'article 26, § 3 sont d'applicables conforme aux élections des conseils de district.

Art. 103. Les dispositions de l'article 27 sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Art. 104. Les dispositions des articles 28, 29, 30, 30ter et 32 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout le mot « commune » par le mot « district ».

Art. 105. Les dispositions de l'article 31 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu que la couleur des bulletins de vote, qui n'est pas le blanc, est déterminée par le Roi.

Section II. ­ De l'organisation des bureaux de vote et du scrutin

Art. 106. Les dispositions des articles 33 et 37 sont applicables aux élections des conseils de district.

Art. 107. Lors du renouvellement ordinaire des conseils de district, les dépenses électorales sont réparties conformément à l'article 8 de la loi organique des élections provinciales.

En cas d'élection séparée d'un conseil de district ou de membres d'un conseil de district, les frais de ces élections sont à charge du district.

Art. 108. Les dispositions des articles 40 à 42bis sont d'application conforme aux élections des conseils de district.

Section III. ­ Du dépouillement du scrutin

Art. 109. Les dispositions des articles 43 à 55 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout le mot « commune » par le mot « district » et les mots « élections communales » par les mots « élections de district ».

Art. 110. Le bureau de vote principal divise le chiffre électoral de chaque liste successivement par 1, 2, 3, 4, etc. et classe les quotients dans l'ordre de leur importance jusqu'à concurrence d'un nombre total de quotients égal au nombre de membres à élire.

La répartition entre les listes s'opère par attribution à chaque liste d'autant de sièges que son chiffre électoral a fourni de quotients égaux ou supérieurs au dernier quotient utile, sous réserve de l'application de l'article 168 du Code électoral.

Lorsqu'une liste obtient plus de sièges qu'elle ne porte de candidats, les sièges non attribués sont ajoutés à ceux qui reviennent aux autres listes; la répartition entre celles-ci se fait également suivant les modalités définies au premier alinéa, chaque quotient nouveau déterminant l'attribution d'un siège à la liste à laquelle il se rapporte.

Art. 111. Les dispositions des articles 57 à 61 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « conseillers communaux » par les mots « membres du conseil de district » et les mots « secrétariat communal » par les mots « secrétariat du district ».

Chapitre IV. ­ De l'obligation du vote et des sanctions

Art. 112. Les dispositions des articles 62 à 64 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « élections des conseils communaux » par les mots « élections des conseils de district » et le mot « commune » par le mot « district ».

Chapitre V. ­ De l'éligibilité

Art. 113. Les dispositions de l'article 65 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « conseiller communal » par les mots « membre du conseil de district » et le mot « commune » par le mot « district ».

Chapitre VI. ­ Dispositions organiques

Art. 114. Les dispositions des articles 74 à 76bis sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « conseil communal » par les mots « conseil de district ».

Art. 115. Les dispositions de l'article 77 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « conseil communal » par les mots « conseil de district », les mots « collège des bourgmestre et échevins » par les mots « bureau du conseil de district » et les mots « électeurs communaux » par les mots « électeurs de district ».

Art. 116. Les dispositions de l'article 84 sont d'application conforme aux élections des conseils de district, étant entendu qu'il faut remplacer partout les mots « conseil communal » par les mots « conseil de district » et les mots « bourgmestre ou échevin » par les mots « président ou membre du bureau du conseil de district », et qu'il y a lieu, en outre, de tenir compte des dispositions des articles 109 et suivants.

Art. 117. Lors des premières élections du conseil de district qui seront organisées, les dispositions de ce titre qui ont trait au président du conseil de district seront appliquées par le bourgmestre, celles qui ont trait au bureau du conseil de district par le collège des bourgmestre et échevins et celles qui ont trait aux membres démissionnaires du conseil de district par les conseillers communaux sortants. »

­ Aangenomen.

Adopté.

