1-89 | 1-89 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU MERCREDI 29 JANVIER 1997 |
VERGADERING VAN WOENSDAG 29 JANUARI 1997 |
Discussion
Bespreking
M. le président. Nous abordons l'examen du projet de loi modifiant le Code judiciaire et le Code civil en ce qui concerne les procédures en divorce.
Wij vatten de bespreking aan van het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Burgerlijk Wetboek betreffende de procedures tot echtscheiding.
Conformément à notre règlement, le texte amendé par la commission servira de base à notre discussion. (Voir document nº 1-437/6 de la commission de la Justice du Sénat. Session de 1996-1997.)
Overeenkomstig het reglement geldt de door de commissie voor de Justitie geamendeerde tekst als basis voor de bespreking. (Zie document nr. 1-437/6 van de commissie voor de Justitie van de Senaat. Zitting 1996-1997.)
La discussion générale est ouverte.
De algemene bespreking is geopend.
De rapporteur, mevrouw Maximus, kan wegens een vakbondsactie niet aanwezig zijn. Ik stel voor dat mevrouw Van der Wildt, die in het bezit is van de tekst van de rapporteur, ons hiervan lezing geeft en vervolgens het woord neemt namens de SP-fractie.
Het woord is aan mevrouw Van der Wildt.
Mevrouw Van der Wildt (SP) (rapporteur loco mevrouw Maximus). Mijnheer de voorzitter, op de radio hoort men wel eens : « Wegens een vakbondsactie hoort u nu een vervangprogramma. » Dit is echter hier niet het geval. Ik wil mevrouw Maximus uitdrukkelijk verontschuldigen. Zij bevindt zich op het ogenblik in Straatsburg. Wegens een vakbondsactie kan zij hier niet tijdig zijn.
Ze heeft mij echter de tekst van het verslag en van de beschouwingen van de SP-fractie gegeven. Ik dank deze vergadering dat ik deze teksten mag voorlezen.
De commissie voor de Justitie heeft het voorstel van wet van de heer Vandeurzen, dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd en aldus het statuut van wetsontwerp kreeg, na evocatie tijdens niet minder dan zes vergaderingen onderzocht. Na grondige gedachtewisselingen en raadplegingen van specialisten terzake werd de overgezonden tekst op meerdere plaatsen geamendeerd. Ik zal niet stilstaan bij de tekstaanpassingen die een zuiver legistiek karakter hebben, en mij beperken tot de amendementen die slaan op de inhoud en de procedure zelf.
Op artikel 2 worden twee amendementen aanvaard. Het eerste heeft tot doel de griffier te responsabiliseren bij de inschrijving van een zaak op de rol van de zaken in kort geding wanneer het dagvaardingsexploot ook eisen met betrekking tot de voorlopige maatregelen bevat. Een tweede amendement schrapt de te zwaar bevonden straf van verval wanneer ontbrekende stukken niet binnen een maand na de verzending naar de rol door de partijen aan het dossier worden toegevoegd, omdat de partijen immers zelf afhankelijk zijn van de termijnen waarbinnen openbare besturen de noodzakelijke stukken overhandigen. De commissie meent dat de rechter moet kunnen oordelen of er al dan niet sprake is van vertragingsprocedures. De commissie onderstreept hierbij dat de rechtzoekende zich kan baseren op de mogelijkheden van het Gerechtelijk Wetboek om de verplichte vaststelling te vragen.
In artikel 3 wordt met het oog op een eenvormig taalgebruik de term « akkoord » vervangen door « de bekrachtigde overeenstemming ».
Artikel 4, dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers blijkbaar werd goedgekeurd omdat het een oplossing kan bieden om de vordering bij gewone conclusies uit te breiden in geval van verstekvonnis, gaf echter aanleiding tot een uitvoerige bespreking. Na afloop daarvan en rekening houdend met het advies van mevrouw Meulders, wordt vastgesteld dat de artikelen 807 en 808 van het Gerechtelijk Wetboek samen moeten worden gelezen met het artikel 1268 en wordt eenparig beslist artikel 4 te schrappen.
Artikel 5 wordt ongewijzigd overgenomen en wordt aldus artikel 4 van het nieuwe ontwerp.
De commissie besliste vervolgens eenparig artikel 6 van het ontwerp van de Kamer aan te passen ter verduidelijking van de tegenstelbaarheid van het vonnis tot echtscheiding tegenover derden, wanneer één van de voormalige echtgenoten overlijdt tussen het in kracht van gewijsde gegane vonnis en de overschrijving ervan in het register van de burgerlijke stand. Het wordt artikel 5 in het nieuwe ontwerp.
Een nieuw artikel 6, waarbij een technische correctie wordt aangebracht in de Franse tekst van artikel 1278, wordt door de commissie eenparig in het ontwerp ingevoegd.
De artikelen 7, 8 en 9 worden onder dezelfde nummering ongewijzigd in het nieuwe ontwerp aangenomen.
Artikel 10 gaf aanleiding tot de indiening van amendementen, waarvan er één werd ingetrokken en het andere na subamendering eenparig werd aanvaard. De aldus gewijzigde tekst van artikel 10 heeft tot doel de rechter de mogelijkheid te geven de onderhoudsbijdrage voor de kinderen niet alleen te wijzigen wanneer de toestand van de kinderen verandert buiten de wil van de partijen, maar ook wanneer de toestand van de partijen zelf, buiten hun wil, ingrijpende wijzigingen ondergaat. Daarbij wordt gepreciseerd dat het beginsel van de evenredigheid van de bijdragen van de partners de regel blijft.
