1-882/2

1-882/2

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

3 JUNI 1998


Wetsontwerp tot wijziging van de protestwet van 3 juni 1997

Wetsontwerp tot wijziging, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet (Evocatieprocedure )


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER HOTYAT


De voorzitter wijst erop dat wetsontwerp nr. 1-882/1 oorspronkelijk een wetsvoorstel was (Stuk Kamer, nr. 1360/1 - 97/98). Het ontwerp regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. Het zou samen besproken moeten worden met het wetsontwerp nr. 1-881/1 dat wijzigingen aanbrengt, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, in de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet. Dit laatste wetsontwerp is door de Senaat op 9 maart 1998 geëvoceerd en de onderzoekstermijn verstrijkt op 25 mei 1998.

De commissie heeft deze ontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 18 maart, 1 april, 20 mei en 3 juni 1998.

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

De twee voorliggende wetsontwerpen strekken ertoe enkele technische aanpassingen aan te brengen in de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord en in de wet van 10 juni 1997 met betrekking tot de protesten.

De protestwet van 3 juni 1997 verwijst nog naar artikel 443 van de inmiddels opgeheven wet van 18 april 1851 betreffende het faillissement, de bankbreuk en het uitstel van betaling.

Deze bepaling is vervangen door artikel 6 van de nieuwe wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord.

Daarin is nog steeds sprake van verzending door de ontvangers der registratie, terwijl deze taak, met toepassing van de protestwet van 3 juni 1997, is opgedragen aan de centrale depositaris, het Herdisconterings- en Waarborginstituut. Artikel 6 van de bovenvermelde wet van 17 juli 1997 moet derhalve worden aangepast aan de nieuwe regeling.

2. ALGEMENE BESPREKING

Een lid merkt op dat artikel 2 van het wetsontwerp tot wijziging, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet ook betrekking heeft op personen die geen koopman zijn, hoewel het gerechtelijk akkoord slechts van toepassing is op kooplieden. Dit artikel moet dus worden geamendeerd.

Bovendien meent het lid dat het woord « vergoeding » in de Nederlandse tekst van artikel 3 van hetzelfde ontwerp niet volledig overeenstemt met het woord « rétribution » in de Franse tekst.

Het lid merkt ook op dat in artikel 2 van beide voorliggende ontwerpen een onderscheid gemaakt wordt tussen

­ de woonplaats van de schuldenaar;

­ de hoofdinrichting van de schuldenaar-koopman;

­ de zetel van de schuldenaar-rechtspersoon.

Een dergelijk onderscheid is niet zo verstandig daar een koopman iemand is die daden van koophandel verricht. Dat kan dus zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon zijn. Daarenboven past een opsomming van natuurlijke personen die geen koopman zijn, niet in een wet betreffende het gerechtelijk akkoord waarvan het toepassingsgebied beperkt blijft tot de kooplieden.

In antwoord op het bezwaar met betrekking tot de onduidelijkheid van artikel 2, legt de vertegenwoordiger van de minister uit dat artikel 6, zoals het gewijzigd is in ontwerp nr. 1-881/1, gebaseerd is op het oude artikel 443 van de wet van 18 april 1851. De vertegenwoordiger van de minister erkent dat deze bepaling er inderdaad kan toe leiden dat protest met betrekking tot natuurlijke personen die geen koopman zijn, wordt meegedeeld aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel. Hij meent evenwel dat dit uiterst zelden zal voorkomen daar de natuurlijke personen steeds minder wisselbrieven gebruiken. De vertegenwoordiger van de minister verwijst naar de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet die deze betalingsvorm verbiedt.

Het kan voor een voorzitter van een rechtbank van koophandel interessant zijn te weten dat een bepaalde natuurlijke persoon die niet is ingeschreven in het handelsregister, wisselbrieven heeft geschreven en ze niet heeft betaald. Zo beschikt hij over nuttige aanwijzingen over die persoon. Gaat het hier niet om iemand die zich niet als handelaar kenbaar heeft gemaakt, die daarenboven in financiële moeilijkheden verkeert en die opgeroepen kan worden voor de kamers voor handelsonderzoek ?

Een lid merkt op dat het zou kunnen gaan om iemand die niet BTW-plichtig is, niet is ingeschreven in het handelsregister of in het ambachtsregister maar desondanks daden van koophandel verricht.

Een ander lid vraagt zich eveneens af of de bepalingen van artikel 2 van de respectievelijke wetsontwerpen niet tot verwarring kunnen leiden.

