1-113

1-113

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU MERCREDI 4 JUIN 1997

VERGADERINGEN VAN WOENSDAG 4 JUNI 1997

(Vervolg-Suite)

WERKLOOSHEID EN MAATSCHAPPELIJKE UITSLUITING

Voortzetting van het debat

CHÔMAGE ET EXCLUSION SOCIALE

Continuation du débat

De voorzitter. ­ Wij hervatten ons debat over de werkloosheid en de maatschappelijke uitsluiting.

Nous reprenons le débat sur le chômage et sur l'exclusion sociale.

Het woord is aan de voorzitter van de commissie.

Mevrouw Maximus (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, zoals gepland hebben wij in de commissievergadering, die jammer genoeg veel te kort was, gepoogd om na de studies die werden gemaakt tot een neerslag te komen van wat de verschillende senatoren hier naar voren hebben gebracht. Wij zullen proberen daaruit zoveel mogelijk punten van consensus te halen en wij zullen ook trachten bijzondere aandacht te schenken aan de punten waarover geen consensus bestaat of waarbij verschillende accenten worden gelegd.

Zoals daarnet op de persconferentie reeds werd gezegd, is het werk zeker niet af. Integendeel, het eigenlijke werk moet nog beginnen. In een latere fase moeten wij vooral oplossingen zoeken voor de resterende knelpunten.

In onze commissievergadering van daarnet hebben wij gesteld dat België een relatief laag armoedepeil kent. Dit danken wij vooral aan de goed uitgebouwde sociale zekerheid. Nochtans is het ons niet in de eerste plaats om de financiële armoede te doen. Daarvoor hebben wij wettelijke instrumenten. Onze studie heeft vooral de maatschappelijke uitsluiting tot voorwerp. Hoewel wij goede resultaten boeken inzake armoedebestrijding, kennen wij een hoge graad van langdurige werkloosheid, in het bijzonder in de groep van de ongeschoolde en laaggeschoolde werknemers. Voor deze categorie van mensen dreigt uitsluiting, waarna zij het contact met de maatschappij verliezen.

Wij hebben vastgesteld dat, in vergelijking met de ons omringende landen, in België de afhankelijkheid van uitkeringen en de langdurige inactiviteitsgraad uitzonderlijk hoog liggen. Daarom pleiten wij ervoor om ook in de toekomst een leefbare en degelijke sociale zekerheid te vrijwaren. De kostprijs van het Belgische stelsel van werkloosheidsuitkeringen ligt op het internationaal gemiddelde, maar inzake de financiering onderscheidt ons stelsel zich door het feit dat deze financiering vrijwel volledig op arbeid in loondienst wordt afgewenteld. Dit schept alleszins een probleem.

Het uitkeringsniveau ligt enerzijds relatief laag, maar anderzijds is het recht op uitkeringen in principe onbeperkt in de tijd.

We hebben ons bijzonder gebogen over artikel 80, dat het mogelijk maakt mensen uit de werkloosheidsverzekering te stoten omwille van andere redenen dan deze die aan de basis liggen van dit artikel. Dit had immers tot doel een oneigenlijk gebruik van de werkloosheidsvergoedingen te sanctioneren. Vaak worden mensen nu uitgesloten om andere redenen, zoals het zoekgedrag, dat alleszins een slecht criterium is om uit te maken of een uitkering al dan niet terecht wordt toegekend. Wij verwijzen hier naar de studies van deskundigen uit de menswetenschappen.

De praktijk wijst uit dat artikel 80 discriminerend werkt voor vrouwen en indruist tegen de logica van het verzekeringsbeginsel aangezien de uitkeringen afhankelijk zijn van wijzigingen in inkomen en/of gezinssituatie. Bijgevolg zijn wij van oordeel dat, uitgaande van ervaringen in een aantal Europese landen, een verhoging van de activiteitsgraad niet noodzakelijk een keuze impliceert die leidt tot de verhoging van het armoedepeil. Daarom vragen wij dat het werkgelegenheidsprobleem bovenaan de agenda wordt geplaatst zowel van internationale als van nationale instellingen.

Het is voor ons duidelijk dat werk verschaffen de beste maatregel is om sociale uitsluiting tegen te gaan. Op internationaal vlak moet het vernieuwd Europees sociaal handvest door een zo groot mogelijk aantal Europese landen worden ondertekend en worden toegepast om als hefboom te kunnen dienen. Door de verhoging van lonen en door de verbetering van werkvoorwaarden in de andere Europese landen moet de balans in evenwicht worden gebracht. Het concurrentievermogen mag geen voorwendsel zijn voor sociale dumping.

Wij herhalen ons verzoek om in Amsterdam tijdens de topconferentie van de staats- en regeringsleiders van de Europese Unie op 16 en 17 juni, tastbare resultaten te boeken inzake gemeenschappelijk werkgelegenheidsbeleid.

Wij vragen op nationaal vlak een structureel beleid te voeren dat erop gericht is werkgelegenheid te creëren. Wij geven hiervoor een aantal hefbomen aan. De eerste betreft een substantiële verlaging van de loonkosten en de compensatie van de gederfde inkomsten door een alternatieve financiering van de sociale zekerheid. Hierover kan echter door de verschillende partijen geen akkoord worden bereikt. Over een verder doorgedreven arbeidsherverdeling op vrijwillige basis, onder verschillende vormen en rekening houdend met de behoeften van de individuen, de gezinnen en de bedrijven, kon wel een akkoord worden bereikt. Men is het er echter nog niet over eens of dit per bedrijf of per sector moet gebeuren. Verdere discussie hierover is noodzakelijk.