Hoofdstuk III. ­ Wijzigingen van de wet van 19 oktober 1921

op de provincieraadsverkiezingen

Art. 5. In de wet van 19 oktober 1921 op de provincieraadsverkiezingen wordt een titel IVter ingevoegd, die de artikelen 37septies tot 37undecies bevat, luidende :

« Titel IVter . ­ Bijzondere bepalingen tot regeling van de gelijktijdige verkiezing van de provincieraden, de gemeenteraden en de districtsraden

Art. 37septies. De kiesverrichtingen worden geregeld volgens de bepalingen van deze wet, behoudens de modaliteiten vermeld bij de artikelen 37octies tot 37undecies .

Art. 37octies. De kiesverrichtingen zijn gemeenschappelijk voor de provincie-, gemeente- en districtsverkiezingen. Elk kiesbureau beschikt over drie stembussen, voorbehouden respectievelijk voor de stembiljetten voor de verkiezing van de provincieraadsleden, voor de verkiezing van de gemeenteraadsleden en voor de verkiezing van de districtsraadsleden.

De omslagen waarin de stembiljetten of stukken voor de provincieraadsverkiezingen moeten worden gesloten, zijn van dezelfde speciale kleur als die biljetten of dragen als opschrift een letter P van drie centimeter hoog.

De omslagen waarin de stembiljetten of stukken voor de districtsraadsverkiezingen moeten worden gesloten, zijn van dezelfde speciale kleur als die biljetten of dragen als opschrift een letter D van drie centimeter hoog.

Wanneer de stemopneming niet in het stemlokaal, maar in een ander lokaal van hetzelfde district moet geschieden, mogen de stembiljetten in een harmonica-omslag gesloten of in de stembus gelaten worden. De omslagen of stembussen worden behoorlijk verzegeld alvorens naar het stemopnemingsbureau te worden vervoerd.

Het proces-verbaal wordt opgemaakt in drie exemplaren, één bestemd voor het stemopnemingsbureau van de provincieraadsverkiezingen, één bestemd voor het stemopnemingsbureau van de gemeenteraadsverkiezingen en één bestemd voor het stemopnemingsbureau van de districtsraadsverkiezingen. De bijlagen die elk van deze verkiezingen betreffen worden gevoegd bij het exemplaar bestemd voor het bureau van de provincieraadsverkiezingen.

Niemand kan voorzitter zijn van een stembureau, tenzij hij kiezer is in het provinciaal kiesdistrict.

Art. 37novies. Indien dezelfde magistraat een kantonbureau voor de provincieraadsverkiezingen en een hoofdbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen en/of een hoofdbureau voor de districtsraadsverkiezingen moet voorzitten, wordt hij voor deze laatste functie(s) vervangen door de magistra(a)t(en) die hem vervang(t)(en) ingeval hij in de uitoefening van zijn rechterlijke opdrachten is verhinderd.

Art. 37decies. In de gemeente, die hoofdplaats is van het kanton, zijn de verrichtingen van de stemopneming verschillend voor de drie verkiezingen. Hetzelfde geldt voor het district, dat hoofddistrict is van de gemeente.

Daartoe worden alle stemopnemingsbureaus gesplitst in een bureau A, een bureau B en een bureau C.

Het bureau A neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de provincieraden op.

Het bureau B neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de gemeenteraden op.

Het bureau C neemt de stembiljetten voor de verkiezing van de districtsraden op.

De bureaus A, B en C houden zitting in verschillende lokalen van hetzelfde gebouw.

Art. 37undecies. De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het eerste stemopnemingsbureau voor de provincieraadsverkiezingen de stembiljetten betreffende deze verkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden door dit eerste bureau geteld.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de gemeenteraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van het betrokken district de stembiljetten betreffende de districtsraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de districtsraadsverkiezingen.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de provincieraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van de betrokken gemeente de stembiljetten betreffende de gemeenteraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de provincieraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van het betrokken district de stembiljetten betreffende de districtsraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de districtsraadsverkiezingen.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de districtsraadsverkiezingen bezorgen onverwijld aan het eerste stemopnemingsbureau voor de provincieraadsverkiezingen de stembiljetten betreffende deze verkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden door dit eerste bureau geteld.

