1-210 | 1-210 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCES DU JEUDI 16 JUILLET 1998 |
VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 16 JULI 1998 |
Algemene bespreking
Artikelsgewijze bespreking
Discussion générale
Discussion des articles
De voorzitter. We vatten de bespreking aan van het wetsontwerp.
Nous abordons l'examen du projet de loi.
Volgens het Reglement geldt de door de commissie aangenomen tekst als basis voor de bespreking. (Zie document nr. 1-970/6 van de commissie voor de Justitie van de Senaat. Zitting 1997-1998.)
Conformément à notre Règlement, le texte adopté par la commission servira de base à notre discussion. (Voir document nº 1-970/6 de la commission de la Justice du Sénat. Session 1997-1998.)
De algemene bespreking is geopend.
La discussion générale est ouverte.
Het woord is aan de rapporteur.
De heer Bourgeois (CVP), rapporteur. Mijnheer de voorzitter, dit wetsontwerp werd op 30 april 1998 door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd. Het regelt een bicamerale aangelegenheid zodat het eveneens de goedkeuring van de Senaat behoeft.
In de commissie voor de Justitie gaf de minister van Justitie aan dat het wetsontwerp enerzijds de regeringsnota implementeert over de toegang tot de Justitie op mensenmaat, zoals goedgekeurd door de Ministerraad van 17 oktober 1997, en dat het anderzijds vorm geeft aan de resultaten van het overleg over de verbetering van het systeem van juridische bijstand dat over de partijgrenzen heen heeft plaatsgevonden in de kamercommissie voor de Justitie.
Er wordt een tweeledige hervorming voorgesteld.
Ten eerste zal het aanbod aan juridische eerstelijnsbijstand in elk gerechtelijk arrondissement worden uitgebreid. Daarbij zal niet alleen rekening worden gehouden met de reeds bestaande hulpverlening, maar zal ook een zekere synergie worden nagestreefd tussen de verschillende actoren die reeds actief zijn.
Ten tweede wordt de juridische tweedelijnsbijstand van de advocatuur geüniformiseerd en doorzichtig gemaakt.
Het wetsontwerp brengt de hele problematiek van de juridische bijstand onder in een nieuw boek van het Gerechtelijk Wetboek.
In het eerste hoofdstuk van dit nieuwe boek worden de begrippen omschreven. Zo zal de juridische eerstelijnsbijstand het geven van een beperkt, maar daarom niet minder waardevol advies inhouden. De tweedelijnsbijstand zal voornamelijk neerkomen op het verlenen van bijstand in het kader van een procedure of een geding.
Het tweede hoofdstuk voorziet in de oprichting van een commissie voor juridische bijstand in elk gerechtelijk arrondissement. Dit is een belangrijke innovatie. Deze commissie zal paritair worden samengesteld, uit vertegenwoordigers van de balie en uit vertegenwoordigers van de OCMW's en andere plaatselijke organisaties voor juridische bijstand. Zij zal onder meer tot opdracht hebben de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand te organiseren, de coördinatie tussen de plaatselijk actieve organisaties te bevorderen en het aanbod aan juridische bijstand beter bekend te maken.
Het derde hoofdstuk regelt de juridische eerstelijnsbijstand. Deze bijstand zal worden verleend door advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard. Daarbij zal een principieel volgverbod gelden om de filterfunctie van de eerstelijn te vrijwaren. Voor de eerstelijnsbijstand zal in beginsel een vergoeding verschuldigd zijn, die evenwel niet zal moeten worden betaald door minvermogenden.
Het vierde hoofdstuk regelt de tweedelijnsbijstand. In vergelijking met het bestaande pro-deosysteem zal deze bijstand enkel worden verleend door advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard en hun voorkeurmaterie hebben opgegeven. Waar nog geen wachtdiensten bestaan, zal men voortaan verplicht worden deze te organiseren.
Zowel voor de eerstelijns- als voor de tweedelijnsbijstand, wordt voorzien in een uniforme verslaggeving zodat men zich een beter beeld zou kunnen vormen van de behoeften op het terrein.
De minister van Justitie gaf ten slotte ook aan dat de financiële middelen vereist voor de organisatie van het nieuwe systeem van juridische bijstand reeds zijn vastgelegd in het meerjarenplan voor Justitie. Zo wordt voor de tweedelijnsbijstand voor het jaar 2000 een bedrag van iets meer dan één miljard frank uitgetrokken.
De commissie heeft erop aangedrongen om dit wetsontwerp zo snel mogelijk op het terrein te realiseren en er werd ook een amendement in die zin ingediend. De minister heeft ons ervan verzekerd dat de regering onze bezorgdheid terzake volkomen deelt en alles in het werk zal stellen om aan deze verzuchting tegemoet te komen.
Tijdens de algemene bespreking werden zeer veel vragen gesteld. Ze lagen niet altijd in dezelfde lijn en waren soms tegenstrijdig. Ze kwamen echter allemaal voort uit de bezorgdheid, bijna vrees dat de nieuwe regeling niet zou volstaan om alle gewenste juridische bijstand te kunnen verstrekken. Dat is een beetje verwonderlijk, omdat het precies om een uitbreiding van het systeem gaat en er dus meer juridische bijstand zal worden gegeven, maar blijkbaar hebben een aantal begrippen en vernieuwingen bij vele commissieleden verwarring teweeggebracht.
Zo werd de vraag gesteld of de regering rekening heeft gehouden met de wettelijke opdracht van de OCMW's om rechtshulp te bieden. De minister antwoordde dat de voorgestelde reorganisatie van de juridische bijstand niet tot doel heeft de bijstand die nu door OCMW's wordt verstrekt, te vervangen. Het is integendeel de bedoeling bijkomende rechtshulp aan te bieden. De installatie van een commissie voor juridische bijstand in elk arrondissement zal daartoe trouwens bijdragen. Deze commissie zal immers suggesties kunnen doen om de rechtshulp te verbeteren. Ze kan bijvoorbeeld voorstellen de rechtshulp te decentraliseren om ze voor iedereen uit het betrokken arrondissement zo toegankelijk mogelijk te maken. Naar deze decentralisatie is er inderdaad zeer ruime vraag. Gedeeltelijk bestaat ze al, omdat de balies met de OCMW's regelingen hebben uitgewerkt om in verschillende gemeenten zitdagen te houden. Het gaat dus eigenlijk om bestendiging en uitbreiding van het bestaande systeem.
De verslagen die over de verleende juridische bijstand moeten worden opgesteld, hebben tot doel duidelijkheid te verschaffen over de aanwending van de aanzienlijke financiële middelen die jaarlijks voor het systeem van de juridische bijstand zullen worden uitgetrokken. Het is dus een controlemiddel. Bovendien zal deze informatie het mogelijk maken en dat vind ik ook zeer belangrijk de specifieke noden op dit vlak beter te leren kennen en bijgevolg ook preventief te werken. Zeker is wel dat de verslagen zo worden opgesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beroepsgeheim van de betrokken advocaat.
Er werd opgemerkt dat in het huidig systeem alle advocaten in principe verplicht zijn juridische bijstand te verlenen, terwijl dit in het nieuwe systeem niet meer helemaal het geval is. Sommige leden vrezen dat daardoor een tekort aan vrijwilligers zal ontstaan. De minister antwoordde hierop dat er tot nu toe nooit een dergelijk tekort is geweest en dat we dus vertrouwen moeten hebben in de balies, die reeds meer dan honderd jaar juridische bijstand waarborgen.
Een andere opmerking was dat de behandeling van pro-deodossiers nu deel uitmaakt van de opleiding van advocaten-stagiairs en dat ze daarom zouden moeten worden verplicht zich op de lijst in te schrijven. Een dergelijke lijst is inderdaad nieuw. Bovendien werd de vrees geuit dat bepaalde advocatenkantoren hun stagiairs wel eens zouden kunnen verbieden zich op de lijst te zetten. De minister wees erop dat één van de kritieken op het huidige systeem van organisaties die de belangen van armen behartigen, precies is dat advocaten-stagiairs niet altijd over de nodige beroepsbekwaamheid en ervaring beschikken om de minvermogende rechtszoekende behoorlijk te verdedigen. In het ontwerp wordt aan de vraag om ook andere advocaten te kunnen raadplegen, tegemoet gekomen.
Verder werd de vraag gesteld of de vrije keuze van een advocaat nog wel is gewaarborgd, nu alle aanvragen tot juridische tweedelijnsbijstand door het bureau voor juridische bijstand moet worden beoordeeld. De minister verklaarde dat het bureau wel als filter voor de aanvragen optreedt, maar dat de rechtszoekende steeds de mogelijkheid heeft zich in dringende gevallen rechtstreeks te wenden tot een advocaat van wie men weet dat hij op de lijst voorkomt.
Aangaande de vraag naar de ratio legis van het volgverbod voor een advocaat die is opgetreden in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand, zei de minister dat het de bedoeling is deze advocaten te vergoeden op forfaitaire basis, ongeacht het inhoudelijk aspect van de behandelde zaak. Bij de tweedelijnsbijstand zal dit gebeuren op basis van de effectieve prestaties. Om een ongewenste belangenvermenging tussen de eerste- en tweedelijnsbijstand te vermijden, is het bijgevolg noodzakelijk een volgverbod op te nemen.