Het bij amendement ingevoegde nieuwe artikel 12 wijzigt artikel 1290 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde duidelijk te maken dat de rechter de beschikkingen die strijdig zijn met het belang van de kinderen, na een tegensprekelijk debat kan laten schrappen of wijzigen, los van het feit of de kinderen al dan niet kunnen worden gehoord.
Artikel 13 herneemt ongewijzigd artikel 12 van de tekst die door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden.
Artikel 14 wijzigt artikel 13 van het ontwerp ten einde de nodige concordantie in te voeren met artikel 1290 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door het bovenvermelde artikel.
Het bij amendement ingevoegde artikel 15 vult artikel 1294 van het Gerechtelijk Wetboek aan. Dit laatstgenoemde artikel bepaalt immers dat de echtgenoten samen en in persoon voor de voorzitter van de rechtbank dienen te verschijnen binnen een maand nadat drie maanden verlopen zijn, te rekenen vanaf het proces-verbaal bedoeld in artikel 1292. Deze termijn wordt echter geschorst zolang, in voorkomend geval, de rechtspleging bedoeld in artikel 931, derde tot zevende lid, niet tot een einde is gebracht. Artikel 15 beoogt eveneens te voorzien in deze schorsing voor de rechtspleging bepaald in het gewijzigde artikel 1290, vierde lid.
Artikel 16 wijzigt artikel 1298 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde de in de rechtsleer en rechtspraak bestaande betwisting weg te werken inzake de wijze waarop de overeenkomsten met betrekking tot de kinderen kunnen worden gewijzigd. De eenparig aangenomen tekst sluit de onderhandse wijzigingen uit.
Artikel 17 herneemt ongewijzigd artikel 15 van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp.
Artikel 18 past artikel 1304 van het Gerechtelijk Wetboek aan ten einde eenvormigheid te creëren met de wijziging die werd aangebracht in artikel 1278. Dit amendement werd eveneens eenparig goedgekeurd.
De artikelen 19 en 20 nemen de artikelen 16 en 17 van het ontwerp van de Kamer ongewijzigd over.
De artikelen 21 en 22 vervangen artikel 14 van het door de Kamer overgezonden ontwerp. De nieuwe tekst moet vermijden dat er een misverstand ontstaat over de controlebevoegdheid van de procureur des Konings. De wettelijke voorwaarden, bedoeld in artikel 1297 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn deze die opgenomen zijn in de artikelen 275 en 276 van het Burgerlijk Wetboek.
De commissie oordeelt eenparig dat het daarom beter is de zinsnede « op het ogenblik van het verzoekschrift » in deze artikelen zelf op te nemen.
Artikel 23 neemt artikel 18 van het ontwerp ongewijzigd over.
Artikel 24 beoogt de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met deze van het Gerechtelijk Wetboek in overeenstemming te brengen. De commissie stemt eenparig in met de invoeging van dit artikel.
Artikel 25 neemt de tekst van artikel 19 van het ontwerp over met verduidelijking dat het gaat om een wijziging van artikel 311bis van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 26, een nieuw artikel, beoogt eveneens bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in overeenstemming te brengen met deze van het Gerechtelijk Wetboek. Ook dit amendement wordt eenparig goedgekeurd.
Bij de eindstemming wordt het ontwerp, zoals geamendeerd, eenparig goedgekeurd. Ook het verslag wordt eenparig goedgekeurd.
Tot daar bij het verslag.
Mevrouw Maximus wenst aansluitend bij het verslag namens de SP-fractie enkele bedenkingen te formuleren.
Uit de omzichtigheid waarmee in eerste instantie de Kamer van volksvertegenwoordigers het voorstel van de heer Van Deurzen tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de procedure van echtscheiding behandeld heeft, blijkt dat de wetgevende macht zich meer en meer realiseert dat het schrijven van goede wetten vandaag geen simpele opdracht meer is.
Na twee jaar reeds bleek het immers noodzakelijk de wet van 30 juni 1994 tot wijziging van de echtscheidingsprocedures aan te passen : omdat de rechterlijke macht niet altijd voldoende creativiteit aan de dag legt om bepaalde problemen zelf op te lossen. Bovendien, waren vormen van rechtspraak ontstaan eigen aan een bepaalde rechtbank, waardoor de gelijke behandeling waarop de burgers recht hebben, in het gedrang komt.
Het feit dat het voorstel van de heer Van Deurzen, dat nochtans na raadpleging van specialisten op meerdere plaatsen geamendeerd werd, als ontwerp van wet na evocatie door de senatoren andermaal moest worden aangepast, versterkt mijn overtuiging dat ons rechtsapparaat nog ver verwijderd is van een eigentijds instrument van efficiënte geschillenregeling.
Positief is dan weer dat met de behandeling van het wetsontwerp het einde in zicht komt van wat ik zou durven noemen het formele aspect van de echtscheiding. Hoewel sommige belangengroepen dit wel eens in twijfel durven te trekken, mag het belang ervan niet worden onderschat.
In de plaats van langdurig aanslepende rechtsprocedures, met vaak zeer menselijke, maar ook zeer pijnlijke confrontaties, komen menswaardige en in tijd duidelijk af te bakenen procedures. Tevens heeft deze wet tot gevolg dat de vroegere discriminatie in duur is weggewerkt van de echtscheiding bij onderlinge toestemming, die een veel humanere aanpak en afhandeling aan de beëindiging van het huwelijk geeft dan de « vechtscheiding », waarbij de vuile was op straat wordt gegooid.
