1-116

1-116

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 12 JUIN 1997

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 12 JUNI 1997

(Vervolg-Suite)

WETSONTWERP TOT BEKRACHTIGING VAN DE KONINKLIJKE BESLUITEN GENOMEN MET TOEPASSING VAN DE WET VAN 26 JULI 1996 STREKKENDE TOT REALISATIE VAN DE BUDGETTAIRE VOORWAARDEN TOT DEELNAME VAN BELGIË AAN DE EUROPESE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE, EN DE WET VAN 26 JULI 1996 TOT MODERNISERING VAN DE SOCIALE ZEKERHEID EN TOT VRIJWARING VAN DE LEEFBAARHEID VAN DE WETTELIJKE PENSIOENSTELSELS (EVOCATIE)

Algemene bespreking

PROJET DE LOI PORTANT CONFIRMATION DES ARRÊTÉS ROYAUX PRIS EN APPLICATION DE LA LOI DU 26 JUILLET 1996 VISANT À RÉALISER LES CONDITIONS BUDGÉTAIRES DE LA PARTICIPATION DE LA BELGIQUE À L'UNION ÉCONOMIQUE ET MONÉTAIRE EUROPÉENNE, ET LA LOI DU 26 JUILLET 1996 PORTANT MODERNISATION DE LA SÉCURITÉ SOCIALE ET ASSURANT LA VIABILITÉ DES RÉGIMES LÉGAUX DES PENSIONS (ÉVOCATION)

Discussion générale

De voorzitter. ­ Wij vatten de bespreking aan van het wetsontwerp.

Nous abordons l'examen du projet de loi.

Overeenkomstig het reglement geldt de door de commissies aangenomen tekst als basis voor de bespreking. (Zie document nr. 1-612/9 van de commissies van de Senaat. Zitting 1996-1997.)

Conformément à notre règlement, le texte adopté par les commissions servira de base à notre discussion. (Voir document nº 1-612/9 des commissions du Sénat. Session de 1996-1997.)

Ik stel de Senaat voor de bespreking aan te vatten met een algemene bespreking van het geheel van het ontwerp, waarvoor twee sprekers zijn ingeschreven, en vervolgens de verslagen van de verschillende commissies te behandelen.

Je propose au Sénat de procéder à une discussion générale de l'ensemble du projet et d'entendre les orateurs qui se sont inscrits. Ensuite, nous passerons à l'examen des rapports des différentes commissions.

Het woord is aan de heer Coene.

De heer Coene (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, dit is de eerste gelegenheid die wij hebben om de volmachtenwetten van 26 juli 1996 en vooral de uitvoeringsbesluiten, de genummerde koninklijke besluiten die genomen zijn in toepassing van deze twee volmachtenwetten, te bespreken.

Bij de goedkeuring van deze volmachtenwetten werd duidelijk onderstreept dat de bekrachtigingsprocedure geen louter formele bekrachtiging zou zijn. Het zou voor het Parlement immers de gelegenheid zijn om te laten weten of het akkoord kan gaan met die genummerde koninklijke besluiten. Wij zouden dus onze parlementaire plicht verzaken, indien wij deze gelegenheid niet te baat nemen om ons standpunt bekend te maken.

Ik ga eerst even dieper in op het gebruik van de bijzondere machten door de regering. Grondwettelijk zijn bijzondere machten alleen te rechtvaardigen als aan drie voorwaarden is voldaan. Het moet, ten eerste, gaan om uitzonderlijke omstandigheden. Er moet, ten tweede, een uitdrukkelijke toewijzing van bevoegdheden gebeuren. De Grondwet zegt duidelijk dat de machtigingswet nauwkeurig de aangelegenheden moet bepalen waarvoor die bijzondere machten kunnen worden gebruikt, alsmede de precieze strekking van de regels die de Koning vermag uit te vaardigen. Een derde voorwaarde is dat de bijzondere machten beperkt moeten zijn in de tijd.

De toetsing van deze drie grondwettelijke voorwaarden aan de volmachtenbesluiten, brengt ons tot volgende bevindingen.

De totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie is inderdaad een unieke en historische uitdaging en men kan dus wel degelijk spreken van « uitzonderlijke omstandigheden ». Aan de eerste grondwettelijke voorwaarde is dus voldaan.

Wat de tweede voorwaarde betreft, de uitdrukkelijke toewijzing van bevoegdheden, stellen wij vast dat er nog nooit zo'n vage en veelomvattende bevoegdheidsomschrijving gebeurd is in volmachtenwetten. Een dergelijke delegatie van bevoegdheden is niet meer gebeurd sinds de jaren 30.

De regering heeft op geen enkel ogenblik gevolg gegeven aan de diverse adviezen van de Raad van State om de toepassingsgebieden van de wetsontwerpen nauwkeuriger af te bakenen. In 1982 kan de Koning slechts op elf strikt omschreven terreinen optreden. Nu kan de regering met de volmachtenwetten op een brede waaier van domeinen optreden. Nochtans had ik bij het debat over de volmachtenwetten begrepen dat de fractieleiders van de CVP en de SP enkel een bevoegdheidsafstand aanvaardden indien de regering conform de grondwettelijke bepalingen heel nauwkeurig de terreinen waarop ze wou optreden, opsomde. Dit is duidelijk niet gebeurd. Ik stel vast dat men zijn woorden heeft ingeslikt. Aan de tweede voorwaarde werd dus niet voldaan.

Ook wat de derde voorwaarde betreft, de beperkte tijdsduur, breekt de regering alle records. De tot nu toe langste delegatie van bevoegdheden, namelijk die in 1986, besloeg een periode van 12 maanden. Voor de EMU-wetten stelt men een delegatie van ten minste 15 maanden voorop.

De regering rechtvaardigt het gebruik van de volmachtenwetten door te wijzen op de noodzaak om op elk moment snel en doeltreffend op te kunnen treden teneinde in 1997 de 3 %-norm voor het begrotingstekort, vooropgesteld in het Verdrag van Maastricht te kunnen halen. Indien de groei of de ontvangsten tegenvallen, moet men snel kunnen corrigeren.

Iedereen, ook de VLD-fractie, erkent dat de toetreding tot de EMU voor ons land van levensbelang is. Voor dit belangrijke project moet de regering er inderdaad voor zorgen dat zij alle elementen die voor de toetreding van belang zijn, zo goed mogelijk onder controle heeft, zodat er op het moment van de toetreding geen discussie meer mogelijk is.

De regering zelf draagt echter in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor het feit dat ze op het allerlaatste ogenblik nog moet bijsturen. Ze heeft de problemen immers al te lang voor zich uitgeschoven. Ze heeft nooit grondige specifieke maatregelen genomen waardoor de 3 %-norm zonder al te grote problemen kan worden bereikt. De nalatigheid van de regering is er de belangrijkste oorzaak van dat ze nu een beroep moet doen op volmachtenwetten. Indien de regering een meer actieve en meer verantwoordelijke houding had aangenomen in dit dossier, waren de volmachten overbodig.

De regering heeft niet ernstig gehandeld. Ze heeft de begrotingscontroles niet ernstig genomen en ze heeft de begroting niet op een ernstige manier opgesteld. Dit zal blijken uit de besprekingen van de diverse koninklijke besluiten. De regering heeft heel veel verschuivingsoperaties gedaan en veel eenmalige maatregelen genomen, die evenwel niet kaderen in een lange-termijnvisie. Indien de regering niet jarenlang de voorkeur had gegeven aan inefficiënte canapé-gesprekken met sociale partners en andere pressiegroepen, had ze zelf het beleid kunnen voeren en waren er geen volmachten nodig geweest.

Men kan het systeem van volmachtenbesluiten moeilijk verzoenen met het principe van de parlementaire democratie. In de jaren 80 heeft men om die reden gebruik gemaakt van een nieuwe techniek, namelijk het bekrachtigen van de volmachtenbesluiten door het Parlement. Op die manier werd het Parlement gedeeltelijk in zijn functie hersteld. Wij moeten ons echter afvragen of wij over een echte, effectieve bekrachtiging kunnen spreken. Johan Vande Lanotte, toch een onverdachte bron, beweerde indertijd al : « In feite beoogt de bekrachtiging dat het volmachtenbesluit aan elke rechterlijke controle onttrokken wordt. »

In de commissies is gebleken dat de procedure van de bekrachtiging voor de meerderheid een zuiver formele aangelegenheid is. Zij heeft de gelegenheid niet aangegrepn om duidelijk te maken in welke mate zij het al dan niet eens is met het te voeren beleid.

De volmachtenwetten zijn in de eerste plaats blijkbaar bedoeld om de interne dissidenties binnen de meerderheid te verdoezelen en dus niet om het beleid in goede banen te leiden. Er zijn evenwel niet alleen meningsverschillen tussen de fracties, ook binnen de regering heerst hoe langer hoe minder overeenstemming.

Wanneer er dan toch volmachtenbesluiten worden genomen, is het niet meer dan normaal dat de strikte regels van behoorlijk bestuur worden in overweging genomen en toegepast. Ook op dit vlak is de regering echter in haar taak tekortgeschoten. Van bij het begin had ze de burgers moeten duidelijk maken dat sommige koninklijke besluiten kracht van wet hebben en andere niet. Thans worden er koninklijke besluiten bekrachtigd die kracht van wet hebben en dus geen gewone koninklijke besluiten zijn, hoewel dit niet valt op te maken uit de titel ervan. Zo kan men ten onrechte in de waan verkeren dat het om een gewoon koninklijk besluit gaat, dat geen kracht van wet heeft en dat ondergeschikt is aan de gewone wetten. Het zou een daad van behoorlijk bestuur zijn geweest indien de regering van bij het begin openlijk had toegegeven dat het hier om volmachtenwetten gaat en dat de koninklijke besluiten dus wel degelijk kracht van wet hebben, aangezien zij door het Parlement moeten worden bekrachtigd. Nu wordt de bevolking misleid.

Mevrouw Nelis zal het straks hebben over het onbehoorlijk bestuur op het vlak van de sociale volmachtenbesluiten. Ik wil ingaan op de besluiten die in de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden besproken worden.

Op bladzijde 17 van het verslag van de heer Weyts worden de veelvuldige aanpassingen van de fiscale wetten sedert de hervormingswet van 1988 opgesomd. De wetgeving om de haverklap aanpassen, zodat de burger niet meer weet welke wetgeving van toepassing is op het ogenblik dat hij een bepaalde handeling stelt, is geen daad van behoorlijk bestuur.

Het doel van de volmachtenwetten was de toetreding van België tot de EMU te verzekeren. Tegelijkertijd wilde de regering ook de sociale zekerheid vrijwaren en de concurrentiekracht van onze bedrijven alsook de werkgelegenheid bevorderen.

Wij stellen evenwel vast dat de regering de volmachtenwetten alleen heeft gebruikt om het begrotingstekort te beperken. Er werden uitsluitend maatregelen genomen ter verhoging van de ontvangsten, naast enkele maatregelen met het oog op het vermijden of het uitstellen van uitgaven. Er is echter geen fundamenteel beleid gevoerd ter verbetering van de economische basis, ter verhoging van de werkgelegenheid en van de economische groei. De maatregelen die op dit vlak moeten worden genomen, worden uitgesteld tot na de toetreding.

Dit verbaast mij want op die manier wordt de illusie gewekt dat alles mogelijk zal zijn na de toetreding tot de Economische en Monetaire Unie. Op dat ogenblik zullen de problemen echter geenszins zijn opgelost. Er werd inmiddels immers reeds een stabiliteitspact goedgekeurd, dat van toepassing zal zijn na de toetreding tot de EMU.

Het stabiliteitspact bepaalt dat de Maastrichtnorm niet het einde van de besparingen betekent. Indien men niet voldoet aan de stabiliteitsnormen, worden er trouwens automatisch heel concrete sancties getroffen. Het uitstellen van maatregelen om het economische draagvlak te versterken en werkgelegenheid te creëren, betekent dus geen winst. Integendeel, men zal die maatregelen later toch moeten nemen in een nog strikter budgettair keurslijf. De regering bedriegt dus de bevolking.

Bovendien vloeit het beleid van de regering niet automatisch voort uit het Verdrag van Maastricht. Integendeel de regering neemt een politieke optie. Andere landen, zoals Nederland, Denemarken en Ierland, hebben reeds duidelijk aangetoond dat men binnen het keurslijf van de Maastrichtnormen een groeibeleid gericht op meer werkgelegenheid kan combineren. Het gaat niet op te beweren dat men geen keuze heeft. Die is er wel. De regering wil geen beleid voeren dat perspectieven biedt inzake werkgelegenheid en economische activiteiten.

De koninklijke besluiten in toepassing van de volmachtenwetten zijn dan ook een slag in het water. Ze zullen er misschien wel voor zorgen dat ons land aan de Maastrichtnormen voldoet en in de EMU kan stappen, maar ze bieden geen perspectieven voor later. Op zeker ogenblik zal in elk geval het roer moeten worden omgegooid.

Tot daar mijn algemene opmerkingen. Bij de bespreking van het rapport namens de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden zal ik commentaar leveren bij de specifieke maatregelen. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Foret.

M. Foret (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, il y a un peu plus d'un an, à l'occasion de la communication gouvernementale du 9 mai, nous apprenions, je cite : « L'évolution des dépenses de l'autorité fédérale et des autres dépenses de la sécurité sociale est maîtrisée; l'équilibre financier de la sécurité sociale est sauvegardé grâce à une maîtrise des dépenses et à une augmentation du financement alternatif; la tendance fondamentale des finances publiques reste positive et le déficit structurel des pouvoirs publics belge est en baisse. »

À cette donnée positive, on ajoutait : « Notre pays a enregistré d'excellents résultats pour ce qui concerne trois autres critères de convergence, à savoir un faible taux d'inflation, des taux d'intérêt relativement bas et des taux de change particulièrement stables ... »

Cependant, après nous avoir dit que tout allait bien, le gouvernement nous annonçait qu'il faudrait néanmoins recourir à une technique législative particulière pour lui permettre de réaliser trois objectifs prioritaires et urgents, à savoir la diminution drastique du chômage, la participation à l'Union monétaire dès son début et la modernisation de la sécurité sociale.

Sur ce point, il faut bien admettre que l'approche gouvernementale fut un modèle de tactique et de prudence. Pour ne pas effaroucher certains parlementaires soucieux de sauvegarder la dignité et l'autonomie de leur fonction, on nous parla pudiquement de lois-cadres, feignant d'ignorer que, dans la réalité des faits comme dans l'analyse juridique, il s'agissait de confier au gouvernement l'usage de pouvoirs spéciaux.

Cette formule prudente n'a évidemment trompé personne : ni le Conseil d'État, ni la presse, ni l'opinion publique, ni certains hommes politiques issus de la majorité qui ne pratiquent pas la langue de bois. Inutile de préciser que ceux de l'opposition avaient tout compris !

À la vérité, le gouvernement était contraint de recourir à la technique des pouvoirs spéciaux à un moment où il avait perdu non seulement la confiance des électeurs mais aussi celle des partenaires sociaux.

À cette même tribune, voici un an, lors de la discussion de ces lois-cadres, je m'étais étonné de voir ce gouvernement réclamer l'urgence alors que la majorité n'avait montré aucun empressement à mettre la moindre réforme en chantier depuis plus de neuf ans.

Permettez-moi de vous rappeler brièvement le bilan éloquent de ces neuf années d'inertie au cours desquelles rien de très concret ni, surtout, de très efficace n'a été réalisé pour résorber les lancinants problèmes du chômage et de l'emploi. De plus, aucune mesure structurelle à effets récurrents n'a été prise en matière de sécurité sociale. Enfin, la rage taxatoire dont a fait preuve le gouvernement n'a conduit qu'à l'accroissement du nombre de faillites ou des délocalisations.

En réalité, la méthode favorite du gouvernement, axée essentiellement sur l'accroissement constant de la pression fiscale et parafiscale, n'a eu d'autres effets que de ralentir l'activité économique, de décourager l'emploi et d'accroître de manière vertigineuse le nombre de faillites.

Pour ne citer que quelques chiffres, on déplorait en 1990 : 3 866 faillites; en 1995 : 6 990; en 1996 : 7 369. Pour ce qui est de 1997, on ne doit espérer aucun répit. Au contraire, tous les indicateurs montrent qu'il faut s'attendre à un accroissement du nombre de faillites.

En matière d'emploi, le bilan n'est guère plus positif. Ainsi que le confirmait la ministre Miet Smet, environ 1 100 000 personnes, soit 25 % de la population active, remplissaient l'une ou l'autre des diverses catégories de sans-emploi.

Le débat sur l'exclusion sociale, qui vient à peine de se terminer dans cette même enceinte, n'a malheureusement fait que confirmer ce constat sans appel. Il a clairement mis en évidence la position nettement défavorable de la Belgique par rapport aux autres États membres de l'Union européenne et, plus particulièrement, en ce qui concerne le taux de chômage de longue durée qui s'établit au niveau record de 64,1 %, alors que la moyenne « Union européenne » frise à peine les 50 %.