De commissie voor de Justitie heeft meerdere amendementen aanvaard. Het merendeel daarvan was evenwel louter technisch van aard. Ik ga hier slechts in op de enkele meer inhoudelijke amendementen.
Zo werd een amendement aanvaard dat bepaalt dat uitsluitend erkende organisaties voor juridische bijstand kunnen worden vertegenwoordigd in de paritair samengestelde commissie voor juridische bijstand.
Een ander amendement, dat het aantal leden van deze commissie bij wet wilde vastleggen op zestien, werd dan weer verworpen omdat dit voor de kleinere arrondissementen waarschijnlijk toch niet haalbaar is.
Een derde amendement behandelde de taak van de commissie voor juridische bijstand. Het amendement stelde voor deze ook controle te laten uitoefenen op de kwaliteit van de prestaties van niet-advocaten en juridische informatie te laten verspreiden. Men wist echter niet te omschrijven hoe een dergelijke controle dan wel zou moeten worden georganiseerd en bovendien vond men dat de commissie niet de taak van de betrokken organisaties inzake het verspreiden van juridische informatie mocht overnemen. Ook dit amendement werd daarom verworpen.
Een volgend amendement gaf de balies de opdracht maatregelen te nemen om de lijst met advocaten die eerstelijnsbijstand verrichten aan te vullen, zodat een efficiënte dienstverlening kan worden gewaarborgd. Dit werd verworpen omdat men meende voldoende vertrouwen te kunnen schenken aan de balies om, net als in het verleden, zelf de nodige maatregelen te nemen.
Een ander amendement wil het voor de minvermogende rechtzoekende mogelijk maken zich ook te wenden tot een advocaat die niet voorkomt op de lijst van advocaten die juridische tweedelijnsbijstand verlenen. Men argumenteerde dit met de vrije keuze van advocaat. De minister antwoordde hierop echter dat precies het werken met een lijst een stap moet betekenen naar een betere juridische bijstand. Zij die zich hierop laten inschrijven zullen niet alleen gemotiveerd zijn, maar ook voldoende bekwaam. Er wordt immers gewerkt met een systeem van voorkeurmateries. Bovendien wees de minister erop dat de begrotingsmiddelen voor de bijstand tegen het jaar 2000 worden verdubbeld, zodat niet hoeft te worden gevreesd voor een tekort aan vrijwilligers. Het amendement werd derhalve verworpen.
Een ander amendement wilde voor de rechtzoekende de mogelijkheid laten opnemen om zich te laten bijstaan door een tolk wanneer geen advocaat ter beschikking kan worden gesteld die zijn taal spreekt. Hoewel de minister een dergelijke regeling erg duur vond, onder meer omdat er geen controle is op het aantal uren dat de tolken zullen moeten presteren, werd het amendement toch aangenomen.
Een amendement dat vaste barema's voorstelde voor de vergoeding van prestaties verricht in het kader van de tweedelijnsbijstand werd verworpen, omdat de minister van Justitie het vanuit budgettair standpunt onmogelijk achtte met dergelijke barema's te werken.
Verder werden amendementen ingediend aangaande de documenten die de minvermogende moet voorleggen voor het krijgen van juridische tweedelijnsbijstand. Het ontwerp bepaalde dat deze stukken identiek dienen te zijn aan deze die nodig zijn voor het krijgen van rechtsbijstand. Die laatste documenten vindt men terug in het huidige artikel 676 van het Gerechtelijk Wetboek waarin onder meer wordt voorzien in het afleggen van een verklaring omtrent zijn vermogenstoestand voor de politiecommissaris. Er werd voorgesteld deze verklaring voortaan voor de secretaris van het OCMW te laten afleggen, gelet op de specifieke bevoegdheid van de OCMW's op dit vlak. Over dit punt werd lang gediscussieerd, doch uiteindelijk werd een amendement van de regering aangenomen waarin wordt gezegd dat de stukken die zullen moeten worden voorgelegd bij een in Ministerraad overlegd besluit zullen worden bepaald. Dit laat de regering toe alles te uniformiseren, hetgeen moet voorkomen dat personen worden verplicht tweemaal documenten op te sturen voor eerste- en tweedelijnsbijstand.
Ten slotte werd nog een amendement aangenomen waardoor de wet in haar geheel ten laatste op 31 december 1999 in werking zal treden. In het ontwerp dat door de Kamer werd goedgekeurd, was namelijk voorzien dat de Koning de datum van inwerkingtreding zou bepalen, hetgeen volgens de meeste leden van de commissie voor de Justitie erop neerkomt dat men aan de Koning een volmacht geeft. Het geamendeerde wetsontwerp werd aangenomen met zeven stemmen bij vier onthoudingen.
Mijnheer de voorzitter, sta me toe aansluitend het standpunt van de CVP-fractie te vertolken. Het recht strekt er voornamelijk toe de zwakkeren te beschermen. Het volstaat evenwel niet om rechten toe te kennen. Er moet vooral worden voor gezorgd dat deze rechten effectief kunnen worden uitgeoefend. In een democratische rechtsstaat is het met andere woorden onontbeerlijk dat een goed werkend systeem van juridische bijstand wordt uitgebouwd.
Het belang van het wetsontwerp kan worden afgeleid van de bedragen die voor de goede uitvoering ervan ter beschikking worden gesteld. Voor de eerstelijnsbijstand is nu 43 miljoen ingeschreven. In 2000 zal dit 104 miljoen zijn. Hier moeten de middelen die voor de Justitiehuizen worden vrijgemaakt worden bijgeteld. Die bedragen momenteel 40 miljoen, maar zullen tegen het jaar 2000 worden verhoogd tot 110 miljoen. Ten slotte wordt de 598 miljoen die momenteel voor de tweedelijnsbijstand is ingeschreven, in 2000 tot 1 miljard 8 miljoen verhoogd. Uit deze cijfers blijkt dat er wel degelijk nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor de rechtsbijstand.
Financiële waarborgen alleen volstaan echter niet om het systeem te doen slagen, ook de wijze waarop het wordt uitgewerkt, bijvoorbeeld door rekening te houden met reeds bestaande initiatieven, draagt bij tot het welslagen ervan. Vooral omdat wordt gewerkt op basis van vrijwilligheid en met voorkeurmateries mag worden verwacht dat de geboden hulp kwalitatief hoogstaand zal zijn.
De CVP-senaatsfractie zal het wetsontwerp dan ook met overtuiging goedkeuren.
De voorzitter . Het woord is aan mevrouw Merchiers.
Mevrouw Merchiers (SP). Mijnheer de voorzitter, artikel 23 van de Grondwet waarborgt naast de sociale en de geneeskundige bijstand ook de juridische bijstand. Hoewel de kosteloze verdediging van behoeftigen reeds zeer lang bestaat, was deze rechtshulp niet zo goed georganiseerd. Ook de parlementaire onderzoekscommissie-Dutroux kwam tot de vaststelling dat het huidige systeem niet meer naar behoren functioneerde.
De SP wenst dat maatschappelijk kansarmen evengoed recht hebben op een correcte rechtshulp en dat deze hulp voor hen toegankelijker wordt gemaakt. Wij menen dan ook dat het bestaande systeem van pro-deo-advocaten moet worden aangevuld met een verruimde eerstelijnsbijstand. Voor de tweedelijnsbijstand moeten objectieve criteria worden uitgewerkt. De krachtlijnen van het voorliggend wetsontwerp komen in grote mate aan deze verzuchtingen tegemoet.
Eerst wordt voorzien in de uniformisering van de voorwaarden voor de toegang tot de rechtshulp. De opdrachten van het bureau voor consultatie en verdediging worden verruimd.
Er komt een vereenvoudiging van de procedure voor de indiening van aanvraag tot rechtsbijstand en er wordt een beroepsprocedure uitgewerkt door een nieuw op te richten commissie. Vernieuwend is dat deze commissie, die in elk gerechtelijk arrondissement zal worden opgericht, paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de balie, van de OCMW's en van erkende organisaties die juridische bijstand verlenen. Reeds in 1987 publiceerde de Koning Boudewijnstichting in de reeks Armoede en Bestaansonzekerheid een dossier over de toegankelijkheid van de rechtsbedeling. Merkwaardig was toen reeds de aanbeveling dat de armen vertegenwoordigd moeten worden in de verschillende niveaus waar wet en regelgeving tot stand komen, opdat adequater aan hun noden zou worden tegemoetgekomen.
Met het wetsontwerp wordt dit realiteit en de SP juicht dit toe. De verdere ontwikkeling van de rechtshulp voor maatschappelijk en economisch zwakkeren moet blijvend worden getoetst aan de elementen uit het Algemeen Verslag over de armoede, meer bepaald aan de zogenaamde 5B's : bereikbaarheid, beschikbaarheid, betaalbaarheid, bruikbaarheid en begrijpbaarheid. Dit zal de toegankelijkheid voor de betrokken groepen vergroten.
De uitgangspunten van de, zij het niet zo radicale, hervorming van het pro-deosysteem zijn het optrekken van de financiële middelen voor de rechtsbijstand enerzijds en het opheffen van het onderscheid tussen advocaten en advocaten-stagiairs in het kader van de al dan niet volledig kosteloze rechtsbijstand, anderzijds. De Orde van Advocaten zal jaarlijks een lijst opstellen met de advocaten die prestaties wensen te verrichten in het kader van de door het bureau georganiseerde tweedelijnsbijstand. Ook dit komt tegemoet aan de verzuchtingen van het Algemeen Verslag over de armoede.