Uit de weliswaar magere statistische gegevens blijkt alvast dat de echtscheiding bij onderlinge toestemming de jongste jaren aan een spectaculaire remonte is begonnen en vandaag de dag in aantal hoger ligt dan de echtscheidingen op grond van feiten. Een positieve evolutie, die wij slechts kunnen toejuichen en die wij als SP ten volle steunen. Dat is trouwens de reden waarom de SP in het Vlaams Parlement een voorstel van decreet heeft ingediend om de scheidingsbemiddeling te organiseren en te reglementeren.
Dit neemt evenwel niet weg en de bovenstaande vaststellingen ondersteunen het dat nu stilaan de tijd rijp is om ook inhoudelijk, de discussie aan te gaan meer bepaald over de gronden tot echtscheiding. Wij zijn alvast vragende partij om de discussie over de grond van de zaak te voeren en wij hopen dat ook de andere fracties eenzelfde discussiebereidheid zullen tonen.
Een eerste stap ligt ongetwijfeld in onze voorstellen om de termijn voor de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding van vijf jaar naar twee jaar terug te brengen. Wij kunnen begrip opbrengen voor het weren van deze voorstellen uit de voorliggende procedurale hervorming, maar dringen toch aan op een spoedige behandeling ervan.
Deze bespreking kan dan de voorbode vormen van de fundamentele discussie, die erop neerkomt de schuldvraag in de actuele echtscheidingswetgeving, die op haar beurt nog stoelt op Napoleontische invloeden, weg te werken. Tijden veranderen immers en het is bijna een boutade te stellen dat, buiten de sporadische uitzonderingen, niet één, maar beide partners schuld hebben aan het spaak lopen van hun relatie.
Wie dat erkent of durft te erkennen, moet meteen ook de stap durven zetten om de gevolgen van de echtscheiding los te koppelen van het nu alom aanwezige schuldprincipe. Vooral over het alimentatievraagstuk zullen moeilijke discussies niet te vermijden zijn. Eerder dan het behoud van de door twee mensen opgebouwde levensstandaard ten behoeve van de « onschuldige » echtgenoot, moet bij dit alimentatievraagstuk rekening worden gehouden met de reële noden, de sociaal-economische zelfredzaamheid van de ex-partners en de kansen daartoe. Dat betekent dat, terwijl in principe de alimentatie in duurtijd moet worden beperkt, er ook uitzonderingen zullen zijn die deze regel bevestigen.
Uiteraard is dit alles vandaag slechts een aanzet tot de naar onze mening noodzakelijke discussie, waartoe wij de assemblee bij deze uitnodigen. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Vandenberghe.
De heer Vandenberghe (CVP). Mijnheer de voorzitter, door de wet van 30 juni 1994 werd het echtscheidingsprocesrecht ingrijpend gewijzigd. Deze wet heeft ondertussen bewezen zeer verdienstelijk te zijn, wat echter niet wegneemt dat hier en daar enkele moeilijkheden bij de toepassing ervan worden vastgesteld. Het wetsontwerp dat wij nu bespreken, heeft als doel deze problemen te verhelpen en moet in zekere zin dan ook worden beschouwd als een bijsturing van de wet van 30 juni 1994.
Door dit wetsontwerp te evoceren geeft de Senaat opnieuw blijk van haar belangstelling die hij als reflectiekamer wenst te hechten aan de kwaliteitszorg, zeker wanneer het gaat over een materie die het voorwerp uitmaakt van een regeling in het Burgerlijk Wetboek. Wij moeten immers verhinderen dat slechte regelgeving of wetgeving ertoe leidt dat de partijen met onnodige juridische problemen worden geconfronteerd.
In het licht van deze algemene vaststelling wil ik even dieper ingaan op een paar van de tekstwijzigingen die in de commissie voor de Justitie werden aangebracht na een zeer vruchtbaar debat.
Zo werd er om te beginnen bepaald dat de rechter die bij een scheiding bij onderlinge toestemming de echtscheiding uitspreekt, de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen dient te homologeren. In de praktijk zal dit twee belangrijke gevolgen met zich brengen, waardoor meteen ook elke onduidelijkheid terzake verdwijnt.
Enerzijds zullen de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen daardoor uitvoerende kracht krijgen, wat vooral van belang is wanneer deze overeenkomsten niet werden opgenomen in een notariële akte.
Anderzijds, heeft deze bepaling tot gevolg dat men voor eventuele latere wijzigingen van deze overeenkomsten opnieuw voor de rechter zal moeten verschijnen. Vooral omtrent de vraag op welke wijze tot wijziging van de overeenkomsten met betrekking tot kinderen kon worden overgegaan, al dan niet onderhands, ontstonden er in de praktijk onduidelijkheid en twistgesprekken.
Voorts toont de gebruikte formulering duidelijk aan dat de rechter de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen inhoudelijk kan toetsen en dat zijn taak in dit verband zich niet beperkt tot het louter kennisnemen en het officialiseren in de louter formele zin van deze overeenkomsten. Het belang van de kinderen dient immers centraal te staan, en de rechter moet daarop kunnen toezien.