Over het feit dat specifieke maatregelen moeten worden genomen ten gunste van laaggeschoolden is men het wel volkomen eens. Wij stellen immers vast dat laaggeschoolden als eerste het slachtoffer worden van uitsluiting. Wij gaan ook akkoord met het voorstel om de intermediaire economie verder uit te bouwen, want zoals deskundigen gisteren hebben uitgelegd, beschikken wij op dat vlak over een hele reeks tewerkstellingsmogelijkheden die nog niet werden benut. Wij vragen dat in overleg met de gewesten een adequaat systeem van trajectbegeleiding van werklozen wordt uitgebouwd, daar wij vaststellen dat mensen nu te lang werkloos blijven en daardoor niet meer aan de bak kunnen komen. Deze snelle en adequate trajectbegeleiding moet dus voorkomen dat mensen in de werkloosheid tuimelen.

Vanmorgen hadden wij in dit halfrond een eerste belangrijke ontmoeting met de sociale partners. Wij hebben daarbij vastgesteld dat iedereen het eens is over de noodzaak van een sociaal contract en dat men de mening toegedaan is dat het sociaal overleg de basis moet blijven voor de ontwikkeling van België. Wij dringen er bijgevolg op aan dat alles in het werk wordt gesteld om het overleg over dat sociaal contract tussen de sociale partners en de politieke wereld, terug op gang te brengen.

Wij hebben deze twee dagen kunnen vaststellen dat, ondanks alle maatregelen die in België al werden getroffen, er nog altijd een ongelijke behandeling is van mannen en vrouwen. Die ongelijkheid moet op alle gebieden worden weggewerkt.

Ik ben er mij van bewust dat onze commissie nog maar een beperkt verlanglijstje heeft opgesteld. Dat mag ons echter niet ontmoedigen. Wij hebben immers van meet af aan vastgesteld dat ons werk niet af is. Wij hebben, uitgaande van het rapport, een status questionis gemaakt. Wij hebben dat rapport getoetst aan de conclusies van verschillende experts en van de sociale partners en wij zullen het zo dadelijk ook toetsen aan het standpunt van onze regering. Ons lijstje is niet af omdat het de bedoeling is verder te praten over al wat naar voren is gebracht door de diverse instanties en partijen die hier vertegenwoordigd zijn. Wij hopen zo een document te kunnen opstellen dat een eindconclusie van anderhalf jaar werk inhoudt.

Mijnheer de voorzitter, ik meen dat ik mijn plicht heb gedaan. Wij hebben in de commissie afgesproken vandaag nog wel te luisteren naar de regering, maar geen debat meer te houden of replieken te aanhoren, zoals aanvankelijk werd gepland. Het is de bedoeling de verschillende ideeën in de commissie verder uit te werken. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Smet.

Mevrouw Smet, minister van Tewerkstelling en Arbeid, belast met het Beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. ­ Mijnheer de voorzitter, sta mij toe eerst en vooral de leden van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden en al degenen die betrokken waren bij de voorbereiding van de werkzaamheden gedurende deze twee dagen, te feliciteren en te danken. Ik heb daarvoor twee redenen.

Ten eerste het thema werkloosheid en maatschappelijke uitsluiting is een van de meest brandende en fundamentele thema's van de sociale politiek in België.

Ten tweede ben ik van mening dat er ter voorbereiding van deze tweedaagse bespreking een uitstekend document werd opgemaakt. Ik las in de pers dat de senatoren niet zo talrijk aanwezig waren, maar het totaal aantal senatoren is natuurlijk fel afgeslankt. De aanwezigheid en de deelneming aan de discussie was wel degelijke bevredigend. Ik wens hen daarvoor te feliciteren.

In het bijzonder dank ik de voorzitter van de commissie, mevrouw Maximus, en mevrouw Cantillon, rapporteur, die de bezielsters waren van dit debat.

Het verbaast mij dan ook niet dat men het moeilijk eens kan worden. Binnen de regering zijn we wel verplicht om tot eensgezindheid te komen. Wij kunnen de zaken niet steeds verder uitdiepen en uitstellen. De leden van de commissie beseffen waarschijnlijk wel dat de problematiek zeer complex is en dat moeilijk tot een standpunt kan worden gekomen waar iedereen achter staat. Iedereen is het in grote lijnen wel eens, maar wanneer technische oplossingen moeten worden gevonden botst men, of men dit wil of niet, op verschillende opvattingen. Dat kan gaan over de snelheid waarmee men sommige maatregelen wil realiseren of over de bereidheid om financiële middelen vrij te maken en dan bepaalde bestaande voordelen en zekerheden te laten wegvallen. Over dergelijke punten verschilt men van mening.

Graag wil ik het regeringsbeleid verduidelijken en antwoorden op een aantal vragen die zijn gesteld. Het was een goed idee om professoren uit het buitenland voor dit debat uit te nodigen en zo verschillende visies uit Europa en de Verenigde Staten, de twee continenten waarmee we het meest verbonden zijn, te laten horen.

Ik meen dat weinigen onder ons er voorstander van zijn om het VS-model naar België over te hevelen. De meesten onder ons zijn het erover eens dat het Europees model, dat misschien moet worden gecorrigeerd en aangepast, voor ons het beste is. Het VS-model zou trouwens niet passen in onze sociale omgeving.