En termes de compétitivité, notre pays ne cesse de régresser, pour passer de la 19e à la 25e place, ainsi qu'en attestent les instituts spécialisés. La croissance poussive, le taux de chômage élevé et le coût de la main-d'oeuvre sont de sérieux handicaps pour notre compétitivité nationale. Ainsi, en 1996, les charges sociales belges représentaient 9,84 % du P.I.B., contre 3,24 % aux Pays-Bas et 7,76 % en Allemagne.

Voilà, monsieur le ministre, le triste bilan de la politique de non-réalisation sociale-chrétienne/socialiste depuis 1988.

Cependant, en mai 1996, le gouvernement voulait, semble-t-il, rompre avec cette inertie et, témoignant d'une belle ambition, nous annonçait sa volonté de réaliser en quelques mois, par le biais des pouvoirs spéciaux, ce que la même équipe s'était révélée incapable d'accomplir en neuf années de présence ininterrompue au gouvernement. Examinons donc l'usage que vous avez fait des pouvoirs sollicités et accordés le 26 juillet 1996.

Je vous dirai tout d'abord qu'au nom de mon groupe, je me refuse à tirer dès aujourd'hui des conclusions définitives sur votre action puisque vous ne nous en présentez actuellement qu'un aperçu partiel : deux autres lois de confirmation doivent encore intervenir avant que nous n'ayons une vision absolument globale de votre savoir-faire en matière de pouvoirs spéciaux.

Un certain nombre d'enseignements se dégagent pourtant déjà à la lecture de cette première loi de confirmation.

Tout d'abord, évoquons l'urgence. Selon le gouvernement, le recours à une loi-programme n'aurait pas permis d'agir avec une célérité suffisante. Permettez-moi dès lors de m'étonner qu'il ait fallu attendre près de cinq mois pour voir arriver les premiers arrêtés d'application. Je ne suis pas persuadé, en fonction de mon expérience parlementaire, que le vote d'une loi-programme aurait pris davantage de temps. Évidemment, ce vote aurait nécessité l'approbation de toute la majorité et, au vu de certaines mesures antisociales pour lesquelles vous avez opté, certaines voix discordantes auraient pu lézarder votre édifice majoritaire. L'urgence n'était donc probablement pas une vraie nécessité. Il s'agissait en fait d'une tactique prudente dans le chef de la majorité.

J'en viens à la vision globale qui a dicté votre attitude, en juillet dernier. À la lecture des arrêtés qui nous sont présentés, nous n'apercevons pas la moindre justification des considérations hautement réformatrices invoquées voici un peu plus d'un an par le gouvernement.

En ce qui concerne les arrêtés pris en application de la loi portant modernisation de la sécurité sociale, il est inutile de vouloir chercher l'amorce de la grande réforme qui devrait en assurer son avenir.

Pour répondre au défi du vieillissement de la population, de l'explosion du coût de la médecine, d'un taux de chômage qui ne régresse qu'à coups d'exclusions, le gouvernement s'est engagé dans une voie où le fil conducteur est d'attribuer moins d'allocations aux bénéficiaires tout en augmentant leur participation personnelle.

En outre, là où la célérité était assurément requise, comme dans le domaine des pensions publiques, par exemple, ou encore pour l'introduction d'un système complémentaire de pension basé sur la capitalisation, indispensable si l'on veut garantir le paiement futur des pensionnés, rien n'a été entrepris ou même mis en chantier dans cette première vague d'arrêtés de pouvoirs spéciaux.

Avant d'entrer davantage dans le détail des mesures adoptées, j'émettrai encore deux considérations.

Sur le plan de la forme, vous n'avez eu cure des avis répétés du Conseil d'État vous invitant à procéder, comme c'est généralement le cas, à une numérotation de vos arrêtés royaux. C'est fort regrettable, dans la mesure où cette absence de numérotation risque de susciter d'éventuelles incertitudes et d'engendrer l'insécurité juridique, en ne permettant plus d'opérer de manière précise la distinction entre ces arrêtés et des arrêtés ordinaires. J'y vois là une volonté de continuer à masquer leur caractère d'arrêtés de pouvoirs spéciaux alors que, sur ce plan, plus personne n'est dupe.

Cette absence de numérotation préjudiciable à la sécurité juridique est d'autant plus regrettable que dans un certain nombre de cas, le Conseil d'État a bien dû souligner le fait que vos arrêtés sortaient du cadre strict des habilitations conférées par la loi. Certains de vos arrêtés accordent en effet au Roi des habilitations beaucoup trop larges, voire illimitées dans le temps. C'est notamment le cas de l'arrêté royal du 10 décembre 1996 qui proroge jusqu'en 2000, la norme de croissance de 1,5 % du budget des soins de santé. S'il est vrai que la norme est prolongée, le gouvernement conserve néanmoins toute latitude pour déterminer les dépenses exceptionnelles qui pourront être soustraites à cette norme.

Après avoir rappelé cette pseudo-urgence, cette pseudo-vision globale que vous avez de la politique en matière de lois-cadres, monsieur le Premier ministre, j'aborderai les dispositions dont on nous demande confirmation, en commençant par le domaine de la sécurité sociale.

Il apparaît clairement que le gouvernement n'est toujours pas en mesure de proposer les véritables réformes indispensables en la matière.

À travers les arrêtés de lois-cadres, nous découvrons toute une série de mesures disparates en matière de pensions, de soins de santé, ou d'allocations familiales, mesures souvent discriminatoires et injustes, et qui se traduisent par un recul sur le plan social.

Il en est ainsi dans le secteur de l'invalidité où l'on procède à une limitation des allocations des cohabitants. De même, dans le secteur des accidents de travail, vous supprimez l'indexation de l'indemnité, lorsque l'invalidité est inférieure à 16 % au lieu de 10 %, comme c'est le cas aujourd'hui.

Dans le domaine des soins de santé, les arrêtés traduisent la panique du gouvernement et son adoption du sauve-qui-peut face au déficit de l'I.N.A.M.I.

Je pense aux mesures arbitraires et linéaires de réduction et de non-indexation des tarifs et honoraires médicaux et paramédicaux qui enterrent le système des conventions. Je pense aussi à l'arrêté royal qui permet de modifier la liste des médicaments remboursables sans requérir l'avis préalable du Comité technique pharmaceutique de l'I.N.A.M.I.

L'absence de réforme structurelle dans le secteur depuis dix ans conduit le gouvernement à proposer dans l'urgence, dans l'improvisation, de nouvelles techniques de contrôle du budget, ainsi que des mesures qui grèvent gravement le droit des patients et l'accessibilité aux soins de santé.

Or, des réformes essentielles, décidées à temps, auraient pourtant permis de maintenir un système performant, en évitant l'évolution vers un système qui conduit aujourd'hui à un rationnement des soins et à une véritable guerre médicale.

En matière d'allocations familiales, vous détournez allègrement trois milliards au profit du Fonds d'équilibre financier de la sécurité sociale. Il s'agit là d'une technique bien connue dans laquelle le gouvernement semble se complaire, et qui consiste à pénaliser les secteurs sains au profit des secteurs déficitaires. Les familles dont les enfants auraient pu bénéficier de suppléments d'âge apprécieront sans nul doute ce nouveau racket ! Je pense surtout aux familles dont les revenus sont les moins élevés et qui seront proportionnellement les plus pénalisées, puisque la réduction est opérée de manière linéaire.

Pour ce qui est de la cotisation de solidarité, l'attitude du gouvernement est inadmissible. Un arrêté royal du 16 décembre 1996 tente de donner un effet rétroactif à la loi du 30 mars 1994 instaurant la retenue dite de solidarité en la rendant applicable, à partir du 1er janvier 1995, à des capitaux d'assurance-groupe ou de fonds de pension qui n'étaient pas initialement visés par la loi de 1994. Échaudé par un avis sévère du Conseil d'État qui condamne cette manière de procéder, le gouvernement fait apparemment mine de s'incliner et retire la disposition litigieuse de son arrêté de pouvoirs spéciaux mais c'est pour mieux la réintroduire dans un article de loi ordinaire. Il entend ainsi valider rétroactivement toutes les retenues dites de solidarité opérées sur les pensions entre le 1er janvier 1995 et le 10 août 1996.

Au regard du procédé utilisé par le gouvernement, il apparaît clairement que l'objectif poursuivi est d'empêcher que les procédures judiciaires engagées par les retraités depuis deux années aboutissent, en mettant les cours et tribunaux devant le fait accompli. Je déplore une telle ingérence du législateur dans des procès en cours; c'est inadmissible dans un État de droit. Je rappelle que près de 3 000 pensionnés sont concernés.

En vérité, toutes ces mesures révèlent que le gouvernement et sa majorité n'ont pu se mettre d'accord pour dégager les axes faits d'une réelle réforme de la sécurité sociale. Cette politique témoigne d'un manque de perspective et démontre que le gouvernement n'a plus qu'un objectif, celui de survivre.

Après avoir esquissé brièvement le bilan des principales mesures en matière de sécurité sociale, j'en arrive à présent à l'examen des arrêtés pris en exécution de la loi à caractère budgétaire. En juillet dernier, l'examen du projet de loi budgétaire avait clairement fait apparaître que les économies et les réductions de dépenses ne suffiraient pas à combler les besoins de financements. La conclusion était donc évidente pour tous : de nouveaux impôts étaient à prévoir. La seule incertitude était de savoir quelle matière imposable serait la cible privilégiée du gouvernement « grand taxateur ». Allait-on encore toucher à l'impôt des sociétés ? Quand on sait que près de 250 milliards de cotisations sociales nouvelles à charge des entreprises ont été imposées au cours de ces dernières années, cela paraissait difficile. Allait-on dès lors s'en prendre aux personnes physiques ? Et dans l'affirmative, à quels revenus s'attaquer ?

On se souvient des propos du président Busquin prononcés dans l'euphorie du faux congrès socialiste annoncé pour le 29 juin : « Camarades, taxons les riches ! » L'idée d'un impôt sur le capital ou d'un impôt sur la fortune était dans l'air. Au vu de vos réalisations, concrétisées par l'arrêté royal du 20 décembre 1996 portant des mesures fiscales diverses, M. Busquin peut vraisemblablement se montrer satisfait : il existe bien un impôt sur la fortune en Belgique, mais il a cette particularité de ne pas frapper les riches; à moins que l'on ne considère comme riche toute personne qui, grâce aux économies réalisées pendant toute une vie de travail, a pu faire l'acquisition d'un immeuble dont elle espérait tirer, par la location, un revenu supplétif, aux côtés d'une pension parfois fort anémiée.

Vous l'avez compris, je dénonce vos nouvelles attaques contre les revenus immobiliers. Est-il encore admissible que l'on s'en prenne une nouvelle fois à la fiscalité immobilière, compte tenu de la pression fiscale déjà appliquée aux revenus et au patrimoine immobilier ?

La Belgique détient le triste record du taux le plus élevé pour les droits d'enregistrement perçus à l'acquisition d'un immeuble : 12,5 %.

En matière de droits de succession et de donation, nous tenons également la corde : les tranches d'imposition n'ont plus été adaptées depuis 1967, tandis que l'indice des prix à la consommation a augmenté d'environ 400 %.

Quant à l'impôt des personnes physiques, il grève déjà lourdement les revenus immobiliers, notamment par la non-imputation du précompte immobilier, dont le taux a augmenté en moyenne de 41 % entre 1990 et 1995; par la globalisation du revenu cadastral avec les autres revenus imposables; par l'absence de décumul des revenus immobiliers des époux et par l'indexation annuelle des revenus cadastraux depuis 1991. Mais ce n'était pas assez.

Monsieur le vice-Premier ministre, vous aviez raison, en juillet 1996, de vouloir atténuer les propos de M. Busquin en déclarant qu'il existe déjà un impôt sur la fortune en Belgique, mais depuis 1995, vous l'avez sérieusement renforcé : d'abord en augmentant de 25 % le revenu cadastral des immeubles donnés en location ou constitutifs de seconde résidence. À présent, vous portez cette majoration de 25 à 40 % et imposez en outre une taxation sur les plus-values réalisées à l'occasion de la vente d'immeubles bâtis.

Ce qui me semble grave, c'est que cet impôt sur le capital immobilier est établi sans discernement et sans nuance : vous mettez sur un même pied le contribuable aisé qui s'offre, pour sa seule satisfaction personnelle, le luxe d'une seconde résidence et le pensionné aux revenus modestes dont je viens de parler à l'instant.

Outre ce caractère antisocial de la mesure, cette politique porte considérablement atteinte à l'emploi dans le secteur immobilier. En quelques décennies, la part de l'immobilier dans le patrimoine total des ménages a fondu de 60 à 33 %. Vous menacez dès lors les 250 000 emplois du secteur concerné, secteur particulièrement fragile ainsi qu'en atteste le nombre de faillites enregistrées dans ce domaine de l'économie qui détient, en la matière, un déplorable et constant record.

Enfin, je ne voudrais terminer ce triste panorama fiscal sans rappeler que, dans son élan, le gouvernement confirme le maintien de l'une des mesures les plus linéaires et antisociales qui soit en matière de fiscalité : la non-indexation des barèmes.

Quand le bon sens économique et social plaide pour que l'on impose moins les revenus des plus faibles, et les revenus du travail en général, le gouvernement, lui, fait précisément l'inverse en maintenant la non-indexation des barèmes fiscaux.

Monsieur le vice-Premier ministre, votre politique fiscale que traduisent les arrêtés royaux dont nous discutons présentement n'inspire pas confiance. Les citoyens, tout comme les entreprises, découvrent une fois de plus que votre action se traduit pour eux par une augmentation de leurs charges et une réduction de leurs avantages : l'augmentation des cotisations sociales pour les indépendants et pour les sociétés ou le caractère rétroactif donné à la cotisation de solidarité appliquée aux pensions complémentaires ne font qu'alourdir un climat général de morosité dont vous aviez pourtant la prétention de vouloir sortir le pays, à un temps et à un moment où vous savez que la confiance et l'optimisme sont tellement nécessaires.

Je l'ai dit au début de mon exposé : nous n'en sommes qu'au stade de la confirmation d'une première série d'arrêtés de pouvoirs spéciaux; d'autres encore suivront. Dès à présent toutefois, le bilan provisoire me semble peu convaincant et, à mon sens, n'augure rien de bon pour ce qui est des conclusions définitives que nous devrons tirer à la fin de votre période d'habilitation à légiférer par pouvoirs spéciaux. Dans ces conditions, je ne pourrai pas vous assurer les suffrages favorables de mon groupe. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Loones.

De heer Loones (VU). ­ Mijnheer de voorzitter, in de algemene bespreking van dit wetsontwerp tot bekrachtiging van volmachtsbesluiten zal de Volksunie in dit halfrond dezelfde houding aannemen als bij de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Ten eerste wil ik onze ontgoocheling uitdrukken over de actiemogelijkheden van het Parlement in deze. Bij het debat over de opdrachtwetten werd de bekrachtiging van de uitvoeringsbesluiten voorgesteld als het middel voor het Parlement om toch nog zijn stempel op de wet te kunnen drukken. Uit het Kamerdebat hebben we geleerd dat dit helemaal niet het geval is geweest. Minister De Galan heeft overigens verklaard dat het Parlement doit simplement sanctionner . Meer dan bekrachtigen kan het Parlement niet.

Onze fractie heeft de evocatie gesteund en eraan meegewerkt, maar stelt vast dat ze even zinloos is als het debat over de bekrachtiging in de Kamer.

Ten tweede wens ik te beklemtonen dat de volmachtenbesluiten onmachtsbesluiten zijn geworden. De krachtlijnen van het regeerakkoord inzake de strijd tegen de werkloosheid en de hervorming van de sociale zekerheid, werden ondanks de speciaal hiervoor uitgedachte procedure, niet in structurele maatregelen omgezet. De drie grote uitdagingen waren ons inziens de volgende : het omverhalen van een aantal heilige huisjes die door de verzuiling en door belangenvermenging worden in stand gehouden, de overheveling van een aantal bevoegdheden naar de gewesten en de gemeenschappen en vooral het invoeren van een tweepijlersysteem met het oog op de voor de tewerkstelling zo noodzakelijke loonkostenverlaging.

De maatregelen met betrekking tot de werkloosheid kunnen zonder meer baanbrekend, in de letterlijke zin dan, worden genoemd; zij breken bestaande banen in plaats van nieuwe banen te scheppen.

Met haar volmachtsbesluiten is de regering er niet in geslaagd haar doelstellingen te realiseren. Door haar falend beleid is de regering verplicht om aan steeds meer werklozen en steuntrekkers uit de ziekteverzekering, voorkeurstatuten te bezorgen. De groep van steuntrekkers die op het laagste niveau zijn beland, wordt steeds groter.