In dit verband kan ook worden verwezen naar de controlebevoegdheid van de procureur des Konings. Volgens artikel 1297 van het Gerechtelijk Wetboek dient deze laatste na te gaan of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. De tekst van het ontwerp zoals overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, voorzag in een precisering dienaangaande, te weten dat het tijdstip waarop aan de wettelijke voorwaarden dient te worden voldaan, het ogenblik is van de neerlegging van het verzoekschrift tot echtscheiding.
Dit kon evenwel worden geïnterpreteerd als een beperking van de controlebevoegdheid van de procureur des Konings. De procureur moet immers controleren of alle voorwaarden vervuld zijn. Dit betekent, bijvoorbeeld, ook de controle op het naleven door de partijen van de door de rechter geformuleerde aanmaningen tot wijziging of schrapping van de in de overeenkomst van deze partijen opgenomen bepalingen die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen. Aangezien de wettelijke voorwaarden waarop artikel 1297 doelt, eigenlijk opgesomd staan in de artikelen 275 en 276 van het Burgerlijk Wetboek, gaf men er de voorkeur aan de precisering van het tijdstip van de beoordeling in laatstgenoemde artikelen in te schrijven. Dit heeft tot gevolg dat, bijvoorbeeld, de rechter de echtscheiding kan weigeren, wanneer de partijen geen gevolg geven aan de aanmaning tot wijziging van bepalingen in hun overeenkomst die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen.
Een andere onduidelijkheid die werd opgelost, was de vraag of de rechter de partijen kan verzoeken dergelijke bepalingen strijdig met de belangen van de minderjarige kinderen te wijzigen of te schrappen, ook wanneer de kinderen hierover niet eerst werden gehoord, zoals bepaald in artikel 1290, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Wanneer men het huidige artikel 1290 van het Gerechtelijk Wetboek letterlijk interpreteert, is dat immers niet het geval. Dit leidt tot discriminatie van onmondige, minderjarige kinderen. Aangezien zij niet kunnen worden gehoord, kan de rechter voor hen ook niet ingrijpen. Daarom werd besloten artikel 1290 van het Gerechtelijk Wetboek zo aan te passen dat de rechter de beschikkingen met betrekking tot de minderjarigen kan laten wijzigen of schrappen, zowel wanneer hij deze kinderen heeft gehoord, als wanneer dit niet het geval was.
Voor alle duidelijkheid moeten wij hier opmerken en dat werd ook uitdrukkelijk tijdens de commissiebesprekingen beklemtoond dat de rechter niet zelf de bepalingen die hij strijdig acht met de belangen van de minderjarige kinderen, kan wijzigen of schrappen. In de wet staat immers duidelijk : « laten wijzigen of schrappen ». Hij kan met andere woorden de partijen enkel verzoeken dit te doen.
Vandaar overigens dat voorheen ook werd gesproken van homologatie van de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen. Homologeren is immers het bekrachtigen na inhoudelijke controle van de overeenkomsten tussen de partijen. Dit impliceert niet dat de rechter ambtshalve een overeenkomst kan wijzigen. Indien de partijen niet ingaan op de wijzigingen die de rechter voorstelt, dan kan deze wel de echtscheiding weigeren.
Een laatste element waarbij ik nog even wil stilstaan, is de wijziging na echtscheiding van de bepalingen met betrekking tot de kinderen. Zoals aangehaald moet een dergelijke wijziging voortaan aan de rechter worden voorgelegd, ook wanneer de partijen een akkoord hebben bereikt. Aangezien de rechter controleert of de bepalingen met betrekking tot de kinderen niet strijdig zijn met de belangen van deze kinderen, is dit niet meer dan normaal. Deze regeling voorkomt immers dat men achteraf bepalingen die op uitdrukkelijk verzoek van de rechter werden aangepast, opnieuw zou wijzigen om de oorspronkelijke bepalingen, waartegen de rechter precies bezwaren had, opnieuw invoert.
In dit verband rees er nog een andere vraag : in hoeverre is een wijziging van de overeenkomsten in verband met de kinderen mogelijk, indien er hierover geen akkoord tussen de partijen bestaat ? Volgens het laatste lid van artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen deze overeenkomsten alleen worden herzien wanneer nieuwe en onvoorziene omstandigheden de toestand van de kinderen ingrijpend hebben gewijzigd.
Hierbij rijst de concrete vraag waarom een herziening enkel mogelijk is ingevolge een wijziging in de toestand van het kind en niet in die van de ouders. Dit heeft immers tot gevolg dat een kind van ouders, gescheiden met onderlinge toestemming, niet zal kunnen profiteren van een wijziging in de situatie van een van de ouders. Een wijziging van artikel 1288 van het Gerechtelijk Wetboek in die zin werd dan ook aanvaard. De reeds door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangebrachte wijziging, volgens dewelke de omstandigheden dienen te zijn ontstaan buiten de wil van de partijen, werd daarbij behouden. Aldus wordt mogelijk kwaadwillig opzet voorkomen. De term « buiten de wil van de partijen » geeft immers aan dat geen rekening mag worden gehouden met de omstandigheden die door de ouders zelf in het leven worden geroepen.
Hoewel het merendeel van de aanpassingen van eerder technische aard is, veranderen de enkele wijzigingen waarnaar ik heb verwezen, toch ook inhoudelijk de procedure van de echtscheiding door onderlinge toestemming met betrekking tot de bescherming van de minderjarige kinderen.