Ik verwijs in dit verband naar de kunstmatig zwakke positie van de vakbonden in de Verenigde Staten. Een drietal weken geleden ben ik in de Verenigde Staten geweest en tijdens een gesprek met de verantwoordelijke voor het overleg tussen de vakbonden heb ik vernomen, dat de vakbonden in de Verenigde Staten zeer zwak staan. Wij leven in een totaal verschillende omgeving. In de Verenigde Staten is er geen sociaal overleg. Bovendien is er een zeer passieve overheid die alles overlaat aan marktmechanismen. Wanneer men achter de façade van de hoge jobcreatie en de lage werkloosheid kijkt, stelt men vast dat het VS-model minder performant is dan vaak wordt voorgehouden. De hoge jobcreatie, vooral die in de dienstensector, is voor een groot deel te wijten aan de grotere demografische en economische groei in de Verenigde Staten. Bovendien is de jobcreatie er in verhouding tot de bestaande werkgelegenheid niet of nauwelijks beter dan in Nederland of in Duitsland.

Ook culturele oorzaken liggen aan de basis van de veel hogere activiteitsgraad. Die komt bij velen voort uit financiële noden die ontstaan bij gebrek aan een sociale zekerheid. Tevens wordt zij verbloemd door het feit dat twee of drie procent van de mannelijke beroepsbevolking, dit is tienmaal meer dan in België, in de gevangenis verblijft. Sinds 1979 zijn alleen de lonen van de tien procent topverdieners gestegen. De rest heeft moeten inleveren: 25 % van de blanken, 38 % van de zwarten en 47 % van de hispanics werken voor lonen die hen niet boven de armoedegrens tillen. De langdurige werkloosheid is veel lager, maar iedereen die langer dan 26 weken werkloos is verdwijnt uit de cijfers. Die krijgt geen uitkering meer, evenmin als de meer dan de 600 000 daklozen. Als men een vergelijking maakt, moet men alle factoren in rekening brengen.

Ons sociaal model is natuurlijk ook niet volmaakt. Er zijn te veel werklozen, zeker te veel langdurig werklozen. Dit blijkt ook uit de analyse van de werkloosheid. Wij moeten dus op een aantal punten verbeteringen aanbrengen.

Ik zal nu dieper ingaan op het regeringsbeleid inzake werkgelegenheid enerzijds en de problematiek van de werkloosheid anderzijds.

Wat de werkgelegenheid betreft volgt de regering twee grote lijnen.

Ten eerste willen wij het economisch draagvlak versterken, bijvoorbeeld door de BTW in de bouwsector te verminderen en nemen wij een aantal maatregelen om de economie beter te doen draaien.

Ten tweede willen wij de tewerkstelling verbeteren door het nemen van begeleidingsmaatregelen ten einde de toename van de werkgelegenheid die voortvloeit uit de economische groei, zo hoog mogelijk op te voeren.

De maatregelen die in dit kader werden genomen, zijn geconcentreerd rond vijf clusters: vermindering van de arbeidskost door loonmatiging en vermindering van patronale bijdragen voor de sociale zekerheid; herverdeling van de arbeid over een groter aantal personen; maatregelen ter bevordering van de inschakeling van de doelgroepen, bijvoorbeeld de laaggeschoolden; ontwikkeling van nieuwe arbeidsmarkten die tegemoetkomen aan nieuwe of niet-ingevulde noden in de maatschappij en ten slotte de vorming van werknemers. Dit punt behoort grotendeels tot de bevoegdheid van de regio's.

Ik zal deze hoofdassen kort toelichten.

La réduction du coût salarial est un axe prioritaire car la relation entre le coût du travail et celui des autres facteurs de production est primordiale dans la détermination du caractère intensif de la croissance de l'emploi.

Les autorités utilisent les deux possibilités dont elles disposent pour influencer les coûts salariaux. Il s'agit tout d'abord de la modération salariale, et, ensuite, de la réduction des charges sociales, laquelle se chiffre cette année à environ 60 milliards, grâce aux mesures spécifiques et générales qui ont été prises.

En outre, le gouvernement s'est engagé, via une réduction supplémentaire des cotisations patronales de sécurité sociale jusqu'à l'an 2000, à ramener ces cotisations au niveau en vigueur chez nos principaux partenaires commerciaux. Sur ce point, je rencontre l'une de vos préoccupations. Mais des efforts importants seront nécessaires pour atteindre cet objectif, car il nous reste peu de temps.

Le gouvernement est convaincu qu'un financement alternatif s'impose pour compenser le coût de cette réduction des cotisations, lequel n'est pas entièrement couvert par la création d'emplois supplémentaires. Jusqu'à présent, le type de financement alternatif auquel nous avons eu recours est principalement la fiscalité indirecte, c'est-à-dire la T.V.A., les accises, etc. Les moyens dégagés grâce à une augmentation de ces taxes ont été consacrés au financement de la sécurité sociale et ont permis de faire face à la diminution des cotisations accordée aux entreprises.

Si on veut encore accentuer cette diminution, il convient soit de limiter les dépenses de la sécurité sociale ­ à cet égard, certaines mesures ont été prises parfois contre votre gré; je pense notamment, madame Delcourt, au système du travail à temps partiel involontaire ­ soit de rechercher de l'argent frais pour financer le système.

M. Hazette (PRL-FDF). ­ Il y a une troisième voie. Si pendant une période de transition, l'État pouvait réaliser un certain nombre de biens dont il est encore propriétaire, il se donnerait les moyens de passer de l'économie actuelle à une économie plus dynamique avec des charges sociales allégées dont les compensations seraient apportées par ces réalisations. Il me semble que cette voie mérite d'être explorée.

Mme Smet, ministre de l'Emploi et du Travail, chargée de la Politique d'égalité des chances entre hommes et femmes. ­ Comme vous le savez, l'État s'est déjà dessaisi d'un certain nombre de domaines, mais on a dû utiliser l'argent récolté pour diminuer notre dette.