De voorzitters van de stemopnemingsbureaus voor de districtsraadverkiezingen bezorgen onverwijld aan het hoofdbureau van de gemeente de stembiljetten betreffende de gemeenteraadsverkiezingen die bij vergissing in hun stembussen werden gestoken. De op deze stembiljetten uitgebrachte stemmen worden geteld door het eerste stemopnemingsbureau voor de gemeenteraadsverkiezingen. »

Chapitre III. ­ Modifications de la loi du 19 octobre

1921 organique des élections provinciales

Art. 5. Dans la loi du 19 octobre 1921 organique des élections provinciales est inséré un titre IVter qui comprend les articles 37septies à 37undecies et qui est rédigé comme suit :

« Titre IVter . ­ Dispositions particulières réglant l'élection simultanée des conseils provinciaux, des conseils communaux et des conseils de district

Art. 37septies. Les opérations électorales sont réglées conformément aux dispositions de la présente loi, sous réserve de l'application des modalités définies aux articles 37octies à 37undecies .

Art. 37octies. Les opérations électorales sont communes aux élections provinciales, aux élections communales et aux élections de district. Chaque bureau électoral dispose de trois urnes qui sont réservées respectivement aux bulletins de vote prévus pour l'élection des membres du conseil provincial, aux bulletins de vote prévus pour l'élection des conseillers communaux et aux bulletins de vote prévus pour l'élection des membres des conseils de district.

Les enveloppes dans lesquelles les bulletins de vote ou les documents relatifs aux élections provinciales doivent être glissés sont de la même couleur que ces bulletins de vote ou portent comme mention une lettre P de trois centimètres de haut.

Les enveloppes dans lesquelles les bulletins de vote ou les documents relatifs aux élections de district doivent être glissés, sont de la même couleur que ces bulletins de vote ou portent comme mention une lettre D de trois centimètres de haut.

Lorsque le dépouillement des votes doit se dérouler, non pas au bureau de vote, mais dans un autre local du même district, les bulletins de vote peuvent être glissés dans une enveloppe à soufflet ou être laissés dans l'urne. Les enveloppes ou les urnes sont dûment scellées avant d'être transportées au bureau de dépouillement.

Le procès-verbal est dressé en trois exemplaires, dont l'un est destiné au bureau de dépouillement des élections provinciales, un autre au bureau de dépouillement des élections communales et un dernier au bureau de dépouillement des élections des Conseils de district. Les annexes qui ont trait à chacune de ces élections sont jointes à l'exemplaire qui est destiné au bureau des élections provinciales.

Nul ne peut devenir président d'un bureau de vote s'il n'est pas électeur dans la circonscription électorale provinciale.

Art. 37novies. Lorsque le même magistrat doit présider un bureau de canton pour les élections provinciales et un bureau principal pour les élections communales et/ou un bureau principal pour les élections de district, il est remplacé dans cette (ces) dernière(s) fonction(s) par le(s) magistrat(s) qui devrait le remplacer au cas où il serait empêché dans l'exercice de ses missions judiciaires.

Art. 37decies. Dans la commune chef-lieu du canton, les opérations de dépouillement sont différentes pour les trois élections. Il en va de même pour le district qui est le district principal de la commune.

Pour ce motif, tous les bureaux de dépouillement sont scindés en trois bureaux : un bureau A, un bureau B et un bureau C.

Le bureau A dépouille les bulletins de vote pour l'élection des conseils provinciaux.

Le bureau B dépouille les bulletins de vote pour l'élection des conseils communaux.

Le bureau C dépouille les bulletins de vote pour l'élection des conseils de district.