De thans voorgestelde hervorming is tweeledig. Er komt in elk gerechtelijk arrondissement een bijkomend aanbod van eerstelijnsrechtshulp door advocaten waarbij een synergie betracht wordt tussen de actoren van de reeds bestaande hulpverlening. Daarnaast wordt de tweedelijnsbijstand, die door de advocatuur wordt verleend, geüniformiseerd en transparanter gemaakt.
Belangrijk is nog de toevoeging aan artikel 508/10 om de rechtzoekende, bij ontstentenis van een advocaat die zijn taal spreekt of die een andere taal spreekt die hij begrijpt, te laten bijstaan door een tolk, zoals bepaald in artikel 184bis van het Wetboek van strafvordering en in de wetgeving inzake het verblijf en de vestiging van vreemdelingen. Dit komt tegemoet aan de specifieke en reële noodzaak om de rechten van de verdediging maximaal te vrijwaren.
Het verkrijgen van geheel of gedeeltelijk kosteloos juridische tweedelijnsbijstand blijft afhankelijk van het voorleggen van een zogenaamde verklaring van onvermogen, afgelegd door de politiecommissaris.
Als we deze zaak zouden toevertrouwen aan de plaatselijke OCMW's zou dit al te snel tot een nog grotere belasting van de maatschappelijk werkers van die OCMW's leiden. We mogen niet uit het oog verliezen dat er onbemiddelde rechtzoekenden zijn die geen OCMW-cliënt zijn.
De SP vindt het geheel van de hervormingen van de juridische eerste- en tweedelijnsbijstand een stap in de goede richting. Rechtshulp wordt immers toegankelijker gemaakt. De oprichting van commissies voor juridische bijstand die eveneens een informatieve opdracht krijgen, is innoverend en dat kan ons alleen maar verheugen. De SP-fractie zal het ontwerp met overtuiging goedkeuren.
M. le président . La parole est à M. Desmedt.
M. Desmedt (PRL-FDF). Monsieur le président, je voudrais exprimer la satisfaction de notre groupe à l'égard de ce projet auquel nous apporterons notre appui. Ce projet règle le problème de l'aide juridique prestée par les avocats. Il est organisé sur une double approche, à savoir l'aide juridique de première ligne et l'aide juridique de deuxième ligne.
L'aide juridique de première ligne sera assurée via les commissions d'aide juridique et consistera en un premier conseil donné au justiciable. Quant à l'aide juridique de deuxième ligne, elle sera organisée via les bureaux d'aide juridique et comportera essentiellement, outre un avis déjà plus circonstancié au justiciable, l'assistance dans le cadre d'une procédure judiciaire.
Les commissions d'aide juridique seront composées de façon paritaire entre les représentants du barreau, d'une part, et les représentants des CPAS et des organisations agréées d'aide juridique, d'autre part. Ce principe de l'agrément qui a été ajouté par notre commission me parait essentiel. Il s'agit là d'une bonne formule qui intègre les CPAS tout en laissant le contrôle de l'action des avocats intégralement aux mains de leurs autorités professionnelles, ce qui n'était pas le cas dans le projet initial.
Quant aux bureaux d'aide juridique, ils remplaceront les actuels bureaux d'assistance judiciaire avec cependant la réserve qu'il faudra passer préalablement devant les commissions.
À la différence de l'ancien système, le projet dont nous discutons est basé sur le principe fondamental que les avocats qui collaboreront au système seront des volontaires, ce qui devrait davantage les motiver. Je rappelle que dans le système antérieur, les avocats stagiaires, et eux seuls, étaient obligés de prester cette aide.
À cet égard, je voudrais émettre une réserve relative à l'insuffisance éventuelle de volontaires. Je regrette que l'on n'ait pas retenu les observations de l'Ordre français des avocats de Bruxelles qui suggérait que dans le cas où le nombre de volontaires ne serait pas suffisant, les autorités de l'ordre pourraient prendre elles-mêmes les mesures pour compléter les effectifs des avocats prestant dans le cadre de l'assistance judiciaire.
Je profite d'ailleurs de l'occasion pour rappeler au gouvernement sa promesse d'indemnisation supplémentaire des avocats prestataires. J'espère que l'effort entrepris à cet égard sera poursuivi au cours des prochaines années de façon à assurer à ces avocats une rémunération plus décente que celle qu'ils perçoivent actuellement.
Ce projet de loi nous inspire deux regrets qui ne sont pas fondamentaux mais que je tiens cependant à exprimer. Il nous semble qu'il aurait été plus opportun que le recours des justiciables contre le refus d'agrément de l'aide judiciaire soit formulé devant le tribunal de première instance plutôt que devant le tribunal du travail.
Il s'agit d'une certaine manière d'un droit social et le recours au tribunal du travail n'est pas tout à fait anormal. Il n'en reste pas moins que dans ce problème d'aide, qui oppose en quelque sorte l'Ordre des avocats à des justiciables, l'intervention du tribunal de première instance nous aurait semblé plus logique.
Le deuxième regret est plus important et M. Foret et moi-même avons d'ailleurs déposé un amendement pour y remédier. Il concerne le problème de la gratuité de l'aide juridique en première ligne. En effet, le projet prévoit que cette aide de première ligne ne sera pas automatiquement gratuite. Le justiciable devra également fournir des documents pour prouver son état de besoin éventuel et dans certains cas, il devra payer la première consultation. Il s'agit, à notre estime, d'un recul par rapport à la situation actuelle. En effet, beaucoup de barreaux notamment celui de Charleroi , mais il n'est pas le seul ont organisé un système de premier conseil qui est entièrement gratuit. C'est à notre avis une excellente façon de rapprocher le justiciable de l'appareil judiciaire.
Nous regrettons donc que, dans certains cas, le paiement de la première consultation soit prévu et que le justiciable soit obligé, pour un simple conseil, de rassembler un certain nombre de documents afin de démontrer sa situation financière.
Nous avons donc déposé un amendement qui établit la gratuité totale de l'aide judiciaire en première ligne. J'espère que le Sénat pourra prendre cet amendement en considération. Si son adoption devait occasionner un renvoi en commission, nous pourrions aller très vite.
J'estime, monsieur le ministre, et je souhaiterais vous entendre à ce sujet, qu'il serait assez normal d'accorder cette aide de première ligne de façon totalement gratuite puisque, dans la plupart des cas, c'est ce qui se passe à l'heure actuelle.
Malgré cette réserve, nous considérons qu'il s'agit d'un projet excellent et cohérent qui trouve sa place dans le rapprochement du justiciable à l'égard de l'appareil judiciaire.
C'est donc avec beaucoup de satisfaction que le groupe PRL-FDF se prononcera en sa faveur. (Applaudissements.)
M. le président . La parole est à Mme Delcourt.
Mme Delcourt-Pêtre (PSC). Monsieur le président, l'explosion du contentieux judiciaire témoigne de notre difficulté de plus en plus grande à traiter par les voies de la médiation la résolution des conflits qui surgissent inévitablement dans la vie quotidienne. Face à une telle évolution, l'égalité d'accès à la justice paraît de plus en plus difficile à garantir.
Dans le système « pro deo » que nous connaissons, cette égalité est à vrai dire très souvent menacée. L'aide juridique, telle qu'elle était pratiquée avant 1970, relevait d'une démarche, certes généreuse de la part du barreau, mais peu compatible avec l'évolution des formes de solidarité davantage institutionnalisées que nous connaissons aujourd'hui.
En outre, des évolutions importantes se sont produites dans les relations entre citoyens et justice pour les raisons évoquées ci-dessus.
Le contentieux « pro deo » est devenu volumineux. Le nombre d'avocats stagiaires sans cesse en augmentation rend de plus en plus difficile la constitution d'une clientèle propre et entraîne un investissement personnel très important ainsi qu'une dépendance au maître de stage peu compatible avec un engagement vis-à-vis des plus démunis.
La réforme proposée s'inscrit dans cette nouvelle vision de l'aide juridique, davantage codifiée, faisant appel à un volontariat organisé des avocats, ceux-ci devant être rémunérés correctement.
En outre, elle prévoit la concertation et la coordination entre les organisations qui se sont créées sur le terrain pour répondre aux difficultés rencontrées par les justiciables dans leur accès à la justice.
La réforme de l'aide juridique est une très ancienne revendication du PSC. Je suis fière de souligner que le texte que nous examinons est d'initiative PSC, puisque déposé à la Chambre par le député Jean-Jacques Viseur.
Ce projet devrait permettre aux personnes démunies d'être assistées d'un avocat disponible et surtout décidé à se mobiliser pour leur dossier, ce qui, par le fait même, devrait favoriser l'égalité des justiciables.
Le projet est bâti sur les lignes de force suivantes qui me paraissent être intéressantes.
Tout d'abord, il promeut la concertation et la coordination entre toutes les organisations et services qui assurent déjà et depuis longtemps l'aide juridique de première ligne, comme les CPAS et les services sociaux. Ce faisant, le projet consacre dans le Code judiciaire l'intervention de ces différents acteurs de première ligne et assure les passerelles entre ceux-ci et l'intervention de première et de deuxième lignes des avocats, acteurs professionnels privilégiés.