M. Hazette (PRL-FDF). ­ Il reste encore des bâtiments à vendre.

Mme Smet, ministre de l'Emploi et du Travail, chargée de la Politique d'égalité des chances entre hommes et femmes. ­ Peut-être qu'à l'avenir, si on réalise d'autres biens, on pourrait utiliser cet argent pour financer une partie de la sécurité sociale. Toutefois, n'oubliez pas que réaliser des biens n'apporte un avantage que pendant un an. Ce n'est pas structurel. Il est important de le souligner. Cela signifie que, dès l'année suivante, il faut de nouveau rechercher de l'argent frais.

Cela dit, grâce à la modération salariale et au fait que nous avons financé, par le biais de la fiscalité, 60 milliards de réduction de cotisations patronales, les résultats ont été positifs. Notre croissance économique est beaucoup plus favorable actuellement à la création d'emplois. Au cours de ces deux dernières années, le volume de travail est resté stable avec une croissance économique moyenne de 1,7 %. Au début des années 90, une telle croissance se traduisait encore par une diminution du volume de travail de 0,5 % l'an. Aujourd'hui elle est stable, cela veut dire que notre croissance économique est devenue plus intensive en emplois.

Pour exprimer cette idée plus simplement encore, je citerai M. Karl Boon, président de la F.E.B., dont voici les propos: « Grâce au récent blocage des salaires, 65 000 emplois supplémentaires ont pu être créés ces trois dernières années. Il est très difficile de persuader la population de cela, mais c'est un fait. »

Het tweede onderdeel van mijn uiteenzetting betreft de herverdeling van de arbeid en de versoepeling van de arbeidsmarkt. In andere landen noemt men de herverdeling van de arbeid ook flexibiliteit, maar in ons land wordt het begrip « flexibiliteit » steeds gedefinieerd als versoepeling van de arbeidsmarkt volgens de wensen van de ondernemingen.

De regering heeft in dit verband een reeks maatregelen genomen. De programmawet die in de Kamer zal worden ingediend en die de Senaat misschien zal evoceren, bevestigt de mogelijkheid tot opeenvolgende contracten van bepaalde duur. Deze regeling zal niet meer gelden voor een periode van twee of drie jaar, maar zal een structureel systeem worden.

Andere maatregelen betreffen de versoepeling van de regeling inzake opzeggingstermijnen voor de hogere bedienden, het vergemakkelijken van de invoering van de arbeidsduur op jaarbasis voor de KMO's en voor de grote ondernemingen. De procedures voor het beroep doen op uitzendarbeid werden versoepeld en de deeltijdse arbeid werd aantrekkelijker gemaakt. Hieraan zullen echter nog verbeteringen worden aangebracht.

Dit toont aan dat wij zijn ingegaan op de vraag naar flexibiliteit. Ik vestig er bovendien de aandacht op dat er op het ogenblik nog weinig vragen van de werkgevers ter tafel liggen.

Toch zijn wij ook tegemoetgekomen aan de vragen van de werknemers, onder meer met betrekking tot het verdelen van de arbeid.

Steeds wordt de vergelijking gemaakt met Nederland, maar ik wijs erop dat het arbeidsvolume in ons land proportioneel groter is dan in Nederland. In ons land worden er in totaal meer arbeidsuren gepresteerd. In Nederland wordt dit lager arbeidsvolume echter gepresteerd door meer werknemers, die gemiddeld minder uren werken. Daarom is er in Nederland minder werkloosheid. Als in Nederland 35 % van de werknemers deeltijds werkt, waaronder sommigen slechts zeven tot acht uur per week, tegenover 14 % in ons land, die volgens de reglementering niet minder dan een derde van de voltijdse arbeid mag werken, dan is het logisch dat in Nederland meer mensen worden tewerkgesteld dan in ons land. Dit vormt het bewijs dat arbeidsherverdeling tewerkstelling oplevert.

Mme Delcourt-Pêtre (PSC). ­ Madame la ministre, une telle solution risquerait de précariser les femmes, parce que c'est essentiellement de l'emploi de celles-ci qu'il est question, de la répartition du travail entre elles. En diminuant l'emploi à temps partiel pour en faire un travail à faible temps partiel, nous nous engagerions alors dans une voie de précarisation. Il convient, selon moi, d'être extrêmement prudent dans ce domaine.

Mme Smet, ministre de l'Emploi et du Travail, chargée de la Politique d'égalité des chances entre hommes et femmes. ­ Je suis d'accord avec vous. Je ne demande pas que l'on en vienne à des emplois à tiers temps. Je souhaite simplement que subsiste la possibilité de travail à mi-temps, car il répond à de nombreuses demandes, de la part des femmes principalement. Vous me dites qu'il s'agit d'une répartition entre les femmes, c'est exact. En effet, peu d'hommes sont intéressés pour le travail à temps partiel, sauf peut-être les jeunes chez lesquels on remarque une certaine évolution à cet égard.

Quelles sont les raisons de cet état de chose? C'est une tradition. D'une part, les femmes choisissent de rester à la maison pour éduquer les enfants et s'occuper du ménage; d'autre part, en général, le gain de l'homme au sein du ménage est plus important que celui de la femme. Ce sont deux raisons importantes qui justifient le choix que nous constatons. La situation évoluera, mais lentement.

Mme Delcourt-Pêtre (PSC). ­ Cela peut également changer si l'on stimule d'autres formules. En effet, si le gouvernement se limite aux solutions que vous préconisez, il est évident que la situation ne changera pas de sitôt.

Mme Dardenne (Écolo). ­ Je souhaite intervenir dans le même ordre d'idée que Mme Delcourt.

