1-684/1

1-684/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

17 JUNI 1997


Productie, opwerking en berging van splijtstoffen

1. Hoorzitting met de heer P. Goldschmidt, directeur-generaal van Synatom, over de problematiek van het plutonium en de proliferatierisico's

2. Hoorzitting met de heer G. Frédérick, directeur van het departement kernenergie van Tractebel, over de problematiek van de kernreactoren in de landen van Midden- en Oost-Europa


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW BRIBOSIA-PICARD


INHOUD



  1. Uiteenzetting van de heer P. Goldschmidt, directeur-generaal van Synatom, over plutonium en non-proliferatie
    1. Eerste deel : De civiele plutoniumindustrie
      1. Waar komt plutonium vandaan ? Wat doet men ermee ?
      2. Wat is MOX-brandstof ?
      3. De plutoniumvoorraden
    2. Tweede deel : Non-proliferatie
      1. Het radioactieve wapen
      2. Het nucleaire wapen
    3. Derde deel : Institutionele maatregelen om de non-proliferatie te versterken
    4. Algemene conclusies en aanbevelingen
    5. Gedachtewisseling

  2. Uiteenzetting van de heer Frédérick over de problematiek van de kernreactoren in de landen van Midden- en Oost-Europa
    1. Inleiding
    2. Reactoren van Russische makelij
    3. Internationale aanpak
    4. Aandeel van België
    5. Besluiten

  3. Bijlage : De fouten en methodes van de heer J. Attali

De commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden heeft op 27 maart en 18 december 1996 hoorzittingen gehouden met de heer P. Goldschmidt, directeur-generaal van Synatom en de heer G. Frédérick, directeur van het departement kernenergie van Tractebel.


I. UITEENZETTING VAN DE HEER P. GOLDSCHMIDT, DIRECTEUR-GENERAAL VAN SYNATOM, OVER PLUTONIUM EN NON-PROLIFERATIE

Antwoord op de heer Jacques Attali (zie Stuk Senaat, nr. 263/1, 1995-1996)

De spreker wil de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat graag bedanken voor de uitnodiging om antwoord te geven op de heer J. Attali inzake de kwestie van de non-proliferatie en het gebruik van plutonium voor de elektriciteitsproductie.

Ons democratisch systeem vereist inderdaad dat deze belangrijke kwesties openlijk worden besproken en dat de beleidsbepalers over objectieve en wetenschappelijk gefundeerde informatie beschikken.

Het zou in strijd met het algemeen belang zijn dat beslissingen op dit gebied genomen worden op basis van emotionele of dogmatische reacties, of op grond van niet geverifieerde informatie van de media die soms toegeven aan de verleiding van sensatiezucht of de apocalypsgedachte.

Zowel in zijn boek (1) als tijdens zijn exposé van 17 januari 1996 voor de Commissie lijkt de heer Attali de civiele kernenergie systematisch in verband te brengen met allerlei subversieve activiteiten zoals de bom, het terrorisme, de verspreiding van giftige afvalstoffen. Een dergelijke begripsverwarring is niet alleen bedrieglijk, maar ook funest.

De door de heer J. Attali aangesneden kwesties zijn ingewikkeld. De antwoorden kunnen dus niet eenvoudig zijn. Men moet accepteren dat een ingewikkeld probleem noodzakelijkerwijs een ingewikkeld antwoord met zich meebrengt.

Spreker wenst de commissie vandaag op objectieve wijze te informeren. Hij zal zich dus baseren op feiten en op studies van onomstreden deskundigen of instellingen, zoals de Amerikaanse Academie voor Wetenschappen, die moeilijk te verdenken zijn van al te grote toegevendheid ten aanzien van het civiel gebruik van plutonium.

Vooraf wenst hij in het kort te vermelden dat de maatschappij Synatom tot taak heeft de zeven Belgische kerncentrales van Doel en Tihange met verrijkt uranium te bevoorraden en de bestraalde splijtstof, wanneer deze definitief uit de reactorkern is gehaald, te beheren. Van 1983 tot 1994 was Synatom een gemengde maatschappij, gecontroleerd door de overheid. Sinds de privatisering in september 1994 bezit de Belgische staat een « golden share ». Daarom wonen twee vertegenwoordigers van de regering de vergaderingen van de raad van bestuur bij, met vetorecht over beslissingen die in strijd zouden zijn met het energiebeleid van de regering of met het algemeen belang.

Net als de heer Attali hecht Synatom, evenals trouwens de gehele civiele nucleaire industrie, groot belang aan de risico's van proliferatie van kernwapens en ondersteunt zij krachtig degenen die daartegen strijden.

Hij hoopt dat zijn uiteenzetting het volgende duidelijk kan maken :

1. Ten eerste, wat de proliferatierisico's van het kernwapen zijn en waarom zij over het algemeen ruim worden overschat;

2. Ten tweede, dat de civiele plutoniumindustrie, in plaats van de proliferatierisico's te verhogen, ze juist kan verminderen door de voorraden van militair plutonium om te zetten in een niet-prolifererende vorm en tegelijkertijd elektriciteit te produceren;

3. Tenslotte, dat er institutionele maatregelen bestaan om de non-proliferatie nog te versterken, en dat het vooral aan de Verenigde Staten, Rusland en China is om het voorbeeld te geven door bij henzelf dezelfde controles te accepteren als die welke wij bij ons reeds toepassen.

Hij zal zijn exposé besluiten met het voorstellen van enkele concrete acties die België zou kunnen overwegen om de huidige situatie te verbeteren.

1. Eerste deel : de civiele plutoniumindustrie

1.1. Waar komt plutonium vandaan ? Wat doet men ermee ?

Plutonium wordt op natuurlijke wijze geproduceerd in kerncentrales, wanneer een neutron wordt opgenomen door de kern van een atoom uranium 238 die aldus Pu 239 wordt. Dit Pu 239 kan òf splijten, en op zijn beurt bijdragen aan de energieproductie, òf een neutron opnemen en veranderen in Pu 240, en vervolgens op dezelfde manier in Pu 241 en in Pu 242.

Standaardbrandstof van verrijkt uranium, zoals die welke wij in onze centrales gebruiken, bevat geen plutonium wanneer het in de reactor wordt geladen. Het plutonium vormt zich dus geleidelijk naarmate de brandstof voor de energieproductie wordt gebruikt. Standaardbrandstofstaven van een drukwaterreactor van 1 000 Mwe bevatten, na gebruik, ongeveer 5 kg plutonium.

Men dient in feite te weten dat ongeveer 35 % van de in onze kerncentrales geproduceerde energie afkomstig is van de splijting van plutonium dat op natuurlijke wijze gevormd wordt. Aangezien deze centrales sinds halverwege de jaren 80 ongeveer 60 % van onze elektriciteit geproduceerd hebben, betekent dit dat praktisch een vijfde van alle in België verbruikte elektriciteit sinds tien jaar tot stand is gekomen met plutonium dat zich gevormd heeft in standaardsplijtstof.

Anders gezegd, één op vijf lampen bij u thuis geeft u licht dankzij plutonium.

Bovendien vormen de 5 kg plutonium die zich in de bestraalde standaardbrandstofstaven bevinden, potentieel een belangrijke energiebron.

De energetische inhoud van een kilo plutonium is gelijk aan die van meer dan een miljoen liter aardolie.

1.2. Wat is MOX-brandstof ?

2Wanneer het plutonium uit de verbruikte standaardsplijtstof wordt gehaald, is het een rechtstreeks substituut voor uranium 235. Zo kan men, door gebruikte (3) brandstofstaven op te werken, de 5 kg plutonium die ze bevatten, recupereren en recycleren in de vorm van brandstofstaven met een mengsel van uranium en plutoniumoxyde, doorgaans MOX-brandstofstaven genoemd ().

MOX-brandstofstaven zijn niet anders dan gewone brandstofstaven die er van buiten precies zo uitzien als de andere, waarin 35 kg plutonium vermengd met 465 kg verarmd uraniumoxyde de 500 kg verrijkt uranium van de « standaard »-brandstofstaven vervangen.

Men moet dus zeven bestraalde standaardbrandstofstaven, die elk 5 kg plutonium bevatten, opwerken om de 35 kg plutonium nodig voor de fabricage van MOX-brandstofstaven te recupereren. Na gebruik zullen deze MOX-brandstofstaven nog maar 26 kg plutonium bevatten. Ze zullen dus 9 kg plutonium verbruikt hebben, terwijl de standaardbrandstofstaven waarvan ze de plaats hebben ingenomen, 5 kg plutonium geproduceerd zouden hebben. In totaal zal men dus de plutoniumbalans met 35 % gereduceerd hebben en het aantal bestraalde brandstofstaven die nog te beheren (4) blijven, door acht gedeeld hebben.

In België heeft men zich soms bezorgd afgevraagd of de bestraalde MOX-splijtstof moeilijker te beheren zou kunnen zijn dan de standaard gebruikte splijtstof. De MOX-brandstofstaven kunnen òf worden opgewerkt in dezelfde fabrieken en met dezelfde prijscondities als de gebruikelijke brandstofstaven, òf net als de gebruikte standaardbrandstofstaven geborgen worden in geologische formaties. Op bijna alle vlakken zijn de gebruikte MOX-brandstofstaven identiek aan de gebruikte standaardbrandstofstaven, maar er zijn toch een aantal verschillen. Zo bevatten gebruikte MOX-brandstofstaven aan het eind van hun bestaansduur meer plutonium dan standaardbrandstofstaven en geven ze meer warmte af. Om deze verschillen te ondervangen zal het voldoende zijn om, als men voor de geologische berging van de ingekapselde gebruikte splijtstoffen kiest, per stuk ondergrondse gang minder MOX-brandstofstaven te plaatsen dan gebruikte standaardbrandstofstaven.

Wat betreft de veiligheid van de geologische berging van gebruikte MOX-splijtstoffen, volgt hier wat de Amerikaanse Academie van Wetenschappen (5) hierover schrijft :

­ « De verschillen tussen de splijtingsstoffen geproduceerd in uraniumsplijtstoffen of in MOX zijn zeer gering (temeer daar uiteindelijk zelfs in uraniumsplijtstof een aanzienlijk (6) gedeelte van de splijtingen in plutonium gebeurt). » (blz. 360)

­ « De inventarissen van de isotopen van de splijtingsprodukten die het meest bijdragen tot de radiologische risico's van de gebruikte splijtstof zijn praktisch dezelfde in MOX als in uraniumsplijtstof. » (blz. 360)

­ « Als op adequate wijze rekening gehouden wordt met de kwestie van de kriticiteit in een bergingscentrum, zou het mogelijk moeten zijn gebruikte MOX-splijtstof op net zo veilige wijze op te slaan en te bergen als gebruikte splijtstof met licht verrijkt uranium. » (blz. 130)

En tenslotte :

« Er is blijkbaar geen aanwijsbare reden om aan te nemen dat de activiteiten die nodig zijn voor het elimineren van militair plutonium gebruik makend van hetzij recyclage in de vorm van MOX, hetzij verglazing na vermenging met radioactieve produkten niet zouden kunnen voldoen aan alle in Amerika van toepassing zijnde reglementeringen en normen inzake milieu, veiligheid en gezondheid. » (blz. 379)

In tegenstelling tot hetgeen J. Attali beweert [cf. Bijlage, § 1. c) ], constateert men dus dat deze zeer ernstige Amerikaanse wetenschappelijke studies, die moeilijk te verdenken zijn van al te grote toegevendheid ten aanzien van plutoniumgebruik, uiteindelijk tot de conclusie komen dat het beheer van bestraalde MOX niet meer problemen oplevert dan dat van de gebruikte standaardsplijtstof.

1.3. De plutoniumvoorraden

Laten wij het hebben over de kwestie van de bestaande plutoniumvoorraden en over de risico's van proliferatie die daaraan verbonden zouden kunnen zijn.