In artikel 2 van het ontwerp nr. 1-881/1 is sprake van « de woonplaats van de schuldenaar, of, indien het een koopman betreft, van de hoofdinrichting van de schuldenaar, of indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel van de schuldenaar ... ». Volgens spreker verricht ieder die een wisselbrief accepteert, een daad van koophandel. Bijgevolg is de rechtbank van koophandel altijd bevoegd inzake wisselbrieven. Een koopman kan zowel een rechtspersoon als een natuurlijke persoon zijn. De tekst wekt verwarring daar men de indruk geeft dat het over drie verschillende personen gaat, terwijl het mogelijk is dat het in feite over één persoon gaat.

De vertegenwoordiger van de minister bevestigt dat een koopman ofwel een natuurlijke persoon ofwel een rechtspersoon is. Wanneer het om een natuurlijke persoon gaat, verwijst men naar zijn hoofdinrichting overeenkomstig de recentelijk aangebrachte wijzigingen in artikel 631, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (Stuk Senaat, nr. 753/4, 1997/1998). In het geval van een koopman die een natuurlijke persoon is, is het inderdaad beter te verwijzen naar de hoofdinrichting en niet naar de woonplaats. In zijn woonplaats oefent de koopman immers zelden beroepswerkzaamheden uit. Zijn handelsactiviteit vindt plaats in zijn hoofdinrichting. Wat de rechtspersonen betreft, verwijst men naar de zetel.

Volgens voorgaande spreker neemt dit niet weg dat de tekst verwarrend is. Voor de rechtszekerheid dient te worden vermeden dat twijfel ontstaat over de tekst.

Een ander lid merkt op dat een gelijkaardig probleem zich voordoet in artikel 2 van het wetsontwerp tot wijziging van de protestwet van 3 juni 1997. Zou dit niet bij amendement verholpen moeten worden ?

3. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN EN VAN DE AMENDEMENTEN

a) Wetsontwerp tot wijziging, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheques en de inwerkingtreding van deze wet; nr. 1-881/1.

Over artikel 3 wordt opgemerkt dat de betekenis van de term « vergoeding » in de Nederlandse tekst niet volledig samenvalt met die van de term « rétribution » in het Frans.

Een lid deelt mee dat hij een amendement heeft willen indienen op artikel 2 doch dat hij daarvan heeft afgezien omdat hij geen preciezere formulering heeft gevonden. Het lag in zijn bedoeling verwarring te voorkomen tussen « de woonplaats van de schuldenaar », « de hoofdinrichting van de schuldenaar » en « de zetel van de schuldenaar » omdat een koopman ofwel een natuurlijke persoon is ofwel een rechtspersoon. Daar komt nog bij dat de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord in principe uitsluitend op kooplieden van toepassing is.

De commissie stelt dus vast dat er uiteindelijk geen enkel amendement op dit ontwerp is ingediend. Aangezien de onderzoekstermijn verstrijkt op maandag 25 mei 1998, kan men zelfs niet meer binnen de gestelde termijnen rapporteren in de plenaire vergadering. Bijgevolg stelt de voorzitter aan de commissie voor de evocatietermijn te laten verstrijken.

b) Wetsontwerp tot wijziging van de protestwet van 3 juni 1997; nr. 1-882/1.

Bespreking van de artikelen

Er worden geen amendementen ingediend.

Artikel 1

Dit artikel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikelen 2 tot 4

Ook deze artikelen worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 5

Een lid wijst erop dat volgens dit artikel de wet terugwerkt.

De vertegenwoordiger van de minister merkt op dat de terugwerking in dit artikel geen reden tot bezorgdheid hoeft te zijn. Wat dat betreft, rekent de minister erop dat er niet al teveel moeilijkheden zullen ontstaan omdat dit ontwerp voor een en dezelfde instelling is bedoeld, te weten het Herdisconterings- en Waarborginstituut (HWI). Dat geldt eveneens voor het wetsontwerp tot wijziging, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet. Het is trouwens op verzoek van het Instituut dat het voorliggende ontwerp een aantal louter technische verbeteringen aanbrengt in de wet van 3 juni 1997.

Het commissielid vraagt of de in het ontwerp bedoelde wijzigingen geen formele gevolgen zullen hebben voor degenen die wisselbrieven en/of orderbriefjes trekken of uitgeven.

De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat die vrees ongegrond is.

Artikel 5 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

4. STEMMINGEN

a) Wetsontwerp tot wijziging, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet; nr. 1-881/1

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt op de vergadering van 20 mei 1998 aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Aangezien de onderzoekstermijn sedert 26 mei 1998 is verstreken, is de Senaat niet meer bevoegd voor dit wetsontwerp (cf. Stuk Senaat, nr. 1-881/2).

b) Wetsontwerp tot wijziging van de protestwet van 3 juni 1997; nr. 1/882/1

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteur,
Robert HOTYAT.
De voorzitter,
Paul HATRY.

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie stuk nr. 1-882/3