Vous dites, madame la ministre, qu'il s'agit d'un choix des femmes. Selon moi, c'est rarement un choix. Il semble plutôt que ce soit le résultat d'un « non-choix », situation qui perdurera tant que l'on ne stimulera pas d'autres formules. Les femmes ne choisissent pas délibérément cette possibilité, mais elles n'ont pas les moyens de faire autrement.

Mme Smet, ministre de l'Emploi et du Travail, chargée de la Politique d'égalité des chances entre hommes et femmes. ­ Je puis entrer dans votre raisonnement en ce qui concerne les femmes qui sortent d'une période de chômage. Dans ce cas précis, je peux admettre qu'un certain pourcentage de femmes acceptent un temps partiel à défaut d'obtenir un temps plein. Il ne s'agit donc pas d'un choix. Au contraire, au sein des entreprises, de nombreuses femmes occupées dans le cadre d'un temps plein demandent un temps partiel, et c'est le résultat d'un libre choix.

Mme Dardenne (Écolo). ­ Elles n'ont pas d'autre solution pour la garde de leurs enfants ou éventuellement de personnes malades, etc. Ce n'est donc pas vraiment un libre choix.

Mme Smet, ministre de l'Emploi et du Travail, chargée de la Politique d'égalité des chances entre hommes et femmes. ­ Il s'agit souvent de femmes qui disposent depuis longtemps d'une solution pour la garde des enfants. Je pense que le problème ne se situe pas à ce niveau et que cet argument sert plutôt d'excuse.

Mme Delcourt dit qu'il convient de trouver d'autres moyens de redistribution du travail. Les moyens actuellement disponibles ­ interruption de carrière, temps partiel à l'exception du 4/5e temps ­ sont généralement utilisés par les femmes.

Les hommes sont davantage concernés par la prépension. Si l'on considère les diverses possibilités, on constate un énorme clivage entre les hommes et les femmes: les uns optent pour la prépension, les autres pour l'interruption de carrière et le temps partiel.

De nieuwe generatie van jonge mannen die zich op de arbeidsmarkt aanbieden en die bereid zijn een deel van hun tijd aan andere activiteiten dan arbeid te besteden, dienen te worden aangemoedigd. Van de mannen in overheidsdienst opteert haast niemand voor een halftijdse betrekking, maar de mogelijkheid vier vijfden te werken is erg in trek. Dit is mijns inziens een goed model van arbeidsherverdeling.

De regering heeft de arbeidsherverdeling overgelaten aan de sociale partners in sectoren en heeft ter ondersteuning hiervan een vermindering van de sociale bijdragen in het vooruitzicht gesteld. De sectoren zouden aanspraak kunnen maken op een forfaitaire vermindering van 150 000 frank per persoon, ofwel op een vermindering berekend volgens het systeem Di Rupo. In de meeste sectorale akkoorden werd de voorkeur gegeven aan de forfaitaire vermindering, wellicht omdat het systeem Di Rupo te ingewikkeld is.

Er werden ongeveer 85 sectorale akkoorden gesloten. Inzake arbeidsherverdeling ging de eerste keuze naar de loopbaanonderbreking, de tweede keuze naar het halftijdse prepensioen op 55 of 56 jaar, de werknemer die op die manier twee of drie jaar vroeger een halftijds prepensioen kan genieten, kan vervolgens, naargelang van het van kracht zijnde bedrijfsakkoord, halftijds werken tot zijn 65e of een voltijds brugpensioen aanvragen. Voor een eerste keer werd ook de deeltijdse arbeid in heel wat akkoorden ingeschreven en de rechten terzake van zowat 750 000 arbeiders zijn daardoor nu gedekt. Dit is een belangrijke ontwikkeling.

Toen de regering er niet in geslaagd was een interprofessioneel akkoord te laten sluiten, wierp zij haar hoop op het welslagen van de sectorale onderhandelingen. In het licht van de sectorale akkoorden die tot op heden werden gesloten, kan worden geconcludeerd dat deze hoop niet werd teleurgesteld.

Over de derde beleidsas werd vaak in de meest uiteenlopende bewoordingen gesproken. Sommigen hebben het over de dienstenwinkels, anderen spreken van les emplois de proximité . Uiteindelijk bedoelt iedereen de verzorging van personen. Het kan gaan om het verzorgen van zieken of bejaarden, maar ook om huishoudelijke- of poetshulp. Wij zijn het erover eens dat de vraag naar de verzorging van personen zich verder ontwikkelt. Het probleem rijst dus hoe aan deze vraag op een legale manier kan worden voldaan. Van mijn kant ben ik ervan overtuigd dat een groot deel van deze markt vandaag reeds tot ontwikkeling is gekomen, maar grotendeels op een illegale manier.

Met het oog op de legale organisatie van deze markt heeft de regering een aantal maatregelen genomen, die al dan niet kunnen worden toegejuicht. Ik kan er goed inkomen dat de voorstanders van alternatieve maatregelen hun eigen voorstellen beter vinden, maar de maatregelen van de regering werden gerealiseerd en functioneren. Op het ogenblik zijn er maandelijks ongeveer 30 000 PWA-ers actief. Deze werkkrachten blijven evenwel in de werkloosheidsstatistieken opgenomen. Naast hun werkloosheidsuitkering ontvangen ze wel een supplement.

Voor de langdurig werklozen wordt nu naar een oplossing gezocht en ik geef toe dat ik nog op zoek ben naar een meer precieze afbakening van de doelgroep. Er bestaat een verschil tussen een langdurige en een laag geschoolde werkloze, ook al willen beide situaties wel eens samenvallen. Werklozen die langer dan vijf jaar werkloos zijn, zijn natuurlijk vrijwel altijd laaggeschoold. Toch is ook de overgrote meerderheid van wie langer dan twee jaar werkloos is, laaggeschoold.