Zoals J. Attali op juiste wijze in herinnering brengt, zijn er 3 soorten plutoniumvoorraden :

­ het civiele plutonium dat in de gebruikte splijtstofassemblages zit;

­ het civiele plutonium dat in de vorm van oxyde wordt afgescheiden bij de opwerking van de gebruikte splijtstoffen;

­ het militaire plutonium in metalen vorm.

J. Attali verwart deze verschillende categorieën, hetgeen wij absoluut moeten vermijden. Zijn argumentatie beoogt aan te tonen dat deze drie soorten voorraden in de praktijk niet te beheren zijn, in die zin dat ze een oncontroleerbaar gevaar van nucleaire proliferatie zouden betekenen. Deze argumentatie is onjuist.

Wij zullen dus, in volgorde, de aan deze drie soorten plutoniumvoorraden verbonden risico's bestuderen. De feiten zijn de volgende.

De voorraden plutonium in de gebruikte splijtstof

De gebruikte splijtstof wordt momenteel in de Verenigde Staten beschouwd als « standard » voor wat « proliferation resistant » is. Tijdens zijn exposé heeft J. Attali duidelijk gezegd (hoorzitting blz. 9) : « Niemand kan van bestraalde splijtstof een wapen maken. » Deze splijtstof, en dus het daarin zittende plutonium, vormt geen proliferatierisico als zij aan internationale controles (safeguards) onderworpen is.

Rest ons dus de risico's verbonden aan de twee andere plutoniumvoorraden te bestuderen : de civiele, die is onderworpen aan de internationale safeguardcontroles, en de militaire, die niet aan deze controles onderworpen is.

De voorraden civiel plutonium

Zoals wij gezien hebben, gaat het om de voorraden plutoniumoxyde die worden afgescheiden tijdens de opwerking van de gebruikte splijtstoffen. Hoewel dit plutonium niet de vereiste kwaliteit heeft om er atoomwapens van te maken, is het beter om het zo snel mogelijk om te zetten in de vorm waarin het minst aan proliferatie gedacht kan worden, en het dus onmiddellijk te recycleren in de vorm van MOX-brandstofstaven. Dit is wat gedaan wordt in België, waar het plutonium afkomstig van de opwerking van de gebruikte Belgische splijtstof in de UP3-fabriek van La Hague naar gelang van zijn afscheiding gerecycleerd wordt.

Andere landen hebben, zeer tegen hun zin, voorraden civiel plutonium verzameld omdat er geen toereikende capaciteit voor fabricage van MOX-brandstofstaven bestond om het plutonium direct te recycleren. Deze situatie is met name toe te schrijven aan het feit dat de MOX-fabriek van Siemens in Hanau in de BRD nooit in werking gesteld kon worden vanwege het verzet van de milieubewegingen, dat overgenomen is door de SPD van de deelstaat Hessen.

Men kan dus besluiten dat degenen die zich verzetten tegen het gebruik van MOX, het probleem creëren dat ze aan de kaak stellen : de plutoniumoverschotten.

Hiermee is het duidelijk dat in de toekomst geen enkele elektriciteitsproducent zijn gebruikte splijtstof zal laten opwerken zonder tegelijkertijd de garantie te hebben dat hij het eruit resulterende plutonium snel kan recycleren in de vorm van MOX.

Wat betreft het extreme standpunt dat opwerking moet worden verboden, is het interessant te noteren dat J. Attali « er niet van overtuigd is dat dit in de huidige stand van zaken een goede oplossing is » (blz. 9). Hij meent daarentegen dat men de moed moet hebben om te zeggen dat sommige landen kunnen overgaan tot opwerking van gebruikte splijtstof en tot fabricage van MOX-brandstof, en andere niet, zoals men dat heeft gedaan voor de kernwapens (blz. 9). Deze mening wordt ruimschoots gedeeld door een Comité op hoog niveau opgericht op initiatief van de American Nuclear Society . Dit Comité werd voorgezeten door de Nobelprijswinnaar Glen Seaborg. De twee medevoorzitters waren Richard Kennedy, voormalig « Ambassador-at-large for Non-Proliferation and Nuclear Energy Affairs », en Myron Kratzer, voormalig « US Deputy Assistant Secretary of State for Nuclear Energy Affairs » . Dit Comité heeft op 22 augustus 1995 een rapport gepubliceerd met de titel « Protection and Management of Plutonium » .

In de samenvatting die daarvan is gemaakt, kan men lezen (7) :

« De recente beslissing van de Verenigde Staten om alle ontwikkelingswerkzaamheden in verband met de opwerking en de snellekweekreactors stil te zetten heeft ertoe geleid dat ernstige beperkingen zijn aangebracht in een veelbelovende benadering van een proliferatie-resistente splijtstofcyclus...; het panel is van mening dat deze beslissing herroepen dient te worden. »

De overtollige voorraden militair plutonium

De in de Verenigde Staten ondernomen studies inzake het wegwerken van het overtollige militaire plutonium hebben tot de conclusie geleid dat de twee beste oplossingen die momenteel overwogen kunnen worden, zijn :

1. het meteen in de vorm van MOX in de bestaande lichtwaterreactors te gebruiken, zoals dat sinds jaren in Europa gebeurt;

2. het te vermengen met radioactief afval en het te verglazen in installaties die op dit ogenblik niet bestaan.

Er zij opgemerkt dat deze twee technieken voortkomen uit de ontwikkeling van de opwerkings- en recyclage-industrie.

In een studie (8) van juli 1993 over de « Plutonium Disposition » besloot het U.S. Department of Energy (USDOE), inzake wat het « the fission option » noemde, dit wil zeggen recyclage van het militaire plutonium in de vorm van MOX in de commerciële kerncentrales :

« Onafhankelijk van het gebruikte reactorontwerp, zou de splijtingsoptie (d.w.z. MOX) de proliferatieresistentie van overtollig militair plutonium op drie manieren doen toenemen. Ten eerste zou het plutonium in het beginstadium van het proces conversie/splijtstoffabricage chemisch worden verdund. Ten tweede zou het plutonium door bestraling isotopisch verdund worden (i.e. een deel van het militair Pu-239 zou worden omgezet in Pu-240 en een deel van het plutonium zou worden vernietigd). Tenslotte zou door de aanzienlijke hoeveelheid splijtingsproducten een grote zelfbeschermende stralingsbarrière worden aangebracht. »

Het USDOE onderstreept eveneens dat het gebruik van militair plutonium in de vorm van MOX bovendien het aanzienlijke voordeel biedt dat men er een grote hoeveelheid in elektriciteit om te zetten energie kan uithalen, wat economisch voordelig is :

« This financial incentive provides a strong motivation for the weapons plutonium to be converted to (and remain dedicated to) peaceful uses. »

Recentelijk heeft het USDOE de Amerikaanse elektriciteitsproducenten gevraagd een « expression of interest » voor te leggen voor de recyclage in hun centrales van MOX-brandstof met militair plutonium. Zes elektriciteitsproducenten, waaronder de twee belangrijkste van de Verenigde Staten, hebben blijk gegeven van hun belangstelling (9).

Het reeds geciteerde rapport van het Special Panel van de ANS besluit het volgende :

· « Het Panel beveelt een snelle uitvoering van de zogeheten `reactor option' [d.w.z. die van MOX] aan voor het wegwerken van overtollig Amerikaans en Russisch militair plutonium in beschikbare reactors in de Verenigde Staten en in Rusland, of in derde landen. »

· « Fabricage en bestraling van eerste hoeveelheden overtollig plutonium in installaties in derde landen zouden het proces kunnen versnellen. »

Zo heeft ook de US National Academy of Sciences in 1995 een boekdeel van 400 bladzijden gepubliceerd onder de titel « Management and Disposition of Excess Weapons Plutonium ».

In dit boek, en in tegenstelling tot hetgeen de heer J. Attali voor deze Commissie heeft verklaard [cf. Bijlage, § 1.d) ], besluit de US National Academy of Sciences , zoals de andere geciteerde studies, dat de veiligste, goedkoopste en snelst beschikbare wijze om het overtollige militaire plutonium weg te werken erin bestaat het in de vorm van MOX te recycleren in bestaande lichtwaterreactors.

2. Tweede deel : Non-proliferatie

Spreker komt nu bij het tweede onderwerp van zijn uiteenzetting : de non-proliferatie.

De heer Attali maakt zich terecht zorgen over de risico's van proliferatie van kernwapens. De nucleaire industrie deelt deze bezorgdheid. Het is voor deze industrie van vitaal belang dat geen enkele van de splijtbare stoffen die zij gebruikt, wordt verduisterd voor illegaal gebruik. Zo heeft het Uranium Institute te Londen, waarin 70 maatschappijen uit 30 landen verenigd zijn, hierover verschillende keren zeer duidelijke standpunten ingenomen, de laatste keer in 1995 tijdens de Conferentie van de UNO over de verlenging voor onbepaalde duur van het Non-Proliferatieverdrag (NPV).

Maar om elke verwarring te vermijden in verband met proliferatie, moet men duidelijk onderscheid maken tussen :

a) « radioactief » genoemde wapens, namelijk die waarin radioactieve materialen vermengd zouden zijn met een klassieke springstof (TNT) met de bedoeling een radioactieve vervuiling tot stand te brengen;

b) kernwapens, d.w.z. wapens die het mogelijk maken een nucleaire explosie tot stand te brengen met een kritische massa splijtbaar materiaal, in dit geval hoog verrijkt uranium (UHE) of plutonium.

Wij zullen deze achtereenvolgens behandelen.

2.1. Het radioactieve wapen

Dit wapen zou typisch een wapen voor terrorisme zijn, daar het immers tot doel heeft een radioactieve vervuiling te creëren en niet de vernietiging van strategische installaties of de annihilatie van vijandelijke legers of bevolkingen.

Zoals de heer J. Attali terecht benadrukt in zijn boek (blz. 48), kunnen alle radioactieve stoffen in deze bommen, waarvan het explosieve bestanddeel een klassieke springstof is, gebruikt worden. Van alle natuurlijke en kunstmatige radioactieve stoffen zouden cesium 137, strontium 90 of kobalt 60, die volop in ziekenhuizen (10) gebruikt worden en allemaal zeer radioactief zijn, « goede » kandidaten zijn.

Het is voor een groep terroristen zeker oneindig veel eenvoudiger cesium 137 of kobalt 60 te vinden, algemeen gebruikt in bijna alle ziekenhuizen ter wereld, dan plutonium, dat permanent onder scherp internationaal toezicht staat. Tenzij men afziet van de behandeling van kanker en een groot aantal andere activiteiten in de geneeskunde, sterilisatie van voedingswaren of in de klassieke industrie, zoals branddetectors, moet men wel accepteren dat deze risico's (11), zoals vele andere, deel uitmaken van ons bestaan.

De terroristen van deze wereld hebben helaas geen plutonium nodig om hun sinistere plannen te verwezenlijken. Om zich daarvan te overtuigen hoeft men maar te denken aan de bomaanslagen bij het World Trade Center in New York en meer recentelijk in Oklahoma City, de aanslagen met saringas in de metro van Tokyo of met explosieven in de metro van Parijs, de seriemoorden op journalisten in Algerije, of het opblazen van bussen in Israël, naast zovele andere aanslagen.

Chemisch terrorisme is schrikwekkender, oneindig meer geloofwaardig en minder duur dan radioactief terrorisme.