Les bureaux A, B et C siègent dans différents locaux du même bâtiment.

Art. 37undecies. Les présidents des bureaux de dépouillement pour les élections communales adressent sans délai, au premier bureau de dépouillement pour les élections provinciales, les bulletins de vote concernant ces élections qui ont été déposés par erreur dans leurs urnes. Les voix émises sur ces bulletins de vote sont comptées par ce premier bureau.

Les présidents des bureaux de dépouillement pour les élections communales adressent sans délai, au bureau principal du district concerné, les bulletins de vote concernant les élections de district qui ont été déposés par erreur dans leurs urnes. Les voix émises sur ces bulletins de vote sont comptées par le premier bureau de dépouillement pour les élections de district.

Les présidents des bureaux de dépouillement pour les élections provinciales adressent sans délais, au bureau principal de la commune concernée, les bulletins de vote concernant les élections communales qui ont été déposés par erreur dans leurs urnes. Les voix émises sur ces bulletins de vote sont comptées par le premier bureau de dépouillement pour les élections communales.

Les présidents des bureaux de dépouillement pour les élections provinciales adressent sans délais, au bureau principal du district concerné, les bulletins de vote concernant les élections de district qui ont été déposés par erreur dans leurs urnes. Les voix émises sur ces bulletins de vote sont comptées par le premier bureau de dépouillement pour les élections de district.

Les présidents des bureaux de dépouillement pour les élections de district adressent sans délai, au premier bureau de dépouillement pour les élections provinciales, les bulletins de vote concernant ces élections qui ont été déposés par erreur dans leurs urnes. Les voix émises sur ces bulletins de vote sont comptées par ce premier bureau.

Les présidents des bureaux de dépouillement pour les élections de district, adressent sans délai au bureau principal de la commune, les bulletins de vote concernant les élections communales qui ont été déposés par erreur dans leurs urnes. Les voix émises sur ces bulletins de vote sont comptées par le premier bureau de dépouillement pour les élections communales. »

­ Aangenomen.

Adopté.

Hoofdstuk IV. ­ Wijzigingen van de wet van 11 april 1994

tot organisatie van de geautomatiseerde stemming

Art. 6. In artikel 1 van de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming worden de woorden « provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen » vervangen door de woorden « provincieraads-, gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen ».

Chapitre IV. ­ Modifications de la loi du 11 avril 1994

organisant le vote automatisé

Art. 6. À l'article 1er de la loi du 11 avril 1994 organisant le vote automatisé, les mots « élections législatives, provinciales et communales » sont remplacés par les mots « élections législatives, provinciales, communales et de conseils de district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 7. In artikel 2, § 1, van dezelfde wet worden de woorden « kantonhoofdbureau of gemeentehoofdbureau » vervangen door de woorden « kantonhoofdbureau, gemeentehoofdbureau of districtshoofdbureau ».

Art. 7. À l'article 2, § 1er , de la même loi, les mots « bureau principal de canton commual » sont remplacés par les mots « bureau principal de canton, bureau principal de la commune ou bureau principal du district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 8. Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidende :

« § 3. Ingeval van gelijktijdige provincieraads-, gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen worden vier geheugendragers aangelegd, één origineel exemplaar, één kopie bestemd voor het kantonhoofdbureau, één kopie bestemd voor het gemeentehoofdbureau en één kopie bestemd voor het districtshoofdbureau. »

Art. 8. L'article 10 de la même loi est complété par un § 3, rédigé comme suit :

« § 3. En cas d'élections provinciales, communales et de district simultanées, quatre supports de mémoire sont établis : un exemplaire original, une copie destinée au bureau principal de canton, une copie destinée au bureau principal de la commune et une copie destinée au bureau principal de district.

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 9. In artikel 11 van dezelfde wet worden de woorden « van het kieskanton of van de gemeente » vervangen door de woorden « van het kieskanton, van de gemeente of van het district ».