Om de neerwaartse spiraal te doorbreken en een sociale zekerheid in stand te houden waarin de solidariteit aan een echte verzekering gepaard wordt, is een volkomen ander beleid noodzakelijk. Met deze meerderheid blijkt het debat hierover minder en minder mogelijk. Daarom zullen wij tegen de bekrachtiging van de volmachtsbesluiten stemmen. (Applaus.)

De voorzitter . ­ Daar niemand meer het woord vraagt in de algemene bespreking, verklaar ik ze voor gesloten en gaan wij over tot de bespreking van de verslagen uitgebracht namens de commissies.

Plus personne ne demandant la parole dans la discussion générale, je la déclare close et nous passons à l'examen des rapports faits au nom des commissions.

Bespreking van het verslag

uitgebracht namens de commissie

voor de Buitenlandse Aangelegenheden

Discussion du rapport

fait au nom de la commission

des Affaires étrangères

De voorzitter . ­ Wij bespreken eerst het verslag uitgebracht namens de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden betreffende artikel 3, 4º.

Nous abordons la discussion du rapport fait au nom de la commission des Affaires étrangères au sujet de l'article 3, 4º.

Mme Mayence, rapporteuse, se réfère à son rapport.

Personne ne demandant la parole, la discussion est close et nous passons à l'examen de l'article 3, 4º, auquel un amendement a été déposé.

Daar niemand het woord vraagt, is de bespreking gesloten en gaan wij over tot de bespreking van artikel 3, 4º, waarbij een amendement werd ingediend.

L'article 3, 4º, est rédigé comme suit :

4º Arrêté royal du 20 décembre 1996 relatif à l'intervention du Fonds belgo-congolais d'amortissement et de gestion dans le paiement des indemnités dues par l'État belge en exécution des dispositions du « Protocole portant règlement de l'indemnisation des biens zaïrianisés ayant appartenu à des personnes physiques belges et échanges de Lettres y relatifs », en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 1º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

4º Koninklijk besluit van 20 december 1996 betreffende de tussenkomst van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer bij de betaling van de vergoedingen verschuldigd door de Belgische Staat ter uitvoering van de bepalingen van het « Protocol houdende regeling van de vergoeding van gezaïriseerde goederen die aan Belgische onderdanen hebben toebehoord en de daarop betrekking hebbende uitwisselingen van Brieven », met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 1º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

De heer Coene stelt volgend amendement nr. 20 voor :

« In dit artikel, het 4º doen vervallen. »

« Supprimer le 4º de cet article. »

Het woord is aan de heer Coene.

De heer Coene (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, de maatregel in verband met het Belgisch-Kongolees Fonds voor Delging en Beheer is een zuivere verschuivingsoperatie. De middelen die het fonds nu ter beschikking heeft, worden uitgedeeld, maar wanneer de leningen zullen vervallen en het geld zal moeten worden terugbetaald, zal het de komende regering aan de vereiste middelen ontbreken. Dit is een ontwijking van de realiteit.

De voorzitter. ­ De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Bespreking van het verslag

uitgebracht namens de commissie

voor de Financiën

en de Economische Aangelegenheden

Discussion du rapport

fait au nom de la commission

des Finances

et des Affaires économiques

De voorzitter. ­ Wij bespreken nu het verslag uitgebracht namens de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden betreffende de artikelen 2, 3, 1º, 2º, 3º, 4 en 17.

Nous abordons la discussion du rapport fait au nom de la commission des Finances et des Affaires économiques au sujet des articles 2, 3, 1º, 2º, 3º, 4 en 17.

Het woord is aan de rapporteur.

De heer Weyts (CVP), rapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden van de Senaat heeft in het kader van de evocatieprocedure de bekrachtiging van een aantal belangrijke koninklijke besluiten in uitvoering van de opdrachtenwetten van juli 1996 besproken.

Op bepaalde ogenblikken werd getwijfeld aan het nut van deze evocatie. Dergelijke technische regelingen sluiten inderdaad niet onmiddellijk aan bij de taak van bezinningskamer die de Senaat op zich moet nemen. Men kan echter niet ontkennen dat een aantal verklaringen die de minister in de commissie heeft gegeven, de effectiviteit van de koninklijke besluiten enkel ten goede kunnen komen. De verduidelijking van de genomen maatregelen, die goed gedocumenteerd in het verslag zijn terug te vinden, vormen een antwoord op de vragen waarmee de burger die deze koninklijke besluiten zal moeten toepassen, anders was blijven zitten. Het verslag is dan ook, zo hoop ik, een nuttig document geworden en ik verwijs ernaar voor een meer gedetailleerde uitleg over de verschillende koninklijke besluiten.

Ik wil hierbij toch ook benadrukken dat bij elke evocatie vooraf grondig moet worden overwogen of zij wel echt noodzakelijk is. Deze vergadering kan haar taak alleen dan volbrengen, indien zij de kans krijgt alleen die onderwerpen te behandelen waarvan de diepgang en het maatschappelijk belang een bijkomende bezinning vereisen. Wij waren dan ook van oordeel dat alleen bepaalde aspecten van deze bekrachtigingswet moesten worden besproken.

De opdrachtenwetten vormen overduidelijk een « cesuur » in de legislatuur. Zij werden goedgekeurd bij het begin van een zomer waarin de Belgische politiek ingrijpend door elkaar werd geschud. Deze eerste bekrachtigingswet is voor het sociaal-economisch kader van ons land het begin van de afronding van een heel proces dat, zo blijkt uit de opschriften van de opdrachtenwetten, enerzijds moet leiden tot het vervullen van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en anderzijds tot de modernisering van de sociale zekerheid en het leefbaar houden van de wettelijke pensioenstelsels. De werkzaamheden van onze commissie hadden uiteraard vooral met het eerste punt te maken.

De gezondmaking van de openbare financiën is een van onze grote bekommernissen waaraan dagelijks wordt gewerkt. Toch mogen wij alle besluiten niet onder één noemer plaatsen, want inhoudelijk gaat een aantal van deze koninklijke besluiten over meer dan het louter budgettaire. Het herschikken van bepaalde fiscale noties en een aantal maatregelen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen horen eerder bij het algemene kader van de bepalingen die in deze bekrachtigingswet zijn opgenomen.

De inspanningen en het enorme werk dat de regering verrichtte om al deze maatregelen uit te werken, zijn bewonderenswaardig. Iedereen die het heeft aangedurfd de berg koninklijke besluiten door te nemen, moet beamen dat de doeltreffendheid en de daadkracht van de regering, waaraan al eens getwijfeld wordt, in dit domein indrukwekkend is. Wij hopen dat zij ook de laatste grote opdracht, de modernisering van de overheidspensioenen, tot een goed einde kan brengen.

De behandeling in de commissie verliep in twee fasen. Eerst kwamen een aantal knelpunten aan bod die mede door de minister in zijn inleidende uiteenzetting werden aangebracht, daarna kwamen een aantal beschouwingen over concrete zaken aan bod.

Minister Maystadt gaf een boeiende samenvatting van de maatregelen die in het eerste en meest uitgebreide koninklijk besluit zijn opgenomen. Deze maatregelen kunnen in vier categorieën worden onderverdeeld. Op het vlak van de ondernemingsfiscaliteit werd het grootste aantal wijzigingen aangebracht. Daarnaast bracht men ook enkele, maar daarom niet minder ingrijpende, wijzigingen aan in de onroerende fiscaliteit. Verder wordt met het te bekrachtigen koninklijk besluit van 20 december 1996 de gedeeltelijke niet-indexering van de belastingschalen verlengd. Tot slot is op het vlak van het bankgeheim de medeplichtigheid van de bank niet langer vereist.

De uniformisering van het belastingstelsel van de bezoldigingen van bestuurders en werkende vennoten, en de aldus gecreëerde categorie « bedrijfsleiders », deed in de betrokken kringen veel stof opwaaien. De uitvoerige en verrijkende uiteenzetting van de minister is in extenso in het verslag opgenomen. Het eenvormig maken van het belastingstelsel was noodzakelijk om de misbruiken tegen te gaan die door de creatie, enkele jaren geleden, van de eenpersoonsvennootschap waren opgedoken. Deze maatregel is overigens alleen belangrijk voor vennootschappen en geldt niet voor middenstanders of voor beoefenaars van vrije beroepen.

Terloops wijs ik op een fout op pagina 8 van het verslag. In de Nederlandstalige tekst staat : « Voortaan zijn in artikel 32 nieuw van het WIB enkel de natuurlijke personen bedoeld en niet meer de natuurlijke personen en de bestuurdersvennootschappen. » Die paragraaf moet echter vervangen worden door : « Voortaan zijn in artikel 32 nieuw van het WIB enkel de natuurlijke personen bedoeld en niet meer de bestuurdersvennootschappen. »

Er zijn ook belangrijke wijzigingen aangebracht aan het stelsel van het definitief belaste inkomen. De uitsluitingsregels voor belastingaftrek worden strenger. Een tiental maatregelen worden in drie paragrafen gebundeld, gaande van het afsluiten van de zogenaamde Ierse route tot het aantrekken van het net rond de belastingparadijzen.

Bepaalde punten werden uitvoerig behandeld. Tijdens de bespreking van de talrijke amendementen, waarvoor echter geen meerderheid kon worden gevonden, kwamen diverse pijnpunten aan het licht.

Het belastingstelsel van de gebouwde onroerende goederen ondergaat een aanpassing analoog aan dat van de onbebouwde onroerende goederen. Men kan zich afvragen of dit geen nadelige invloed zal hebben op de bouwsector. Ik denk onder meer aan het optrekken van de herwaarderingscoëfficiënt voor verhuurde woningen van 25 % naar 40 %. Er wordt hierbij evenwel geen rekening gehouden met de huidige lage interestvoeten noch met de verlaagde BTW-tarieven, die nog tot 31 december van dit jaar van kracht zijn en die hopelijk zullen worden verlengd. De automatische kwalificatie van « speculatieve aard » die men wil toepassen op bepaalde meerwaarden op onroerende goederen, verkocht binnen de vijf jaar na aankoop, is misschien ook te restrictief. Het vermoeden van speculatieve oogmerken zal immers moeilijk kunnen worden ontkracht ten opzichte van de administratie.

Een andere maatregel die niet op gejubel wordt onthaald, is de verlenging van de gedeeltelijk niet-indexering van belastingschalen. Deze maatregel holt, zoals bekend, het nut van de laagste schaal van de progressiviteit van de inkomstenbelasting uit en heeft dus een grotere impact op de laagste inkomens. Door de relatieve vlakheid van de hoogste belastingschalen, zullen de hoogste inkomens in de praktijk hiervan de minste hinder ondervinden.

Er werd ook herhaaldelijk stilgestaan bij de verplichting tot aangifte van het bezit van een buitenlandse bankrekening. Sommigen pleitten voor een overgangsmaatregel, anderen maakten zich vooral zorgen over de wijze waarop de aldus verkregen informatie door de fiscale administratie zal worden behandeld. De commissie heeft overigens over deze problematiek de voorbije weken meerdere hoorzittingen gehouden, meer bepaald in het kader van het wetsvoorstel dat ik heb ingediend om de naar het buitenland gevluchte kapitalen terug naar België te krijgen teneinde ze nuttig aan te wenden voor de economie. Een dergelijke operatie kan ook de overheidsschuld helpen afbouwen.

De minister verduidelijkte de taxatie op de materiële levering van effecten aan toonder en hij schetste de ratio legis van de gelijkschakeling van bepaalde rechtspersonen met de vennootschappen inzake de verworpen uitgaven in de rechtspersonenbelasting.

Andere koninklijke besluiten die door dit wetsontwerp worden bekrachtigd, werden in de commissie niet meer besproken. Het pensioensysteem bij de post wordt hervormd en er wordt gesleuteld aan de wetgeving van de Regie der Gebouwen en het Gemeentekrediet. Ook de activering van de geblokkeerde reserve van de Nationale Bank is opgenomen in het pakket. De meeste van deze maatregelen kwamen naar aanleiding van de begrotingsopmaak vorig jaar, op verschillende fora reeds uitvoerig aan bod.

Deze korte schets toont reeds de heterogeniteit van de maatregelen aan. Allen kaderen zij nochtans in de opdracht die wij vorige zomer aan de regering hebben gegeven. Ik benadruk ook dat deze koninklijke besluiten slechts een klein deel uitmaken van het geheel aan maatregelen voor de financiële en economische sector.

Al is het in ieder geval duidelijk dat opdrachtenwetten in uitzonderlijke omstandigheden een noodzakelijk middel kunnen zijn, dan is het even noodzakelijk dat het Parlement, als vertolker van de verschillende opinies die bij de bevolking leven, zich blijft inzetten om de onder de bevolking levende verzuchtingen tot uiting te laten komen in de regelgeving die het Parlement uitvaardigt.

Het door de commissie behandelde onderdeel van het wetsontwerp werd ongewijzigd aangenomen met negen stemmen tegen vier. Het verslag werd bij unanimiteit van de aanwezige leden goedgekeerd.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Coene.

De heer Coene (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, in de eerste plaats wil ik even ingaan op de kwestie van de evocatie, die de heer Weyts ter sprake heeft gebracht.

De VLD-fractie vond de evocatie van dit wetsontwerp wel degelijk zinvol. Het mag dan misschien wel om een aantal technische maatregelen gaan, zij grijpen in elk geval zeer diep in op het economisch leven en tonen vooral aan op welke manier de fundamentele oriëntatie van het economische beleid in België tot stand komt. Tijdens het debat over werkloosheid en maatschappelijke uitsluiting hebben wij reeds voldoende duidelijk gemaakt dat de fundamentele oriëntatie van het economisch beleid heel zeker een materie is waarover deze reflectiekamer zich moet uitspreken. Daarom vond de VLD-fractie het noodzakelijk deze ingrijpende bekrachtigingswetten aan evocatie te onderwerpen.

Zoals blijkt uit het uitstekend verslag van de heer Weyts, heeft de hele resem maatregelen op de eerste plaats een penaliserend en ontmoedigend karakter. De maatregelen bieden geen hoopvol perspectief, werken niet stimulerend en zijn blijkbaar eerder uitgetekend in de context van een afgunstmaatschappij. Ik wil dit illustreren aan de hand van drie onderwerpen die in deze koninklijke besluiten aan bod komen : de belastingen op het onroerend goed, de desindexering van de belastingschalen en ten slotte de vennootschapsmandatarissen.

Over de belasting op het onroerend goed hebben wij in de commissie een lange uiteenzetting gehouden, waarnaar ik hier voor een deel kan verwijzen. Op enkele aspecten wil ik hier even ingaan. Na een eerste verhoging tot 25 %, verhoogt de regering nogmaals het kadastraal inkomen voor het berekenen van de personenbelasting en wel tot 40 %. Terzelfder tijd treft zij maatregelen waarbij meerwaarden op in België gelegen onroerende goederen onder bepaalde voorwaarden eveneens aan belastingen worden onderworpen.

In de commissie hebben wij al verdedigd dat de regering door haar optreden een van de belangrijkste motoren van het economisch gebeuren systematisch afremt en penaliseert. Ik heb daarvoor verwezen naar een aantal maatregelen die de regering de voorbije 6 à 7 jaar heeft getroffen inzake de belasting op onroerend vermogen. Deze blijken zeer effectief te zijn geweest : de bouwsector is ondertussen op sterven na dood. Tegen de beweringen van de minister in, hebben wij aan de hand van een aantal statistieken duidelijk aangetoond dat het inderdaad zeer slecht gaat met de bouwsector.

Uiteindelijk is gisteren bij de voorstelling van het jaarverslag van de Nationale Confederatie van de Bouwbedrijven gebleken dat de stelling die wij verdedigd hadden wel degelijk de juiste was. De perspectieven in de bouwsector zijn alles behalve hoopvol en de kleine stijging in de bouwsector die verwacht wordt voor 1997 kan in zijn geheel toegeschreven worden aan de tijdelijke vermindering van de BTW op sociale woningen. Rekening houdend met het historisch lage peil van de hypotheekrente, zouden we nu een boom moeten kennen in de bouwsector, doch daar is allerminst sprake van. De cijfers tonen aan dat het aantal vergunningen en aangevatte bouwwerken in 1996 nog 4 000 eenheden lager lag dan in 1990. Nochtans bedroeg de hypotheekrente in 1990 meer dan 11 %, waar dit nu ongeveer 6 % is. Toch wordt er minder gebouwd dan in 1990 en de vooruitzichten voor 1997 blijven eveneens onder dat niveau.

Men kan dus moeilijk gewagen van een lichte herneming in de bouwsector. Er is duidelijk meer aan de hand. De bouwsector zakt in elkaar en dit is niet verwonderlijk. Het onroerend vermogen was de voorbije jaren immers steeds het mikpunt van de regering op haar zoektocht naar nieuwe inkomsten.