L'organisation de ces passerelles et renvois était une revendication inscrite à juste titre dans le rapport général sur la pauvreté.
Cette exigence, qui émane d'expériences de terrain, est d'ailleurs à l'origine des concepts de « première ligne » et de « deuxième ligne », introduits dans le projet.
Ces concepts consacrent une réalité existante, à savoir la multiplication des services d'informations juridiques, de premier conseil, de guichets d'informations pratiques destinées à orienter ou à renvoyer le justiciable au service compétent.
Le monopole de la consultation juridique n'a jamais existé dans notre ordre juridique. Le projet a donc utilement coordonné les services rendus par une multiplicité d'acteurs afin de veiller à ce que tous les besoins d'accès à l'information et aux premiers conseils soient couverts de façon cohérente et décentralisée, les avocats restant bien entendus des acteurs privilégiés de la première ligne, ce qui est prévu expressément à l'article 446bis et à l'article 508 du projet.
Ensuite, le projet s'assure de la qualité des prestations effectuées par les avocats qui dispensent l'aide juridique et de la formation de ceux-ci. Cette qualité devrait être assurée par le volontariat. Contraindre un avocat à défendre les plus démunis n'est pas en soi une garantie de service optimum.
Certes, la bonne volonté ne suffit pas pour assurer des prestations de qualité aux moins nantis, il faut aussi des avocats dotés d'une formation spécifique tant sur le plan humain, psychologique et social qu'au niveau de la formation professionnelle. Pour cela, il faut non seulement que l'avocat qui collabore à l'aide juridique manifeste ses orientations ou ses préférences mais aussi qu'il apporte la preuve de ses aptitudes en la matière, voire qu'il s'engage à suivre ou à poursuivre des formations.
On pourrait craindre que le volontariat ne soit pas suffisant dans le contexte actuel du barreau.
C'est pour cette raison d'ailleurs que Mme Jeanmoye a déposé un amendement visant à permettre aux barreaux de prendre toutes les mesures utiles afin de veiller à ce que les listes de volontaires soient complètes.
Que se passera-t-il en effet, lorsque dans un arrondissement judiciaire, il n'y aura pas assez de candidats ? Pourra-t-on en désigner d'office ?
Dans ce cas, les avocats désignés pourront-ils refuser d'intervenir en arguant que l'aide juridique doit être volontaire ?
Cet amendement qui répondait à ce problème n'a toutefois pas été retenu, le ministre estimant qu'il faut faire confiance au barreau et à sa longue expérience en la matière. Jamais, dit-il, on n'a été confronté à un manque de volontaires.
Quoi qu'il en soit, pour s'assurer d'un nombre suffisant de candidats à cette procédure, il est impératif que les conditions de rétribution soient attrayantes.
Pour terminer, je souhaiterais revenir sur quelques modifications apportées par le Sénat au texte initial.
Dans le cadre de l'aide juridique de seconde ligne, lorsque le justiciable ne parle pas la langue de la procédure, et s'il ne peut être assisté par un avocat connaissant sa langue, il pourra demander à se faire aider d'un interprète.
Même si la mise en oeuvre de cette disposition demandera un financement, elle va certainement dans le sens d'une meilleure approche de l'aide juridique de tous les justiciables et elle répond aux recommandations du Centre pour l'égalité des chances.
Un second amendement a prévu une possibilité de recours auprès du tribunal du travail si l'aide juridique de seconde ligne est refusée. Cet amendement rapproche cette possibilité de recours de celle prévue en cas de contestation à propos de l'octroi du minimex. Cela nous paraît compatible avec l'exercice d'un droit social tel que celui-là.
Amélioré par ces amendements, le texte doit être approuvé de manière inconditionnelle, car il répond à de nombreuses aspirations qui nous sont souvent rappelées ces derniers temps, à savoir une justice accessible à tous et une défense accrue des plus démunis. Le PSC soutiendra donc ce projet par un vote positif.
De voorzitter . Het woord is aan minister van Parys.
De heer Van Parys, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats dank ik de rapporteur, de heer Bourgeois, voor zijn uitvoerig verslag.
Net zoals bij de gisteren besproken wetsontwerpen heeft het Parlement een grote inbreng gehad bij het tot stand komen van dit ontwerp. Dit wetsontwerp vloeit voort uit een wetsvoorstel. Het constructieve wetgevende werk van een grote groep parlementsleden, in het bijzonder van de leden van de senaatscommissie voor de Justitie, heeft geleid tot de goedkeuring van de onderhavige tekst. De regering stond hierbij in voor de logistieke en technische ondersteuning.
Het ontwerp komt tegemoet aan de basisbehoefte om de toegang tot het gerecht mogelijk te maken voor de meest kwetsbare groepen in onze samenleving. Dit is een fundamenteel uitgangspunt voor al wie in ons land politiek bedrijft. De toegang tot het gerecht moet zo goed mogelijk worden georganiseerd.
Het wetsontwerp slaagt erin de rol van de verschillende actoren die betrokken zijn bij de rechtsbijstand, te verzoenen in een zo groot mogelijke synergie. Ik vermeld de historische rol van de balie en de rol van de andere actoren, zoals de OCMW's en de talrijke privé-organisaties. Het is uiteraard belangrijk dat er een inspanning wordt geleverd door de overheid, maar ook de privé-organisaties en de vrije beroepen kunnen op dit vlak een bijdrage leveren. Vanuit deze verschillende invalshoeken moet worden samengewerkt teneinde een kwaliteitsvolle dienstverlening tot stand te brengen voor de meest kwetsbare bevolkingsgroep, die het volste recht heeft om in optimale omstandigheden een beroep te doen op de justitie.
De synergie wordt gerealiseerd door het opzetten van de eerste- en tweedelijnsbijstand en het oprichten van de Commissie voor de Juridische Bijstand, waar de verschillende actoren elkaar kunnen ontmoeten om de rechtshulp goed te organiseren.
Dit wetsontwerp is een goed wetsontwerp. De regering moet de nodige middelen ter beschikking stellen. Op dit vlak rijzen er geen problemen, omdat het meerjarenplan voor de justitie 1 miljard bevat voor de organisatie van de rechtsbijstand. Ik hoop dat het wetsontwerp door de overgrote meerderheid van de senatoren zal worden goedgekeurd.
Wat het amendement van de heren Desmedt en Foret betreft, wijs ik erop dat voor de eerste lijn een forfaitair bedrag kan worden aangerekend. De minvermogende bevolkingsgroepen zullen dit bedrag echter niet hoeven te betalen. Het aanbod van eerstelijnsbijstand van rechtshulp zal bovendien worden uitgebreid. Het forfaitaire bedrag mag niet te hoog zijn teneinde ervoor te zorgen dat de drempel zo laag mogelijk blijft. Ik acht het daarom niet opportuun dat dit amendement wordt goedgekeurd. (Applaus.)
De voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten en vatten we de artikelsgewijze bespreking aan.
Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close et nous passons à l'examen des articles.
Artikel één luidt :
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Article 1 er . La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 2. In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 446bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 446bis . De advocaten verlenen de juridische eerstelijnsbijstand op de in artikel 508/5 bedoelde zitdagen.
Zij verlenen de in artikel 508/7 bedoelde juridische tweedelijnsbijstand.
Onder de in artikel 508/19 bedoelde voorwaarden, kent het Rijk vergoedingen toe aan de advocaten voor hun prestaties inzake juridische bijstand. »
Art. 2. Un article 446bis , rédigé comme suit, est inséré dans le Code judiciaire :
« Art. 446bis . Les avocats assurent l'aide juridique de première ligne dans les permanences visées à l'article 508/5.
Ils assurent l'aide juridique de deuxième ligne visée à l'article 508/7.
L'État alloue, aux conditions visées à l'article 508/19, des indemnités aux avocats en raison des prestations accomplies au titre de l'aide juridique. »
Aangenomen.
Adopté.
Art. 3. De artikelen 455 en 455bis van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.
Art. 3. Les articles 455 et 455bis du même Code sont abrogés.
Aangenomen.
Adopté.
De voorzitter. Artikel 4 luidt :
Art. 4. In het tweede deel van hetzelfde Wetboek, worden in een boek IIIbis (nieuw), met als opschrift « Juridische eerste- en tweedelijnsbijstand », de volgende bepalingen ingevoegd :
« Hoofdstuk I. Algemene bepaling
Art. 508/1. Voor de toepassing van dit boek wordt verstaan onder :
1º juridische eerstelijnsbijstand : de juridische bijstand die verleend wordt in de vorm van praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie;
2º juridische tweedelijnsbijstand : de juridische bijstand die wordt verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig juridisch advies, bijstand al dan niet in het kader van een procedure of bijstand bij een geding met inbegrip van de vertegenwoordiging in de zin van artikel 728;
3º commissie voor juridische bijstand : de commissie bedoeld in artikel 508/2;
4º bureau voor juridische bijstand : het bureau bedoeld in artikel 508/7;
5º organisatie voor juridische bijstand : elke organisatie die in een gerechtelijk arrondissement juridische eerstelijnsbijstand verleent.
Hoofdstuk II. Commissie voor juridische bijstand
Art. 508/2. § 1. In elk gerechtelijk arrondissement is er een commissie voor juridische bijstand. In het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn er twee commissies : de Nederlandse commissie voor juridische bijstand en de Franse commissie voor juridische bijstand.
