1-569/1 | 1-569/1 |
7 MAART 1997
Artikel 8 B van het Verdrag over de Europese Unie, opgemaakt te Maastricht op 7 februari 1992, bepaalt dat iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een Lid-Staat waarvan hij geen onderdaan is, het actief en passief kiesrecht bezit bij gemeenteraadsverkiezingen en bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de Lid-Staat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat (...).
De wetgevende Kamers hebben het wetsontwerp houdende goedkeuring van het Verdrag en van de Slotakte goedgekeurd; dat gebeurde op 17 juli 1992 (Kamer van volksvertegenwoordigers) en op 4 november 1992 (Senaat).
In zijn advies van 6 maart 1992 over het voorontwerp van wet houdende goedkeuring van het Verdrag over de Europese Unie (Stuk Kamer, 91-92, nr. 482/1, blz. 71) heeft de Raad van State er evenwel aan herinnerd dat het oude artikel 4, tweede lid, van de Grondwet (het huidige artikel 8, tweede lid) duidelijk in strijd is met artikel 8 B van het Verdrag over de Europese Unie.
De Grondwet maakt immers de uitoefening van de politieke rechten, waaronder het actief en passief kiesrecht, afhankelijk van het bezit van de staat van Belg.
Mijn voorstel tot herziening van artikel 8 van de Grondwet, dat tegelijk met onderhavig voorstel in de Senaat is ingediend (Stuk nr. 1-568/1), beoogt bijgevolg de aanpassing van de grondwettelijke bepaling aan de supranationale bepaling. Dat gebeurt door in artikel 8, tweede lid, van de Grondwet, de staat van Belg als noodzakelijke voorwaarde voor het uitoefenen van politieke rechten te schrappen.
Zodra artikel 8 van de Grondwet herzien zal zijn, is het wenselijk de gemeentekieswet te wijzigen met het oog op de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000.
Op 19 december 1994 keurde de Raad van de Europese Unie immers de richtlijn goed tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een Lid-Staat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten (richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994, PBEG nr. L 368/38, 31 december 1994).
Het in artikel 3 van de richtlijn gehuldigde principe is het volgende :
« Een ieder die op de referentiedag
a) burger is van de Unie in de zin van artikel 8, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag, en,
b) zonder de nationaliteit van de Lid-Staat van verblijf te bezitten, voor het overige voldoet aan de voorwaarden waaraan de wetgeving van deze Staat het actieve en passieve kiesrecht van zijn onderdanen onderwerpt,
heeft in de Lid-Staat van verblijf actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen overeenkomstig deze richtlijn. »
In verband met de inwerkingtreding bepaalt artikel 14 van de richtlijn het volgende :
« De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1996 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de commissie daarvan onverwijld in kennis. »
Het blijkt dat de termijn binnen welke de richtlijn moest worden uitgevoerd, reeds verstreken is. België moet, indien het de regelgeving van de Europese Gemeenschap wil naleven, op zijn minst de volgende gemeenteraadsverkiezingen (dat wil zeggen in het jaar 2000) overeenkomstig de Europese rechtsregels organiseren.
Gelet op het feit dat artikel 3 van de gemeentekieswet bepaalt dat het college van burgemeester en schepenen een lijst van de gemeenteraadskiezers opmaakt op 1 augustus van het jaar tijdens hetwelk de gewone vernieuwing van de gemeenteraden plaatsheeft, zou de toekomstige wet tot instelling van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in België voor de onderdanen van de Lid-Staten van de Europese Unie in werking moeten treden op uiterlijk 31 juli 2000.
Om de Europese regelgeving te kunnen naleven en om over voldoende tijd te beschikken om de interne regelgeving daarop af te stemmen, is een snelle aanpassing van de gemeentekieswet vereist.
Dat is het doel van dit voorstel.
Artikel 7.1 van de bovenvermelde richtlijn bepaalt dat de in artikel 3 bedoelde kiezer (dat wil zeggen elke burger van de Unie) het actieve kiesrecht uitoefent in de Lid-Staat van verblijf « indien hij blijk heeft gegeven van de wil daartoe ».
Artikel 7.2 van de richtlijn bepaalt dat indien in de Lid-Staat van verblijf stemplicht bestaat, deze voor de in artikel 3 bedoelde kiezers geldt die aldaar zijn ingeschreven op de kiezerslijst.
In de overwegingen van de richtlijn wordt er immers aan herinnerd dat artikel 8B, lid 1, van het EG-verdrag het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf erkent zonder dat dit echter in de plaats wordt gesteld van het actief en passief kiesrecht in de Lid-Staat waarvan de burger van de Unie onderdaan is. Er wordt in onderstreept dat de vrijheid van deze burgers om al dan niet aan de gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf deel te nemen, moet worden gerespecteerd.