In het licht van de uitgangspunten die ik bij de aanvang van mijn uiteenzetting heb toegelicht, namelijk de evaluatie van en de zorg voor de kwaliteit van de wetgeving, kan het werk van de commissie voor de Justitie als succesvol worden bestempeld. De CVP-senaatsfractie zal het geamendeerde wetsontwerp dan ook goedkeuren. (Applaus.)
M. le président. La parole est à M. Foret.
M. Foret (PRL-FDF). Monsieur le président, permettez-moi, à l'occasion de cette brève intervention, de souligner l'important travail réalisé par le Sénat dans le cadre de l'examen de ce projet de loi sur le divorce que nous avons décidé d'évoquer. Ce texte, a priori très technique, a des conséquences pratiques pour nos concitoyens, conséquences qui sont loin d'être négligeables. Il est important qu'une assemblée parlementaire telle que la nôtre ait voulu consacrer son temps et son énergie à l'amélioration de dispositions qui ne rentrent pourtant pas dans le cadre des préoccupations politiques majeures du moment.
Nous confirmons donc ici les propos pertinents tenus récemment par notre président à un quotidien francophone : « Que le Sénat essaie surtout de bien faire ce qu'il doit faire dans tous les domaines que la Constitution prévoit pour lui, à savoir assurer la qualité de la législation, être le point de rencontre entre les Communautés et le pouvoir fédéral et alimenter la réflexion. » Je pense avoir toujours tenu le même type de propos à cette tribune.
L'intervention de notre président m'a paru intéressante à plus d'un titre et je pense que, dans notre débat programmé demain sur la loi spéciale d'application de l'article 125 de la Constitution, nous pourrons gloser sur les relations que nous entretenons avec un gouvernement « impatient » et « envahissant », pour reprendre les expressions de notre président.
Mais ne nous égarons pas et revenons-en à notre projet relatif au divorce. C'est au cours de notre studieuse retraite à Ostende, au mois de décembre 1996, que nous avons dressé l'inventaire des nombreuses imperfections qui subsistaient dans ce projet qui avait pourtant pour finalité de couper court aux difficultés apparues dans le sillage de la réforme de 1994. Cette réflexion était d'ailleurs appuyée par certains commentaires doctrinaux suscités par le vote à la Chambre de cette nouvelle réforme.
Nous ne nous étions donc pas trompés lorsque nous avions, mon groupe et d'autres, apposé notre signature au bas d'une demande d'évocation qui, une fois n'est pas coutume, a été suivie d'effet. Le fait est assez rare pour qu'on le souligne : des amendements déposés par l'opposition ont été approuvés par la commission de la Justice et seront, je l'espère, adoptés demain par le Sénat réuni en séance plénière.
Le droit d'évocation prévu par le Sénat peut donc se révéler utile, et je tiens à le rappeler à une certaine presse qui nous a beaucoup critiqués ces derniers temps. J'affirme également que l'opposition, quoi qu'en pense la majorité, peut avoir de très bonnes idées. Je suis heureux, pour l'honneur et la dignité du Sénat, que M. Erdman ait bien voulu tenir compte de ces propositions. Il est d'ailleurs intéressant de noter qu'un autre projet d'évocation, celui relatif à la proposition sur le travail de nuit que nous n'avons pas cosignée en tant que membres de l'opposition, a été renvoyé avec fracas cette semaine après 35 minutes de discussion en commission. La majorité a parfois des idées qui nous poussent à nous interroger sur sa faculté d'évoquer des textes votés à la Chambre ! Pour le reste, je renvoie chacun à des réflexions plus profondes sur des évocations qui émanent de l'opposition en constatant qu'elles peuvent avoir leur intérêt.
J'estime que notre intervention dans cette affaire a été intéressante et déterminante. Je pense d'abord à la suppression de la disposition qui prévoyait initialement, dans le cadre de l'article 1268 du Code judiciaire, l'exigence des conclusions nouvelles prises contradictoirement.
Je pense aussi, par ailleurs, à ces autres amendements, dont je suis également cosignataire avec M. Desmedt, qui complètent les articles 1278 et 1304 du Code judiciaire. La solution que nous avons proposée et dont la pertinence a d'ailleurs été confirmée par divers experts vise à résoudre de manière plus équitable les problèmes rencontrés en cas de décès d'un des époux entre le moment où une décision prononçant leur divorce a acquis force de chose jugée et la transcription de celui-ci.
Bien que n'ayant pas obtenu entière satisfaction en ce qui concerne le nouvel alinéa qui complétera l'article 1254, paragraphe 3, du Code judiciaire, je dois admettre que l'on a évité le pire en éradiquant du texte la sanction de déchéance lorsque des pièces font défaut ou sont incomplètes.
Outre mon regret de n'avoir pu convaincre une majorité du bien-fondé de l'ensemble de mes amendements, je voudrais exprimer ici un nouveau appel relatif à une réduction indispensable du délai nécessaire pour obtenir le divorce pour séparation de fait. On a à nouveau postposé ce débat sur le principe d'une réduction à deux ans du délai fixé, actuellement de manière non justifiée et anachronique, à cinq ans. J'aimerais cependant réentendre de manière publique et officielle l'engagement du ministre et des partenaires de la majorité de traiter « dans le mois » au Sénat la proposition de loi que j'ai cosignée avec M. Erdman et d'autres collègues et qui vise précisément à réaliser cet objectif. Mon groupe, comme d'ailleurs je suppose celui des autres auteurs de la proposition de loi, se réjouit de sa mise à l'ordre du jour de la commission de la Justice comme c'était le cas aujourd'hui, mais ne s'en contentera pas et exigera un réel débat.