De regering heeft duidelijk geen oog voor de economische dynamiek die hogere belastingen met zich brengen. Het bezit van een eigen woning werd fiscaal nog enigszins gestimuleerd, maar wie daarnaast nog een tweede verblijf bezat of een woning die werd verhuurd, werd zwaar aangepakt.

Dat het onroerend goed aan heel wat belastingen wordt onderworpen, blijkt uit de volgende opsomming. Er is niet alleen de globalisatie van de personenbelasting, daarnaast heeft men ook nog de onroerende voorheffing, de registratierechten van 12,5 % ­ wat bijna een wereldrecord is ­ successie- en schenkingsrechten waarvan de belastingschijven niet worden geïndexeerd, terwijl de inflatie de jongste twintig jaar enorme gevolgen had op het onroerend goed. Naast het prohibitief BTW-tarief van 21 %, is er nog een hele reeks van regionale, provinciale en gemeentelijke heffingen en taksen.

De regering penaliseert op systematische wijze een van de belangrijkste sectoren van ons economisch bestel die kan bijdragen tot de creatie van werkgelegenheid en van nieuwe activiteiten. Nochtans is het algemeen bekend dat de bouwsector onverbrekelijk verbonden is met het macro-economisch gebeuren en integraal deel uitmaakt van het kringloopproces van productie, inkomensvorming en consumptie. De bouwsector speelt ook een belangrijke rol in de dynamiek tussen sparen en investeren op korte termijn.

Door zijn vrij arbeidsintensief karakter is de bouwsector, zoals reeds gezegd een belangrijke schepper van werkgelegenheid. Uit de cijfers van de bijlage blijkt echter dat tussen 1992 en 1995 de globale tewerkstelling in de bouwsector met ongeveer 13 000 eenheden gedaald is. Nochtans zou het anders kunnen. Een vermindering van de fiscaliteit op het onroerend vermogen zou deze vicieuze cirkel kunnen doorbreken en omzetten in een positieve economische spiraal. Een verlichting van de fiscaliteit maakt beleggen in onroerend goed opnieuw aantrekkelijker. Hierdoor kan het aanbod aan huurwoningen toenemen, wat normaal gezien moet leiden tot een verlaging van de huurprijzen. Ook de bouwsector wordt aldus gestimuleerd en door zijn arbeidsintensief karakter kan die op zijn beurt de werkgelegenheid stimuleren. Minder druk op de huurprijzen maakt tevens overheidsoptreden in de vorm van een huurwetgeving en subsidiëring van de sociale woningbouw, minder noodzakelijk.

Deze positieve economische spiraal heeft bovendien nog een gunstig effect op de begroting zodat op lange termijn het Laffercurveneffect zal spelen, namelijk dat de vermindering van de belastingdruk zichzelf volledig zal terugverdienen. Dit zou de sector bij uitstek kunnen zijn waar men met een positieve inbreng de hele economische motor van het land opnieuw op gang zou kunnen brengen. De regering gebruikt echter een totaal ander perspectief. Het economische perspectief is bijzaak. Het budgettaire perspectief is de hoofdzaak, waarvoor alles moet wijken.

Een tweede element in dit dossier is de desindexering van de belastingschalen. De automatische indexering van de belastingschalen was al opgeschort voor een periode van vier jaar beginnende met het aanslagjaar 1994. De meerderheid beloofde destijds ten stelligste dat het daarmee zou eindigen en dat men nadien opnieuw zou overgaan tot een indexering van de belastingschalen.

De regering heeft nu echter beslist de indexering te verlengen voor de inkomsten van de jaren 1997 en 1998. Deze beslissing zet de belastinghervorming van 1998, waarvoor deze regering zelf gekozen had, opnieuw op de helling. Deze hervorming was er immers gekomen na een jarenlange strijd om het principe van de indexering van de belastingschalen te erkennen in de belastingwetgeving.

Uit de discussies over deze belastinghervorming kon men nochtans afleiden dat dit principe voorgoed verworven was, want de ongunstige effecten van de inflatie op de belastingdruk bij een niet-indexering van de belastingschalen zijn voldoende gekend. Het waren vooral de ervaringen van de jaren 70 die velen overtuigden. De aanzienlijke belastingsverhogingen die wij in die periode gekend hebben, waren immers hoofdzakelijk het resultaat van de inflatie die de belastingbetalers automatisch in hogere belastingschalen duwde. Het leek er dan ook op dat iedereen overtuigd was van de perversiteit van het systeem.

Het niet-indexeren van de belastingschalen komt uiteindelijk neer op het nemen van een meerjarenplan ter verhoging van de belastingdruk. Het eigenaardige van het systeem is dat men een systematische verhoging van de belastingen inbouwt, maar dat de parameter die de omvang van de belastingverhoging bepaalt, totaal ontsnapt aan de greep van de regering. Die parameter wordt immers bepaald door het inflatieritme dat budgettaire en politieke implicaties heeft. De budgettaire implicatie is dat de opbrengsten van deze belastingverhoging uiterst onzeker zijn omdat de evolutie van de inflatie onzeker is. Wij kunnen dus moeilijk begrijpen waarom de regering gekozen heeft voor een techniek van belastingheffing die de opbrengst op een zo extreme manier afhankelijk maakt van het inflatieritme, waarover zij geen controle heeft.

De politieke implicatie van de desindexering van de belastingschalen is dat de stijging van de belastingdruk in ons land in feite bepaald wordt door buitenlandse instanties omdat de inflatie in België in hoofdzaak bepaald wordt door buitenlandse invloeden. Het is wel zeer eigenaardig dat de regering haar soevereiniteit hier doelbewust afstaat en dat ze door het buitenland laat bepalen hoe sterk de belastingen in België moeten stijgen.

De desindexering van de belastingschalen is vanuit politiek oogpunt erg opportunistisch, omdat de regering slechts één keer naar het Parlement moet gaan en zij nadien voor een aantal jaren een automatische belastingverhoging krijgt. De desindexering van de belastingschalen heeft evenwel ook belangrijke gevolgen voor het draagvlak van de Belgische economie. Eens te meer moeten wij vaststellen dat de regering eerder penaliserend en ontmoedigend optreedt, in plaats van te stimuleren en nieuwe perspectieven te bieden.

Bij elke buitenlandse inflatoire schok stijgt de Belgische belastingdruk. Natuurlijk ondergaan de werknemers deze stijgende belastingdruk niet passief; een belangrijk deel van die druk wordt omgezet in vragen om een hoger brutoloon. Op die manier ontstaat een spiraal waarbij een buitenlandse inflatoire schok via belastingverhogingen op termijn de competitiviteit van de Belgische economie automatisch doet verslechten. Het is dan ook geen toeval dat wij dit fenomeen in de afgelopen periode hebben vastgesteld. Alle elementen in de kringloop wijzen systematisch in dezelfde richting.

Een ander groot nadeel van de desindexering van de belastingschalen is haar regressief karakter. De inflatie duwt de belastingbetaler in steeds hogere belastingschalen waar hogere tarieven gelden. Het is merkwaardig dat deze maatregel wordt genomen door een regering die zogezegd bekommerd is om de zwakkeren in de samenleving, terwijl de effecten van de desindexering van de belastingschalen vooral de lagere en middeninkomens treft. Zij die reeds in de hogere inkomenscategorieën zitten, kunnen niet meer in een hogere belastingschijf komen. Een bijkomend inkomen wordt door hen niet meer als penaliserend ervaren.

De lagere en middeninkomens, die nog niet in de hoogste schijf zitten, worden wel getroffen door deze maatregel en worden wel gepenaliseerd door de desindexering van de belastingschalen. Zolang men niet aan het maximumtarief zit, wordt men door de desindexering via de inflatie in een hogere schaal geduwd. Men loopt het risico om onder het maximumtarief te vallen en zodoende de hoogst mogelijke belastingdruk te ervaren.

Indien de desindexering lang genoeg wordt volgehouden, komt iedereen op de duur in de hoogste belastingschaal terecht. Naarmate de desindexering langer duurt, daalt de progressiviteit van het belastingsysteem. Het is merkwaardig om vast te stellen dat deze maatregel uiteindelijk ingaat tegen de principes die de meerderheid beweert aan te hangen, namelijk dat zij de zwakkere wil beschermen en dat zij voorstander is van een progressief belastingsysteem.

Bovendien heeft de regering ook beslist om de maximumbedragen die voor belastingvermindering in aanmerking komen, niet langer te indexeren. Het fiscaal voordeel dat verbonden is aan het pensioensparen en de individuele levensverzekeringen die niet met een hypothecaire lening zijn verbonden, wordt bijgevolg aanzienlijk beperkt. Concreet betekent dit dat de grensbedragen voor het pensioensparen en het lange-termijnsparen niet meer worden geherindexeerd vanaf 1999.

Tijdens de besprekingen van het Globaal Plan in 1995 heeft de CVP gezegd dat de desindexering van de belastingschalen onder geen beding zou worden verlengd. In dit verband citeer ik toenmalig CVP-voorzitter, Johan Van Hecke, die tijdens het kamerdebat in oktober 1995 zei : « Vanaf volgend jaar kan de indexering van de belastingschalen opnieuw worden overwogen. » Op die manier wou hij aantonen dat het begrotingswerk van de regering wel degelijk perspectieven opent. Met deze maatregelen biedt de regering geen enkel perspectief meer. Er is enkel nog sprake van penalisering.

De regering heeft het fiscaal statuut van de vennootschapsmandatarissen geharmoniseerd, waardoor er slechts twee categorieën van bezoldigingen werden gehandhaafd : bezoldigingen van werknemers enerzijds, en bezoldigingen van bestuurders en zaakvoerders anderzijds, die men voortaan de categorie van de bedrijfsleiders gaat noemen. Een van de belangrijke gevolgen van deze maatregel is dat personen die tot nu toe tot de categorie van de werkende vennoten behoorden, maar vanaf aanslagjaar 1998 tot de nieuwe categorie van de bedrijfsleiders worden gerekend, geen beroepsinkomsten meer kunnen toekennen aan hun meehelpende echtgenoot. Voor de sector van de zelfstandigen, waar vaak in de vorm van een vennootschap wordt geopereerd, betekent deze maatregel een belangrijke verzwaring van de belasting wanneer de echtgenote inkomsten ontving uit een andere activiteit, maar ook gedeeltelijk in de zaak hielp.

Het hoeft geen betoog dat al deze maatregelen een aanzienlijke aderlating betekenen voor de middenstand. De kleine en middelgrote ondernemingen zijn nochtans de werkverschaffers bij uitstek. Vooral bedrijven met minder dan 20 werknemers zijn in de loop van de voorbije jaren overgegaan tot de aanwerving van duizenden werknemers. Het totaal aantal arbeidsplaatsen in deze ondernemingen is in de periode van 1991 tot 1995 met 31 000 eenheden gestegen.

De vergelijking van de categorie van de zelfstandigen met die van de loontrekkenden levert een aantal interessante verschillen op. In de periode 1981-1994 is de werkgelegenheid bij zelfstandigen en hun helpers toegenomen met meer dan 80 000 banen. De werkgelegenheid bij loontrekkenden is in deze periode met bijna 28 000 eenheden verminderd. Hierbij moet worden opgemerkt dat het zelfstandigenstatuut als hoofdactiviteit én als nevenactiviteit vooral nieuwe banen biedt aan de vrouwelijke bevolking.

De vaststelling dat de KMO's en de zelfstandigen een belangrijke motor zijn voor de twerkstelling houdt vanzelfsprekend belangrijke consequenties in voor het te voeren beleid. De regering heeft hiervoor blijkbaar geen enkele belangstelling. Zij is enkel geïnteresseerd in manieren om inkomsten te verwerven, waarbij zij de economische effecten van haar maatregelen totaal verwaarloost. In een periode waarin werkgelegenheid steevast als topprioriteit naar voren wordt geschoven, moeten de groeikansen van de KMO's worden versterkt en maximaal worden gestimuleerd opdat zij hun arbeidsscheppend vermogen zouden behouden. Het regeringsbeleid ­ zowel op het federale als op het Vlaamse niveau ­ heeft op dit vlak gefaald. De topprioriteit van deze regering is niet het stimuleren van de economische activiteit en van de tewerkstelling, maar het bereiken van de budgettaire doelstellingen. Het beleid wordt volledig aan deze doelstellingen onderworpen. Er wordt op geen enkele manier een positief perspectief geboden aan de bevolking.

In deze omstandigheden kan de VLD het niet eens zijn met de diverse maatregelen die door dit wetsontwerp moeten worden bekrachtigd. Wij hebben een reeks amendementen ingediend ten einde de bekrachtiging van de koninklijke besluiten te verhinderen. Wij zullen dit wetsontwerp dan ook niet goedkeuren.(Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à Mme Delcourt.

Mme Delcourt-Pêtre (PSC).­ Monsieur le président, plutôt que de passer en revue toutes les mesures visées par le projet de loi en discussion ce jour afin de répondre aux critères de Maastricht concernant le déficit public, je me pencherai plus particulièrement sur cinq mesures : l'élargissement de l'assiette de l'impôt des personnes morales, la taxation de la plus-value sur les immeubles bâtis, la non-indexation partielle des barèmes fiscaux pour 1997 et 1998, la déclaration des comptes à l'étranger et l'abrogation de la taxe annuelle sur les titres cotés en bourse.

En ce qui concerne l'élargissement de l'assiette des personnes morales, quand on regarde les frais considérés comme des frais professionnels non déductibles, on ne peut qu'approuver la décision prise. En effet, pourquoi les personnes morales pourraient-elles déduire des amendes, des frais de vêtements non spécifiques, des frais se rapportant à la chasse, la pêche ? Ne sont-ce pas là des frais secondaires pour le bon fonctionnement des personnes morales ?

Toutefois, monsieur le ministre, je voudrais vous demander d'être attentif à certaines répercussions de l'élargissement de l'assiette des personnes morales. Je pense, notamment, aux effets sur les sociétés de transport régional. En effet, celles-ci verraient les titres de libre-parcours qu'elles accordent à leur personnel soumis au nouveau régime. Ne faudrait-il pas envisager de modifier la liste indicative des avantages sociaux publiée par l'administration en excluant les libres-parcours pour le personnel des sociétés de transport régional ? Sinon, ces sociétés ne respectent-elles pas d'être amenées à réduire leur offre de lignes, au détriment de la mobilité ?

J'en viens maintenant à la taxation sur la plus-value d'immeubles bâtis. À partir du moment où la maison d'habitation est épargnée le texte vise uniquement la spéculation immobilière, au sujet de laquelle on peut se poser des questions. En effet, la spéculation favorise-t-elle vraiment le secteur de la construction, ou bien n'est-elle qu'une façon pour certains de s'enrichir en revendant des immeubles à des personnes qui auraient quand même fait bâtir ? De plus, le spéculateur va tenter de gagner le maximum sur l'immeuble qu'il vend, au risque d'entraîner une hausse des prix des habitations, ce qui est finalement défavorable au dynamisme du secteur immobilier.

La non-indexation partielle des barèmes fiscaux pour les revenus de 1997 et 1998, vu les prévisions de faible inflation, ne devrait pas trop porter à conséquence. D'autant plus que les salaires risquent de n'être indexés qu'une seule fois d'ici fin 1998, puisqu'ils sont alignés suivant l'indice-santé. Les personnes qui auront des augmentations barémiques ou des augmentations salariales à la suite d'une promotion seront sans doute défavorisées par une telle mesure, mais il est normal que si leur revenu réel augmente, leur contribution soit plus forte. De toute façon, ceux qui ont les revenus les plus faibles seront peu touchés. Ils trouveront, en effet, une compensation dans l'indexation des quotités de revenus exemptés d'impôt ainsi que dans celle des majorations pour enfants à charge. Enfin, je rappelle que le ministre s'est engagé en commission à ce que cette non-indexation soit la dernière. J'insiste pour qu'il en soit bien ainsi.

En ce qui concerne la suppression de la taxe annuelle sur les titres cotés en bourse, j'espère que cette mesure permettra de renforcer l'assise économique de notre pays en incitant l'épargnant à s'orienter vers des investissements productifs. L'emploi ne se créera que si les entreprises peuvent investir et se développer. Cette mesure doit contribuer à ce développement.

Je terminerai par la mesure concernant la déclaration des comptes à l'étranger. Désormais, le modèle de la déclaration à l'impôt des personnes physiques doit comporter les mentions de l'existence de comptes à l'étranger. Ainsi, l'établissement de l'impôt se fera désormais avec plus de transparence et visera à établir l'égalité entre ceux qui ont toujours placé leurs avoirs en Belgique et ceux qui ont placé leurs avoirs à l'étranger sans les déclarer. Lorsque l'on évalue à 4 000 milliards les avoirs des Belges à l'étranger, on imagine aisément le manque à gagner pour l'État d'une telle situation. Si ces impôts sont éludés, il faut bien trouver d'autres sources de financement, comme, par exemple, l'imposition sur les revenus du travail.