De regering zal zich dan ook moeten beraden over de vraag of ze zich, als ze de werkloosheidsvergoedingen wil activeren, vooral moet richten tot de laaggeschoolden, ook al zijn deze misschien slechts twee jaar werkloos, dan wel of ze eerder het aantal jaren werkloosheid als criterium moet nemen. Ook ikzelf en mijn medewerkers zijn met deze kwestie nog niet helemaal rond. Ik denk dat wij de twee mogelijkheden moeten bekijken en niet te vlug mogen beslissen, ook omdat het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië groot is. In Vlaanderen is de groep van de mensen die meer dan vijf jaar werkloos is, voldoende arbeidsgeschikt en laaggeschoold, niet gelijk gespreid over alle arrondissementen. In bepaalde arrondissementen, zoals bijvoorbeeld Roeselare en Kortrijk, is de werkloosheidsgraad zeer laag. Wanneer wij ons dan fixeren op personen die meer dan vijf jaar werkloos zijn, kan dit tot gevolg hebben dat wij in bepaalde arrondissementen bijna niemand vinden die aan de criteria beantwoordt. Wij moeten ons dus over de afbakening van deze groep beraden.

Dit zijn allemaal middelen om die verzorgingstaken of diensten die uit de markt verdwenen zijn, daarin opnieuw op te nemen.

J'en arrive au deuxième chapitre, lequel a suscité bon nombre de discussions, notamment en ce qui concerne l'assurance chômage. Notre politique en la matière repose sur deux grands axes.

Le premier vise à assurer un revenu de remplacement et une protection sociale efficace aux travailleurs privés d'emploi. De nos jours, ce volet est intitulé « volet passif », avec une connotation péjorative.

Le second, baptisé « volet actif », a pour objectif d'aider les demandeurs d'emploi à se réinsérer sur le marché du travail. Le régime d'assurance chômage doit être utilisé en guise de support d'une politique active en faveur de l'emploi.

En ce qui concerne la couverture du risque de chômage, notre régime se distingue par trois spécificités. À cet égard, les débats ont mis en évidence des prises de position tranchées dans le chef des partenaires sociaux et de certains partis. Il me semble indispensable de rappeler que, dans notre régime actuel, le droit aux allocations de chômage est illimité dans le temps, les jeunes demandeurs d'emploi bénéficient d'une allocation de chômage au terme de leurs études et le système prend en charge des formules de retrait temporaire ou anticipé du marché de l'emploi, à savoir les interruptions de carrière et les prépensions. Il faut savoir que dans les pays voisins, ces prestations sont prises en charge par d'autres secteurs.

Certains utilisent arbitrairement les caractéristiques de notre système pour avancer le chiffre d'un million de chômeurs. En fait, il est erroné de comptabiliser une personne en situation d'interruption de carrière dans la statistique relative au chômage. Dans les rares pays où une mesure similaire existe, l'intéressé est tout simplement considéré comme étant en congé pour raisons familiales. Par ailleurs, les prépensions sont payées par le chômage alors que dans d'autres pays, en Irlande ou ailleurs, elles font partie intégrante du système de retraite.

Bref, notre système de chômage supporte des mesures diverses en grand nombre, accorde des allocations d'attente aux jeunes diplômés et est illimité dans le temps. Ces caractéristiques sont pratiquement uniques.

En outre, je m'inscris en faux contre l'affirmation selon laquelle certains éléments de notre système de chômage sont défavorables aux femmes. En réalité, c'est exactement le contraire! Dans la plupart des pays qui nous entourent, les chefs de famille ­ en général des hommes ­ ou les isolés perçoivent une allocation assez élevée pendant plusieurs années ­ souvent trois ou quatre ans ­ alors que les cohabitants en sont privés souvent au bout d'un an. Certes, il convient de nuancer ce propos à la lumière de l'article 80, sur lequel je reviendrai dans un instant. Il n'en reste pas moins que notre système est le seul à être illimité dans le temps.

Comme le confirme le rapport introductif, le taux de pauvreté en Belgique est et reste un des plus bas au monde : 6 % des ménages vivent sous le seuil de pauvreté contre, par exemple, 8 % aux Pays-Bas et en Allemagne, 13 % au Royaume-Uni et 19 % aux États-Unis.

Comme le confirme également le rapport introductif, cette protection est assurée moyennant un coût raisonnable, soit 2,86 % du P.I.B. en 1995. Notre régime est plus coûteux qu'en France et en Allemagne, mais nettement moins qu'aux Pays-Bas et au Danemark.

En outre, la croissance des dépenses de chômage a été plus lente en Belgique que partout en Europe, au cours de ces dernières années.

Les données que je vous livre proviennent d'Eurostat.

Enfin, cette comparaison est d'autant plus avantageuse pour la Belgique que notre budget « chômage » englobe des dépenses qui, dans les autres pays, relèvent des régimes d'invalidité, de pension ou d'assistance sociale.

Ces résultats ne sont pas le fruit du hasard mais d'une action politique. Celle que le gouvernement a menée en matière d'assurance chômage vise à sauvegarder et à renforcer les spécificités de notre régime.

Sur le plan des moyens, deux axes ont été privilégiés : d'une part, le recours à d'autres formes de financement de la sécurité sociale et, d'autre part, une meilleure maîtrise des dépenses, qui s'est concrétisée par des mesures visant à lutter contre les abus ­ par exemple, le fait, pour un cohabitant, de se désigner comme chef de famille ­ et contre les usages impropres, à renforcer le lien entre le droit aux allocations et le travail presté et à responsabiliser les employeurs, notamment dans le domaine du chômage temporaire. Telles sont donc les mesures que nous avons prises afin de parvenir à une meilleure maîtrise des coûts.