J'estime que le Sénat a travaillé vite et bien sur ce projet. Pourtant sa tâche n'était pas aisée étant donné l'ordre du jour chargé de la commission de la Justice et les délais restreints de la procédure d'évocation. En conséquence, mon groupe soutiendra ce projet en espérant que M. le ministre aura à coeur de défendre devant la Chambre les modifications et améliorations qui y ont été apportées.
Enfin, j'espère aussi que cette assemblée pourra examiner avec la même objectivité et le même sens du travail en commun d'autres projets d'évocation qui ont été déposés. Je pense notamment au projet de loi sur l'interdiction de la publicité sur le tabac. J'ai constaté que 29 sénateurs déjà avaient accepté d'évoquer ce texte et j'espère que l'ensemble de cette assemblée aura à son sujet la même approche positive qu'elle a eue en ce qui concerne la proposition de loi sur le divorce. (Applaudissements.)
De voorzitter. De heer Anciaux is ingeschreven in het debat, maar hij moet rond dezelfde tijd in de commissie een vraag om uitleg stellen. Mag ik voorstellen om, tegen de gewoonte in, even van de volgorde op de sprekerslijst af te wijken en de heer Anciaux nu de gelegenheid te geven een korte uiteenzetting te houden ? (Instemming.)
Het woord is aan de heer Anciaux.
De heer Anciaux (VU). Mijnheer de voorzitter, ik dank u voor dit voorrecht. Dit wetsontwerp draagt vanzelfsprekend de goedkeuring van de Volksunie weg. Aansluitend bij de uiteenzetting die namens de SP-fractie werd gehouden dringen wij eveneens aan op een open debat over de echtscheidingsproblematiek. Hierbij moet worden uitgegaan van het belang van de kinderen. Er zijn wel al stappen gedaan, maar er wordt te weinig rekening gehouden met de rechten van de kinderen. Zij zijn immers in eerste instantie het slachtoffer. Het is inderdaad uit de tijd in de echtscheidingsproblematiek de schuldvraag centraal te stellen. Een echtscheiding is hoe dan ook meestal niet in het voordeel van de kinderen, hoewel het natuurlijk ook niet goed is dat ze voortdurend met twistende ouders of met zware ruzies worden geconfronteerd.
Het ware nuttig om, in navolging met wat in sommige landen reeds gebeurt, kinderen veel nauwer bij de regeling van de echtscheiding te betrekken. De voorlopige, dringende en definitieve maatregelen moeten gebaseerd zijn op een status quo van de rechten van het kind. Het moet bijvoorbeeld niet altijd vanzelfsprekend zijn dat de kinderen de gevolgen ondergaan. Zo zouden het bijvoorbeeld niet langer altijd de kinderen moeten zijn die van de vader naar de moeder verhuizen. Ook de ouders zouden kunnen verhuizen naar de woonplaats waar de kinderen verblijven zodat zij in de vertrouwde omgeving van hun school en hun vrienden kunnen blijven wonen.
Er zijn ongetwijfeld nog heel wat andere elementen in de echtscheidingsproblematiek die verder uitgebreid kunnen worden behandeld. Het voorstel van de SP-fractie moet au sérieux worden genomen. Ik zou het erg op prijsstellen mochten wij met de minister een fundamenteel debat kunnen voeren over de noodzaak ons echtscheidingsrecht aan te passen, niet alleen aan de noden van de tijd, maar ook, en in eerste instantie, aan de behoeften van de kinderen. (Applaus.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Goris.
De heer Goris (VLD). Mijnheer de voorzitter, ik zal eveneens mijn uiteenzetting kort houden, aangezien het om een technisch ontwerp gaat. De bedoeling ervan is het procedurerecht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed aan te passen rekening houdend met een aantal ervaringen uit de praktijk en met de opmerkingen van academici bij de wijziging van de wet van 30 juni 1994.
Dit is de verdienste, maar tegelijk ook de zwakheid van het ontwerp. Het is de verdienste omdat hiermee een vorm van evaluatie van de wetgeving wordt geïntroduceerd waarbij de wet aan de praktijk kan worden getoetst en tevens kan worden nagegaan in welke mate de doelstellingen van de wetgever van 1994 werden bereikt dan wel of er zich bij de uitwerking moeilijkheden hebben voorgedaan. In een tijdperk dat wordt gekenmerkt door een enorme toename van rechtsregels, zijn een duidelijke formulering en een efficiënte toepassing van het allergrootste belang. Zo niet bestaat het gevaar dat de jurist, a fortiori de burger, door de bomen het bos niet meer ziet.
Ik onderstreep dus nogmaals het grote belang van een systematische wetsevaluatie.
Anderen hebben dat hier trouwens voor mij al beklemtoond. Ik beoog niet zozeer een evaluatie binnen een vast tijdsbestek, maar wel een evaluatie die gebeurt volgens een gestandardiseerde en wetenschappelijke methode. Dit kan de kwaliteit van de wetgeving alleen maar ten goede komen.
Een punt van kritiek op het ontwerp is dat het te weinig raakt aan de inhoudelijke aspecten van het echtscheidingsrecht. De afschaffing van de leeftijdsvereiste en van de minimumduur van het huwelijk als voorwaarden voor echtscheiding bij onderlinge toestemming was voor de Kamer bijvoorbeeld reeds te vergaand. Nochtans zou dit een einde maken aan nutteloos onderscheid tussen verschillende vormen van echtscheiding.