Voilà les quelques points sur lesquels je voulais insister. Notre pays doit pouvoir adhérer à l'Union monétaire, c'est essentiel pour le développement d'une politique sociale et d'une politique en matière d'emploi. Il s'agit d'un objectif orienté vers l'avenir car, une fois la construction monétaire achevée, il n'y aura plus aucune raison de retarder encore l'Europe sociale. (Applaudissements.)

M. le président. ­ Plus personne ne demandant la parole dans la discussion, je la déclare close, et nous passons à l'examen des articles auxquels des amendements ont été déposés.

Daar niemand meer het woord vraagt in de bespreking, verklaar ik ze voor gesloten en bespreken wij de artikelen waarbij amendementen werden ingediend.

L'article 2 est rédigé comme suit :

TITRE II. ­ Dispositions budgétaires, fiscales et financières

Chapitre Ier . ­ Matières fiscales

Art. 2. Sont confirmés avec effet à la date de leur entrée en vigueur :

1º Arrêté royal du 20 décembre 1996 portant des mesures fiscales et diverses, en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 2º et 3º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

2º Arrêté royal du 18 novembre 1996 modifiant le régime de taxe sur les opérations de bourse applicable aux bons d'Etat, abrogeant la taxe annuelle sur les titres cotés en bourse et instaurant une taxe sur les livraisons de titres au porteur, en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 2º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

3º Arrêté royal du 18 novembre 1996 modifiant le Code des droits de succession, en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 2º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

4º Arrêté royal du 12 décembre 1996 portant des mesures en matière de lutte contre la fraude fiscale et en vue d'une meilleure perception de l'impôt, en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 2º et 3º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

5º Arrêté royal du 27 novembre 1996 portant modification de la loi sur le débit de boissons spiritueuses et sur la taxe de patente, en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 2º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

6º Arrêté royal du 14 novembre 1996 portant modification du Code des impôts sur les revenus 1992, en matière de réductions d'impôt pour pensions et revenus de remplacement, en application de l'article 2, §§ 1er et 3, et de l'article 3, § 1er , 2º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

TITEL II. ­ Budgettaire, fiscale en financiële bepalingen

Hoofdstuk I. ­ Fiscale aangelegenheden

Art. 2. Zijn bekrachtigd met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding :

1º Koninklijk besluit van 20 december 1996 houdende diverse fiscale maatregelen, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2º en 3º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

2º Koninklijk besluit van 18 november 1996 tot wijziging van het op de staatsbons toepasselijk stelsel van de taks op de beursverrichtingen, tot opheffing van de jaarlijkse taks op de ter beurs genoteerde titels en tot invoering van een taks op de aflevering van effecten aan toonder, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

3º Koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende wijziging van het Wetboek der successierechten, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

4º Koninklijk besluit van 12 december 1996 houdende maatregelen inzake strijd tegen de fiscale fraude en met het oog op een betere inning van de belasting, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2º en 3º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

5º Koninklijk besluit van 27 november 1996 tot wijziging van de wet betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

6º Koninklijk besluit van 14 november 1996 houdende wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzake de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten, met toepassing van artikel 2, §§ 1 en 3, en artikel 3, § 1, 2º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot de realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 21 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 2 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 22 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 3 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 3 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coenen en Hatry stellen volgend amendement nr. 23 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 4 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 24 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 5 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 25 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 6 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 6 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 26 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 7 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 27 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 10 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 10 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 28 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 11 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 11 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 29 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 12 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 12 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 30 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 22 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 22 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 31 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 23 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 23 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 32 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 42 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 42 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 33 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 44 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 44 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 34 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 45 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 45 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 35 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 46 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 46 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 36 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 48 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 48 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 37 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 8 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 8 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 38 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 13 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 13 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 39 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 14 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 14 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 40 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 15 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 15 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 41 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 16 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 16 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 42 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 17 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 17 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 43 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 18 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 18 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 44 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 19 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 19 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 45 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : in artikel 32 van voornoemd koninklijk besluit wordt artikel 223, 8º, geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : à l'article 32 de l'arrêté royal susvisé, l'article 223, 8º, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 46 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : in artikel 33 van voornoemd koninklijk besluit wordt in artikel 225, tweede lid, 5º, de bepaling « en 8º » geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : à l'article 33 de l'arrêté royal susvisé, la disposition « et l'8º » est supprimée à l'article 225, deuxième alinéa, 5º. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 47 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 36, 2º en 3º, van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 36, 2º et 3º, de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 48 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 37 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 37 de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 49 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 38, 2º, van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 38, 2º, de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 50 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 47 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 47 de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangeboden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 51 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 20 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 20 de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 52 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 29 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 29 de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 53 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 43 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 43 de l'arrêté royal susvisé, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 54 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 31 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 31 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 55 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : in artikel 33 van voornoemd koninklijk besluit wordt in artikel 225, 1º de bepaling « 222, 1º, 2º en 4º en » en in artikel 225, 2º de bepaling « 222, 3º en » geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant les modifications suivantes : à l'article 33 de l'arrêté royal susvisé, la disposition « 222, 1º, 2º et 4º et » est supprimée à l'article 225, 1º, et la disposition « 222, 3º et » est supprimée à l'article 225, 2º. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 56 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 34 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 34 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 57 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 38, 1º, van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 38, 1º, de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 58 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 41 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 41 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 59 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 39 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 39 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 60 voor :

« Artikel 2, 1º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 40 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 1º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 40 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 61 voor :

« Artikel 2, 2º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 2º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 4 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 62 voor :

« Artikel 2, 2º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 5 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter l'article 2, 2º, par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 5 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Harty stellen volgend amendement nr. 63 voor :

« Artikel 2, 3º, schrappen. »

« Supprimer le 3º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 64 voor :

« Artikel 2, 4º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter le 4º de cet article par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 2 de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heren Coene en Hatry stellen volgend amendement nr. 65 voor :

« Artikel 2, 5º, aanvullen met wat volgt :

« mits volgende wijzigingen worden aangebracht : artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit wordt geschrapt. »

« Compléter le 5º de cet article par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 1er de l'arrêté royal susvisé est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

L'article 17 est rédigé comme suit :

Chapitre III. ­ Mesures budgétaires et diverses concernant le statut social des travailleurs indépendants

Art. 17. Est confirmé avec effet à la date de son entrée en vigueur :

1º Arrêté royal du 18 novembre 1996 visant l'introduction d'une gestion financière globale dans le statut social des travailleurs indépendants, en application du chapitre Ier du titre VI de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

2º Arrêté royal du 18 novembre 1996 portant des dispositions financières et diverses concernant le statut des travailleurs indépendants, en application du titre VI de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions et de l'article 3 de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

3º Arrêté royal du 18 novembre 1996 instaurant une assurance sociale en faveur des travailleurs indépendants en cas de faillite et des personnes assimilées, en application des articles 29 et 49, de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

Hoofdstuk III. ­ Begrotings- en diverse maatregelen betreffende het sociaal statuut der zelfstandigen

Art. 17. Is bekrachtigd met uitwerking van de datum van zijn inwerkingtreding :

1º Koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

2º Koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende financiële en diverse bepalingen met betrekking tot het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van titel VI, van de wet van 26 juli 1996 houdende modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van artikel 3, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

3º Koninklijk besluit van 18 november 1996 houdende invoering van een sociale verzekering ten gunste van de zelfstandigen, in geval van faillissement, en van gelijkgestelde personen, met toepassing van de artikelen 29 en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en de vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend amendement nr. 16 voor :

« In dit artikel, het 2º doen vervallen. »

« Supprimer le 2º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend subsidiair amendement nr. 17 voor :

« In dit artikel, het 2º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat artikel 4, 2º, wordt geschrapt. »

« Compléter le 2º de cet article par ce qui suit :

« étant entendu que l'article 4, 2º, est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen een tweede subsidiair amendement nr. 18 voor :

« In dit artikel, het 2º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in het koninklijk besluit artikel 6 en artikel 10, § 4, worden geschrapt. »

« Compléter le 2º de cet article par ce qui suit :

« étant entendu que l'article 6 et 10, § 4, de l'arrêté royal sont abrogés. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Bespreking van het verslag uitgebracht namens

de commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Discussion du rapport fait au nom

de la commission des Affaires sociales

De voorzitter. ­ Wij bespreken nu het verslag uitgebracht namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden betreffende de artikelen 1, 5 tot 16 en 18.

Nous abordons la discussion du rapport fait au nom de la commission des Affaires sociales au sujet des articles 1er , 5 à 16 et 18.

Het woord is aan de rapporteur.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke (VLD), rapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, ik hoop dat de minister met aandacht zal luisteren naar de oppositie. Wij proberen ons parlementair werk ernstig te doen, werken uren aan de voorbereiding van een tekst en betreuren het dan ook dat sommige ministers niet eens de hoffelijkheid opbrengen naar ons te luisteren.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft het ontwerp tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten besproken in een drietal vergaderingen. Ik breng eerst verslag uit over het onderdeel met betrekking tot de sociale zaken, vervolgens over het onderdeel dat de tewerkstelling betreft en ten slotte over dit met betrekking tot de pensioenen.

In haar inleidende uiteenzetting gaf de minister van Sociale Zaken vooral toelichting bij artikel 6, dat handelt over de bekrachtiging van acht koninklijke besluiten die tot doel hebben de uitgaven in de sector van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging te beheersen.

Het eerste koninklijk besluit verlengt de 1,5 %-norm voor de maximale reële groei van de uitgaven in de verzekering voor geneeskundige verzorging tot het jaar 2000.

Het voorziet echter ook in de mogelijkheid uitzonderlijke omstandigheden buiten de norm in aanmerking te nemen.

Het tweede besluit stelt voor speciale medisch-technische verstrekkingen een forfaitair persoonlijk aandeel in bij opname in het ziekenhuis. Dit persoonlijk aandeel zal bij de berekening van de sociale en fiscale vrijstelling in rekening worden gebracht.

Het derde besluit heeft betrekking op een snellere en meer doeltreffende integratie van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers in de structuren van het RIZIV.

Het vierde koninklijk besluit geeft de regering de mogelijkheid om tot 31 augstus 1997 tijdelijk af te wijken van de gebruikelijke procedures inzake aannemingscriteria voor de tegemoetkoming voor farmaceutische specialiteiten.

Het vijfde koninklijk besluit bekrachtigt een koninklijk besluit dat de honoraria en terugbetalingstarieven bevriest op het niveau van 31 december 1996. Dit besluit biedt de mogelijkheid om, naargelang de budgettaire mogelijkheden, deze maatregel vanaf 1 april 1997, selectief op te heffen voor sectoren die het toegestane bedrag niet hebben overschreden en die structurele voorstellen ter vervanging van de lineaire maatregelen formuleren.

Met het zesde en zevende koninklijk besluit worden tijdelijke lineaire verminderingen ingevoerd voor een periode van zes maanden. Deze periode gaat in op 1 januari 1997 en kan een keer worden verlengd. De lineaire verminderingen ten belope van 2 of 3 % hebben betrekking op alle honoraria, terugbetalingstarieven en forfaits voor de verstrekkingen in de sector van de geneeskundige verzorging. Volgens de minister zou het de bedoeling zijn om zo snel mogelijk alternatieve structurele hervormingen voor te stellen.

Het achtste koninklijk besluit voorziet in een regeling waarbij het bedrag van het persoonlijk aandeel in de kosten voor de geneeskundige verstrekking blijft vastgesteld op het nominaal bedrag dat van toepassing was op 31 december 1996.

Bij artikel 7 gaf de minister een toelichting over het vergoedingsstelsel inzake de voorlopige arbeidsongeschiktheid. Het koninklijk besluit neemt in de voorschriften het begrip van « samenwonenden » op. De uitkering van samenwonende werknemers die hun tweede maand van arbeidsongeschiktheid ingaan, wordt verlaagd tot 55 % van hun laatste brutowedde terwijl dit vroeger op 60 % lag.

Artikel 8 heeft betrekking op de arbeidsongevallenverzekering en voorziet in twee begrotingsmaatregelen die een besparing moeten opleveren van drie miljard frank.

Artikel 10 heeft betrekking op het koninklijk besluit dat besparingen invoert in de sector van de kinderbijslag : met name de halvering van de leeftijdstoeslagen. Deze maatregel is van toepassing op het kind van de eerste rang beneden de zes jaar en geldt ook bij de toekenning van elke andere leeftijdstoeslag. De minister heeft dit vrij technische artikel aan de hand van verschillende voorbeelden toegelicht.

Artikel 15 bekrachtigt drie koninklijke besluiten.

Het eerste koninklijk besluit sluit de rekeningen van het algemeen beheer van de sociale zekerheid voor 1995 af door de vastlegging van toename van de reserves die tijdens dat jaar werden vastgesteld in de verschillende takken van de sociale zekerheid ­ pensioenen, kinderbijslagen, beroepsziekten.

Het tweede en derde koninklijk besluit voeren twee nieuwe sociale zekerheidsbijdragen in; ten eerste, een werkgeversbijdrage van 5 % en een persoonlijke bijdrage van 2,5 % op de vergoeding van studenten die gedurende maximum één maand werken met een contract als jobstudent tijdens de maanden juli, augustus en september en ten tweede, een solidariteitsbijdrage van 33 % op het gebruik van bedrijfswagens voor het woonwerkverkeer. De regering heeft besloten de grondslag voor de fiscale heffing en voor de sociale zekerheidsbijdragen helemaal te harmoniseren op het stuk van het privé-gebruik van bedrijfswagens. De opbrengsten van deze bijdragen zullen worden aangewend voor de alternatieve financiering van de sociale zekerheid.

Tot daar de toelichtingen van de minister.

Bij de algemene bespreking wees een commissielid op de slechte kwaliteit van het wetgevend werk en op de ondoorzichtigheid waardoor rechtsonzekerheid ontstaat. Hij betreurde dat de regering de gefundeerde bezwaren op het formele vlak naast zich legt. Erger vond hij dat met de opmerkingen van de Raad van State geen rekening wordt gehouden. Omwille van de duidelijkheid adviseerde de Raad van State immers om de koninklijke besluiten te nummeren, maar zelfs met dit eenvoudige advies werd geen rekening gehouden.

Ook artikel 6 is volgens het commissielid een voorbeeld van ellenlange opschriften waardoor het onmogelijk is zijn weg in de verschillende reglementen te vinden. Hij vindt het opschrift van het ontwerp eveneens misleidend. Volgens hetzelfde commissielid vormen de artikelen 12, 13 en 14 louter rechtzettingen van eerder genomen beslissingen. De minister beaamde dat het voor een buitenstaander niet gemakkelijk is zijn weg te vinden in de verschillende reglementeringen, maar beklemtoonde tevens dat dit grotendeels eigen is aan het sociaal recht en aan de wijze waarop het tot stand komt.

Mijnheer de voorzitter, ik zal nu een bondig overzicht geven van de bespreking van de verschillende amendementen.

Omdat dit ontwerp meer doet dan de genomen koninklijke besluiten bekrachtigen en ook nieuwe bepaling invoert, hebben de heer Coene en ikzelf een amendement ingediend. Het amendement werd uiteraard verworpen.

Bij artikel 6 werden acht amendementen ingediend.

Een eerste amendement is van de heer Coene en mijzelf. Om de groei van de uitgaven in de ziekteverzekering te beheersen werd bepaald dat de groeinorm van 1,5 % wordt verlengd. Artikel 6, primo, bekrachtigt dan ook het koninklijk besluit waarin de verlenging van de groeinorm is opgenomen en de Koning gemachtigd wordt jaarlijks te bepalen welke uitzonderlijke uitgaven buiten de groeinorm vallen. De Koning geeft zichzelf met andere woorden een onbeperkte mogelijkheid jaarlijks af te wijken van de groeinorm voor uitzonderlijke uitgaven waarvan de aard niet wordt toegelicht. Met hun amendement willen de indieners deze machtiging tot afwijking van de groeinorm schrappen. De Raad van State was van oordeel dat aan de Koning niet zo'n ruime afwijkingsmogelijkheid van de groeinorm mag worden gegeven.

De indieners zien echter nog een andere reden om zich te verzetten tegen deze uitzondering van de 1,5 % norm. De regering die zichzelf een maximale groeinorm oplegt, beseft dat zij deze norm niet kan halen en zal de exogene factoren inroepen om de indruk te wekken dat de norm werd bereikt, hoewel dit de facto niet het geval zal zijn. Toen de indieners van het amendement de minister vroegen naar de aard van de exogene factoren, gaf deze een voorbeeld dat onder de noemer « onvoorziene omstandigheden » valt, namelijk de uitvoering van het protocolakkoord tussen gemeenschappen, gewesten en federale overheid betreffende de opvang van bejaarden. Ik zal daarop straks in mijn persoonlijke uiteenzetting terugkomen.