Wat het plutonium betreft is een zeer serieuze studie, uitgevoerd op verzoek van de Amerikaanse regering en in 1995 gepubliceerd door zes onderzoekers van het Lawrence Livermore National Laboratory van de Universiteit van Californië (12), daarentegen tot het volgende besluit gekomen :

­ « het is onwaarschijnlijk dat de dispersie (in de atmosfeer) van 200 gram plutonium zou leiden tot ook maar enige waarneembare toename van het verwachte aantal overlijdens ten gevolge van kanker »;

­ « zelfs als een kilo plutonium in een reservoir [met drinkwater] zou worden geplaatst, zou het onwaarschijnlijk zijn dat het de concentraties bereikt die een acute uitwerking zouden kunnen hebben op de gezondheid of het risico van overlijden door kanker zelfs aanzienlijk zouden kunnen verhogen ».

Plutonium is dus bijlange niet het meest doeltreffende radioactieve produkt voor een « radioactief » wapen en in tegenstelling tot heel wat andere substanties wordt het uiterst streng bewaakt.

Het terrorisme is een ernstig maatschappelijk probleem. Het is evenwel een vergissing de publieke opinie te willen doen geloven dat de civiele nucleaire industrie ertoe bijdraagt de risico's daarvan te vergroten. Zij die deze vorm van desinformatie toepassen, dragen een zware verantwoordelijkheid omdat zij het risico lopen precies een probleem te creëren daar waar het niet is. Zoals de al geciteerde studie van de Universiteit van California benadrukt (12) : « Het verontrust ons dat onjuiste en overdreven beweringen van de media aanleiding zouden kunnen geven tot het ontstaan van een smokkelmarkt voor gestolen nucleair materiaal, bedoeld voor terrorisme. » Men zou zich kunnen afvragen of J. Attali, door het bedenken van rampscenario's, bij degenen is die door voornoemde studie worden beoogd. Toch heeft hij tijdens zijn exposé (hoorzitting blz. 5) zelf erkend dat « er momenteel geen werkelijke vraag lijkt te bestaan voor dit soort [radioactieve] wapens ».

2.2. Het nucleaire wapen

Het gaat hier om een ontplofbaar projectiel gevormd door een voldoende massa splijtbare stoffen, namelijk plutonium of hoog verrijkt uranium. Ook hier is het essentieel verwarring en desinformatie te vermijden.

Civiel plutonium is geen militair plutonium : het verschil vloeit voort uit hun zeer verschillende (isotopische, in technische termen) detailsamenstelling (13).

Om een atoombom met plutonium te maken, is inderdaad zeer zuiver plutonium nodig, d.w.z. met een zeer hoog gehalte « splijtbaar » genoemde isotopen. Om een dergelijke zuiverheid te krijgen, gebruiken militairen plutonium dat wordt gehaald uit splijtstoffen die enkele weken verbleven hebben in speciaal voor dit doel gebouwde reactoren.

Wat civiel plutonium betreft, dit is afkomstig van de opwerking van splijtstoffen van reactoren zoals die welke in België in bedrijf zijn. Het is niet geschikt om er atoomexplosieven van te maken.

Waarom ? Omdat het is gehaald uit splijtstoffen die drie of vier jaar in een nucleaire reactor gezeten hebben en het bijlange na niet de zuiverheid bereikt die nodig is om een nucleair wapen te vervaardigen (14).

Nog nooit is plutonium van dit type gebruikt om een nucleair explosief van welke sterkte dan ook te maken in de landen die (al dan niet officieel) kernwapens bezitten. Nog nooit was plutonium afkomstig van dergelijke reactors betrokken bij welke poging dan ook tot ontduiking van het door het Non-Proliferatieverdrag ingestelde controlesysteem, noch is het ooit in kernwapens gebruikt.

Om de zaken in hun verband te zien, moet men opmerken dat voor het in elkaar zetten van een explosief nucleair projectiel zeer specifieke kennis nodig is op talrijke verregaand gespecialiseerde gebieden en dat Irak gedurende tien jaar één miljard dollar per jaar heeft uitgegeven voor zijn nucleaire programma, waarbij meer dan 10 000 hoog gekwalificeerde wetenschappers en technici waren betrokken.

Het ontwikkelen van een nucleair explosief, zelfs primitief, is niet binnen het bereik van een groep terroristen en het is niet erg waarschijnlijk dat zo'n groep de deskundigheid, de benodigde materialen en de enorme daarmee samenhangende financiële middelen kan verwerven buiten medeweten van de regering van het gastland.

Wat het benodigde splijtbare materiaal betreft, men moet of aan hoog verrijkt uranium (UHE) komen, dit wil zeggen met ongeveer 93 % U-235 isotoop, of aan plutonium van geschikte isotopische kwaliteit. Het Irak van Saddam Hoessein heeft voornamelijk de weg van hoog verrijkt uranium gevolgd om zijn geheime militair programma te realiseren. Hetzelfde geldt voor Zuid-Afrika. Het is dus niet de weg van het plutonium die het makkelijkst te realiseren lijkt.

Ter herinnering : de vijf nucleaire mogendheden (Verenigde Staten, Rusland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China) hebben tijdens hun atoomproeven militair plutonium gebruikt dat speciaal hiervoor geproduceerd was, in het algemeen in reactoren van het gas-grafiettype.

Laten we logisch zijn : als het plutonium met een hoog Pu-240-gehalte, dat men aantreft in de elektronucleaire lichtwaterreactoren, bruikbaar was voor de fabricage van explosieven, waarom zouden de Verenigde Staten aan Noord-Korea hebben aangeboden PWR (15)-reactoren, zoals de reactoren die in België geëxploiteerd worden, voor hen te bouwen, in ruil voor de sluiting van hun gas-grafietreactors die plutonium van militaire kwaliteit produceren ?

De Amerikaanse specialist in deze kwesties, de heer A. De Volpi (16), drukt het zo uit : « Tegenwoordig wordt in bepaalde politieke analyses altijd hetzelfde deuntje herhaald dat al het plutonium voor wapens te gebruiken is (« weapons usable »). Dit is een bedrieglijke gesimplificeerde voorstelling. »

Anders gezegd, beweren dat in lichtwaterreactoren geproduceerd plutonium geschikt is voor het maken van een wapen, is een bedrieglijke simplificatie.


Hieruit volgt dat civiel plutonium niet het belangrijkste probleem is voor de veiligheid van de toekomstige generaties, verre van. J. Attali is daarvan geheel overtuigd, aangezien hij in zijn boek schrijft (blz. 16) : « Naast het nucleaire wapen zijn andere, chemische en biologische, wapens voor massadestructie te duchten, die veel makkelijker te verkrijgen zijn en net zo gevaarlijk voor de toekomst van de mensheid. Deze wapens moeten even dringend gecontroleerd worden. De verdragen die dienaangaande tot stand zijn gebracht, moeten nog worden toegepast. »

Men moet uit dit alles onthouden dat wij ons van prioriteit vergissen, wanneer we ons focussen op nucleaire kwesties. Temeer daar, zoals J. Attali schrijft (blz. 131) : « Er is nog geen enkel land betrapt op het illegaal kopen van nucleair materiaal. Geen enkel van de waargenomen gevallen heeft kunnen leiden tot identificatie van een Staat of een groep terroristen als uiteindelijke koper van radioactief materiaal. Tot op heden waren de enige geïdentificeerde « klanten » politieagenten of journalisten... ».

Met het voorafgaande dient men de volgende conclusies te trekken.

1. De risico's van proliferatie van het kernwapen worden over het algemeen ruimschoots overschat.

2. In plaats van de risico's van proliferatie te vergroten, draagt de civiele plutoniumindustrie juist bij tot de vermindering van die risico's door de voorraden militair plutonium om te zetten in gebruikte splijtstof en elektriciteit.

Desalniettemin is het gerechtvaardigd alle redelijke mogelijkheden te onderzoeken om de risico's van nucleaire proliferatie verder te verminderen.

Dit brengt spreker bij het derde deel van zijn exposé : het onderzoek van de institutionele verbeteringen die overwogen kunnen worden om de proliferatierisico's nog meer te beperken.

3. Derde deel : Institutionele maatregelen om de non-proliferatie te versterken

Volgens de nucleaire industrie is het vanzelfsprekend gerechtvaardigd te zoeken naar alle redelijke mogelijkheden om de risico's van nucleaire proliferatie verder te beperken. Zij is dus voor strengere internationale regelingen om deze proliferatie te verhinderen.

In dit verband heeft J. Attali in zijn boek een aantal overwegingen geformuleerd die de moeite waard zijn nader te worden bekeken. Om proliferatie van het kernwapen te voorkomen, meent hij dat :

­ Primo : « de twee heilige principes van de internationale betrekkingen opgegeven moeten worden : de gelijke behandeling van de landen en de niet-inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden » (Boek blz. 15).

­ Secundo : « het raadzaam is de sancties tegen smokkelaars te verzwaren (...) en de controle- en verificatiemiddelen van het IAEA te vergroten, zodat het onder meer (...) de processen van militaire fabricage kan controleren, en tenslotte de Veiligheidsraad middelen te verstrekken om op tijd te interveniëren in een land dat wordt erkend als koper of als verkoper van middelen om het wapen te produceren » (Boek blz. 15 en 16).

Persoonlijk acht spreker het nuttig dat de Verenigde Naties een codeboek met sancties uitvaardigen tegen verdragspartijen die op heterdaad betrapt worden bij het niet respecteren van hun verbintenissen in het kader van het NPV. Het is belangrijk dat over deze sancties niet iedere keer gestemd moet worden en dat het niet mogelijk is dat één van de leden van de Veiligheidsraad zijn vetorecht hierover uitspreekt.

Het is hoe dan ook belangrijk dat de strijd tegen de proliferatie, om doeltreffend te zijn, enerzijds gebaseerd is op de voorbeeldpolitiek, en anderzijds, dat er duidelijk prioriteiten worden bepaald.

Wat de prioriteiten betreft, is het, zoals J. Attali opmerkt, juist dat « de illegale handel in kernmateriaal pas belangrijk geworden is na de val van de Berlijnse muur ». Deze illegale handel vindt zijn oorsprong voornamelijk in Rusland, en men moet dus daar beginnen met het verbeteren van de situatie.

Rusland moet dus zeer snel een doeltreffend nationaal safeguardsysteem opzetten van het type dat bij ons bestaat, en ermee instemmen de totaliteit van zijn civiele nucleaire installaties te onderwerpen aan de safeguardcontroles van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA).

Dit is echter pas mogelijk als de Verenigde Staten deze bij zichzelf accepteren en de voorbeeldpolitiek toepassen. Want is het niet ongelofelijk dat de Verenigde Staten, die juist de vaandeldrager willen zijn op het gebied van non-proliferatie, hun civiele nucleaire industrie niet volledig onderwerpen aan de controles van het Agentschap van Wenen, terwijl de Europese civiele industrie onderworpen is aan de controles van Euratom en meestal ook van het IAEA ?

Voor de vijf kernmogendheden is het ogenblik aangebroken om het voorbeeld van de verticale non-proliferatie te geven (zoals artikel VI van het NPV hen daartoe verplicht) en dat, net zoals dat in Europa gebeurt, de Verenigde Staten, Rusland en China al hun civiele nucleaire installaties aan de internationale safeguards onderwerpen. Zolang dat geen realiteit geworden is, moet men erop rekenen dat de verdragspartijen van het NPV, die vrijwillig van atoomwapens hebben afgezien, weerstand bieden aan elke poging van het IAEA om zijn controles bij hen te versterken of uit te breiden.

Spreker kan daarentegen absoluut niet instemmen met de suggestie van de heer J. Attali (Hoorzitting blz. 10) om de bewegingen van het personeel in de nucleaire, genetische of chemische sector te beperken en te controleren. Men zou dan wetten aannemen die op bizarre wijze die van totalitaire regimes in herinnering brengen, in totale tegenspraak met het democratische principe van het vrije personenverkeer en het Handvest van de Rechten van de Mens.