De commissie voor juridische bijstand heeft rechtspersoonlijkheid en stelt haar huishoudelijk reglement op.
§ 2. De commissie heeft haar zetel in de hoofdplaats van het arrondissement of in enige andere plaats die zij aanwijst.
§ 3. De commissie is paritair samengesteld uit eensdeels vertegenwoordigers van de balie die worden aangewezen door de Orde van Advocaten van het betrokken gerechtelijk arrondissement en anderdeels vertegenwoordigers van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en erkende organisaties voor juridische bijstand.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere regels van erkenning van de organisaties voor juridische bijstand, de samenstelling en de werking van de commissie.
Art. 508/3. De commissie voor juridische bijstand heeft tot taak :
1º de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand van advocaten te organiseren en ervoor te zorgen dat die diensten indien nodig worden gedecentraliseerd;
2º het overleg en de coördinatie te bevorderen tussen de organisaties voor juridische bijstand, en de doorverwijzing naar gespecialiseerde organisaties te vergemakkelijken, zulks onder meer door het sluiten van overeenkomsten in de hand te werken;
3º te zorgen voor de verspreiding van informatie over het bestaan van en de toegangsvoorwaarden tot de juridische bijstand, in het bijzonder bij de sociaal meest kwetsbare groepen.
Die verspreiding geschiedt op de plaatsen waar de juridische bijstand wordt verleend evenals onder meer in de griffies, bij de parketten, de gerechtsdeurwaarders, in de gemeentebesturen en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van het gerechtelijk arrondissement;
4º de aanbevelingen te doen die zij nodig acht rekening houdend met de verslagen die bedoeld zijn in de artikelen 508/6 en 508/11, en die aanbevelingen en verslagen over te zenden aan de minister van Justitie.
Art. 508/4. Het Rijk kent een subsidie toe aan de commissies voor juridische bijstand op basis van objectieve criteria, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.
Hoofdstuk III. Juridische eerstelijnsbijstand
Art. 508/5. § 1. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische eerstelijnsbijstand worden de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die prestaties wensen te verrichten in het raam van de juridische eerstelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 469bis .
De Orde zendt de lijst van de advocaten over naar de commissie voor juridische bijstand.
§ 2. Om de verleende juridische bijstand te dekken, zal aan de aanvrager een vaste bijdrage worden gevraagd die de Koning vaststelt nadat Hij het advies heeft ingewonnen van de in artikel 488 bedoelde overheden. Die bijdrage is niet verschuldigd door de personen wier inkomsten onvoldoende zijn noch door de met hen gelijkgestelde personen.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van die inkomsten, welke bewijsstukken moeten worden overgelegd en wie de gelijkgestelde personen zijn.
De controle op het feit of is voldaan aan de voorwaarden inzake kosteloosheid van de juridische eerstelijnsbijstand geschiedt door de advocaat.
§ 3. Indien de doorverwijzing naar een organisatie voor juridische bijstand of naar de juridische tweedelijnsbijstand aangewezen lijkt, wordt zulks onmiddellijk medegedeeld aan de aanvrager. De organisatie of het bureau voor juridische bijstand worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
§ 4. De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische eerstelijnsbijstand.
Ingeval van tekortkoming kan de Raad van de Orde met een met redenen omklede beslissing een advocaat schrappen van de in § 1 bedoelde lijst, volgens de bij de artikelen 465 tot 469 bepaalde procedure.
Art. 508/6. Onverminderd de regels inzake beroepsgeheim, zijn de advocaten die juridische eerstelijnsbijstand verlenen ertoe gehouden om, volgens de nadere regels die door de minister van Justitie worden vastgesteld in overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden, aan de commissie voor juridische bijstand een jaarverslag over te zenden over hun prestaties in dat verband.
Zij doen aan het bureau beknopt verslag over de consulten die zij hebben gegeven.
Hoofdstuk IV. Gedeeltelijk of volledig kosteloze
juridische tweedelijnsbijstand
Afdeling I. Organisatie
Art. 508/7. Bij elke balie stelt de Raad van de Orde van Advocaten een bureau voor juridische bijstand in volgens de nadere regels en de voorwaarden die hij bepaalt.
Het bureau heeft onder meer tot taak om wachtdiensten te organiseren.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die in hoofdzaak of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het raam van de door het bureau georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in de artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 469bis .
Het bureau zendt de lijst van de advocaten over aan de commissie voor juridische bijstand.
Art. 508/8. De Orde van Advocaten ziet toe op de kwaliteit van de prestaties die door de advocaten worden verstrekt in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand.
In geval van tekortkoming kan de Raad van de Orde van Advocaten met een met redenen omklede beslissing een advocaat schrappen van de in artikel 508/7 bedoelde lijst, volgens de bij de artikelen 465 tot 469 bepaalde procedure.
Art. 508/9. § 1. Voor het verkrijgen van gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand verwijzen de personen die de juridische eerstelijnsbijstand verlenen de aanvrager door naar het bureau.
Het bureau wijst een advocaat aan, die de aanvrager heeft gekozen op de in artikel 508/7 bedoelde lijst. Het bureau stelt de advocaat in kennis van zijn aanwijzing.
De advocaat wiens naam op de lijst voorkomt en tot wie een rechtzoekende zich heeft gewend zonder zich eerst bij het bureau aan te melden, vraagt aan het bureau de toestemming om aan zijn cliënt de juridische tweedelijnsbijstand te verlenen, indien hij van oordeel is dat deze aanspraak kan maken op gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De advocaat zendt de in artikel 508/13 bedoelde stukken over aan het bureau.
In spoedeisende gevallen mag de persoon die geen advocaat heeft zich rechtstreeks tot de advocaat van de wachtdienst wenden. Die advocaat verleent hem juridische bijstand en vraagt aan het bureau bevestiging van zijn aanwijzing.
§ 2. Een advocaat die optreedt met toepassing van dit hoofdstuk, mag zich in geen geval rechtstreeks tot de rechthebbende richten met het oog op de betaling van de honoraria en kosten, tenzij het bureau hem in spoedeisende gevallen toestemming verleent om voorschotten te innen.
Art. 508/10. Wanneer de begunstigde de taal van de procedure niet spreekt, stelt het bureau hem voor zover mogelijk een advocaat voor die zijn taal spreekt of een andere taal die hij begrijpt en bij ontstentenis hiervan een tolk, overeenkomstig de bepalingen van artikel 184bis van het Wetboek van strafvordering, ongeacht de aard van de procedure.
Art. 508/11. De advocaten moeten geregeld aan het bureau verslag doen, op de wijze die door de minister van Justitie wordt bepaald in overleg met de in artikel 488 bedoelde overheden.
Het bureau zendt jaarlijks een verslag inzake de werking van de juridische tweedelijnsbijstand over aan de commissie voor juridische bijstand en aan de minister van Justitie, op de wijze die deze laatste bepaalt.
Art. 508/12. Behalve in spoedeisende gevallen of wanneer het bureau er uitdrukkelijk mee heeft ingestemd, is het de advocaten verboden juridische tweedelijnsbijstand te verlenen voor de zaken waarin ze zijn opgetreden in het raam van de in artikel 508/4 bedoelde juridische eerstelijnsbijstand.
Afdeling II. Toekenning van de gedeeltelijke
of volledige kosteloosheid
Art. 508/13. De juridische tweedelijnsbijstand kan gedeeltelijk of volledig kosteloos zijn voor wie over onvoldoende inkomsten beschikt en voor de met hen gelijkgestelde personen.
De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van die inkomsten, de over te leggen bewijsstukken en wie gelijkgesteld wordt met de personen met onvoldoende inkomsten.
Het bureau gaat na of voldaan is aan de voorwaarden inzake kosteloosheid.
Het bureau bewaart een afschrift van de stukken.
Art. 508/14. De aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid wordt mondeling of schriftelijk gedaan door de aanvrager of zijn advocaat wiens naam voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7.
Behalve in spoedeisende gevallen worden alle in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken bij de aanvraag gevoegd.
In spoedeisende gevallen kan door het bureau het voordeel van de gedeeltelijke of volledige kosteloosheid voorlopig worden toegekend aan de aanvrager. In dat geval bepaalt het bureau de termijn voor het indienen van de in artikel 508/13 bedoelde bewijsstukken.
Het bureau oordeelt op stukken bij zijn beslissing over de aanvraag tot gedeeltelijke of volledige kosteloosheid. De aanvrager of, in voorkomend geval, zijn advocaat, wordt gehoord op zijn verzoek of indien het bureau dat nodig acht.
Kennelijk ongegronde aanvragen worden geweigerd.
Art. 508/15. Behoudens in spoedeisende gevallen wordt aan de aanvrager en, in voorkomend geval, aan zijn advocaat kennis gegeven van de beslissing binnen vijftien dagen na de aanvraag.
Elke beslissing tot weigering wordt met redenen omkleed.
De kennisgeving ervan moet nuttige informatie bevatten om het beroep bepaald bij artikel 508/16 in te stellen.
Art. 508/16. De aanvrager kan binnen een maand na de in artikel 508/15 bedoelde kennisgeving beroep instellen bij de arbeidsrechtbank tegen een beslissing tot weigering.
Art. 508/17. Zo de aanvrager gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand is toegekend en hij een verzoek tot rechtsbijstand wenst in te dienen, zendt zijn advocaat de voor de toekenning van de juridische bijstand ingediende stukken onverwijld over aan de bevoegde rechtbank.