Een volgend amendement van de heer Coene en mijzelf heeft betrekking op de invoering van een forfaitaire bijdrage van 500 frank bij een ziekenhuisopname voor speciale technische geneeskundige prestaties. Dit forfaitair bedrag kan worden gecumuleerd met het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden in de kosten van één of meer prestaties. Volgens de indieners van het amendement is het dan ook mogelijk dat de patiënt voor een technische prestatie twee keer betaalt, omdat op deze wijze een patiënt die wordt opgenomen in het ziekenhuis voor deze technische prestatie met een ambulante patiënt wordt gelijkgesteld. Het amendement strekt er dan ook toe dit forfait te laten vallen. De minister betwist dat het gaat om een dubbele betaling. Volgens haar gaat het enkel om een gelijkschakeling met wat in de ambulante sector reeds bestaat. Het amendement werd verworpen.

Het amendement van de heren Hazette en Destexhe is gebaseerd op de opmerking van de Raad van State. Ik wil hierbij vermelden dat in het gedrukt verslag een foutje is geslopen. Op pagina 6, negende paragraaf, lijn 2 staat « tertio » in de plaats van « secundo ». Ook dit amendement werd verworpen.

Een amendement nr. 5 van de heer Coene en mijzelf heeft betrekking op de oprichting van een voorlopige administratieve cel bij het RIZIV belast met de voorbereiding van de overdracht van de diensten van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers naar het RIZIV met een personeelsformatie die onder meer bestaat uit een administrateur-generaal en een adviseur-generaal. De indieners vrezen dat het hier gaat om partijgebonden benoemingen en vragen zich af waarom deze maatregel zo dringend is en waarom deze moet worden genomen in het kader van een volmachtenbesluit.

Bovendien heeft ook de Raad van State hierbij vragen. Tussen de federale regering en de Raad van State is onenigheid ontstaan over de vraag wie kan worden benoemd in de voorlopige en definitieve administratieve cel van het RIZIV. Volgens de Raad van State kan dit alleen het vroeger personeel van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers en van de Voorzorgskassen zijn, maar volgens de federale regering kunnen daarnaast nog anderen worden opgenomen.

De minister schetste de toestand van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers dat momenteel nog een duizendtal dossiers behandelt en in bepaalde regio's nog van belang is. Van ongeveer 2 005 tot 2 010 zullen er echter nagenoeg geen dossiers meer zijn. In deze optiek werd dan ook de administratieve cel opgericht.

De minister voegde daaraan nog toe dat er twee onthaalcellen worden opgericht : één binnen het RIZIV voor de problemen in verband met invaliditeit, een andere binnen de RSZ voor de pensioendossiers. Beide cellen worden beheerd door een administrateur-generaal bijgestaan door een adviseur-generaal. De minister onderstreepte dat het niet om nieuwe benoemingen gaat. Uiteraard werd het amendement verworpen.

Een ander amendement ingediend door de heer Coene en mezelf strekt ertoe tot 31 augustus 1997 de Koning de machtiging te geven de nomenclatuur inzake geneesmiddelen te wijzigen zonder rekening te houden met de procedure voor de magistrale bereidingen en zonder rekening te houden met de aannemingscriteria. De indieners zijn er niet van overtuigd dat hierdoor besparingen kunnen worden gerealiseerd. De afschaffing van de terugbetalingen van heel wat magistrale bereidingen zal substitutie tot gevolg hebben. Magistrale bereidingen zullen immers vervangen worden door duurdere farmaceutische producten.

De minister verduidelijkte dat er, ten opzichte van het eerste ontwerp van koninklijk besluit betreffende magistrale bereidingen, reeds in heel wat terugbetalingen werd voorzien. Het oorspronkelijk koninklijk besluit werd volgens de minister aangepast.

Een amendement dat door de heer Coene en mezelf werd ingediend heeft betrekking op een lineaire verlaging van een aantal honoraria, prijzen en forfaitaire tegemoetkomingen met 2 % of 3 %. Dit is volgens ons niet verantwoord omdat degenen die binnen het budget zijn gebleven op dezelfde manier worden getroffen als degenen die het budget hebben overschreden. Lineaire maatregelen ondergraven de responsabilisering. Wij vrezen dat de financiële problemen alleen maar zullen verschuiven.

De minister somde een aantal sectoren op waarin de lineaire maatregelen werden opgeheven. In andere sectoren zijn de onderhandelingen nog bezig, meer bepaald in de ziekenhuizen en de daaraan verbonden artsen.

De amendementen van de heren Hazette en Destexhe strekken ertoe de noodzakelijke hervormingen te realiseren in plaats van de structurele lineaire maatregelen te verlengen.

Het laatste amendement van de heer Coene en mezelf betreft het bedrag van het persoonlijk aandeel in de kosten voor geneeskundige verstrekkingen dat blijft vastgesteld op het nominaal bedrag dat op 31 december 1996 van toepassing was. Als de honoraria stijgen verhogen doorgaans ook de remgelden. Nu gebeurt het omgekeerde. De honoraria dalen, maar de remgelden worden geblokkeerd. De gebruiker wordt dus gepenaliseerd. Dit amendement werd eveneens verworpen.

Ook het amendement van de heren Hazette en Destexhe bij artikel 6 werd verworpen.

Bij artikel 7 werden een aantal amendementen ingediend door de heer Coene en mezelf. Wij verzetten ons tegen het feit dat de Koning gemachtigd is om het bedrag van de primaire arbeidsongeschiktheid te bepalen en aan te passen. Volgens de minister van Tewerkstelling en Arbeid wordt het systeem afgestemd op dat van de invaliditeit.

Bij artikel 8 werd een amendement ingediend door de heren Hazette en Destexhe om dit artikel aan te vullen met de woorden :« ..., met uitzondering van artikel 1, dat wordt opgeheven. » Artikel 1 verhoogt de drempel waaronder de vergoedingen voor blijvende werkongeschiktheid niet worden geïndexeerd. Een dergelijke maatregel tast de rechten van de burger aan.

Bij artikel 10 werd een amendement ingediend door de heer Coene en mezelf. Het heeft betrekking op de halvering van de leeftijdstoeslag en het uitstel van toekenning ervan voor 16-jarigen tot de leeftijd van 18 jaar. Dit is onverantwoord omdat er geen rekening wordt gehouden met de inkomenssituatie van de ouders. De last van de maatregel wordt op de jonge generatie gelegd. De minister gaf toe dat dit niet de beste oplossing is, maar zij kondigde een reeks verbeteringen aan.

By artikel 15 werden amendementen ingediend die betrekking hebben op de solidariteitsbijdragen van 7,5 % op het loon van de student. Dit is niet billijk want de betrokkenen betalen bijdragen, maar ze bouwen geen rechten op. Ook dit amendement werd verworpen.

Wij verwezen naar de negatieve effecten van de solidariteitsbijdragen op het gebruik van een door de werkgever ter beschikking gesteld voertuig. De minister merkte op dat de opbrengst van de solidariteitsbijdragen zal worden aangewend voor de alternatieve financiering van de sociale zekerheid.

Bij het hoofdstuk Tewerkstelling en Arbeid lichtte minister Smet drie koninklijke besluiten toe.

Het eerste koninklijk besluit betreft de inhouding op het totaal bedrag van het conventioneel brugpensioen voor de RVA, die verhoogd wordt van 1 % naar 3 %.

Het tweede koninklijk besluit handelt over de 800 miljoen aan reserves opgebouwd bij de PWA's, die aangewend worden als eigen ontvangsten voor de financiering van de werkloosheidsuitgaven.

Het derde koninklijk besluit voert vanaf 1 januari 1997 een bijzondere werkgeversbijdrage in ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen.

Bij artikel 9 werden door de heren Hazette en Destexhe twee amendementen ingediend, zij zijn van oordeel dat de nieuwe werkgeversbijdragen de loonkosten nog zullen verzwaren en de delocalisatie nog zullen aanwakkeren. Het tweede amendement heeft betrekking op de categorieën van werkgevers die kunnen worden vrijgesteld van de betaling van de nieuwe bijdragen namelijk de K40. De beide amendementen werden verworpen.

De heer Coene en ikzelf hebben bij ditzelfde artikel een amendement ingediend omdat een van de maatregelen van het artikel voorbijgaat aan de structurele problemen inzake de financiering van de werkloosheidsverzekering. Om een verhoging van de loonkosten te vermijden, kiest de regering immers voor het wegdraineren van de middelen voor risicogroepen naar de vergoeding voor tijdelijke werklozen. De minister repliceerde hierop dat het niet opgaat reserves in een sector ongebruikt te laten liggen, terwijl er in andere sectoren grote noden bestaan.

Ik ga nu in snel tempo over naar de behandeling van het hoofdstuk over de pensioenen. Ook hier werd begonnen met een toelichting door de minister van Pensioenen bij de verschillende artikelen.

Artikel 5 heeft betrekking op het koninklijk besluit van 23 december 1996 en legt de basis voor de modernisering van het stelsel van de werknemerspensioenen. Het voert een cumulatieverbod in tussen een pensioen en een aanvullende vergoeding betaald door de werkgever in het kader van een conventioneel brugpensioen.

Artikel 11 bekrachtigt een koninklijk besluit en houdt een aantal maatregelen in met het oog op de aanpassing van de reglementering inzake de financiering van de indexatie van de renten in het kapitalisatiestelsel. Het koninklijk besluit bepaalt dat de kosten van deze indexatie van de renten voor 1997 ten laste komen van het kapitalisatiestelsel. Het tweede gedeelte van het artikel heeft betrekking op het koninklijk besluit van 16 december 1995, waardoor er een solidariteitsinhouding wordt geheven op de kapitalen die vanaf 1 januari 1997 als aanvullende voordelen worden uitgekeerd.

De artikelen 12, 13 en 14 van het hoofdstuk over de pensioenen zijn normatieve voorschriften. Hierbij is het belangrijk op te merken dat voor de omzetting van de fictieve rente van de pensioenen voortaan rekening zal worden gehouden met de leeftijd van de betrokkene op de datum waarop het kapitaal wordt uitbetaald.

Nog voor de artikelsgewijze bespreking vroeg een commissielid dat een organisatie van bruggepensioneerden door de commissie zou worden gehoord. De minister antwoordde hierop dat er met de betrokken vereniging reeds een gestructureerd overleg werd georganiseerd. Het commissielid was echter van oordeel dat het Parlement zo ruim mogelijk moet worden geïnformeerd om zijn opdracht op een volwaardige wijze te kunnen vervullen. Een ander commissielid vond dat de Senaat bij een evocatie niet het werk van de Kamer mag overdoen en dat de commissie, als zij op dit ene verzoek ingaat, bijna verplicht is ook andere betrokken organisaties voor een gesprek uit te nodigen. Een commissielid repliceerde dat de Senaat desalniettemin het recht en de plicht heeft de teksten aan een grondig onderzoek te onderwerpen, zeker als de rechtstreeks betrokkenen zich niet terugvinden in de teksten die door de Kamer werden goedgekeurd. De vraag om een hoorzitting te organiseren werd verworpen.

Bij artikel 5 werd door de heer Coene en mezelf een amendement ingediend dat ertoe strekt de eerste paragraaf van het artikel te doen vervallen. De indieners wijzen erop dat door het koninklijk besluit de gelijke behandeling van vrouwen en mannen in 2009 wordt gerealiseerd, wat in overeenstemming is met de Europese richtlijn inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Zij vragen zich echter af of de bepaling wel in overeenstemming is met de geest van de richtlijn van december 1978 die een geleidelijke uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling bepaalt. Een onderzoek heeft tevens uitgewezen dat de betaalbaarheid van de pensioenen problematisch wordt vanaf 2004 en zal duren tot 2020. Aangezien de voorgestelde maatregelen slechts op kruissnelheid zullen zijn in 2015 zullen er inzake betaalbaarheid ernstige problemen rijzen. Ook in de andere takken van de sociale zekerheid werd nog geen volmachtenbesluit uitgevaardigd waarbij de rechten van de vrouwen en mannen worden uitgebreid tot 65 jaar. De minister antwoordde dat de vrouwenorganisaties de uitvoeringstermijn zolang mogelijk willen spreiden. Het jaar 2009 moet als een compromis worden beschouwd.

Bij artikel 5 werd een subsidiair amendement ingediend. De indieners verwijzen naar het advies van de Raad van State dat stelt dat de bevoegdheidsdelegaties zoals bepaald in artikel 9 inzake halftijds pensioen en in artikel 11 inzake herwaardering van het pensioenbedrag, in te algemene bewoordingen zijn uitgedrukt. De minister antwoordde dat het pensioenbedrag nu reeds langs de weg van een koninklijk besluit kan worden geherwaardeerd. Artikel 11 van het koninklijk besluit verandert weinig aan de huidige situatie. Artikel 9 van het koninklijk besluit heeft tot doel in overleg met de betrokkenen te zoeken naar een systeem voor een geleidelijke afbouw van de beroepsloopbaan.

Bij artikel 11 werd door de heren Hazette en Destexhe een amendement ingediend dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. Een tweede amendement strekt ertoe het 2º van dit artikel aan te vullen met een bepaling die voorziet in de toekenning van verwijlinteresten indien in de toekomst zou blijken dat afhoudingen voor bepaalde categorieën gepensioneerden onterecht zouden zijn.

Eveneens bij artikel 11 dienden de heer Coene en ikzelf en de heren Hazette en Destexhe een amendement in waarbij in de verantwoording verwezen wordt naar het advies van de Raad van State. De Raad van State twijfelt eraan of het koninklijk besluit van 4 december 1996 verenigbaar is met artikel 3, paragraaf 2, en maakt ook een ernstig voorbehoud bij de wettigheid en de grondwettigheid van het koninklijk besluit van 16 december 1996 waarvoor noch het advies van de Nationale Arbeidsraad noch van de Rijksdienst voor Pensioenen werd ingewonnen.

Met betrekking tot de pensioenen van de magistraten wordt afbreuk gedaan aan de bevoegdheid van de Senaat aangezien het hier een bicamerale materie betreft. De indieners van de amendementen stellen vast dat de Raad van State de mening van de minister niet deelt en dat wordt gevreesd dat hier de mogelijkheid wordt gecreërd om beroep aan te tekenen bij het Arbitragehof.

In verband met het tweede amendement van de heren Hazette en Destexhe verklaarde de minister dat een vergissing van de administratie alleen op retroactieve wijze kan worden rechtgezet wanneer dit in het voordeel van de gepensioneerde is. Er worden geen verwijlinteresten aangerekend, maar ook dit kan volgens de minister zowel in het voordeel als in het nadeel van de rechtsonderhorige spelen.

Bij artikel 12 dienden de heer Coene en ikzelf een amendement in dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen. De indieners hebben daarbij verduidelijkt dat dit artikel in een hangend geding tussenkomt. Zij verwezen hierbij naar de Raad van State die in zijn advies de aandacht vestigt op de rechtspraak van het Arbitragehof luidens welke een wetsbepaling aangenomen met toepassing van een bepaling uit een opdrachtwet of uit een bijzondere machtenwet die uitdrukkelijk in de bekrachtiging van de uitvoeringsbesluiten voorziet, niet geacht kan worden tot doel te hebben de rechterlijke wettigheidstoetsing onmogelijk te maken. Het retro-actief verschaffen van een rechtsgrond heeft implicaties voor beroep bij de Raad van State ingediend. De regering loopt hiermee immers het risico over enige tijd te worden geconfronteerd met juridische betwistingen. De minister antwoordde dat de bepaling geenszins tot doel heeft hangende rechtsgedingen te beïnvloeden, maar dat het de bedoeling is een toestand van rechtsonzekerheid uit het verleden ongedaan te maken.

Bij de artikelen 13 en 14 werden door de heer Hazette en Destexhe amendementen ingediend die ertoe strekken die artikelen te doen vervallen. Zij vestigden de aandacht erop dat het koninklijk besluit als gevolg van de kritiek van de Raad van State, niet kon worden bekrachtigd. De minister merkte op dat het hier gaat om twee maatregelen die van groot belang zijn voor de gepensioneerden en die overigens in het ontwerp werden ingeschreven na consultatie van de betrokken organisaties. Ook deze amendementen werden verworpen. Dit deel van het ontwerp werd aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Mijnheer de voorzitter, sta mij toe hier nog enkele persoonlijke bedenkingen die vooral betrekking hebben op maatregelen inzake de ziekteverzekering en de pensioenen aan toe te voegen.