Anderzijds betreurt spreker dat de heer J. Attali het niet nodig heeft geacht om ter wille van de objectiviteit, voor deze commissie te herinneren aan de significatieve institutionele vooruitgang die de laatste jaren inzake non-proliferatie is geboekt. Hij vermeldt :

­ De verlenging voor onbepaalde tijd van het Non-Proliferatieverdrag in mei 1995, waarvan vandaag de dag 179 landen lid zijn.

­ De ondertekening (na heel wat moeilijkheden) door Cuba in 1995 van het Verdrag van Tlatlolco, dat daardoor van kracht werd en vastlegt dat het hele Zuid-Amerikaanse continent een kernwapenvrije zone wordt.

­ Het historische precedent dat Zuid-Afrika in 1993 creëerde door het militair kernarsenaal dat het opgebouwd had, geheel te ontmantelen.

­ De ondertekening in 1994 van het NPV door Algerije (na jaren van verzet), waardoor het mogelijk wordt om nog in 1996 een akkoord te sluiten en het hele Afrikaanse continent tot « Nuclear Weapons Free Zone » uit te roepen.

4. Algemene conclusie en aanbevelingen

Spreker komt aan bij het slot van zijn uiteenzetting. Het moment is gekomen voor de commissie om zich een eigen mening te vormen over de werkelijke of hypothetische risico's van het vreedzaam gebruik van plutonium in de electronucleaire centrales. Spreker herhaalt dat men hierbij de drie volgende punten voor ogen moet houden :

1. De mogelijkheid om een zogenaamd radioactief wapen te vervaardigen bestaat onafhankelijk van het al dan niet produceren van elektriciteit van nucleaire origine. Terroristen beschikken helaas over chantage- en vernietigingsmiddelen die veel efficiënter, makkelijker beschikbaar, minder duur en minder aantoonbaar zijn dan het gebruik van nucleaire materialen.

2. Het in lichtwaterreactoren geproduceerde plutonium is niet geschikt voor de fabricage van atoomwapens. Bovendien wordt in hoge mate en op doeltreffende wijze toezicht gehouden in de aan controle onderworpen landen op het gebruik ervan.

3. In de OESO-landen die het NPV hebben ondertekend en de totaliteit van hun civiele nucleaire installaties aan de internationale safeguardcontroles hebben onderworpen, is nog nooit een verduistering van splijtbaar materiaal geconstateerd. De controles van Euratom en het IAEA hebben in dit opzicht hun doeltreffendheid bewezen.

Het blijft niettemin uiterst wenselijk om alle nuttige en realistische maatregelen te nemen die de risico's van nucleaire proliferatie kunnen minimaliseren. In dit verband formuleert spreker vijf aanbevelingen :

1. De prioriteit is nu Rusland te helpen met het instellen van een nationaal safeguardsysteem van het type dat bij ons bestaat. Men kan inderdaad slechts vaststellen dat, sinds de val van de Berlijnse muur, alle sluikhandel in radioactieve substanties en, heel zelden, kleine hoeveelheden splijtbaar materiaal, zijn oorsprong vindt in Rusland.

2. De tweede prioriteit bestaat erin de overtollige voorraden militair plutonium die zich in Rusland en in de Verenigde Staten bevinden, zo snel mogelijk te neutraliseren. De grondige studies die hierover in de Verenigde Staten en Europa zijn uitgevoerd, tonen aan dat het de beste oplossing is zo snel mogelijk dit metalen plutonium in oxyde om te zetten, het te verdunnen in een 15 à 20 keer groter volume verarmd uraniumoxyde en het zo te gebruiken voor de fabricage van MOX-brandstofstaven om elektriciteit te produceren.

België, dat over een uitzonderlijke kennis inzake MOX-fabricage beschikt, zou moeten meewerken aan deze internationale inspanning. De Belgische regering zou ernstig de mogelijkheid moeten overwegen om militair plutonium te verbranden in de kerncentrales van Doel en Tihange, en aldus actief bij te dragen aan de non-proliferatie van nucleaire wapens.

3. De Verenigde Naties zouden een code met internationale sancties moeten instellen tegen landen die het NPV ondertekend hebben en op heterdaad betrapt worden bij het niet-nakomen van hun verplichtingen. Deze sancties zouden automatisch van toepassing zijn zonder dat daarvoor een stemming nodig is en zonder het risico te lopen dat een lid van de Veiligheidsraad zijn veto daarover uitspreekt.

4. Men zou kunnen overwegen aan het IAEA ruimere inspectievolmachten te geven dan die waar het momenteel over beschikt, in het bijzonder om, bij wijze van uitzondering, over te gaan tot inspecties en maatregelen buiten de opgegeven nucleaire installaties. Dergelijke inspecties zouden echter alleen maar kunnen plaatsvinden als de Raad van Gouverneurs van het IAEA met de vereiste meerderheid, op grond van steekhoudende documenten, zou besluiten dat een bepaald land ervan verdacht wordt zich bezig te houden met clandestiene activiteiten, die in strijd zijn met het NPV.

5. Alvorens de volmachten van het IAEA uit te breiden zoals voorgesteld in punt vier hierboven, is het essentieel dat de vijf landen die over atoomwapens beschikken :

a) zich ertoe verplichten geen splijtstoffen meer te produceren voor militair gebruik (17);

b) accepteren de totaliteit van hun civiele nucleaire installaties te onderwerpen aan de internationale safeguardcontroles. De Verenigde Staten zouden wat dit aangaat het voorbeeld moeten geven, voordat men kan hopen dergelijke controles in Rusland en in China in te kunnen stellen.

De civiele nucleaire industrie zit vaak in de beklaagdenbank. Het lijkt wel of de kernenergie zonder onderscheid een niet te verwaarlozen deel catalyseert van de vragen die de gemeenschap stelt ten aanzien van de technologische ontwikkeling. Paradoxaal genoeg lijkt onze maatschappij het doel te willen bereiken zonder de middelen. De energiebron die voorziet in 24 % van de elektriciteitsbehoeften van de landen van de OESO en in meer dan 50 % van de Belgische behoeften wordt regelmatig in opspraak gebracht.

Het is in dat opzicht te betreuren dat de heer J. Attali gebruik maakt van zijn bekendheid om op zijn beurt geruchten rond te strooien en de publieke opinie van verkeerde informatie te voorzien. Als bijlage vindt men een aantal voorbeelden van de misvattingen waarvan zijn boek en zijn exposé van 17 januari voor uw commissie doorspekt zijn.

De Belgische onderzoeksinstellingen en nucleaire industrie hebben in meer dan 30 jaar een reputatie van kwaliteit en deskundigheid verworven op wereldniveau. Hun toekomst hangt in grote mate af van de beslissingen van de politieke instanties van ons land. Om vruchten af te werpen, moeten deze beslissingen gebaseerd zijn op aangetoonde feiten en wetenschappelijke gegevens en niet op beweringen die met emotionaliteit en sensatiezucht te maken hebben.

Het doel van de nucleaire industrie is niet anders dan het doel van deze commissie : bij te dragen tot de sociale en economische vooruitgang, tot de vooruitgang van de democratie, tot de bescherming van onze planeet. Onze middelen zijn die van de wetenschappelijke kennis.

Het zou betreurenswaardig zijn als de vrees voor een zogenaamde « apocalypseconomie » zou leiden tot de apocalyps van onze economie.

5. Gedachtewisseling

Een senator merkt op dat de heer Goldschmidt in punt C van de bijlage bij zijn uiteenzetting, waarin hij de vergissingen en de werkwijze van de heer J. Attali behandelt (zie bijlage bij dit verslag), als antwoord op de bewering dat MOX een groot aantal problemen op het vlak van het afvalbeheer meebrengt, gewoon vermeldt dat de heer Attali zich vergist.

Spreekster vindt die uitleg erg kort en vernam graag de argumenten waarop de heer Goldschmidt zich baseert.

Het antwoord in punt A van de bijlage vindt zij onjuist want indien de splijtstof niet opgewerkt wordt, wordt de hoge radioactiviteit niet gescheiden van de rest.

Wanneer de heer Goldschmidt zegt dat de heer Attali een zware vergissing begaat door civiel plutonium te vergelijken met militair plutonium, geeft spreekster toe dat er een kwaliteitsverschil is. Maar het is fout te beweren dat het onmogelijk is om een bom te maken op basis van civiel plutonium.

Waarom wordt dan anderzijds overwogen militair plutonium op te werken in de MOX-infrastructuur die een civiele infrastructuur is ? Hierdoor komt de samenhang van de argumentatie in het gedrang.

Ten slotte wenst spreekster te vernemen of er tijdens de Golfoorlog radioactieve wapens gebruikt zijn.

De heer Goldschmidt antwoordt het volgende :

Zijn bewering dat het beheer van gebruikte MOX-brandstofstaven niet meer problemen meebrengt dan het beheer van de standaardbrandstofstaven, steunt op de documenten die hij in zijn bronvermelding aanhaalt.

1. De studie van de National Academy of Sciences van de Verenigde Staten (bron nr. 2, blz. 6). Men weet dat de Verenigde Staten de opwerking en het gebruik van plutonium niet erg genegen zijn. Men kan deze studie dus niet verdenken van gebrek aan objectiviteit.

2. In dit verband zijn er heel wat andere studies die spreker indien nodig kan terugvinden.

Een van de zwakke punten van de « open cyclus » (dat wil zeggen zonder opwerking) is dat alle gebruikte splijtstof in aardlagen opgeborgen moet worden. Het volume van hoog- en middelmatig radioactief afval dat in geologische formaties opgeborgen moet worden, is veel groter dan wanneer het opgewerkt wordt. Er is ook een hoeveelheid laagactief afval dat door opwerking ontstaat en dat anders beheerd kan worden dan door opberging in aardlagen.

Dat zijn objectieve feiten.

Men moet ook weten dat de nieuwe ontwikkelingen inzake opwerking ertoe leiden dat de geproduceerde hoeveelheid geconditioneerd afval aanzienlijk afgenomen is. Tien jaar geleden was de hoeveelheid opwerkingsafval immers groter dan wat men voor de open cyclus voorzag. Thans is dat omgekeerd.

Wat militair en civiel plutonium betreft kan spreker slechts staande houden wat hij tijdens zijn uiteenzetting gezegd heeft. Men heeft nooit een bom tot ontploffing gebracht vervaardigd met plutonium uit civiele reactoren.

« Theoretisch » gezien is het altijd mogelijk een explosief tuig van lage kwaliteit te bouwen. Maar in de praktijk is dat oneindig veel moeilijker dan met militair plutonium.

Dit is bevestigd door de adjunct-directeur-generaal van het IAEA, de heer Bruno Pellaud. Men dient te weten dat Irak, dat gedurende 10 jaar 1 miljard dollar per jaar besteed heeft en tienduizend ingenieurs en technici aan het werk gezet heeft om kernwapens te ontwikkelen, geen gebruik heeft gemaakt van plutonium maar van verrijkt uranium, zonder in zijn opzet te slagen, hetgeen wel bewijst hoe moeilijk het is wapens te vervaardigen met plutonium.

De senator merkt op dat dit uranium ook van de civiele sector komt.

De heer Goldschmidt antwoordt ontkennend.

Het uranium dat nodig is om een bom te vervaardigen, is verrijkt tot 93 %. Het uranium dat in de elektriciteitscentrales gebruikt wordt, is tot minder dan 5 % verrijkt. Alleen een aantal researchreactoren gebruiken sterk verrijkt uranium.

Anderzijds zijn zijn beweringen niet onsamenhangend. Het is niet omdat het civiele plutonium van onze reactoren niet aangepast is om een bom te maken, dat het zeer zuivere plutonium dat men in de bommen gebruikt, niet aangepast is om elektriciteit te produceren in onze centrales.