Art. 9. À l'article 11 de la même loi, les mots « du canton électoral ou de la commune » sont remplacés par les mots « du canton électoral, de la commune ou du district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 10. Artikel 13 van dezelfde wet wordt aangevuld met een derde en vierde lid, luidende :

« Ingeval van gelijktijdige districtsraads-, gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen wordt de omslag met de kopie van de geheugendrager bestemd voor de voorzitter van het districtshoofdbureau tegen ontvangstbewijs aan de voorzitter van dat bureau overhandigd.

Ingeval van aparte districtsraadsverkiezingen worden de voormelde documenten en omslagen volgens dezelfde procedure overhandigd aan de voorzitter van het districtshoofdbureau. »

Art. 10. L'article 13 de la même loi est complété par un troisième et un quatrième alinéas, qui sont rédigés comme suit :

«En cas d'élections provinciales, communales et de district simultanées, l'enveloppe contenant la copie du support de mémoire destinée au président du bureau principal de district est remise contre accusé de réception au président de ce bureau.

En cas d'élections de district séparées, les documents et enveloppes précités sont remis suivant la même procédure au président du bureau principal de district. »

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 11. In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het eerste lid, 1º, worden tussen de woorden « artikel 33, derde lid, » en de woorden « van de gemeentekieswet » de woorden « en artikel 106 » ingevoegd;

2º in het eerste lid, 2º, worden tussen de woorden « artikel 13 » en de woorden « van de voornoemde gemeentekieswet » de woorden « en artikel 94 » ingevoegd.

Art. 11. À l'article 14 de la même loi sont apportées les modifications suivantes :

1º au premier alinéa, 1º, les mots « à l'article 106 » sont insérés entre les mots « article 33, alinéa 3 » et les mots « de la loi électorale communale »;

2º au premier alinéa, 2º, les mots « à l'article 94 » sont insérés entre les mots « article 13 » et les mots « de la loi électorale communale précitée »;

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 12. Artikel 21, § 1, 6º, van dezelfde wet wordt aangevuld met de woorden « en voor de verkiezing van de districtsraad. »

Art. 12. L'article 21, § 1er , 6º, de la même loi est complété par les mots « et pour l'élection du conseil de district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 13. In artikel 25, 5º, van dezelfde wet worden tussen de woorden « 37sexies , » en de woorden « van de wet » de woorden « 37octies , met uitzondering van het eerste lid, eerste volzin, en het vijfde lid en de artikelen 37decies en 37undecies , » ingevoegd.

Art. 13. À l'article 25, 5º, de la même loi, les mots « 37quinquies et 37sexies » sont remplacés par les mots « 37quinquies , 37sexies et 37octies , à l'exception du premier alinéa, première phrase, et du cinquième alinéa, et les articles 37decies et 37undecies ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 14. Een artikel 28bis , luidend als volgt wordt in dezelfde wet ingevoegd :

« Art. 28bis. Op de kiescolleges van de districten waar een geautomatiseerd stemsysteem is opgesteld zijn de artikelen 104, 105, 106, 108 en 109 van de gemeentekieswet niet van toepassing in de mate dat zij verwijzen naar de artikelen van de gemeentekieswet die opgesomd worden in het vorige artikel. »

Art. 14. Dans la même loi est inséré un article 28bis , rédigé comme suit :

« Art. 28bis. Les articles 104, 105, 106, 108 et 109 de la loi électorale communale ne sont pas applicables aux collèges électoraux des districts où un système de vote automatisé a été installé, dans la mesure où ils se réfèrent aux articles de la loi électorale communale qui sont énumérés à l'article précédent. »

­ Aangenomen.

Adopté.

Hoofdstuk V. ­ Wijzigingen van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn

Art. 15. In het opschrift van de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn, worden tussen de woorden « gemeenteraden » en de woorden « en voor » de woorden « de districtsraden » ingevoegd.