De maatregelen met betrekking tot de ziekteverzekering, vooral deze in artikel 6, paragraaf 1, over de maximale groeinorm zijn van het grootste belang. In de commissie is daarover vrij lang gedebatteerd. Ook tijdens de besprekingen in de Kamer werd over deze groeinorm een en ander gezegd. Iedereen was overtuigd van de noodzaak om die groeinorm te halen, maar niet iedereen was het eens over de haalbaarheid ervan. In de Kamer twijfelde ook de SP eraan dat de groeinorm zal kunnen worden gerespecteerd, wat voor de CVP een vereiste is. De sceptici hadden gelijk, want in de pers konden wij lezen dat de voorgestelde maatregelen niet het verhoopte resultaat hebben opgebracht.

Tijdens de begrotingsbesprekingen werden er voor 19,5 miljard frank maatregelen aangekondigd. Nadat een tekort van bijna 29 miljard werd vastgesteld gaf de regering nog eens 10 miljard uit. Volgens de pers blijkt nu dat de maatregelen slechts 20 miljard zullen opbrengen.

De verwachting met betrekking tot de ziekteverzekering is nog pessimistischer want daar wordt gerekend op een besparing van slechts 16,5 miljard. Een belangrijke oorzaak waarom deze budgetten altijd uit de hand lopen is dat er geen sanctie is bij overschrijding ervan, tenzij natuurlijk voor de burger die meer betaalt en die mag opdraaien voor de tekorten. Voor de regering is het middel ter bestrijding van eventuele overschrijdingen het gebruik van exogene factoren. Het zijn dus de uitzonderlijke uitgaven die niet zullen worden opgenomen in de berekeningsbasis voor de toepassing van deze maximale groeinorm.

De minister heeft een aantal voorbeelden gegeven van exogene factoren die niet in aanmerking komen, maar waarmede wel rekening zal worden gehouden zijn onvoorziene omstandigheden. Ook de algemene raad van het RIZIV heeft hierover enkele denkoefeningen gemaakt. Een aannemelijke, uitzonderlijke en onvoorspelbare factor zijn geneeskundige zorgen bij rampen en epidemieën. Daar zijn wij het volledig mee eens. De lijst van de exogene factoren die in aanmerking komen is volgens ons toch wel erg ruim. Wij begrijpen bijvoorbeeld niet dat de aanpassing van de verpleegdagprijs door het ministerie van Volksgezondheid erin wordt opgenomen. Ook over de programmatie en de erkenning van ziekenhuisbedden, rusthuisbedden en RVT-bedden hebben wij onze twijfels. Voorts is er de baremaherziening als gevolg van een beslissing van de overheid en de evoluties in het gebruik van bepaalde technologieën. Het voorbeeld dat de minister in de commissie heeft aangehaald is onduidelijk.

De minister zegde dat het omvormen van 25 000 bedden van gewone rustoorden tot RVT-bedden over een periode van vijf jaar tot meeruitgaven zal leiden.

Er werden overeenkomsten gesloten met de gemeenschappen teneinde de financiële betaalbaarheid van deze operatie te garanderen. De gemeenschappen zouden zich ertoe verbonden hebben om geen nieuwe initiatieven te nemen. Tijdens de begrotingsbespreking in het Vlaams Parlement is echter gebleken dat dit niet betekent dat er geen nieuwe bedden zullen komen. Minister Martens heeft in zijn toelichting bij de begroting duidelijk gesteld dat hij zich aan de gedane beloften zal houden en dat er 10 000 bedden, a rato van 1 500 per jaar, zullen bijkomen. Overigens wil minister Martens ongeveer 500 miljoen frank extra toekennen aan het Vlaams Investeringsfonds voor persoonsgebonden aangelegenheden. Ik begrijp dus niet waar men gaat besparen. Hierover zal de minister tijdens haar besprekingen met de gemeenschappen en gewesten nog moeten praten.

Wij zien dus niet waar er juist wordt bespaard. Volgens de Raad van State is de bevoegdheid van de Koning om af te wijken van de 1,5 %-norm een duidelijke bevoegdheidsoverschrijding, waardoor het Parlement de regering carte blanche geeft.

Op de vraag wie zal instaan voor de financiering van een eventuele begrotingsoverschrijding als gevolg van die exogene factoren, hebben wij geen afdoend antwoord gekregen. Uitgaven moeten hoe dan ook gefinancierd worden. De minister beweert dat de middelen zullen komen uit het « globaal beheer », maar ook dit moet worden gefinancierd. Op het einde van het jaar zullen wij uiteindelijk wel een antwoord krijgen. De patiënten zullen betalen en ook de artsen zullen moeten inleveren om de 1,5 %-norm te bereiken.

Wij hebben gevraagd waarom de ziekenfondsen niet moeten inleveren en waarom de ziekenhuisdirecties niet worden verantwoordelijk gesteld. Iedereen weet immers dat ook de ziekenhuisdirecties mee verantwoordelijk zijn voor het feit dat de medische apparatuur moet opbrengen.

De achterstand in de betaling van de ligdagprijzen is trouwens een van de factoren die heeft geleid tot de overconsumptie, waarmee men nu wordt geconfronteerd.

De lineaire vermindering van de honoraria en forfaits met 2 à 3 % vinden wij evenmin onlogisch, want hiermee zet men het paritair beheer op de helling. Ook vinden wij het onrustwekkend dat de ziekteverzekering in 1997 afstevent op een bijkomend tekort van 30 miljard. Tevens verzetten wij ons tegen de bijdrage van 500 frank voor technische of medische prestaties, die de patiënt moet betalen in geval van opname in een ziekenhuis. Ook dit vinden wij onverantwoord.

Ik wil ten slotte even ingaan op bepaalde maatregelen die buiten het kader van de volmachtenbesluiten werden genomen. In het Belgisch Staatsblad van 19 maart 1997 werden twee koninklijke besluiten gepubliceerd waardoor bij een opname in een ziekenhuis de persoonlijke bijdrage voor de eerste dag met 1 100 frank wordt verhoogd, terwijl de terugbetaling met 450 frank wordt verlaagd. Dit geldt ook voor patiënten van wie de opname in een psychiatrische instelling meer dan vijf jaar duurt. Dit betekent dat het mogelijk is dat deze mensen maandelijks 5 000 tot 10 000 frank moeten inleveren, een meeruitgave die voor de meeste gezinnen ondraaglijk is. Hierdoor ontstaat bovendien het risico dat de maatschappelijke meerkost wordt afgewenteld op de OCMW's.

In verband met het belangrijke thema van de pensioenen benadruk ik nogmaals dat de vrouwen weer het slachtoffer zijn. Naakte cijfers tonen aan dat de vrouwen instaan voor 15,9 miljard van de 19,7 miljard die de besparingsoperatie moet opleveren. Deze inlevering is zeer indrukwekkend, te meer daar de vrouwen al de laagste pensioenen krijgen.

De VLD zal dit wetsontwerp uiteraard niet goedkeuren omdat het de burger opnieuw te zwaar belast. Ik verwijs ook nog eens naar de opmerking van de Raad van State, die zegt dat de volmachten niet dienen om in te grijpen in een rechtsgeding dat vrijwel zeker in het nadeel van de overheid zal uitdraaien. (Applaus.)

M. le président. ­ Plus personne ne demandant la parole, la discussion est close et nous passons à l'examen des articles auxquels des amendements ont été déposés.

Daar niemand meer het woord vraagt, is de bespreking gesloten en bespreken wij de artikelen waarbij amendementen werden ingediend.

L'article 5 est rédigé comme suit :

TITRE III. ­ Dispositions sociales

Chapitre Ier . ­ Réforme des pensions

Art. 5. § 1er . Est confirmé avec effet à la date de son entrée en vigueur :

Arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

§ 2. Le régime prévu dans l'article 13 du même arrêté royal du 23 décembre 1996 est également appliqué pour les cumuls qui surviennent à partir du 1er janvier 1987.

TITEL III. ­ Sociale bepalingen

Hoofdstuk I. ­ Hervorming van de pensioenen

Art. 5. § 1. Is bekrachtigd met uitwerking van de datum van zijn inwerkingtreding :

Koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

§ 2. De regeling voorzien in artikel 13 van hetzelfde koninklijk besluit van 23 december 1996 is eveneens van toepassing op de cumulaties die zich voordoen vanaf 1 januari 1987.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend amendement nr. 1 voor :

« In dit artikel § 1 doen vervallen. »

« Supprimer le § 1er de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend amendement nr. 2 voor :

« Paragraaf 1 van dit artikel aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in het koninklijk besluit de artikelen 9 en 11 geschrapt worden. »

« Compléter le § 1er de cet article par ce qui suit :

« étant entendu que les articles 9 et 11 du même arrêté sont abrogés. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

L'article 6 est rédigé comme suit :

Chapitre II. ­ Mesures budgétaires et diverses concernant la sécurité sociale des travailleurs

Section 1re . ­ Secteur soins de santé

Art. 6. Sont confirmés avec effet à la date de leur entrée en vigueur :

1º Arrêté royal du 10 décembre 1996 prolongeant la norme de croissance réelle maximale des dépenses pour le secteur des soins de santé, en exécution de l'article 10, 5º, de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

2º Arrêté royal du 12 décembre 1996 portant modification de l'article 37, § 5, de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, en application de l'article 3, § 1er , 1º et 4º, et § 2, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

3º Arrêté royal du 20 décembre 1996 portant mesures relatives à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, en application de l'article 14 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

4º Arrêté royal du 23 décembre 1996 relatif à des dispositions particulières pour assurer l'équilibre financier de l'assurance soins de santé, en application de l'article 3, § 1er , 1º et 4º, et § 2, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

5º Arrêté royal du 23 décembre 1996 portant des mesures générales, temporaires et conservatoires en matière de maîtrise des dépenses de soins de santé, en application de l'article 3, § 1er , 1º et 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

6º Arrêté royal du 30 décembre 1996 portant des mesures temporaires et conservatoires en matière de maîtrise des dépenses de soins de santé, concernant certains honoraires, prix et montants, en application de l'article 3, § 1er , 1º et 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

7º Arrêté royal du 30 décembre 1996 portant des mesures temporaires et conservatoires en matière de maîtrise des dépenses de soins de santé, pour certaines interventions forfaitaires de l'assurance, en application de l'article 3, § 1er , 1º et 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

8º Arrêté royal du 30 décembre 1996 portant, en ce qui concerne l'intervention personnelle des bénéficiaires, des mesures temporaires et conservatoires en matière de maîtrise des dépenses de soins de santé, en application de l'article 3, § 1er , 1º et 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Hoofdstuk II. ­ Begrotings- en diverse maatregelen betreffende de sociale zekerheid der werknemers

Afdeling 1. ­ Sector gezondheidszorgen

Art. 6. Zijn bekrachtigd met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding :

1º Koninklijk besluit van 10 december 1996 tot verlenging van de norm voor de maximale reële groei van de uitgaven in de sector gezondheidszorgen, in uitvoering van artikel 10, 5º, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

2º Koninklijk besluit van 12 december 1996 tot wijziging van artikel 37, § 5, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met toepassing van artikel 3, § 1, 1º en 4º, en § 2, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

3º Koninklijk besluit van 20 december 1996 houdende maatregelen met betrekking tot het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering met toepassing van artikel 14 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

4º Koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende bijzondere bepalingen voor het verzekeren van het financieel evenwicht van de verzekering voor geneeskundige verzorging, met toepassing van artikel 3, § 1, 1º en 4º, en § 2, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

5º Koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende algemene tijdelijke en bewarende maatregelen inzake beheersing van de uitgaven voor geneeskundige verzorging, met toepassing van artikel 3, § 1, 1º en 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

6º Koninklijk besluit van 30 december 1996 houdende tijdelijke en bewarende maatregelen inzake beheersing van de uitgaven voor geneeskundige verzorging, betreffende sommige honoraria, prijzen en bedragen, met toepassing van artikel 3, § 1, 1º en 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

7º Koninklijk besluit van 30 december 1996 houdende tijdelijke en bewarende maatregelen inzake beheersing van de uitgaven voor geneeskundige verzorging, voor sommige forfaitaire verzekeringstegemoetkomingen, met toepassing van artikel 3, § 1, 1º en 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

8º Koninklijk besluit van 30 december 1996 houdende tijdelijke en bewarende maatregelen inzake beheersing van de uitgaven voor geneeskundige verzorging, betreffende het persoonlijk aandeel voor de rechthebbenden, met toepassing van artikel 3, § 1, 1º en 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 3 voor :

« In dit artikel, het 1º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in het koninklijk besluit artikel 1, 2º, wordt geschrapt. »

« Compléter le 1º de cet article par ce qui suit :

« à l'exception de l'article 1er , 2º, qui est abrogé. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 4 voor :

« In dit artikel, het 2º doen vervallen. »

« Supprimer le 2º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 5 voor :

« In dit artikel, het 3º doen vervallen. »

« Supprimer le 3º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 6 voor :

« In dit artikel, het 4º doen vervallen. »

« Supprimer le 4º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 7 voor :

« In dit artikel, het 6º en het 7º doen vervallen. »

« Supprimer les 6º et 7º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 8 voor :

« In dit artikel, het 8º doen vervallen. »

« Supprimer le 8º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement nº 66 que voici :

« Au 2º de cet article, remplacer les mots « article 3, § 1er , 1º et 4º » par les mots « article 3, § 1er , 4º. »

« In het 2º van dit artikel, de woorden « artikel 3, § 1, 1º en 4º » vervangen door de woorden « artikel 3, § 1, 4º. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement nº 67 que voici :

« Compléter le 6º de cet article par ce qui suit :

« à l'exception de l'article 3, second alinéa qui est abrogé. »

« Het 6º van dit artikel aanvullen als volgt :

« , met uitzondering van artikel 3, tweede lid, dat wordt opgeheven. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement nº 68 que voici :

« Compléter le 7º de cet article par ce qui suit :

« moyennant les modifications suivantes :

1º à l'article 1er , deuxième alinéa, deuxième tiret : après les mots « article 4 », les mots « paragraphes 1er à 5 et 7 » sont insérés;

2º à l'article 2, les alinéas 2 et 3 sont abrogés. »

« Het 7º van dit artikel aanvullen als volgt :

« , mits de volgende wijzigingen worden aangebracht :

1º in artikel 1, tweede lid, tweede gedachtenstreep, worden de woorden « artikel 4 » vervangen door de woorden « artikel 4, lid 1 tot 5 en 7 »;

2º in artikel 2 worden het tweede en het derde lid opgeheven. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement nº 69 que voici :

« Compléter le 8º de cet article par ce qui suit :

« moyennant les modifications suivantes :

1º à l'article 1er , le second alinéa est abrogé;

2º à l'article 2, les alinéas 2 et 3 sont abrogés. »

« Het 8º van dit artikel aanvullen als volgt :

« , mits de volgende wijzigingen worden aangebracht :

1º in artikel 1 wordt het tweede lid opgeheven;

2º in artikel 2 worden het tweede en het derde lid opgeheven. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 7 est rédigé comme suit :

Section 2. ­ Secteur Assurance maladie-invalidité. ­ Indemnités

Art. 7. Est confirmé avec effet à la date de son entrée en vigueur :

Arrêté royal du 13 novembre 1996 modifiant la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, en application de l'article 3, 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Afdeling 2. ­ Sector Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. ­ Uitkeringen

Art. 7. Is bekrachtigd met uitwerking van de datum van zijn inwerkingtreding :

Koninklijk besluit van 13 november 1996 tot wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met toepassing van artikel 3, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen voor dit artikel te doen vervallen.

M. Coene et Mme Nelis proposent la suppression de cet article.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

L'article 8 est rédigé comme suit :

Section 3. ­ Accidents du travail

Art. 8. Est confirmé avec effet à la date de son entrée en vigueur :

Arrêté royal du 16 décembre 1996 modifiant la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail, en application de l'article 3, § 1er , 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Afdeling 3. ­ Arbeidsongevallen

Art. 8. Is bekrachtigd met uitwerking van de datum van zijn inwerkingtreding :

Koninklijk besluit van 16 december 1996 tot wijziging van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, met toepassing van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement nº 70 que voici :

« Compléter cet article par ce qui suit :

« à l'exception de l'article 1er qui est abrogé. »

« Dit artikel aanvullen als volgt :

« , met uitzondering van artikel 1, dat wordt opgeheven. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 9 est rédigé comme suit :

Section 4. ­ Assurance-chômage

Art. 9. Sont confirmés avec effet à la date de leur entrée en vigueur :

1º Arrêté royal du 19 novembre 1996 modifiant l'article 50 de la loi du 30 mars 1994 portant des dispositions sociales, et l'article 67 de la loi du 21 décembre 1994 portant des dispositions sociales, en application de l'article 3, § 1er , 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

2º Arrêté royal du 14 novembre 1996 modifiant l'article 7 de l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, en application de l'article 33, 2º, de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

3º Arrêté royal du 27 novembre 1996 instaurant une cotisation patronale particulière en vue de financer le régime du chômage temporaire et du complément d'ancienneté pour les chômeurs âgés, en application de l'article 3, § 1er , 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Afdeling 4. ­ Werkloosheidsverzekering

Art. 9. Zijn bekrachtigd met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding :

1º Koninklijk besluit van 19 november 1996 tot wijziging van artikel 50 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, en artikel 67 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen, met toepassing van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

2º Koninklijk besluit van 14 november 1996 tot wijziging van artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met toepassing van artikel 33, 2º, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

3º Koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, met toepassing van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 19 voor :

« In dit artikel, het 3º doen vervallen. »

« Supprimer le 3º de cet article. »

MM. Hazette et Destexhe proposent la suppression de cet article.