Rekening houdend met de richtlijn, een supranationale norm die het primaat heeft op het interne recht, moet er dus voor gezorgd worden dat de betrokken burgers van de Unie blijk kunnen geven van hun wil om het actief kiesrecht uit te oefenen in de Lid-Staat van verblijf.
Zodra hij blijk heeft gegeven van die wil, geldt voor de op de kiezerslijst ingeschreven burger van de Unie stemplicht zoals voor elke Belgische burger.
Teneinde geen schadelijke discriminatie in te voeren tussen de Belgische burgers en de betrokken burgers van de Unie bij de uitoefening van het actief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en om ons integratiebeleid zo voluntaristisch mogelijk gestalte te geven, is het evenwel onontbeerlijk gebleken die wilsuiting strikt te regelen.
Artikel 3 van het voorstel bepaalt aldus dat wanneer de betrokken burgers van de Unie binnen een termijn van drie maanden na 1 april van het jaar tijdens hetwelk de gewone vernieuwing van de gemeenteraden plaatsheeft, geen blijk hebben gegeven van hun wil om het actief kiesrecht niet uit te oefenen, zij geacht worden blijk te hebben gegeven van hun wil om dat kiesrecht uit te oefenen. Zij worden derhalve vermeld op de door het college van burgemeesters en schepenen opgestelde kiezerslijsten, en zoals voor elke nationale onderdaan gelden ook voor hen de stemplicht en de straffen bepaald bij artikel 62 van de gemeentekieswet (artikel 3).
Aldus wordt rekening gehouden met het principe dat de vrijheid van de betrokken burgers van de Unie om al dan niet deel te nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen in de Lid-Staat van verblijf moet worden gerespecteerd.
Dit principe wordt bevestigd door artikel 6 van het voorstel.
Zoals artikel 11 van de richtlijn bepaalt moet de Lid-Staat van verblijf de kiezers en verkiesbare personen tijdig en op passende wijze in kennis stellen van de voorwaarden en nadere bepalingen die gelden voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht in die Staat. Artikel 6 van het voorstel bepaalt derhalve dat de Koning de bijzondere maatregelen neemt met het oog op de voorlichting van de burgers van de Unie die in België verblijven.
Krachtens artikel 5 van het voorstel gelden voor de onderdanen van de Lid-Staten van de Europese Unie dezelfde verkiesbaarheidsvoorwaarden als voor de nationale onderdanen.
Andrée DELCOURT-PÊTRE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 1, § 1, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het 1º wordt vervangen als volgt :
« 1º Belg zijn of onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie; »;
2º in het 3º van de Franse tekst worden de woorden « au registre » vervangen door de woorden « aux registres ».
Art. 3
In artikel 1 van dezelfde wet wordt een § 1bis ingevoegd luidende :
« § 1bis . De onderdanen van een Lid-Staat van de Europese Unie die voldoen aan de in § 1 bedoelde kiesbevoegdheidsvoorwaarden moeten binnen een termijn van drie maanden na 1 april van het jaar tijdens hetwelk de gewone vernieuwing van de gemeenteraden plaats heeft, blijk hebben gegeven van hun wil om het actief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen niet uit te oefenen.
Doen zij dat niet binnen die termijn, dan worden zij geacht dit recht te willen uitoefenen.
De nadere uitvoering van deze paragraaf wordt geregeld door de Koning. »
Art. 4
In artikel 3 van dezelfde wet wordt een § 1bis ingevoegd, luidende :
« § 1bis . Onverminderd de toepassing van de in de vorige paragraaf vermelde bepalingen, worden op de in § 1 bedoelde lijst enkel de onderdanen van een Lid-Staat van de Europese Unie opgenomen die overeenkomstig artikel 1, § 1bis , binnen een termijn van drie maanden na 1 april van het jaar tijdens hetwelk de gewone vernieuwing van de gemeenteraden plaatsheeft, geen blijk hebben gegeven van hun wil om het actief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen niet uit te oefenen. »
Art. 5
In artikel 65, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het 1º wordt vervangen als volgt :
« 1º Belg zijn of onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie; »;
2º in het 3º van de Franse tekst worden de woorden « au registre » vervangen door de woorden « aux registres ».
Art. 6
De Koning informeert de in deze wet bedoelde kiezers en verkiesbare personen tijdig en op passende wijze.
Andrée DELCOURT-PÊTRE. Joëlle MILQUET. |