Art. 508/18. Het bureau kan een einde maken aan de juridische tweedelijnsbijstand wanneer de begunstigde niet langer voldoet aan de voorwaarden bepaald bij artikel 508/13 of wanneer hij kennelijk geen medewerking verleent bij de verdediging van zijn belangen.
De advocaat dient daartoe een gemotiveerd verzoek in bij het bureau.
Het bureau geeft de begunstigde kennis van het verzoek en nodigt hem uit zijn opmerkingen te maken.
Elke beslissing tot ontheffing wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de begunstigde gebracht. Tegen die beslissing kan beroep worden ingesteld.
De artikelen 508/15 en 508/16 zijn van toepassing.
Hoofdstuk V. De vergoeding van de advocaten
Art. 508/19. § 1. De advocaten belast met de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische tweedelijnsbijstand doen verslag aan het bureau over elke behandelde zaak waarvoor zij in dit raam prestaties hebben verricht.
Het bureau kent voor die prestaties aan de advocaten punten toe en het doet hierover verslag aan de stafhouder.
De stafhouder deelt het totaal van de punten van de balie mee aan de in artikel 488 bedoelde overheden die het totaal van de punten van alle balies meedelen aan de minister van Justitie.
§ 2. Zodra hij de mededeling heeft ontvangen van de informatie bedoeld in § 1, kan de minister van Justitie een controle laten uitvoeren op de wijze die hij bepaalt na raadpleging van de in artikel 488 bedoelde overheden. Hij gelast de betaling van de vergoeding aan die overheden die via de Ordes van Advocaten voor de verdeling ervan zorgen.
Hoofdstuk VI. Terugvordering van de rijksvergoeding
Recht van de advocaat op de volledige betaling
van honoraria en kosten
Art. 508/20. § 1. Onverminderd strafrechtelijke sancties kan de vergoeding verleend voor de juridische tweedelijnsbijstand door de Schatkist van de bijgestane persoon worden teruggevorderd :
1º indien blijkt dat zich een wijziging heeft voorgedaan in zijn vermogen, inkomsten of lasten en hij derhalve in staat is te betalen;
2º wanneer de rechtzoekende voordeel heeft gehaald uit het optreden van de advocaat, zodanig dat, mocht dat voordeel hebben bestaan op de dag van de anvraag, die bijstand hem niet zou zijn toegekend;
3º indien de bijstand is verleend op grond van valse verklaringen of door andere bedrieglijke middelen is verkregen.
In dat geval bepaalt het bureau de staat van kosten en honoraria die de advocaat nog kan vorderen van de begunstigde.
§ 2. Ingeval de begunstigde recht heeft op een tegemoetkoming binnen het raam van een rechtsbijstandverzekering, stelt de aangewezen advocaat het bureau hiervan in kennis en treedt de Schatkist in de rechten van de begunstigde ten belope van het door haar gedragen bedrag van de verleende juridische bijstand.
Ingeval de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug.
Ingeval de advocaat van de begunstigde voornoemde tegemoetkoming heeft ontvangen, vordert de Schatkist op hem het bedrag van de verleende juridische bijstand terug.
§ 3. De terugvordering bedoeld in § 1 van dit artikel verjaart na een termijn van vijf jaar te rekenen van de beslissing tot verlening van de gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand, zonder dat de verjaringstermijn korter kan zijn dan één jaar, te rekenen van de ontvangst van de vergoeding door de advocaat.
Hoofdstuk VII. De ambtshalve toevoeging van advocaten
Art. 508/21. Telkens wanneer krachtens de wet een advocaat ambtshalve moet worden toegevoegd, gebeurt de aanwijzing door de stafhouder of door het bureau, behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet.
Art. 508/22. Wanneer de persoon die moet worden bijgestaan niet voldoet aan de in artikel 508/13 bedoelde inkomensvoorwaarden, wijst de stafhouder naar keuze van die persoon een advocaat aan. In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat aan die deelneemt aan de in artikel 508/7 bedoelde wachtdiensten.
Artikel 459 is van toepassing op de honoraria van deze advocaat.
Ingeval de bijgestane persoon nalaat of weigert te betalen, wordt aan de ambtshalve toegevoegde advocaat een rijksvergoeding toegekend wegens de werkzaamheden waarvoor de toevoeging heeft plaatsgehad.
In geval van gedeeltelijke betaling van de honoraria door de bijgestane persoon wordt de vergoeding verminderd met het betaalde bedrag.
Wanneer een vergoeding wordt toegekend, zijn de hoofdstukken V en VI van toepassing.
Art. 508/23. Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel 508/13 bepaalde inkomensvoorwaarden, wijst het bureau een advocaat aan uit de in artikel 508/7 bedoelde lijst.
In de gevallen die hij spoedeisend acht, wijst de stafhouder een advocaat aan die is ingeschreven op de in artikel 508/7 bedoelde lijst en geeft hij hiervan kennis aan het bureau.
Voor het overige zijn de hoofdstukken IV tot VI van toepassing. »
Art. 4. Dans la deuxième partie du même Code, dans un livre IIIbis (nouveau) intitulé « De l'aide juridique de première et de deuxième ligne », sont insérées les dispositions suivantes :
« Chapitre Ier . Disposition générale
Art. 508/1. Pour l'application du présent livre, il faut entendre par :
1º aide juridique de première ligne : l'aide juridique accordée sous la forme de renseignements pratiques, d'information juridique, d'un premier avis juridique ou d'un renvoi vers une instance ou une organisation spécialisées;
2º aide juridique de deuxième ligne : l'aide juridique accordée à une personne physique sous la forme d'un avis juridique circonstancié ou l'assistance juridique dans le cadre ou non d'une procédure ou l'assistance dans le cadre d'un procès y compris la représentation au sens de l'article 728;
3º commission d'aide juridique : la commission visée à l'article 508/2;
4º bureau d'aide juridique : le bureau visé à l'article 508/7;
5º organisation d'aide juridique : toute organisation assurant une aide juridique de première ligne dans un arrondissement judiciaire.
Chapitre II. De la commission d'aide juridique
Art. 508/2. § 1er . Il y a dans chaque arrondissement judiciaire une commission d'aide juridique. Dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles, il en existe deux : la commission d'aide juridique française et la commission d'aide juridique néerlandaise.
La commission d'aide juridique a la personnalité juridique et détermine son règlement d'ordre intérieur.
§ 2. La commission a son siège au chef-lieu de l'arrondissement ou en tout autre lieu désigné par elle.
§ 3. La commission est composée paritairement, d'une part, de représentants du barreau désignés par l'Ordre des avocats de l'arrondissement judiciaire concerné, et, d'autre part, de représentants des centres publics d'aide sociale et d'organisations d'aide juridique agréées.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les modalités relatives à l'agrément des organisations d'aide juridique ainsi qu'à la composition et au fonctionnnement de la commission.
Art. 508/3. La commission d'aide juridique a pour mission :
1º d'organiser les permanences d'aide juridique de première ligne assurées par des avocats et de veiller à leur décentralisation si nécessaire;
2º de promouvoir la concertation et la coordination entre les organisations d'aide juridique et de faciliter le renvoi vers des organisations spécialisées entre autres en favorisant la conclusion de conventions;
3º de veiller à la diffusion, spécialement auprès des groupes sociaux les plus vulnérables, d'informations relatives à l'existence et aux conditions d'accès à l'aide juridique.
Cette diffusion a lieu là où l'aide juridique est assurée ainsi que, notamment, dans les greffes, les parquets, chez les huissiers de justice, dans les administrations communales et les centres publics d'aide sociale de l'arrondissement judiciaire;
4º de formuler les recommandations qu'elle juge utiles sur la base des rapports visés aux articles 508/6 et 508/11 et transmettre ces recommandations et rapports au ministre de la Justice.
Art. 508/4. L'État alloue un subside aux commissions d'aide juridique sur la base de critères objectifs fixés par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres.
Chapitre III. De l'aide juridique de première ligne
Art. 508/5. § 1er . Sans préjudice de l'aide juridique de première ligne assurée par d'autres organisations d'aide juridique, les permanences d'aide juridique de première ligne sont assurées par des avocats.
L'Ordre des avocats inscrit un fois l'an sur une liste les avocats désireux d'accomplir des prestations au titre de l'aide juridique de première ligne.
La liste mentionne les orientations que les avocats déclarent et qu'ils justifient ou pour lesquelles ils s'engagent à suivre une formation organisée par le Conseil de l'Ordre ou les autorités visées à l'article 488.
Le refus d'inscription sur la liste est susceptible d'appel conformément à l'article 469bis .
L'Ordre transmet la liste des avocats à la commission d'aide juridique.
§ 2. Une contribution forfaitaire, fixée par le Roi après avoir consulté les autorités visées à l'article 488, sera réclamée au demandeur pour couvrir l'aide juridique accordée. Cette contribution n'est pas due par les personnes dont les ressources sont insuffisantes et par les personnes y assimilées.
Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, le montant de ces ressources, les pièces justificatives à présenter, ainsi que les personnes y assimilées.
L'avocat vérifie si les conditions de gratuité de l'aide juridique de première ligne sont remplies.