Ook de VLD-fractie kijkt uit naar een fundamenteel debat over maatregelen om de verschillende mogelijkheden om uit de echt te scheiden te versoepelen. De aanzet daartoe werd daarnet gegeven door mevrouw Van der Wildt van de SP-fractie en ook de fractievoorzitter van de PRL, de heer Foret, dringt op een dergelijk debat aan. Het is mijn overtuiging dat de bevolking op het ogenblik een signaal verwacht, ook van de Senaat, waarmee wij duidelijk aangeven dat wij de bestaande procedures resoluut willen versoepelen, verduidelijken en eenduidig maken, dit in het belang van alle betrokkenen, dus ook van de kinderen.
Deze kritiek doet geen afbreuk aan de verdiensten van het ontwerp. De VLD-fractie zal dit dan ook goedkeuren. (Applaus.)
M. le président. La parole est à Mme Milquet.
Mme Milquet (PSC). Monsieur le président, notre société évolue et la famille, telle que nous l'envisagions voici à peine quelques années, change fondamentalement. Il est donc de notre rôle, me semble-t-il, en tant que législateurs, d'adapter nos lois à cette évolution.
En 1994, sous l'ancienne législature, les procédures en divorce avaient déjà été radicalement modifiées dans cette optique.
Nous souhaitions également assurer un réel suivi de cette loi, afin d'améliorer la procédure prévue par celle-ci, ou réaliser certains ajustements pour remédier aux problèmes pratiques survenus lors de son application.
Le travail que nous clôturons aujourd'hui démontre la prise de conscience que nous avons de notre rôle, lequel ne consiste pas toujours à produire une quantité considérable de normes mais, de plus en plus, à évaluer, corriger et adapter des normes parfois récentes afin que celles-ci « collent » davantage aux faits, à l'évolution des situations et aux besoins des citoyens. Il en est de même en ce qui concerne l'évolution du fonctionnement de nos institutions et nous devrons renforcer ce rôle à l'avenir.
Dans un cadre plus général, ce projet de loi démontre également la volonté des parlementaires de s'investir dans des matières relevant davantage de la vie privée. On a trop souvent dit le message de la Marche blanche était assez clair à cet égard que le monde politique avait déserté la sphère des préoccupations personnelles et familiales des citoyens et qu'il s'était trop souvent investi dans des législations technocratiques, froides et publiques.
Le présent projet démontre que malgré des priorités politiques importantes et complexes, nous avons consacré du temps à un problème de plus en plus présent dans la vie quotidienne. Il révèle incontestablement cette volonté d'investissement du politique dans la sphère des intérêts privés et il répond à une demande en la matière.
Étant donné les nombreuses critiques émises en ce qui concerne le rôle du Sénat, je suis heureuse de pouvoir souligner un élément positif à cet égard.
En effet, le travail que nous avons fourni en commission grâce à la procédure d'évocation qui a démontré son utilité , les corrections apportées sur le plan légistique et technique en vue d'une plus grande équité et les modifications importantes qui ont été acceptées, et sur lesquelles je reviendrai, prouvent que le Sénat peut remplir correctement et rapidement son rôle, qu'il peut relever des problèmes que l'autre Chambre n'a pas décelés en raison de la précipitation dans laquelle elle a dû travailler. Nous avons justifié notre utilité et démontré qu'une Chambre telle que le Sénat pouvait fonctionner au-delà des intérêts partisans, des amendements ayant été acceptés de part et d'autre et le clivage majorité-opposition ne s'étant pas manifesté.
Je souhaiterais revenir sur une modification fondamentale initiée par ma collègue Mme Delcourt et moi-même, portant sur le principe de proportionnalité de la contribution des parents suivant leurs possibilités financières. Ce principe est désormais applicable sans équivoque à l'entretien des enfants dans le cadre d'un divorce par consentement mutuel.
Grâce à cette nouvelle disposition, la contribution des parents pourra désormais être modifiée en fonction de l'évolution des besoins spécifiques des enfants et de la variabilité des ressources des parents. Sur ce point, nous avons fait évoluer les choses car, si l'on tient compte de la dernière jurisprudence de la Cour de cassation, l'augmentation des ressources du parent débiteur d'aliments ne pouvait en aucun cas donner lieu à une modification de la contribution alimentaire. Cette disposition posait avant tout un problème d'égalité, étant donné que les enfants de parents divorcés par consentement mutuel étaient l'objet d'une véritable discrimination qui, à mes yeux, ne pouvait se justifier par rapport aux enfants de couples divorcés pour cause déterminée.
En effet, dans ce dernier cas, le principe de la variabilité de l'obligation d'entretien suffisait pour demander une augmentation de la contribution en raison soit de l'augmentation des revenus du parent non gardien, soit de l'accroissement des besoins de l'enfant en fonction de son âge. Inversement, si le parent débiteur voyait, malgré lui, ses revenus diminuer ou disparaître ou si ses charges familiales augmentaient, l'application stricte des termes de la convention préalable au divorce par consentement mutuel permettait au parent créancier de saisir la totalité des revenus et des biens du parent débiteur au risque, le cas échéant de priver les enfants de la seconde union de tout moyen de subsistance, ce qui créait un deuxième problème d'inégalité par rapport à ces enfants et d'équité de manière générale.