Het tweede punt was de actieve aanwending van de werkloosheidsverzekering. Wij zijn het er wellicht allemaal over eens dat de hardnekkige hoge werkloosheidsgraad in alle westerse industrielanden geleid heeft tot de versterking van deze nieuwe functie van het werkloosheidsverzekeringsstelsel. Naast het bieden van sociale bescherming moet het stelsel nu ook de inschakeling op de arbeidsmarkt aanmoedigen. Als wij vergelijkingen maken met het buitenland, vergeten wij maar al te gauw hoeveel mensen, onder meer door de DAC-projecten en de GESCO-projecten, door het stelsel gefinancierd worden. Die politiek werd steeds door de onderscheiden regeringen gevoerd.

De inleidende nota illustreert goed de inspanningen van de regering voor het actief aanwenden van de werkloosheidsuitkeringen. De evolutie van de totale uitgaven voor de werkloosheid verliep de jongste jaren in België trager dan in onze buurlanden en bovendien steeg het aandeel van de actieve uitgaven de afgelopen tien jaren, van 28 % naar 33,4 %. Er werd een reeks maatregelen genomen, zoals het begeleidsingsplan voor werklozen, de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, het stelsel van deeltijds werken met behoud van rechten en inkomensgarantieuitkeringen, de mogelijkheid voor de werklozen om, met behoud van uitkeringen, studies of opleidingen te hervatten en de recente inschakelingsmaatregelen voor jongeren, bijvoorbeeld de eerste-werkervaringscontracten.

Le thème, que vous avez retenu, à savoir le chômage et l'exclusion sociale, pose deux questions fondamentales en rapport avec notre système d'assurance chômage qui peuvent être résumées comme suit.

Premièrement, notre système d'assurance chômage est-il efficace et équitable, en termes de protection sociale et de lutte contre la pauvreté?

Deuxièmement, ce système ne freine-t-il pas les rentrées sur le marché du travail ?

Je voudrais traiter ces deux points en quelques mots.

En ce qui concerne tout d'abord l'efficacité du système, il existe, je crois, un large consensus sur le plan de la performance du régime belge d'assurance chômage en termes de protection sociale et de lutte contre la pauvreté. Ces performances sont d'autant plus remarquables qu'elles sont réalisées moyennant un coût raisonnable. Je suis, tout comme le gouvernement, particulièrement attachée au maintien de cette protection sociale. Je ne veux pas d'un système qui crée des emplois tout en augmentant la pauvreté et les inégalités. La diminution du niveau de pauvreté entraîne en effet une réduction des phénomènes de marginalité, d'exclusion sociale, de criminalité, etc. ­ l'exposé de M. Freeman était édifiant à ce sujet. Autrement dit, cet investissement se traduit par des économies indirectes et par une réduction de la fracture sociale.

Les résultats précités requièrent un effort soutenu. Dans le cadre de notre système d'assurance chômage, la lutte contre la pauvreté constitue pour le gouvernement une préoccupation constante. C'est ainsi que plusieurs mesures s'inscrivant dans cet objectif ont été prises récemment, sur la base, entre autres, de propositions formulées dans le Rapport sur la pauvreté.

Sommigen vonden artikel 80 discriminerend omdat het een enkele categorie werklozen viseert, met name werklozen die samenwonen met iemand die een voldoende hoog inkomen heeft, en samenwonende werklozen die niet voldoende kunnen aantonen dat ze naar werk hebben gezocht. Dit is uiteraard exact. Artikel 80 treft geen gezinshoofden, geen alleenstaanden en geen samenwonenden van wie het gezinsinkomen onder een bepaalde drempel ligt.

Dat heeft toch tot gevolg dat wie uitgesloten wordt ingevolge artikel 80 bijna nooit bij het OCMW terecht kan. Het gaat hier immers steeds over mensen wier gezinsinkomen boven een bepaalde drempel ligt. Wel kan het gebeuren dat de gezinstoestand nog wijzigt. Een vrouw kan bijvoorbeeld door echtscheiding in een situatie komen waarin de tweede persoon van het gezin niet meer voor een voldoend gezinsinkomen kan zorgen. In dat geval, krijgt zij haar statuut van werkloze terug en wordt zij bovendien gezinshoofd, tenzij het gaat om een alleenstaande zonder kinderen.

Ik benadruk dat er voor alle categorieën van werklozen een controle op de werkbereidheid bestaat. De controles ingevolge artikel 80 zijn uiteraard systematisch, de andere zijn dat minder. De gevolgen van de andere controles zijn tijdelijke uitsluiting van vier tot tweeënvijftig weken. Het is best mogelijk dat wie tijdelijk uitgesloten wordt, bij het OCMW terechtkomt. Een gezinshoofd dat een job weigert die hem werd aangeboden, krijgt ­ indien dit gerapporteerd wordt, wat meestal niet het geval is ­ een tijdelijke schorsing. Hij of zij kan in dat geval tijdelijk naar het OCMW, wat bij een definitieve uitsluiting bijna nooit het geval is, aangezien het stelsel van artikel 80 dergelijke situaties voorkomt. Wij doen op het ogenblik samen met de OCMW's en met het HIVA een studie om daarover meer preciese gegevens te verzamelen, zodat wij zowel vanuit het armoede- als het werkgelegenheidsbeleid voldoende zicht krijgen op de groep mensen waarover het gaat, en op de reële moeilijkheden.