Sinds spreker zijn uiteenzetting gehouden heeft, zijn er nog ontwikkelingen geweest. In Parijs heeft van 28 tot 31 oktober 1996 een vergadering plaatsgevonden waarop gesproken is over de problemen in verband met het bergen van militair plutonium en waaraan deelgenomen is door experts van de G7, Rusland, België en Zwitserland alsmede door vertegenwoordigers van de Europese Commissie en het IAEA.

Men is er eveneens tot de conclusie gekomen dat de snelste en meest beproefde wijze om het plutonium van de Russische en Amerikaanse militaire overschotten onomkeerbaar te verwijderen de recycling in de lichtwaterreactoren van deze twee landen is.

Op 9 december jongstleden bevestigde de Amerikaanse staatssecretaris voor energie dat de Verenigde Staten de twee open opties zouden voortzetten, dat wil zeggen zowel MOX als verglazing van plutonium, omdat hun militair arsenaal plutoniumhoudend afval bevat waarvan de kwaliteit recyclage in de vorm van MOX niet mogelijk maakt.

De zaken blijven niet stilstaan en dankzij deze vooruitgang zal de ontwapening binnenkort onomkeerbaar worden.

Wat de laatste vraag betreft, kan men uit geen enkel element opmaken dat er in Irak tijdens de Golfoorlog zogenaamde radioactieve wapens gebruikt zouden zijn.

Bij een aantal Amerikaanse militairen die aan dit conflict deelgenomen hebben, heeft men een syndroom vastgesteld dat men toegeschreven heeft aan emanaties van verarmd uranium dat in bepaalde obussen gebruikt werd. Die versie is ontkracht en de oorzaak wordt nog steeds gezocht.

Misschien hebben de Amerikanen op Iraakse depots van chemische en bacteriologische wapens geschoten. Maar dat is evenmin bevestigd.

De senator stelt vast dat de Verenigde Staten hun militair plutonium dus recycleren in de vorm van MOX en een deel verglazen. Zij hoopt dat dit in België niet zal gebeuren. Hoe zal men tewerkgaan om dat allemaal te recycleren en hoe vaak zal men de operatie kunnen herhalen ?

De heer Goldschmidt antwoordt dat er van de kant van de Amerikanen geen vraag is om hun militair plutonium in onze centrales te recycleren.

Maar indien dit de ontwapening in de wereld zou kunnen versnellen, zou het dan echt een kwaad zijn ?

Wat ons plutonium betreft, is België een van de bevoorrechte landen die geen plutoniumoverschot hebben. Zodra het in de opwerkingsbedrijven in Frankrijk afgescheiden is, wordt het immers gebruikt om er MOX-splijtstof van te maken die onmiddellijk in twee van onze centrales ten belope van ongeveer 25 % per herlading ingebracht wordt.

Indien wij andere landen zouden willen helpen om hun plutoniumoverschotten te verwijderen, (b.v. Duitsland), zouden wij bijgevolg technisch daartoe in staat zijn.

Spreekster zou willen weten of absoluut alles wat gerecycleerd is, gebruikt wordt en volgens welke verhouding MOX in de Belgische centrales gebruikt wordt en geëxporteerd wordt.

Is de productiecapaciteit van Belgonucléaire verdubbeld zoals voorzien was ?

De heer Goldschmidt antwoordt dat voor onze behoeften per jaar 7 tot 8 ton splijtstof MOX gebruikt wordt, terwijl de totale productiecapaciteit van Belgonucléaire 35 tot 40 ton bedraagt. De rest is effectief bestemd voor de export.

De senator merkt op dat men dus een woordspeling maakt wanneer men zegt dat wij geen plutoniumoverschot hebben.

De heer Goldschmidt vermeldt dat de Belgische elektriciteitsbedrijven en Synatom geen eigenaar zijn van overtollig plutonium. Belgonucléaire vervaardigt brandstofstaven met plutonium dat aan buitenlandse maatschappijen toebehoort.

Spreekster zou willen weten of met de 7 tot 8 ton MOX-splijtstof alle Belgisch plutonium, niet meer en niet minder, gebruikt wordt.

De heer Goldschmidt antwoordt bevestigend. Het plutonium wordt zo beheerd dat precies alles gebruikt wordt.

Het lag in de bedoeling van Belgonucléaire om tegen het begin van de jaren 90 zijn productiecapaciteit te verdubbelen en van 35 naar 70 ton per jaar te gaan. De licentieprocedure is voltooid maar er is bij de Raad van State een beroep ingesteld wegens een procedurefout. Een van de betrokken gemeenten was niet geraadpleegd. Zij heeft haar toestemming pas gegeven nadat de Bijzondere Commissie een gunstig advies had uitgebracht. Deze laatste is niet meer opnieuw samengekomen aangezien het advies gunstig was, en dat was een administratieve vergissing ! De kwestie is dus sinds vijf jaar nog steeds hangende. Ondertussen hebben de Britten en de Fransen hun capaciteit verhoogd, hetgeen voor de streek een verlies van 250 arbeidsplaatsen zal meebrengen.

Een lid wenste te vernemen welk gebruik gemaakt wordt van MOX nadat het in de kerncentrales als splijtstof gebruikt is en hoever het onderzoekswerk terzake staat ?

De heer Goldschmidt antwoordt dat wanneer de MOX-splijtstof verbrand is, men opnieuw voor de keuze staat die men voor de standaardsplijtstof heeft. Ofwel opnieuw opwerken (tenminste eenmaal, misschien meer), ofwel bergen als gebruikte splijtstof.

Synatom heeft geen voorkeur voor de open cyclus of de gesloten cyclus (met opwerking). Het heeft tot taak de beleidsbepalers, de regering en het Parlement te informeren over de voordelen en de nadelen van beide oplossingen.

Persoonlijk verkiest spreker dat de verschillende opties open blijven. Hij wantrouwt extreme zwartwitoplossingen en hij meent dat het goed is op verschillende paarden tegelijkertijd te wedden.

MOX-splijtstof kan zoals andere splijtstof geborgen worden. Men heeft studies in die zin verricht. De resultaten zullen waarschijnlijk in 1998 voorgesteld worden, zoals het Parlement gevraagd heeft.

Er is geen groot nadeel verbonden aan de berging van gebruikte MOX-splijtstof. Zij onderscheidt zich van gebruikte standaardsplijtstof door het feit dat zij meer warmte afgeeft en een beetje meer radioactiviteit. Daardoor kan men in België, waar gekozen is voor opberging in klei, per meter gang 3 tot 4 maal minder gebruikte MOX-splijtstof dan normale gebruikte splijtstof opbergen.

Dat is een economisch aspect dat kan meespelen. Maar er bestaat geen technisch probleem.

II. UITEENZETTING VAN DE HEER G. FRÉDÉRICK, DIRECTEUR BIJ HET DEPARTEMENT KERNENERGIE VAN TRACTEBEL, OVER DE PROBLEMATIEK VAN DE KERNREACTOREN IN DE LANDEN VAN MIDDEN- EN OOST-EUROPA

1. Inleiding

Toestand van de nucleaire sector in Midden- en Oost-Europa

De sector is niet gespaard gebleven van de problemen die na het kernongeval van Tsjernobyl in april 1986 in de hele Sovjet-Unie zijn opgedoken. Alle industrietakken hebben ermee te kampen maar voornamelijk de nucleaire sector om de volgende redenen :

­ de veiligheidsproblemen bij kernenergie;

­ het gebrek aan geldmiddelen om de reactoren te moderniseren;

­ de gebrekkige motivering van het personeel in die periode;

­ het ontbreken van enig milieubewustzijn.

De problemen verschillen van land tot land.

In Finland biedt een Russische reactor alle mogelijke waarborgen inzake veiligheid. In twee Midden-Europese landen zijn er trouwens westerse reactoren opgesteld, te weten een Amerikaanse reactor in Slovenië en een Canadese in Roemenië.

In zijn uiteenzetting zal de heer Frédérick het alleen over de Russische reactoren hebben.

Belangrijk is te weten dat dit probleem niet in een handomdraai te regelen is, zoals men in het Westen graag wil geloven, alleen maar door die centrales te sluiten.

Het aandeel van kernenergie in de elektriciteitsproductie van die verschillende landen ziet er als volgt uit

Litouwen betrekt bijna 80 % van zijn elektriciteit uit kernenergie. Voor Bulgarije, Hongarije en Slovenië schommelt dat tussen 40 en 50 % en voor Oekraïne tussen 30 en 40 %. In Rusland bedraagt dat aandeel 12 %.

2. Reactoren van Russische makelij

Hierboven staat een standaardschema afgebeeld van een lichtwaterreactor, zoals wij die in ons land kennen.

Dit soort reactor wordt met water gekoeld en met water gemodereerd, wat betekent dat het water de neutronen afremt en ervoor zorgt dat de kernreactie op een efficiënte maar toch gecontroleerde manier verloopt.

1.

Deze reactoren berusten op hetzelfde basisontwerp als de reactoren in België. Het enige verschil zit in de veiligheidsproblemen. Zij wijken volledig van onze reactoren af in die zin dat er praktisch geen containment is, dat de noodkoelsystemen in de praktijk ontoereikend zijn (alleen opgewassen tegen zeer gering waterverlies in het primair systeem). Zij zijn niet uitgerust met een noodsysteem voor de elektriciteitsvoorziening. Veiligheidssystemen en exploitatiesystemen zijn niet gescheiden. De kwaliteit van de uitrusting laat te wensen over en de brandbeveiliging bestaat om zo te zeggen niet.

2.

Deze reactor is van hetzelfde type als de vorige maar moderner. Er zijn een aantal verbeteringen aangebracht : het omhulsel is groter en er is een systeem waarmee de druk bij ongeval kan worden verlaagd. Tevens zijn er waterinjectiesystemen bij ongeval en nooddieselaggregaten om elektriciteit te produceren in probleemsituaties.

Er kunnen zich nog problemen voordoen onder meer met de brandbeveiliging.

3.

Het gaat nog steeds om een reactor van hetzelfde type doch hij staat dichter bij onze reactoren omdat hij is uitgerust met een containment.

Qua ontwerp lijken al die types van reactoren op de onze. De enige die ernstige problemen kunnen veroorzaken, zijn de reactoren van de eerste generatie, de VVER 440/230.

4.

Het gaat om grafiet-gemodereerde kokendwaterreactoren. In de Belgische reactoren modereert het water terwijl hier het grafiet modereert.

De splijtstofelementen bevinden zich in zogeheten drukbuizen, waardoor het water stroomt dat in stoom wordt omgezet en na afscheiding naar de turbine wordt gestuurd zonder dat er zich tussen die twee onderdelen een installatie van het type stoomgenerator bevindt. Er is maar één rechtstreekse kring.

Deze RBMK-reactoren zijn reactoren van het Tsjernobyl-type. Zij vertonen aanzienlijke mankementen. Deze reactoren zouden in de eerste plaats voor militaire doeleinden zijn ontworpen om er op gezette tijden de splijtstofelementen te kunnen uithalen die na korte tijd in de reactor plutonium voor militair gebruik leveren.

Bij de mankementen telt men onder andere :

­ deze reactoren zijn niet uitgerust met een containment;

­ hun vacuümcöefficiënt is positief : bij reactiviteitstoename versnelt de reactie. Iedereen heeft kunnen vaststellen waartoe dat in Tsjernobyl heeft geleid. Wat er in Tsjernobyl is gebeurd, is ondenkbaar in onze centrales omdat die een negatieve vaccuümcoëfficiënt bezitten;

­ ook de brandbeveiliging doet problemen rijzen;

­ het grafiet zorgt dan weer voor een bijzonder probleem : het is er de oorzaak van dat de brand in de centrale te Tsjernobyl een tiental dagen heeft gewoed. In onze centrales is er geen grafiet aanwezig.