Chapitre V. ­ Modifications de la loi du 7 juillet 1994 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des conseils provinciaux et communaux et pour l'élection directe des conseils de l'aide sociale

Art. 15. Dans l'intitulé de la loi du 7 juillet 1994 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour les élections des conseils provinciaux et communaux et pour l'élection directe des conseils de l'aide sociale, les mots « provinciaux et communaux » sont remplacés par les mots « provinciaux, communaux et de district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 16. Artikel 1 van dezelfde wet wordt aangevuld met een 3ºbis , luidende :

« 3ºbis districtsraadlijst : de kandidatenlijst voor de verkiezingen voor de districtsraden, zoals bepaald bij de op 4 augustus 1932 gecoördineerde gemeentekieswet; »

Art. 16. L'article 1er de la même loi est complété par un 3ºbis , qui est rédigé comme suit :

« 3ºbis : liste du conseil de district : la liste des candidats pour l'élection des conseils de district, telle qu'elle est définie dans la loi électorale communale coordonnée le 4 août 1932 ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 17. In het opschrift van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt tussen de woorden « gemeenteraadsverkiezingen » en de woorden « en voor » het woord « districtsraadsverkiezingen » ingevoegd.

Art. 17. Dans l'intitulé du chapitre II de la même loi, les mots « provinciaux et communaux » sont remplacés par les mots « provinciaux, communaux et de district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 18. In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in de §§ 1 en 2 wordt telkens tussen de woorden « de gemeenteraadsverkiezingen » en de woorden « en de rechtstreekse », de woorden « de districtsraadsverkiezingen » ingevoegd;

2º in § 4 worden de woorden « en van artikel 3, § 1 » vervangen door de woorden « van artikel 3, § 1 en van artikel 88 ».

Art. 18. À l'article 3 de la même loi sont apportées les modifications suivantes :

1º aux § § 1er et 2, les mots « les élections communales, les élections des conseils de district » sont insérés partout en remplacement du mot « communales »;

2º au § 4, les mots « et de l'article 3, § 1er » sont remplacés par les mots « de l'article 3, § 1er , et de l'article 88 ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 19. In de artikelen 7 en 9 van dezelfde wet, worden telkens tussen de woorden « de gemeenteraadsverkiezingen » en de woorden « en de rechtstreekse » de woorden « de districtsraadsverkiezingen » ingevoegd.

Art. 19. Aux articles 7 et 9 de la même loi, les mots « élections provinciales et communales » sont remplacés partout par les mots « provinciales, communales et de district ».

­ Aangenomen.

Adopté.

Art. 20. In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzingen aangebracht :

1º in § 1, 1º, worden tussen de woorden « artikel 23 » de woorden « en van de gemeentekieswet » de woorden « en artikel 97 » ingevoegd;

2º in § 1, 4º, wordt tussen de woorden « gemeentelijst » en de woorden « of de lijst voor de raad » het woord « , districtsraadslijst » ingevoegd;

3º in § 3, tweede en derde lid, worden telkens tussen de woorden « gemeenteraadsverkiezingen » en het woord « betreft » de woorden « of districtsraadsverkiezingen » ingevoegd.

Art. 20. À l'article 12 de la même loi sont apportées les modifications suivantes :

1º au § 1er , 1º, les mots « et à l'article 97 » sont insérés entre les mots « article 23 » et les mots de « la loi électorale communale »;

2º au § 1er , 4º, les mots « de la liste pour les conseils de district » sont insérés entre les mots « liste communale » et les mots « ou la liste pour le conseil »;

3º au § 3, deuxième et troisième alinéas, les mots « ou les élections de district » sont insérés partout entre les mots « élections communales » et les mots « une copie ».

­ Aangenomen.

Adopté.

De voorzitter. ­ De aangehouden stemmingen en de stemming over het geheel van het wetsvoorstel hebben later plaats.

Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble de la proposition de loi.