Un autre problème portait sur l'efficacité du système en termes de réinsertion sur le marché du travail.

La question fondamentale est de savoir si l'octroi d'allocations de chômage pour une durée illimitée freine la rentrée des travailleurs sur le marché du travail. Le rapport révèle que les études scientifiques réalisées dans notre pays et à l'étranger n'apportent aucune réponse claire à cette question, ce qui est confirmé par le professeur Atkinson. Il ressort également des travaux de la commission que l'O.C.D.E. recommande de limiter la durée du droit aux allocations. Après un certain temps, un régime de solidarité sociale, assorti d'une enquête portant sur les ressources, prendrait le relais: en d'autres termes, il est ici question du C.P.A.S.

Comme les autres membres du gouvernement, je suis d'avis que notre système est plus équitable sur le plan social que celui proposé. Il assure en effet la couverture du risque tant que celui-ci perdure. Les chômeurs qui cherchent du travail mais n'en trouvent pas étant donné la pénurie en matière d'emplois, ne sont pas pénalisés dans le cadre d'un tel régime. Limiter la durée d'octroi des allocations pénaliserait aveuglément ­ sans contrôle ­ tous les chômeurs qui n'auraient pas retrouvé de travail après un certain délai, et ce sans établir de lien entre leur disponibilité sur le marché de l'emploi et leur droit aux allocations.

Je constate par ailleurs que ni les études belges, ni celles réalisées à l'étranger n'apportent une réponse nette quant à l'effet positif d'une telle réforme au niveau du marché de l'emploi. Le fait de limiter la durée d'octroi des indemnités de chômage n'est en soi pas de nature à créer des emplois. Une telle mesure permettrait de faire baisser les statistiques en matière de chômage ­ en particulier, du chômage de longue durée ­ mais elle augmenterait les situations de précarité. Parce que le système belge est socialement équitable, efficace du point de vue de la protection sociale et d'un coût raisonnable, je suis attachée à sa sauvegarde.

Toutefois, le maintien d'un tel régime exige, d'une part, que le niveau des allocations soit correctement calculé, ce qui implique une prise en compte de la situation familiale et de la capacité contributive du ménage. Un tel niveau modéré d'indemnisations réduit également l'effet de pièges à l'emploi. D'autre part, le caractère involontaire de l'état de chômage, c'est-à-dire de la disponibilité passive et active du chômeur sur le marché du travail doit être contrôlé. La sauvegarde de notre système actuel dépendra de l'efficacité de ce contrôle. Je ne vous cacherai pas mes craintes à ce sujet, étant donné le peu de collaboration dont font preuve les acteurs concernés par cette mission, notamment les employeurs et les instances régionales.

Les professeurs Atkinson et Rosanvallon ont démontré hier que les régimes d'assistance sociale conduisaient davantage à l'exclusion sociale que les régimes d'assurance. C'est aussi mon opinion. Ils ont également esquissé une troisième voie, à savoir conditionner le revenu de base à la participation sociale, pour M. Atkinson, et prévoir un revenu de citoyenneté pour M. Rosanvallon. Nous avons amorcé cette piste chez nous avec les régimes d'activation des allocations de chômage. Si l'on veut préserver notre modèle social, la collaboration de tous les acteurs concernés est nécessaire.

Je vous ai communiqué la réponse du gouvernement et ma position en ce qui concerne notre modèle social, notre politique de l'emploi et notre régime d'assurance chômage. Le remarquable travail réalisé par la commission rassemble de nombreux éléments d'appréciation permettant d'orienter notre future action politique et de mener des discussions au sein de la commission des Affaires sociales. De telles discussions ont lieu régulièrement, mais il faut reconnaître que cette problématique est particulièrement délicate.

De problematiek is erg omvangrijk. Inzicht verwerven in al die problemen en oplossingen zoeken waarvan men overtuigd is dat ze goed zijn, is een hele klus. Ik ben daar dagelijks mee bezig en kan mij voorstellen dat mensen voor wie dit niet zo is, gemakkelijk de draad in de discussie verliezen. Daarom vind ik het initiatief om dit debat over werkloosheid en sociale uitsluiting te organiseren schitterend. Het brengt opnieuw een globaal overzicht van de situatie en helpt inzicht te verschaffen in de problemen en de cijfers, dit in alle eerlijkheid ten opzichte van de verschillende gesprekspartners. Het zal ongetwijfeld bijdragen tot het beleid en tot het vinden van oplossingen voor de werklozen, om wie het ten slotte toch gaat. Ik dank hier allen. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Coene.

De heer Coene (VLD). ­ Mijnheer de voorzitter, er is in de commissie afgesproken in deze vergadering niet meer te debatteren. Wij zullen ons daaraan houden, maar willen alleen duidelijk maken dat ons stilzwijgen geenszins mag worden geïnterpreteerd als een instemming met de verklaring van de regering.

De voorzitter. ­ Ik verklaar hiermede het debat gesloten.

Ik dank de voorzitter en de leden van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden die het voorbereidend werk leverden voor dit bijzonder interessante debat. Ik dank eveneens mevrouw Cantillon die dit debat heeft ingeleid en hoop dat wij in de toekomst op de ingeslagen weg zullen voortgaan met debatten over deze of een andere problematiek. (Applaus.)

Dames en heren, onze agenda voor vandaag is afgewerkt.

Notre ordre du jour est ainsi épuisé.

De Senaat vergadert opnieuw donderdag 5 juni 1997 om 11 uur.

Le Sénat se réunira le jeudi 5 juin 1997 à 11 heures.

De vergadering is gesloten.

La séance est levée.

(De vergadering wordt gesloten om 18 uur.)

(La séance est levée à 18 heures.)