Deze kaart geeft de vestigingsplaats van de reactoren in de landen van Midden- en Oost-Europa. In feite zijn die reactoren verspreid over alle landen van Midden-Europa, Rusland en Oekraïne.

In de onderstaande tabel wordt dezelfde informatie in een andere vorm weergegeven.

De gevaarlijkste reactoren zijn zoals gezegd die van het RBMK-type en de drukwaterreactoren van de eerste generatie :

3. Internationale aanpak

De internationale aanpak is op gang gekomen door het onderzoek van het IAEA in de centrale van Kozloduy in 1991, dat is vijf jaar na het ongeval te Tsjernobyl.

Gedurende die periode van vijf jaar hebben de initiatieven van de westerse elektriciteitsproducenten, die « WANO » ­ World Association of Nuclear Operations hebben opgericht, geleid tot talloze uitwisselingen tussen exploitanten in Oost en West en de exploitanten de kans geboden elkaar beter te leren kennen, nieuwe exploitatiemethoden te vinden, enz.

De politici hebben zich afzijdig gehouden tot het onderzoek van het IAEA aan het licht heeft gebracht dat de reactoren van Kozloduy in Bulgarije zich in een erbarmelijke staat bevonden, niet alleen qua veiligheid maar ook qua onderhoud, milieuvriendelijkheid, houding van het personeel, enz.

Door dit onderzoek en tijdens de twee topconferenties van de G7 in 1991 en 1992 is het nodig gebleken de reactoren van Russische makelij te verbeteren en verschillende bilaterale programma's te coördineren. De G7 heeft een oproep gedaan om een internationaal fonds op te richten en heeft een actieplan voorgesteld dat thans nog van kracht is. Dat plan vormt nog steeds de basis van de internationale hulp en heeft bevestiging gekregen tijdens de topconferenties van de G7 te Tokio, Napels, Halifax en Moskou.

Het actieplan van de G7 bevat een aantal actiepunten op korte termijn en op lange termijn.

Op korte termijn zijn dat :

­ verbetering van de bedrijfszekerheid van alle reactoren omdat die niet onmiddellijk stilgelegd kunnen worden;

­ de noodhulp moet in de eerste plaats gaan naar de reactoren van het RBMK-type en de modellen VVER 440/230;

­ uitbreiding van de veiligheidsinstanties. In sommige landen bestonden die niet of hingen zij volledig af van het ministerie bevoegd voor de productie. Ze waren niet onafhankelijk genoeg om op de veiligheid toe te zien.

Op lange termijn zijn dat :

­ verbetering van de reactoren van de tweede en de derde generatie, die niet hetzelfde veiligheidsniveau bereiken als onze reactoren, ook al zijn ze aanmerkelijk veiliger dan hun voorgangers.

­ het opzetten van studieprogramma's om te bepalen hoe de oudste reactoren stilgelegd moeten worden. Bijgevolg zal men ook de mogelijkheid van rationeel energieverbruik onderzoeken omdat er een ruim potentieel bestaat om dat verbruik te drukken. Een tweede denkpiste bestaat erin de gevaarlijkste centrales te vervangen door klassieke of andere kerncentrales.

De internationale hulp bedraagt :

Belangrijk is dat de Europese Unie duidelijk koploper is bij deze hulp aangezien haar inbreng meer dan de helft van de internationale hulp bedraagt : 477 miljoen ecu op een totaal van 892 miljoen, dat in het vooruitzicht werd gesteld door verschillende landen.

België heeft zich verbonden voor een bedrag van 5 miljoen ecu, waarin begrepen zijn de bilaterale hulp van ons land aan de PHARE-landen en de deelname van België in het Nuclear Safety Account.

Het Nuclear Safety Account is een fonds dat gefinancierd wordt met schenkingen van landen die het eens zijn om hun middelen bij een gemeenschappelijk fonds onder te brengen en internationaal in plaats van bilateraal op te treden.

Die schenkingen zijn belegd bij de EBWO en bedragen 242 miljoen ecu. De EBWO moet die schenkingen beheren.

Tot op heden werden de volgende bedragen toegewezen :

­ 24 miljoen ecu aan Bulgarije;

­ 40 miljoen ecu aan Litouwen;

­ 75 miljoen ecu aan Rusland.

Thans wil men 99 miljoen ecu uittrekken om de centrale van Tsjernobyl stil te leggen.

De grootste steunbedragen voor de verschillende betrokken landen komen van Europa.

Duidelijk is dat de Europese Unie op dit stuk het voortouw heeft willen nemen omdat de Lid-Staten zo dicht bij de betrokken landen liggen. De gevolgen van het ongeval te Tsjernobyl zijn ook in onze streken voelbaar geweest. Ook al waren die gevolgen niet zo aanzienlijk, toch heeft het ongeval de EU-landen aangezet tot het verlenen van meer hulp dan Japan of de Verenigde Staten, die op dat stuk weliswaar ook een belangrijke rol willen spelen maar veeleer om commerciële redenen.

De Europese Unie heeft vaak kritiek te verduren gekregen omdat haar hulpverlening zo traag op gang is gekomen. Men mag niet vergeten dat de Unie een ingewikkelde organisatie is. Aanvankelijk konden zeven en later negen landen bogen op ervaring inzake kernenergie. Al die landen wilden een handje helpen. In elk land zijn er drie soorten organisaties bij betrokken : de elektriciteitsproducenten, de veiligheidsinstanties en het bedrijfsleven.

Nog een andere rem op de hulpverlening is het feit dat de Europese Commissie gebonden is door uiterst ingewikkelde interne regelingen. Ofschoon de hulpverlening op het vlak van de kernenergie heel bijzondere kenmerken vertoont (door haar urgentie) en ofschoon vaststaat welke instanties in alle landen op de veiligheid toezien en de elektriciteitsproducenten met kerncentrales niet talrijk zijn, moest de Commissie de regels inzake de offerteaanvragen en de vergelijkende offertes naleven om die hulpverlening te organiseren.

Het programma werd uitgevoerd op twee niveaus :

Het PHARE-programma was oorspronkelijk bedoeld voor Polen en Hongarije en werd nadien verruimd tot alle landen van Midden-Europa.

Het tweede programma (TACIS) richt zich tot de hele Gemeenschap van Onafhankelijke Staten, te weten de voormalige Sovjetunie.

De eerste doelstelling van die programma's bestaat erin de veiligheidsinstanties een steunvlak te bieden. In de praktijk komt dat vaak neer op het oprichten van veiligheidsinstanties.

In vele gevallen bestonden die instanties niet of hadden ze geen enkele bevoegdheid, wat typisch is voor een politiek bestel als dat van de voormalige Sovjet-Unie. Veiligheidsinstanties die een centrale kunnen stilleggen of verbeteringswerken kunnen afdwingen staan haaks op de doelstellingen inzake productie of planning, kortom op het hele sovjetsysteem.

Een tweede doelstelling is het verbeteren van het ontwerp en de exploitatie van de kerncentrales : ervoor zorgen dat de westerse exploitanten hun ervaring inzake veiligheid en methodologie doorgeven aan hun collega's in het Oosten en tot 50 % van de financiële middelen verstrekken voor de levering van veiligheidssystemen.

De hulp gaat naar de volgende vestigingsplaatsen :

De Europese Commissie onderzoekt de mogelijkheid in Rusland aanwezig te zijn (Novovozonizh en Bilibino), in Oekraïne (Khmelnitsky) en in de Slovaakse Republiek (Bohunice) alsook in Armenië (Medzamor).

Het cijfermateriaal van de Europese Unie valt niet volledig samen met dat van de G24 (de OESO-landen met nucleaire knowhow), maar volgens de heer Frédérick is de informatie van de Europese Unie betrouwbaarder.

Naar de PHARE- en TACIS-programma's gaat in totaal 515 miljoen ecu. Per jaar gaat het om meer dan 100 miljoen ecu (meer dan 4 miljard Belgische frank).

De aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie is een groot probleem dat de ontwikkeling van hulpprogramma's aanzienlijk bemoeilijkt.

Het Verdrag van Parijs en het te Brussel ondertekende aanvullend verdrag met de respectieve protocollen zijn van toepassing in de West-Europese landen.

Het Verdrag van Parijs stelt de exploitant volledig aansprakelijk voor elk kernongeval dat zich zou kunnen voordoen in de centrale en bij het transport van radioactief materiaal dat te maken heeft met de exploitatie van de centrale. Dat verdrag is uiterst belangrijk aangezien er, wat er ook gebeurt, niet te discussiëren valt over de aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid van de exploitant is een objectieve aansprakelijkheid. De exploitant neemt de eerste tranche van de schadevergoeding voor zijn rekening, de betrokken staat de tweede en de gezamenlijke verdragspartijen de derde tranche.

Het Verdrag van Wenen, dat nagenoeg dezelfde doelstellingen hanteert, is van toepassing op de andere landen.

Dit verdrag is uiterst belangrijk voor alle elektriciteits- of industriële bedrijven die betrokken zijn bij de exploitatie van kernreactoren in Oost-Europa. Zij willen immers op geen enkel ogenblik aansprakelijk gesteld worden voor wat zou kunnen gebeuren. Het is duidelijk dat bij een ongeval de klager er belang bij heeft zich veeleer tot een rijke industrieel te wenden dan tot een arme exploitant.

Noch Rusland, noch Oekraïne zijn toegetreden tot het verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie.

Thans wordt hun toetreding voorbereid maar de onderhandelingen schieten slechts zeer langzaam op. In afwachting is een bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de betrokken landen gesloten maar het bedrijfsleven is van mening dat die overeenkomst onvoldoende bescherming biedt, wat het optreden van westerse bedrijven aanzienlijk hindert. Westerse elektriciteitsbedrijven zijn weliswaar op de sites aanwezig om raad te geven maar er worden nauwelijks goederen aan die centrales geleverd omdat industriëlen vrezen aansprakelijk gesteld te worden bij een ongeval.

Het is duidelijk dat in het Westen nooit een exploitatievergunning zou zijn afgegeven voor de reactor van Tsjernobyl. Het ongeval is het gevolg van een exploitatie die haaks stond op de veiligheidscultuur die in alle andere landen aanwezig is.

Thans is een ongeval veel onwaarschijnlijker omdat er verbeteringen zijn aangebracht in de reactoren en omdat het verantwoordelijkheidsbesef van de betrokken exploitanten is toegenomen.

Het is duidelijk dat het zowel voor het Westen als voor Oekraïne een prioriteit is ervoor te zorgen dat dit soort ongevallen zich niet meer voordoet.

Terzelfder tijd is het ook duidelijk dat het onmogelijk is de onmiddellijke sluiting van de centrale te Tsjernobyl te eisen. De Oekraïense economie kan de onmiddellijke sluiting van die centrale onmogelijk aanvaarden zonder dat er een alternatief voorhanden is.

Van de verschillende onderzochte oplossingen zijn de centrales van de laatste generatie die thans in Oekraïne gebouwd worden, de beste keuze. Die centrales bieden nagenoeg alle noodzakelijke waarborgen indien zij in goede omstandigheden worden opgestart.

De G7 heeft voor Tsjernobyl een sluitingsprogramma voorgesteld. Dat programma is met Oekraïne besproken en in december 1995 officieel door het land aanvaard.

Het programma voorziet in twee soorten acties.

Een eerste actieplan heeft betrekking op projecten die geen inkomsten genereren, dit wil zeggen de sluiting van Tsjernobyl, het ten laste nemen van de sociale gevolgen van het banenverlies te Tsjernobyl, de verbeteringen op korte termijn tot de sluiting die voor de beide reactoren geprogrammeerd is voor 1998 en 2000 en de omvorming van de « sarcofaag » die thans reactor nr. 4 beschermt.