§ 3. Lorsque le renvoi vers une organisation d'aide juridique ou vers l'aide juridique de deuxième ligne s'avère indiqué, le demandeur en est immédiatement informé. L'organisation ou le bureau d'aide juridique en est informé sans délai.
§ 4. L'Ordre des avocats contrôle la qualité des prestations effectuées par les avocats au titre de l'aide juridique de première ligne.
En cas de manquement, le Conseil de l'Ordre peut, par décision motivée, radier un avocat de la liste visée au § 1er , selon la procédure prévue aux articles 465 à 469.
Art. 508/6. Sans préjudice des règles relatives au secret professionnel, les avocats assurant l'aide juridique de première ligne sont tenus d'adresser à la commission d'aide juridique un rapport annuel portant sur les prestations accomplies à ce titre selon les modalités établies par le ministre de la Justice en concertation avec les autorités visées à l'article 488.
Ils font un rapport succinct au bureau des consultations qu'ils ont données.
Chapitre IV. De l'aide juridique de deuxième ligne
partiellement ou entièrement gratuite
Section Ire . De l'organisation
Art. 508/7. Au sein de chaque barreau, le Conseil de l'Ordre des avocats établit un bureau d'aide juridique selon les modalités et les conditions qu'il détermine.
Le bureau a notamment pour mission d'organiser des services de garde.
L'Ordre des avocats inscrit une fois l'an sur une liste les avocats désireux d'accomplir à titre principal ou à titre accessoire des prestations au titre de l'aide juridique de deuxième ligne organisée par le bureau.
La liste mentionne les orientations que les avocats déclarent et qu'ils justifient ou pour lesquelles ils s'engagent à suivre une formation organisée par le Conseil de l'Ordre ou les autorités visées à l'article 488.
Le refus d'inscription sur la liste est susceptible d'appel conformément à l'article 469bis .
Le bureau transmet la liste des avocats à la commission d'aide juridique.
Art. 508/8. L'Ordre des avocats contrôle la qualité des prestations effectuées par les avocats au titre de l'aide juridique de deuxième ligne.
En cas de manquement, le Conseil de l'Ordre peut par décision motivée radier un avocat de la liste visée à l'article 508/7 selon la procédure visée aux articles 465 à 469.
Art. 508/9. § 1er . Pour l'obtention d'une aide juridique de deuxième ligne partiellement ou entièrement gratuite, les personnes accordant l'aide juridique de première ligne renvoient le demandeur vers le bureau.
Le bureau désigne un avocat que le demandeur aura choisi sur la liste visée à l'article 508/7. Le bureau informe l'avocat de sa désignation.
L'avocat dont le nom figure sur la liste et auquel un justiciable se sera adressé directement sans passer par le bureau demande au bureau l'autorisation d'accorder l'aide juridique de deuxième ligne à son client lorsqu'il estime que celui-ci peut bénéficier de la gratuité complète ou partielle. L'avocat fait parvenir au bureau les pièces visées à l'article 508/13.
En cas d'urgence, la personne qui n'a pas d'avocat peut s'adresser directement à l'avocat du service de garde. Cet avocat lui assure l'aide juridique et demande au bureau la confirmation de sa désignation.
§ 2. Un avocat qui intervient en application du présent chapitre ne peut en aucun cas s'adresser directement au bénéficiaire en vue du paiement des frais et honoraires, à moins que le bureau ne l'autorise à percevoir des provisions en cas d'urgence.
Art. 508/10. Lorsque le bénéficiaire ne parle pas la langue de la procédure, le bureau lui propose dans la mesure du possible un avocat parlant sa langue ou une autre langue qu'il comprend et, à défaut, un interprète, conformément aux dispositions de l'article 184bis du Code d'instruction criminelle, quelle que soit la nature de la procédure.
Art. 508/11. Les avocats sont tenus de faire régulièrement rapport au bureau selon les modalités établies par le ministre de la Justice en concertation avec les autorités visées à l'article 488.
Le bureau transmet annuellement un rapport sur le fonctionnement de l'aide juridique de deuxième ligne à la commission d'aide juridique et au ministre de la Justice selon les modalités établies par celui-ci.
Art. 508/12. Sauf en cas d'urgence ou d'accord exprès du bureau, il est interdit aux avocats d'accorder une aide juridique de deuxième ligne dans les affaires pour lesquelles ils sont intervenus au titre de l'aide juridique de première ligne visée à l'article 508/4.
Section II. Du bénéfice de la gratuité complète ou partielle
Art. 508/13. L'aide juridique de deuxième ligne peut être partiellement ou entièrement gratuite pour les personnes dont les ressources sont insuffisantes ou pour les personnes y assimilées.
Le Roi détermine par arrêté délibéré en Conseil des ministres le montant de ces ressources, les pièces justificatives à produire ainsi que les personnes assimilées à celles dont les ressources sont insuffisantes.
Le bureau vérifie si les conditions de gratuité sont remplies.
Le bureau conserve une copie des pièces.
Art. 508/14. La demande tendant au bénéfice de la gratuité complète ou partielle est introduite verbalement ou par écrit par le demandeur ou son avocat figurant sur la liste visée à l'article 508/7.
Sauf en cas d'urgence, toutes les pièces justificatives visées à l'article 508/13 sont jointes à la demande.
En cas d'urgence, le bénéfice de la gratuité complète ou partielle peut être accordé provisoirement au demandeur par le bureau. Dans ce cas, le bureau fixe le délai dans lequel le demandeur doit produire les pièces justificatives visées à l'article 508/13.
Pour statuer sur la demande de la gratuité complète ou partielle, le bureau se prononce sur pièces. Le demandeur ou, le cas échéant, son avocat, est entendu à sa demande ou lorsque le bureau l'estime nécessaire.
Les demandes manifestement mal fondées sont rejetées.
Art. 508/15. Sauf en cas d'urgence, le demandeur et, le cas échéant, son avocat, est informé de la décision du bureau dans les quinze jours de la demande.
Toute décision de refus est motivée.
Sa notification doit contenir les informations utiles pour introduire le recours prévu à l'article 508/16.
Art. 508/16. Le demandeur peut, dans le mois de la notification prévue à l'article 508/15, former un recours auprès du tribunal du travail contre une décision de refus.
Art. 508/17. Si le demandeur a obtenu l'aide juridique entièrement ou partiellement gratuite et souhaite introduire une requête tendant à l'assistance judiciaire, son avocat transmet sans délai les pièces produites pour l'octroi de l'aide juridique au tribunal compétent.
Art. 508/18. Le bureau peut mettre fin à l'aide juridique de deuxième ligne lorsque le bénéficiaire ne satisfait plus aux conditions prévues à l'article 508/13 ou lorsque le bénéficiaire ne collabore manifestement pas à la défense de ses intérêts.
À cette fin, l'avocat dépose une requête motivée au bureau.
Le bureau porte la requête à la connaissance du bénéficiaire et l'invite à formuler ses observations.
Toute décision de mettre fin à l'aide octroyée est communiquée par lettre recommandée à la poste au bénéficiaire. Cette décision est susceptible de recours.
Les articles 508/15 et 508/16 sont d'application.
Chapitre V. L'indemnisation des avocats
Art. 508/19. § 1er . Les avocats chargés de l'aide juridique de deuxième ligne partiellement ou complètement gratuite font rapport au bureau sur chaque affaire pour laquelle ils ont accompli des prestations à ce titre.
Le bureau attribue des points aux avocats pour ces prestations et en fait rapport au bâtonnier.
Le bâtonnier communique le total des points de son barreau aux autorités visées à l'article 488, lesquelles communiquent le total des points de tous les barreaux au ministre de la Justice.
§ 2. Dès réception de l'information visée au § 1er , le ministre de la Justice peut faire effectuer un contrôle selon les modalités qu'il détermine après concertation avec les autorités visées à l'article 488. Il ordonne le paiement de l'indemnité à ces autorités qui en assurent la répartition par le biais des Ordres des avocats.
Chapitre VI. De la récupération de l'indemnité de l'État
Du droit de l'avocat au paiement intégral des frais et honoraires
Art. 508/20. § 1er . Sans préjudice de sanctions pénales, l'indemnité allouée pour l'aide juridique de deuxième ligne peut être recupérée par le Trésor auprès du bénéficiaire de cette aide :
1º s'il est établi qu'est intervenue une modification du patrimoine, des revenus ou des charges du bénéficiaire et que celui-ci est par conséquent en mesure de payer;
2º lorsque le justiciable a tiré profit de l'intervention de l'avocat de manière telle que si ce profit avait existé au jour de la demande, cette aide ne lui aurait pas été accordée;
3º si l'aide a été accordée à la suite de fausses déclarations ou a été obtenue par d'autres moyens frauduleux.
Dans ce cas, le bureau dresse l'état des frais et honoraires que l'avocat peut encore réclamer au bénéficiaire.
§ 2. Si le bénéficiaire a droit à l'intervention d'une assurance de protection juridique, l'avocat désigné en informe le bureau et le Trésor est subrogé aux droits du bénéficiaire à concurrence du montant de l'aide juridique consentie qu'il a pris en charge.
Si le bénéficiaire a obtenu ladite intervention, le Trésor lui réclame le montant de l'aide juridique consentie.
Si l'avocat du bénéficiaire a obtenu ladite intervention, le Trésor lui réclame le montant de l'aide juridique consentie.