De heren Hazette en Destexhe stellen voor dit artikel te doen vervallen.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

Le vote sur les amendements est réservé.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement subsidiaire nº 9 que voici :

« Compléter le 3º de cet article par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : l'article 2, dernier alinéa, est complété par ce qui suit : « et en tout cas les petites et moyennes entreprises. »

« Het 3º van dit artikel aanvullen als volgt :

« mits de volgende wijziging wordt aangebracht : artikel 2, laatste lid wordt vervangen door wat volgt : De Koning kan de categorieën die Hij bepaalt, en in elk geval de kleine en middelgrote ondernemingen, geheel of gedeeltelijk aan het toepassingsgebied van dit besluit onttrekken. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 10 est rédigé comme suit :

Section 5. ­ Intervention en faveur des familles

Art. 10. Sont confirmés avec effet à la date de leur entrée en vigueur :

Arrêté royal du 10 décembre 1996 portant certaines mesures relatives aux prestations familiales, en exécution de l'article 3, § 1er , 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Afdeling 5. ­ Gezinstegemoetkomingen

Art. 10. Zijn bekrachtigd met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding :

Koninklijk besluit van 10 december 1996 houdende maatregelen betreffende de gezinsbijslag, ter uitvoering van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen voor dit artikel te doen vervallen.

Mme Nelis et M. Coene proposent la suppression de cet article.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

L'article 11 est rédigé comme suit :

Section 6. ­ Pensions

Art. 11. Sont confirmés avec effet à la date de leur entrée en vigueur :

1º Arrêté royal du 4 décembre 1996 portant des mesures en vue d'adapter la réglementation relative au financement de l'indexation des rentes du régime de la capitalisation, en application des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 4º, et § 2, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

2º Arrêté royal du 16 décembre 1996 modifiant la loi du 30 mars 1994 portant des dispositions sociales, en application des articles 15, 6º, et 49, de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions, et des articles 2, § 1er , et 3, § 1er , 4º, et § 2, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Afdeling 6. ­ Pensioenen

Art. 11. Zijn bekrachtigd met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding :

1º Koninklijk besluit van 4 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de aanpassing van de reglementering betreffende de financiering van de indexatie van de renten van het kapitalisatiestelsel, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 4º, en § 2, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

2º Koninklijk besluit van 16 december 1996 tot wijziging van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, met toepassing van de artikelen 15, 6º, en 49, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 4º, en § 2, van de wet 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend amendement nr. 11 voor :

« In dit artikel, het 2º doen vervallen. »

« Supprimer le 2º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend amendement nr. 12 voor :

« In dit artikel het 2º aanvullen als volgt :

« met dien verstande dat in artikel 1 en artikel 68, § 1, b), wordt aangevuld met de woorden « met uitzondering van de pensioenen van de magistraten. »

« Compléter le 2º de cet article par ce qui suit :

« étant entendu que l'article 1er et l'article 68, § 1er , b), sont complétés par les mots « à l'exception des pensions de magistrats. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

MM. Hazette et Destexhe proposent la suppression de cet article.

De heren Hazette en Destexhe stellen voor dit artikel te doen vervallen.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

MM. Hazette et Destexhe proposent l'amendement subsidiaire nº 74 que voici :

« Compléter le 2º de cet article par ce qui suit :

« moyennant la modification suivante : à l'article 1er remplaçant l'article 68 de la loi du 30 mars 1994, au paragraphe 4, deuxième alinéa, premier tiret de l'article 68ter, les mots « sans qu'elle soit redevable d'intérêts de retard » sont remplacés par les mots « ; elle est alors redevable d'intérêts de retard envers le bénéficiaire au taux légal, commençant à courir à partir du premier jour du mois qui suit l'expiration du délai de six mois. »

« Het punt 2º van dit artikel aanvullen als volgt :

« , mits de volgende wijziging wordt aangebracht : in artikel 1, dat artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 vervangt, worden in artikel 68ter, § 4, tweede lid, eerste gedachtenstreep, de woorden « zonder dat hierop verwijlinteresten verschuldigd zijn » vervangen door de woorden « ; in dat geval heeft de begunstigde recht op tegen de wettelijke rentevoet berekende verwijlinteresten, te rekenen van de eerste dag van de maand na afloop van de termijn van zes maanden. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

MM. Hazette et Hatry proposent un deuxième amendement subsidiaire nº 78 rédigé comme suit :

« Compléter le 2º de cet article par les mots :

« à l'exception de l'article 2 dudit arrêté. »

« Het 2º van dit artikel aanvullen met de woorden :

« met uitzondering van artikel 2 van het genoemde besluit. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

MM. Hatry et Hazette proposent un troisième amendement subsidiaire nº 79 rédigé comme suit :

« Compléter le 2º de cet article par ce qui suit :

« Dans les modifications apportées par l'article 1er dudit arrêté remplaçant l'article 68 de la loi du 30 mars 1994 :

1º À l'article 68ter, § 3, alinéa 1er , les mots « lettre ordinaire » sont remplacés par les mots « lettre recommandée à la poste »;

2º À l'article 68ter, § 3, alinéa 1er , les mots « dans son mode de calcul », sont remplacés par les mots « de son mode de calcul et des éléments de celui-ci »;

3º L'article 68ter, § 3, alinéa 2 est complété par la disposition suivante : « Ce délai ne commence à courir que si la communication visée à l'alinéa 1er mentionne le délai de recours et la juridiction compétente. »

« Het 2º van dit artikel aanvullen als volgt :

« In artikel 1 van bovenvermeld besluit, dat artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 vervangt, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In artikel 68ter, § 3, eerste lid, worden de woorden « gewone brief » vervangen door de woorden « ter post aangetekende brief »;

2º In artikel 68ter, § 3, eerste lid, worden de woorden « de berekeningswijze ervan » aangevuld met de woorden « alsook de bestanddelen van die berekening »;

3º Artikel 68ter, § 3, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Deze termijn begint pas te lopen indien de in het eerste lid bedoelde mededeling vermeldt binnen welke termijn beroep kan worden ingesteld en welke rechtsmacht bevoegd is. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 12 est rédigé comme suit :

Art. 12. Les retenues qui, en application de l'article 68 de la loi du 30 mars 1994 portant des dispositions sociales, tel qu'il était libellé avant son remplacement par l'article 1er de l'arrêté royal du 16 décembre 1996, visé à l'article 11, 2º, de la présente loi, et de l'arrêté royal du 28 octobre 1994 portant exécution de l'article 68 de la loi du 30 mars 1994 portant des dispositions sociales, ont été effectuées entre le 1er janvier 1995 et le 10 août 1996 inclus sur les pensions payées pendant la période précitée, ont été valablement opérées dans la mesure où les montants des retenues effectuées sont conformes aux dispositions de l'article 1er de l'arrêté royal du 16 décembre 1996 précité. Il en est de même pour les retenues qui seront effectuées sur des arriérés de pensions qui se rapportent à la période définie ci-avant.

Par dérogation à l'alinéa 1er , le montant de la rente fictive calculée conformément à l'article 68, § 2, alinéa 3, de la loi du 30 mars 1994 précitée, tel que remplacé par l'article 1er de l'arrêté royal du 16 décembre 1996 précité, est, pour la période comprise entre le 1er janvier 1995 et le 30 juin 1995 inclus, rattaché à l'indice-pivot qui, à la date du paiement du capital, était utilisé pour l'indexation de la pension et est lié aux fluctuations ultérieures de l'indice des prix à la consommation conformément aux dispositions de l'article 68, § 2, alinéa 5, de la loi du 30 mars 1994 précitée, tel que remplacé par l'article 1er de l'arrêté royal du 16 décembre 1996 précité.

Art. 12. De afhoudingen die, met toepassing van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zoals het luidde vóór zijn vervanging door artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1996, bedoeld in artikel 11, 2º, van deze wet, en van het koninklijk besluit van 28 oktober 1994 tot uitvoering van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, vanaf 1 januari 1995 tot en met 10 augustus 1996 werden verricht op de pensioenen die betaald werden tijdens voormelde periode, zijn op geldige wijze verricht, in de mate waarin de bedragen van de verrichte afhoudingen overeenkomen met de bepalingen van artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit van 16 december 1996. Hetzelfde geldt voor de afhoudingen die zullen verricht worden op pensioenachterstallen die betrekking hebben op de hiervoor bepaalde periode.

In afwijking van het eerste lid wordt het bedrag van de fictieve rente, berekend overeenkomstig artikel 68, § 2, derde lid, van voormelde wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zoals vervangen door artikel 1 van het voormeld koninklijk besluit van 16 december 1996, voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 30 juni 1995, verbonden aan de spilindex die op de datum van de betaling van het kapitaal gebruikt werd voor de indexering van het pensioen, en wordt het aan de latere schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen gekoppeld overeenkomstig de bepalingen van artikel 68, § 2, vijfde lid, van voormelde wet van 30 maart 1994, zoals vervangen door artikel 1 van voormeld koninklijk besluit van 16 december 1996.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen voor dit artikel te doen vervallen.

Mme Nelis et M. Coene proposent la suppression de cet article.

MM. Hazette et Hatry proposent également la suppression de cet article.

De heren Hazette en Hatry stellen eveneens voor dit artikel te doen vervallen.

De stemming over de amendementen worden aangehouden.

Le vote sur les amendements est réservé.

L'article 13 est rédigé comme suit :

Art. 13. À l'article 68 de la loi du 30 mars 1994 portant des dispositions sociales, tel que remplacé par l'arrêté royal du 16 décembre 1996, visé à l'article 11, 2º, de la présente loi, sont apportées les modifications suivantes :

1º dans le § 2, alinéa 3, les mots « Si au moment du paiement du capital, la pension n'a pas encore pris cours, l'âge de l'intéressé au jour du paiement du capital est, pour la conversion, remplacé par l'âge au moment de la prise en cours de la pension. » sont supprimés;

2º il est ajouté un § 9, libellé comme suit :

« § 9. La retenue à effectuer en application du § 4 qui correspond à des rentes fictives qui affèrent à des pensions ou des avantages complémentaires payés avant le 1er janvier 1997 sous la forme d'un capital n'est plus opérée :

­ à partir du 1er juillet 1997, pour ce qui concerne les capitaux payés, si la pension a pris cours avant le 1er juillet 1981 ou à partir du 1er juillet de l'année qui suit le quinzième anniversaire de la date de prise de cours de la pension si celle-ci a pris cours après le paiement du capital;

­ pour ce qui concerne les capitaux payés à partir du 1er juillet 1981, soit à partir du 1er juillet de l'année qui suit le quinzième anniversaire du paiement du capital si la pension est déjà en cours au moment du paiement du capital, soit à partir du 1er juillet de l'année qui suit le quinzième anniversaire de la date de prise de cours de la pension si celle-ci a pris cours après le paiement du capital. »

Art. 13. Aan artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zoals vervangen door het koninklijk besluit van 16 december 1996, bedoeld in artikel 11, 2º, van deze wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 2, derde lid, worden de woorden « Wanneer het pensioen op het ogenblik van de betaling nog niet is ingegaan wordt de leeftijd van de betrokkene op het ogenblik van de betaling van het kapitaal voor de omzetting vervangen door de leeftijd op het ogenblik van de ingang van het pensioen. » geschrapt;

2º een § 9, luidend als volgt, wordt toegevoegd :

« § 9. De met toepassing van § 4 uit te voeren afhouding, die overeenstemt met fictieve renten die beantwoorden aan vóór 1 januari 1997 in de vorm van een kapitaal uitbetaalde pensioenen of aanvullende voordelen, wordt niet meer uitgevoerd :

­ vanaf 1 juli 1997, op de vóór 1 juli 1981 uitbetaalde kapitalen, indien het pensioen is ingegaan vóór 1 juli 1981 of vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de ingangsdatum van het pensioen, als dit is ingegaan na de uitbetaling van het kapitaal;

­ op de vanaf 1 juli 1981 uitbetaalde kapitalen, hetzij vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de uitbetaling van het kapitaal, indien het pensioen reeds ingegaan is op het ogenblik van de uitbetaling van het kapitaal, hetzij vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op de vijftiende verjaardag van de ingangsdatum van het pensioen, als dit is ingegaan na de uitbetaling van het kapitaal. »

MM. Hazette et Destexhe proposent la suppression de cet article.

De heren Hazette en Destexhe stellen voor dit artikel te doen vervallen.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 14 est rédigé comme suit :

Art. 14. Les dispositions de l'article 68, § 6, 9º, et de l'article 68quinquies , § 5, de la loi du 30 mars 1994, portant des dispositions sociales, tels que modifiés par l'arrêté royal du 16 décembre 1996, visé à l'article 11, 2º, de la présente loi, sont également applicables pour la période comprise entre le 1er janvier 1995 et le 31 décembre 1996 inclus.

Art. 14. De bepalingen van artikel 68, § 6, 9º, en van artikel 68quinquies , § 5, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, bedoeld in artikel 11, 2º, van deze wet, zijn eveneens van toepassing voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.

MM. Hazette et Destexhe proposent la suppression de cet article.

De heren Hazette en Destexhe stellen voor dit artikel te doen vervallen.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 15 est rédigé comme suit :

Section 7. ­ Mesures diverses relatives aux recettes de l'Office nationale de sécurité sociale

Art. 15. Sont confirmés avec effet à la date de leur entrée en vigueur :

1º Arrêté royal du 13 novembre 1996 portant affectation de l'accroissement des réserves de répartition durant l'année 1995 à la gestion financière globale en application de l'article 9, alinéa 2, de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions.

2º Arrêté royal du 23 décembre 1996 portant des mesures en vue de l'instauration d'une cotisation de solidarité pour l'occupation d'étudiants non assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs salariés, en application de l'article 3, § 1er , 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

3º Arrêté royal du 20 décembre 1996 portant des mesures en vue de l'instauration d'une cotisation de solidarité pour l'utilisation personnelle d'un véhicule mis à la disposition par l'employeur, en application de l'article 3, § 1er , 4º, de la loi du 26 juillet 1996 visant à réaliser les conditions budgétaires de la participation de la Belgique à l'Union économique et monétaire européenne.

Afdeling 7. ­ Diverse maatregelen betreffende de ontvangsten van de Rijksdienst voor sociale zekerheid

Art. 15. Zijn bekrachtigd met uitwerking van de datum van hun inwerkingtreding :

1º Koninklijk besluit van 13 november 1996 tot toewijzing van de toename van de repartitiereserves gedurende het jaar 1995 aan het globaal financieel beheer met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

2º Koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid der werknemers, met toepassing van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

3º Koninklijk besluit van 20 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage voor het persoonlijk gebruik van een voertuig ter beschikking gesteld door de werkgever, met toepassing van artikel 3, § 1, 4º, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

De heer Coene en mevrouw Nelis stellen volgend amendement nr. 14 voor :

« In dit artikel, het 2º doen vervallen. »

« Supprimer le 2º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Mevrouw Nelis en de heer Coene stellen volgend amendement nr. 15 voor :

« In dit artikel, het 3º doen vervallen. »

« Supprimer le 3º de cet article. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

Bespreking van het verslag

uitgebracht namens de commissie

voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden

Discussion du rapport

fait au nom de la commission

de l'Intérieur et des Affaires administratives

De voorzitter. ­ Wij bespreken nu het verslag uitgebracht namens de commissie voor de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden betreffende het artikel 3, 5º.

Nous abordons la discussion du rapport fait au nom de la commission de l'Intérieur et des Affaires administratives au sujet de l'article 3, 5º.

Mevrouw Van der Wildt, rapporteur, verwijst naar haar verslag.

Daar niemand het woord vraagt, is de bespreking gesloten.

Personne ne demandant la parole, la discussion est close.

Overigens deel ik mee dat mevrouw Nelis en de heer Coene volgend amendement nr. 77 voorstellen :

« Het opschrift aanvullen als volgt :

« en houdende andere bepalingen inzake pensioenen. »

« Compléter l'intitulé par ce qui suit :

« et portant d'autres dispositions en matière de pensions. »

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

Le vote sur l'amendement est réservé.

De aangehouden stemmingen en de stemming over het geheel van het wetsontwerp hebben later plaats.

Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble du projet de loi.