De tweede soort projecten moet inkomsten genereren in een gezonde economie. Het gaat in het bijzonder om de voltooiing van de centrales van Rovno 4 en Khmelnitsky 2, het opnieuw in gebruik nemen van de klassieke centrales, het afwerken van een pompcentrale die het mogelijk maakt het nodige vermogen te genereren wanneer zich een piek voordoet in het stroomverbruik. Ook moet men zich inzetten om het energierendement te verbeteren en de vraag te verminderen.

De internationale gemeenschap heeft middelen ter beschikking gesteld om dit programma te verwezenlijken, dit wil zeggen bijna 500 miljoen dollar in de vorm van giften voor nucleaire veiligheid en het stilleggen van Tsjernobyl (bouw van de nodige installaties om het afval te behandelen) en voor het programma inzake investering in energie.

Dat bedrag is evenwel niet voldoende : de behoeften zijn groot en zouden moeten worden gelenigd door de banken (in eerste instantie de EBWO) en Euratom.

Naar schatting is het vereiste bedrag 2 tot 3 maal groter dan het bedrag van de giften en leningen.

De internationale gemeenschap die Oekraïne vraagt Tsjernobyl te sluiten, heeft het geld dat daarvoor nodig is en dat Oekraïne weer vertrouwen kon inboezemen, niet kunnen bijeenbrengen.

Er rijzen enkele problemen. In eerste instantie heeft de President van Oekraïne het memorandum of understanding goedgekeurd, maar het Parlement moet hiermee nog instemmen.

Zoals hierboven uiteengezet is er daarenboven niet genoeg geld. De procedure is vrij lang omdat de EBWO zich, wat de leningen betreft, als een bank gedraagt : zij vraagt waarborgen, verricht publieksenquêtes in de buurlanden. Zo konden bijvoorbeeld in Oostenrijk de Groenen een project torpederen.

Bijgevolg hebben de Oostenrijkers aan hun grenzen een gevaarlijke centrale (Bohunice) in plaats van een veilige (Mochovce).

Een grote moeilijkheid voor Oekraïne blijft de terugbetaling van de betrokken leningen in een economie die naast kernenergie nog vele andere zorgenkinderen heeft.

Daarenboven moet Oekraïne zelf zorgen voor 30 % van het kapitaal dat niet door de EBWO of Euratom wordt ingebracht.

Thans is het zo dat voor alle RBMK een fundamentele verbetering is opgetreden op het niveau van de vacuümcoëfficiënt. De toestand waarin de RBMK verkeren, verschilt evenwel van land tot land. Er zijn maatregelen getroffen ter verbetering van de afkoeling, ter verbetering van de bediening en om de drukbuizen te vervangen. Een van de zwakke plekken van die reactoren is precies de drukbuis : er zijn er 1 700 per reactor en met elke buis kan er iets aan de hand zijn, elke buis kan barsten !

Een andere verbetering die in sommige centrales werd aangebracht is de beveiliging tegen aardschokken en een aanpassing van het systeem om de druk te verminderen.

De heer Frédérick besluit dat de aangebrachte verbeteringen over het algemeen onvoldoende zijn om de veiligheid van die reactoren op een peil te brengen dat aanvaardbaar is in onze landen. Dat zal zelfs nooit kunnen voor de RBMK-reactoren en de reactoren van het type 230. Voor de andere reactoren moet een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden bereikt dat in overeenstemming is met de regels die door het agentschap van Wenen zijn opgesteld.

4. Aandeel van België

België neemt op verschillende niveaus aan deze programma's deel.

Alle Europese elektriciteitsproducenten hebben zich verenigd in het consortium TPEG, waaraan ook Tractebel deelneemt, om de Europese Commissie te helpen bij het definiëren van de verschillende projecten : technische hulp, opstellen van de bestekken, toezicht op de uitgevoerde studies, organisatie van het monitoringprogramma en de bijstand aan de sites.

De instanties en organisaties die moeten toezien op de beveiliging, hebben zich eveneens in twee organen verenigd : TSO en RAMG. Voor België neemt AIB Vinçotte Nucleair hieraan deel.

De ingenieursbureaus kernenergie hebben zich verenigd in het consortium ENAC. Voor België maakt Belgatom hiervan deel uit.

NIRAS (ONDRAF) maakt deel uit van het consortium CASSIOPEE, dat zich met de problematiek van het afval bezighoudt.

Ten slotte is er het consortium EFCC, waarvan Belgonucléaire deel uitmaakt, en dat zich bezighoudt met de installaties van de splijtstofcyclus.

Wat de organisatie van de veiligheid van de reactors betreft, zijn de Europese elektriciteitsproducenten via TPEG de gesprekspartner van Rosenergoatom (de Russische elektriciteitsproducent).

Elk van beide wordt gesteund : TPEG door de Europese Unie en Rosenergoatom door het ministerie van Kernenergie.

De veiligheidsinstanties (TSO) vinden het Gosatomnadzor tegenover zich, dat met dit soort problemen belast is. De ingenieursbureaus kernenergie (ENAC) vinden een tegenhanger in de Russische instituten die bevoegd zijn voor de engeneering.

Belgatom is de gemeenschappelijke dochteronderneming van Tractebel en Belgonucléaire, belast met de commercialisering.

Belgonucléaire oefent twee activiteiten uit : enerzijds zijn fabriek waar MOX wordt geproduceerd en anderzijds de engineering.

In de landen van Oost-Europa spitst de activiteit zich toe op de reactors, wat binnen Belgatom de specialiteit van Tractebel-Electrabel is. Belgonucléaire is ook betrokken bij enkele projecten rond radioactief afval.

De activiteiten van Tractebel/Electrabel :

­ deelname aan bijeenkomsten van deskundigen samen met het ministerie van Economische Zaken, Administratie voor Energie en aan de vergaderingen georganiseerd door de Europese Commissie (DG 1) en door de G 24-groep (OESO);

­ deelname aan de acties van WANO, de Wereldorganisatie van exploitanten van kerncentrales, bijvoorbeeld in Bulgarije;

­ deelname aan de acties van het IAEA voor de missies van OSART (controle op de exploitatie van de centrales) en van ASSET (bij bijzondere en buitengewone gebeurtenissen nagaan wat er precies is gebeurd en daaruit lessen trekken voor de hele internationale nucleaire gemeenschap);

­ deelname aan TPEG : Tractebel heeft de leiding over de projecten;

­ permanente aanwezigheid in Kalinin. Deze site bestaat uit centrales van het type VVER 1 000;

­ aanwezigheid in Oekraïne ter ondersteuning van de Spaanse elektriciteitsmaatschappij;

­ samen met de Franse en Finse elektriciteitsmaatschappij neemt Tractebel deel aan het project voor de afwerking van de centrales Rovno 4 en Khmelnitsky 2, die het verlies aan vermogen na de sluiting van Tsjernobyl moeten opvangen.

De activiteiten van Tractebel op het vlak van engineering :

­ deelname aan de programma's PHARE en TACIS, ofwel als lid van ENAC (de vereniging van de belangrijke nucleaire engineeringcompanies op Europees niveau), ofwel alleen, ofwel in specifieke consortia die per geval worden opgericht volgens de aard van het probleem. Tractebel is betrokken bij een dertigtal contracten met alle in de programma's opgenomen landen en bij alle problemen in verband met VVER- en RBMK-centrales;

­ deelname aan de bilaterale bijstandsprogramma's : ofwel alleen, ofwel met de verschillende Belgische ondernemingen die bevoegd zijn op het nucleaire domein (Synatom, het centrum van Mol, NIRAS, Belgoprocess). De bilaterale hulp bestaat momenteel uit 10 projecten die zich afspelen in Hongarije, Oekraïne, de Tsjechische en de Slovaakse republiek.

5. Besluiten

Na het ongeluk in Tsjernobyl zijn belangrijke verbeteringen aangebracht. De belangrijkste is wel de sterk verbeterde kwaliteit van de exploitanten van de centrales. Dit is fundamenteel : zelfs met sterk verbeterde centrales kunnen altijd nog fouten opduiken die tot grote problemen kunnen leiden als de exploitanten zich niet bewust zijn van hun verantwoordelijkheid.

Voor de RBMK-centrales zijn belangrijke wijzigingen aangebracht aan de uitrusting zelf. Toch zijn er nog steeds een aantal reactors (die van de eerste generatie) die grove fouten vertonen. Hun veiligheidsniveau beantwoordt niet aan de westerse standaarden.

Om de veiligheid van deze reactors te verbeteren moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan :

­ zolang hun economisch systeem deze landen niet in staat stelt zelf de nodige verbeteringen aan te brengen, moeten de nodige fondsen worden vrijgemaakt, dit wil zeggen zowel giften voor oudere reactors (ofwel voor verbeteringen op korte termijn, ofwel voor de sluiting ervan), als leningen voor de vervanging van oude reactors of voor de verbetering van bestaande reactors;

­ ook moet een oplossing worden uitgewerkt voor de nucleaire aansprakelijkheid zodat de Europeanen meer ruimte hebben om bijstand te bieden aan hun collega's;

­ in landen waar dit nog niet bestaat, moeten sterke en onafhankelijke organisaties worden opgericht die de veiligheid controleren ­ zoals dit het geval is in de westerse landen en bovendien vereist wordt door het agentschap van Wenen;

­ tenslotte dient de macro-economische context te evolueren. Het probleem van de nucleaire veiligheid kan pas worden opgelost als de maatschappelijke problemen van de betrokken landen in hun geheel worden aangepakt.

Het rapport is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur,
Michèle BRIBOSIA-PICARD.
De voorzitter,
Paul HATRY.

BIJLAGE

» is

De fouten en methodes van de heer J. Attali

Het boek van de heer J. Attali heeft veel belangstelling gekregen in de pers, op de radio en op de televisie en heeft een grote oplage gehaald. Over het algemeen vormt het een compilatie van uiteenlopende en vaak onjuiste informatie. De standpunten die hij in zijn boek en voor de Commissie formuleert, zijn voor een groot deel dubbelzinnig. Jammer genoeg zullen de meeste lezers wegens onvoldoende technische kennis niet in staat zijn de onsamenhangende ideeën en misvattingen erin te onderscheiden. Als wetenschapper en industrieel wil de heer Goldschmidt hiervoor waarschuwen.

1. De fouten van de heer J.Attali

Naast tal van andere fouten citeert hij de volgende voorbeelden :

A. « Immers, bestraalde splijtstof is, wanneer zij eenmaal is opgewerkt, vijftien keer zwaarder dan niet-opgewerkte splijtstof (hoorzitting blz. 11).

De heer J. Attali vergist zich. Het volume van het hoog- en middelactief afval afkomstig van opwerking, dit wil zeggen het afval bestemd voor geologische berging, is twee keer minder groot dan dat van ingekapselde gebruikte splijtstof. Wat het laagactieve afval betreft, bestemd voor bovengrondse berging, is het volume daarvan ongeveer 50 % groter dan dat wat geologisch geborgen dient te worden in geval van niet-opwerking, maar dat is net zoiets als appels en peren vergelijken. In elk geval is de door de heer J. Attali geciteerde factor 15 helemaal onjuist.

B. De gesloten cyclus zou worden voorgesteld « alsof men in die cyclus alles opnieuw zou gebruiken ». « Dat is niet zo. » [zegt de heer J. Attali]. « Er wordt maar 1 % afval, plutonium, hergebruikt. » (Hoorzitting blz. 12).

De heer J. Attali vergist zich. In België recycleren we niet alleen de 1 % bij opwerking gerecupereerd plutonium, maar ook de 95 % gerecupereerd uranium.

C. « MOX-splijtstoffen brengen tal van problemen mee die te maken hebben met het beheer van de afvalstoffen. » (Hoorzitting blz. 8).