§ 3. La récupération visée au § 1er du présent article se prescrit par cinq ans à compter de la décision d'octroi de l'aide juridique partiellement ou entièrement gratuite, sans que le délai de prescription puisse être inférieur à un an à compter de la perception de l'indemnité par l'avocat.
Chapitre VII. De la commission d'office des avocats
Art. 508/21. Dans tous les cas où en vertu de la loi un avocat doit être commis d'office, il est désigné par le bâtonnier ou par le bureau, sauf les exceptions prévues par la loi.
Art. 508/22. Lorsque la personne qui doit être assistée n'est pas dans les conditions de ressources visées à l'article 508/13, le bâtonnier désigne l'avocat qui aura été choisi par cette personne. Dans les cas qu'il juge urgents, le bâtonnier désigne un avocat qui participe aux services de garde visés à l'article 508/7.
L'article 459 est applicable en ce qui concerne les honoraires de cet avocat.
Si la personne assistée omet ou refuse de payer, l'État alloue une indemnité à l'avocat commis d'office pour l'accomplissement des prestations pour lesquelles la commission a eu lieu.
En cas de paiement partiel des honoraires par la personne assistée, l'indemnité est diminuée du montant payé.
Lorsqu'une indemnité est octroyée, les chapitres V et VI sont d'application.
Art. 508/23. Lorsque la personne assistée est dans les conditions de ressources visées à l'article 508/13, le bureau désigne un avocat dans la liste visée à l'article 508/7.
Dans les cas qu'il juge urgents, le bâtonnier désigne un avocat qui est inscrit sur la liste visée à l'article 508/7 et en informe le bureau.
Pour le surplus, les dispositions des chapitres IV à VI sont d'application. »
MM. Desmedt et Foret proposent l'amendement que voici :
« À l'article 508-5 proposé, apporter les modifications suivantes :
A. Au § 1er remplacer les mots « sont assurées par des avocats » par les mots « sont gratuites et assurées par des avocats ».
B. Supprimer le § 2. »
« In het voorgestelde artikel 508-5 de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. In § 1 de woorden « worden de zitdagen voor juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten » vervangen door de woorden « worden de zitdagen voor kosteloze juridische eerstelijnsbijstand gehouden door advocaten ».
B. Paragraaf 2 doen vervallen. »
De heren Coveliers en Goris stellen volgend amendement voor :
« In het derde lid van § 1 van artikel 508/9 de woorden « wiens naam op de lijst voorkomt en » doen vervallen. »
« Au troisième alinéa du § 1er de l'article 508/9, supprimer les mots « dont le nom figure sur la liste et. »
De heren Coveliers en Goris stellen volgend amendement voor :
« In het eerste lid van artikel 508/14 de zinsnede « wiens naam voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 508/7 » doen vervallen. »
« Au premier alinéa de l'article 508/14, supprimer le membre de phrase « figurant sur la liste visée à l'article 508/7. »
De heren Coveliers en Goris stellen volgend amendement voor :
« Het eerste lid van artikel 508/24 vervangen als volgt :
« Wanneer de bijgestane persoon voldoet aan de bij artikel 508/13 bepaalde inkomensvoorwaarden en niet gerechtigd is op een tegemoetkoming binnen het raam van een rechtsbijstandsverzekering, wijst het bureau een advocaat aan, zoals voorzien in artikel 508/9. »
« Remplacer le premier alinéa de l'article 508/24 par le texte suivant :
« Lorsque la personne assistée est dans les conditions de ressources visées à l'article 508/13 et n'a pas droit à une aide dans le cadre d'une assurance de protection juridique, le bureau désigne un avocat comme il est prévu à l'article 508/9. »
De stemming over de amendementen en de stemming over artikel 4 worden aangehouden.
Le vote sur les amendements et le vote sur l'article 4 sont réservés.
Art. 5. Artikel 580 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt :
« 18º van de gevallen waarin beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen van het bureau voor juridische bijstand. »
Art. 5. L'article 580 du même Code est complété comme suit :
« 18º des recours contre les décisions du bureau d'aide juridique. »
Aangenomen.
Adopté.
De voorzitter. Artikel 6 luidt :
Art. 6. Artikel 676 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 676. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit welke bewijsstukken moeten worden overgelegd voor de toepassing van dit boek.
Voor de toepassing van deze bepaling kunnen de ambtenaren van het bestuur van financiën ontslagen worden van de geheimhouding die hun opgelegd is bij de gecoördineerde wetten op de inkomstenbelastingen. »
Art. 6. L'article 676 du Code judiciaire est remplacé par ce qui suit :
« Art. 676. Le Roi fixe par arrêté délibéré en Conseil des ministres les pièces justificatives à produire pour l'application de ce livre.
Pour l'exécution de cette disposition, les agents de l'administration des finances peuvent être déliés du secret professionnel qui leur est imposé par les lois relatives aux impôts sur les revenus. »
De heer Goris c.s. stelt volgend amendement voor :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 6. Het 3º van artikel 676 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« 3º een schriftelijke verklaring, onder ede bevestigd, waarin hij een omstandige opgave doet van zijn bestaansmiddelen, zijn lasten, de hoofdbestanddelen van zijn vermogen en de wijzigingen die zijn inkomsten mochten hebben ondergaan in de loop van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. »
« Remplacer cet article par ce qui suit :
« Art. 6. Le 3º de l'article 676 du Code judiciaire est remplacé par ce qui suit :
« 3º une déclaration écrite, confirmée sous serment, indiquant en détail ses moyens d'existence, ses charges, les éléments essentiels de son patrimoine et les modifications qui se seraient produites dans ses revenus au cours de l'année dans laquelle la demande est introduite. »
De stemming over het amendement en de stemming over artikel 6 worden aangehouden.
Le vote sur l'amendement et le vote sur l'article 6 sont réservés.
Art. 7. In artikel 704, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « 508/16, » ingevoegd tussen de woorden « in de artikelen » en het woord « 580 ».
Art. 7. À l'article 704, premier alinéa, du même Code, les mots « 508/16 » sont insérés entre les mots « aux articles » et le mot « 580 ».
Aangenomen.
Adopté.
Art. 8. In artikel 184bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 22 januari 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) De woorden « in deel IV, boek I » worden vervangen door de woorden « in de artikelen 508 tot 508/23 ».
B) De woorden « bureau voor consultatie en verdediging » worden vervangen door de woorden « bureau voor juridische bijstand ».
Art. 8. À l'article 184bis du Code d'instruction criminelle, inséré par la loi du 10 octobre 1967 et modifié par la loi du 22 janvier 1975, sont apportées les modifications suivantes :
A) Les mots « au livre premier de la quatrième partie » sont remplacés par les mots « aux articles 508 à 508/23 ».
B) Les mots « au livre premier de la quatrième partie » sont remplacés par les mots « bureau d'aide juridique ».
Aangenomen.
Adopté.
De voorzitter. Artikel 9 luidt :
Art. 9. De Koning bepaalt gelijke inkomensvoorwaarden voor het verkrijgen van het in boek IIIbis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde recht op gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand en van de in de artikelen 664 tot 699 van hetzelfde Wetboek bedoelde rechtsbijstand, alsook welke identieke bewijsstukken voor beide moeten worden overgelegd.
Art. 9. Le Roi fixe des conditions de ressources identiques pour l'obtention du bénéfice de l'aide juridique partiellement ou entièrement gratuite, visée au livre IIIbis du Code judiciaire et de l'assistance judiciaire visée aux articles 664 à 699 du même Code et détermine les mêmes pièces justificatives à produire pour l'une et l'autre.
MM. Desmedt et Foret proposent l'amendement que voici :
« Remplacer les mots « partiellement ou entièrement gratuite » par les mots « de deuxième ligne. »
« In dit artikel de woorden « op gedeeltelijk of volledig kosteloze juridische bijstand » vervangen door de woorden « op juridische tweedelijnsbijstand. »
De stemming over het amendement en de stemming over artikel 9 worden aangehouden.
Le vote sur l'amendement et le vote sur l'article 9 sont réservés.
Art. 10. De zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet door het bureau voor consultatie en verdegiging aan de advocaten zijn toegewezen, worden verder door hen behandeld totdat ze zijn beëindigd.
Art. 10. Au moment de l'entrée en vigueur de la présente loi, les affaires attribuées par le bureau de consultation et de défense restent jusqu'à leur terme à la charge des avocats désignés.
Aangenomen.
Adopté.
Art. 11. De Koning stelt voor iedere bepaling in deze wet de datum van inwerkingtreding vast.
De wet treedt in haar geheel in werking ten laatste op 31 december 1999.
Art. 11. Le Roi fixe la date d'entrée en vigueur de chacune des dispositions de la présente loi.
L'ensemble de la présente loi entre en vigueur au plus tard le 31 décembre 1999.
Aangenomen.
Adopté.
De voorzitter. De commissie stelt volgend nieuw opschrift voor : wetsontwerp betreffende de juridische bijstand.
La commission propose un nouvel intitulé ainsi libellé : projet de loi relative à l'aide juridique.
Is de Senaat het eens met die tekst ?
Ce texte rencontre-t-il l'accord du Sénat ? (Assentiment.)
Het nieuw opschrift is goedgekeurd.
Le nouvel intitulé est approuvé.
De aangehouden stemmingen en de stemming over het geheel van het wetsontwerp hebben later plaats.
Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble du projet de loi.