Je ne m'étendrai pas davantage sur les effets pervers de cette jurisprudence et de la législation actuelle. Nous avons en tout cas rencontré un problème fondamental soulevé par les praticiens et les spécialistes du droit de la famille, et nous en avons consulté plusieurs. Je suis donc très heureuse que cet amendement ait été accepté et intégré dans le texte du projet.
Je ne reviendrai pas non plus sur les différentes modifications qui ont été retenues et qui figurent dans les amendements développés par M. Foret. Elles étaient tout à fait nécessaires, vu le flou juridique qui existait, notamment en ce qui concerne l'opposabilité aux tiers en cas de décès entre le prononcé du jugement et sa transcription. Ce problème très technique et important a été résolu de manière optimale.
Mon groupe et moi-même nous réjouissons de l'adoption de ce projet. Comme M. Foret l'a suggéré, nous sommes prêts à analyser à bref délai d'autres problèmes, notamment celui qui concerne la longueur de certaines procédures. (Applaudissements.)
De voorzitter. Het woord is aan de heer Boutmans.
De heer Boutmans (Agalev). Mijnheer de voorzitter, wij zullen dit ontwerp eveneens steunen, om redenen die hier al zijn uiteengezet. Het gaat in hoofdzaak om een procedure-regeling. Zoals hier unaniem is gevraagd ik verheug mij daarover zullen wij later het materiële recht met betrekking tot de echtscheiding zelf, opnieuw bekijken.
Enkele punten in dit ontwerp zijn bijzonder positief. Ten eerste, is het goed dat er, zoals oorspronkelijk wel werd gevraagd, geen nieuwe soort nietigheidssanctie is ingevoerd. De wet voorziet dus niet in een sanctie wanneer bij de inleiding van de echtscheidingseis bepaalde stukken niet tijdig aan het dossier zijn toegevoegd. Iedereen snakt naar een vereenvoudiging van de procedures en iedereen vraagt om vooral geen procedurele valstrikken in te bouwen. Het zou bijgevolg bijzonder ongepast zijn geweest dit in deze wet te doen.
Ten tweede, komt dit ontwerp tegemoet aan een wens die al lang leeft, om bij de echtscheidingsprocedure op grond van onderlinge toestemming, de regeling voor de kinderen voor herziening vatbaar te maken, onder meer wanneer het financieel evenwicht tussen de ouders verstoord is. Dit is een belangrijke stap.
Er zijn wel enkele punten in het echtscheidingsrecht die wij in een zeer nabije toekomst opnieuw moeten bekijken. Ik hoop en ik heb de indruk dat dit ook zal kunnen dat er een ruime meerderheid wordt gevonden voor het verkorten van de termijn tot twee jaar voor de echtscheiding op grond van feitelijke scheiding. Vooral het elimineren van de schuldvraag uit het echtscheidingsrecht zal de echtscheidingsprocedure uiteindelijk humaner maken. Dit is ook in het belang van de kinderen, als die er zijn. Voor hen is een echtscheiding altijd een onaangename ervaring, maar een scherpe en harde procedure is voor hen dubbel zo erg.
Zou het, wanneer wij het recht toch vooral in het belang van de kinderen willen moduleren, niet mogelijk zijn om bij akkoord tussen beide partijen en wanneer er geen kinderen zijn, de tussenkomst van de rechtbank overbodig te maken ? De rechtbanken zijn overbelast en de procedures zijn duur. Aangezien wij de toestemming van de rechtbank niet nodig hebben om te trouwen, moet het toch ook mogelijk zijn om een echtscheiding zonder inmenging van de rechtbank te regelen, bijvoorbeeld wanneer er geen derden en geen kinderen bij betrokken zijn. Een eenvoudige verklaring voor de notaris of voor de ambtenaren van de burgerlijke stand zou kunnen volstaan.
Wij moeten ook een wettelijke regeling van het tijdelijk karakter van de alimentatie overwegen. Dat bestaat weliswaar ook nu al, in sommige gevallen, maar het zou nuttig zijn hiervoor vaste regels in de wet in te schrijven.
Er is dus op het vlak van echtscheidingsprocedures nog een ander te regelen, maar het voorliggende ontwerp is in ieder geval reeds een aanzet tot een meer humane procedure.
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, ik kan bevestigen dat het grondige werk in de senaatscommissie voor de Justitie een bijdrage levert tot de kwaliteit waarnaar de jongste tijd regelmatig wordt verwezen. Er wordt hier op een correcte manier gebruik gemaakt van het evocatierecht. De behandeling in de Kamer van deze technische materie werd ook in de Senaat op een technische manier voortgezet.
Te gepasten tijde zullen wij het fundamentele debat voeren over een aantal aspecten van het echtscheidingsrecht, met name wat betreft het terugbrengen van de termijn van vijf jaar tot twee jaar voor de feitelijke scheiding. Wij zullen de kans hiertoe te baat nemen zodra er ter zake wetsvoorstellen worden ingediend.
Het benadrukken van de problematiek van de kinderen en het bekijken van de echtscheidingsprocedure van uit die uitvalshoek is een positieve evolutie. Hiervoor moet een evenwichtige oplossing worden gezocht.
Je remercie la commission de la Justice du Sénat pour le travail qu'elle a accompli. Il reste à la Chambre d'achever cette démarche en intégrant les améliorations apportées au texte. (Applaudissements.)
De voorzitter. Daar niemand meer het woord vraagt in de bespreking verklaar ik ze voor gesloten.
Plus personne ne demandant la parole dans la discussion, je la déclare close.
Il sera procédé ultérieurement au vote sur l'ensemble du projet de loi.