De heer J. Attali vergist zich. MOX-splijtstof geeft geen fundamenteel andere problemen dan de gebruikte standaardsplijtstof. Dit is nog zeer onlangs bevestigd door de US National Academy of Sciences (cf. ref. 5).

D. « De Russische centrales van het RBMK- en VVER-type kunnen die [MOX] ook niet gebruiken ». « Misschien worden die MOX-splijtstoffen in een later stadium gebruikt in Russische centrales, ofschoon men weet dat dat niet mogelijk is tenzij het om een kweekreactor gaat ».

De heer J. Attali vergist zich. De National Academy of Sciences is van mening (blz. 137) : « the capability of VVER - 1 000s to process weapons-plutonium in the form of MOX fuel is likely to be similar to that of current-generation US LWRs ».

E. Inzake het door Rusland en de Verenigde Staten gesloten contract waardoor laatstgenoemde hoogverrijkt (UHE) Russisch militair uranium zal overnemen, beweert de heer J. Attali : « Het gaat om een gigantisch contract dat slaat op 12 000 ton afval in 20 jaar. » (Hoorzitting blz. 7). (18)

Ten eerste gaat het niet om afval maar om uranium dat 93 % is verrijkt in U-235, en ten tweede gaat het niet om 12 000 ton maar om 500 ton.

F. « Tot besluit kan men stellen dat de afvalberg [NB hier de in de Verenigde Staten gebruikte splijtstofassemblages] aangroeit en dat er na het jaar 2000 in de waterbassins van de centrales geen plaats meer zal zijn om de afvalstoffen op te slaan. » (Hoorzitting blz. 6).

Het is helemaal niet « onmogelijk » gebruikte splijtstof na 2000, hetzij in de bekkens, hetzij in de installaties voor droogopslag, op te slaan. De enige problemen die men in de Verenigde Staten ondervindt, zijn van politieke aard.

G. « Sinds kort beginnen enkele wetenschappers MOX voor te stellen als een mogelijke oplossing », in de Verenigde Staten om overtollig militair plutonium onschadelijk te maken. (Hoorzitting blz. 7).

Wat de heer J. Attali bestempelt als « één of twee wetenschappers » is in werkelijkheid :

­ The Technical Review Committee van het US Department of Energy - (cf. ref. (7);

­ The US National Academy of Sciences - cf. ref. (5);

­ The ANS Special Panel voorgezeten door de Nobelprijswinnaar, Glen Seaborg - (cf. ref. (6);

­ enz.

H. In de gegeven omstandigheden bestaat er nog geen definitieve oplossing voor het beheer van afvalstoffen, welke die ook zijn. (Hoorzitting blz. 6).

Dit is onjuist. Alleen al in de Europese Unie worden 11 sites voor defintieve berging van licht- en middelactief afval geëxploiteerd.

Het betreft de sites van :

­ la Manche en Soulaine in Frankrijk,

­ El Cabril in Spanje,

­ Drigg en Dounray in het Verenigd Koninkrijk,

­ Gorleben in Duitsland,

­ Olkiluoto in Finland,

­ Forsmark, Oskarshamn, Ringhals en Studsvik in Zweden.

Twee andere zijn in aanbouw : Loviisa in Finland en Konrad in Duitsland.

2. De methodes van de heer J. Attali

Het boek (ref. 8) van de heer J. Attali bevat een bibliografie van zes bladzijden. De keuze van verwijzingen is over het geheel genomen tendentieus. Het is bijvoorbeeld zeer opmerkelijk dat belangrijke studies als die van het US Department of Energy van 2 juli 1993 of van de US National Academy of Sciences , verschenen in 1994, er niet in voorkomen.

Anderzijds zijn de in de bibliografie vermelde werken niet genummerd en in het boek zelf wordt geen enkele verwijzing naar een bepaald werk gegeven, hetgeen identificatie van de bron van de beweringen van de auteur onmogelijk maakt. Bovendien zit het boek vol met zinnen van het type : « als men sommige bronnen mag geloven... » (blz. 218); « deskundigen schatten... » (blz. 130); « het schijnt dat de georganiseerde maffia zich voorbereidt op...; » (blz. 133); « sommige deskundigen denken al... » (blz. 132).

De heer J. Attali gebruikt ook een andere klassieke methode om ongefundeerde boodschappen bij de lezer over te brengen. Uit een groot aantal voorbeelden citeren wij :

­ « Onder de oncontroleerbare en waarschijnlijk onjuiste geruchten heeft men gesignaleerd... » (blz. 129);

­ « Men heeft ook gesproken van illegale handel... de informatie lijkt niet juist te zijn » (blz. 130);

­ « In Moskou doen daarover de wildste geruchten de ronde. Volgens sommigen ... » (Hoorzitting blz. 10).

Vaak ook beweert de heer J. Attali iets, om enige bladzijden verder, als het al niet in een en dezelfde zin is, het tegendeel te beweren. Bijvoorbeeld :

· « Deze MOX zou wellicht later in de Russische centrales gebruikt worden, hoewel men erkent dat dat onmogelijk is ... » (Hoorzitting blz. 8).

· De heer J. Attali levert (foutieve) kritiek op het gebruik van MOX en beweert in zijn exposé dat het tot een impasse leidt, maar verklaart (Hoorzitting blz. 16) dat hij « er geen voorstander van is dat van MOX wordt afgezien ».

· « Plutonium zal wellicht, in de tweeëntwintigste eeuw, een zeer waardevol bezit zijn dat de mensheid zal redden dankzij de hoeveelheid energie die het in zich bergt. Momenteel kan het de dood veroorzaken » (Boek blz. 159).

Dankzij deze methodes, evenals het gebruik van de voorwaardelijke wijs, kan de heer J. Attali insinueren wat hij wil en staat hij toch buiten schot in geval van eventuele verwijten.

P. GOLDSCHMIDT.

(1) Économie de l'Apocalypse , J. Attali-Fayard 1995.

(2) Aan het eind van het gebruik in de reactor wordt de nucleaire splijtstof uit de reactorkern gehaald. Zij wordt dan voor enkele jaren in opslagbekkens gezet ter « afkoeling », d.w.z. vermindering van de radioactiviteit en warmte. Vervolgens kan men twee mogelijkheden in overweging nemen voor deze splijtstof :
­ hetzij ze, na langdurige opslag, conditioneren in verzegelde containers zodat de energetische inhoud niet gerecupereerd kan worden, en definitief bergen als afval;
­ hetzij ze opwerken en de recycleerbare stoffen die zij nog bevat, uranium (95 %) en plutonium (1 %), recupereren, waarbij de niet-recycleerbare afvalstoffen (4 %) per categorie gesorteerd, en voor definitieve berging geconditioneerd worden.
Deze laatste worden naar hun land van herkomst teruggebracht om daar langdurige opslag te ondergaan in geblindeerde magazijnen. Tenslotte worden ze naar gelang van hun radiologische kenmerken definitief geborgen in diepliggende onderaardse gangen of in bovengrondse installaties. Het gerecupereerde uranium en plutonium worden in reactoren gerecycleerd.

(3) Mixed Oxide.

(4) Meer gedetailleerde uitleg hierover vindt men in de brochure « Alles over MOX », gepubliceerd door Electrabel in 1993.

(5) « Management and Disposition of Excess Weapons Plutonium » ­ National Academy of Sciences ­ National Academy Press ­ Washington DC ­ 1995.

(6) NB ongeveer 35 %.

(7) « The ANS Special Panel on the Protection and Management of Plutonium » by Richard Kennedy ­ UI Symposium ­ London, 6-8 September 1995.

(8) « US Department of Energy Plutonium Disposition Study » ­ Washington DC ­ July 2, 1993.

(9) Het gaat om : Commonwealth Edison Co, Duke Power Co, Georgia Power Co, Arizona Public Service Corp., Washington Public Power Supply System, Tennessee Valley Authority . De eerste twee genoemde maatschappijen exploiteren samen 19 kerncentrales.

(10) Alleen in de Verenigde Staten telt men ieder jaar 12 miljoen therapeutische nucleaire procedures en meer dan 100 miljoen diagnostische nucleaire procedures. Eén op de drie gehospitaliseerde patiënten heeft bij het stellen van de diagnose te maken met een nucleaire medische procedure (E. Gail de Planque, NRC Commissioner , Oktober 1994).

(11) Men zal zich de besmetting herinneren die in 1987 plaatsvond in Brazilië. Een medisch bestralingsapparaat, dat een capsule bevatte geladen met 24 cm3 cesium 137, was bij het sluiten van een ziekenhuis, tijdens de zomer van 1987 in Goiânia op de schroothoop gezet. De ijzersmid heeft de hele handel naar een compacteerinstallatie gestuurd. De capsule is gebroken. Op 13 september 1987 hebben personen het voorwerp gezien en het benaderd. De stralingsdosis bij het contact was extreem hoog. Vier personen zijn overleden, achtentwintig zijn ernstig besmet. De ontsmetting heeft geleid tot conditionering van 3500 m3 afval.

(12) « A Perspective of the Dangers of Plutonium » ­ Center for Security and Technology Studies ­ Lawrence Livermore National Laboratory ­ 14 april 1995.

(13) De isotopische samenstelling van in lichtwaterreactoren geproduceerd plutonium is grosso modo de volgende : 60 % Pu-239, 24 % Pu-240, 10 % Pu-241, waarbij andere isotopen in kleinere hoeveelheden aanwezig zijn. Het plutonium voor bewapening, geproduceerd in speciaal voor dat doel ontworpen centrales, bevat ongeveer 93 % Pu-239 en 7 % Pu-240. Globaal gezien, hoe langer het plutonium in de reactor verblijft, hoe meer Pu-240 gevormd wordt. Bij militaire reactoren wordt de splijtstof na enkele weken verwijderd; civiel plutonium daarentegen blijft 3 jaar of langer in de reactor. Voor het gebruik van wapens wordt Pu-240 als « vergif » beschouwd omdat het spontane neutronen afgeeft die een onvoorspelbaar afgaan van een bom kunnen veroorzaken en een voor de « bommenmakers » gevaarlijke « flits » teweeg kunnen brengen. Het is onmogelijk om Pu-240 chemisch te scheiden van Pu-239. Anders gezegd, een explosief apparaat dat met civiel plutonium vervaardigd zou zijn, zou zo weinig betrouwbaar en zo onvoorspelbaar zijn dat het niet als wapen gekwalificeerd zou kunnen worden.

(14) Het is juist dat de Verenigde Staten in 1962 een proef met nucleaire springstof hebben uitgevoerd waarbij, zoals door de Amerikaanse autoriteiten werd beweerd, plutonium van « civiele kwaliteit », gebruikt werd. Maar de isotopische samenstelling van dit plutonium kwam niet overeen met die welke men aantreft in splijtstoffen die een verbrandingsgehalte hebben bereikt dat vergelijkbaar is met dat wat de in de civiele reactoren gebruikte splijtstoffen tegenwoordig bereiken. Dat plutonium was niet in een civiele reactor verkregen. Deze proef is dus niet zo maar te transponeren naar het plutonium dat wordt geproduceerd in reactoren van het Belgische type en dat door de opwerking gerecupereerd wordt.

(15) PWR = Pressurized Water Reactor, d.w.z. drukwaterreactor.

(16) « Demilitarization of Plutonium » ­ A. De Volpi ­ Arms control and Non-Proliferation Program ­ Argonne National Library ­ July 1994.

(17) Zoals President Chirac heeft gedaan op 22 februari 1996 ­ Nuclear Fuel ­ 26 februari 1996.

(18) NVDR. Het gaat om een kleine verstrooidheid van de heer J. Attali. Als men even op bladzijde 149 van zijn boek kijkt, ziet men dat hij wel degelijk spreekt over de aankoop door de Amerikanen van 500 ton Russisch UHE voor 12 miljard dollar over 20 jaar.