1-269/1 | 1-269/1 |
22 FEBRUARI 1996
(Ingediend door mevrouw Lizin c.s.)
De regeringen die in september 1995 hebben deelgenomen aan de vierde Wereldvrouwenconferentie van de Verenigde Naties in Peking, hebben zich ertoe verbonden elke vorm van geweldpleging tegen en discriminatie van vrouwen te voorkomen en uit te bannen. Het actieprogramma dat daartoe in Peking is goedgekeurd, roept de regeringen op de geweldpleging tegen vrouwen te veroordelen, aan vrouwen die het slachtoffer van geweldpleging zijn rechtstoegang te verschaffen en de wettelijke voorschriften met betrekking tot degenen die zich schuldig maken aan geweldpraktijken en geweldpleging ten aanzien van vrouwen toe te passen en te verstrengen.
Onze westerse landen hebben de jongste decennia weliswaar belangrijke vorderingen gemaakt op het gebied van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen en de vrouwenemancipatie vorderingen die in andere delen van de wereld op zeer ongelijke wijze gerealiseerd werden maar toch moet er nog heel wat vooruitgang op dit stuk geboekt worden. Vrouwen zijn nog steeds het slachtoffer van psychologisch en fysiek geweld. Een bijzonder zorgwekkend aspect is in dit verband het geweld gepleegd in huiselijke kring.
De Belgische wetgever moet ernaar streven de aanbevelingen van de Conferentie van Peking zo spoedig mogelijk uit te voeren door eenvoudige en doeltreffende maatregelen met een hoge symboolwaarde te nemen.
Het probleem van het geweld tussen echtgenoten en in het bijzonder de mishandeling van vrouwen wordt pas sedert het einde van de twintigste eeuw erkend als een sociaal probleem dat aandacht verdient.
Hoewel men dit verschijnsel in de voorbije twintig jaar steeds meer is gaan bestuderen, moet toch worden vastgesteld dat de problematiek van het geweld tussen echtgenoten niet even doortastend is aangepakt als de andere aspecten van de gezinsverhoudingen zoals de bescherming van de kinderen en de jongeren.
Zo blijven de vaststellingen die jaren geleden reeds werden gedaan nog steeds actueel, namelijk de gebrekkige kennis van het probleem en het ontbreken van een strafbaarstelling.
Er is weinig geweten van het verschijnsel geweld tussen partners. Hoewel vele mensen zoals artsen, leden van de diensten voor dringende hulpverlening, politiemensen, sociale werkers of advocaten en magistraten ermee worden geconfronteerd, bestaan er nergens misdrijfstatistieken die een kwantitatief of kwalitatief beeld van het probleem kunnen geven. Dat er in deze aangelegenheid zo weinig gegevens voorhanden zijn, komt doordat velen uit schaamte, vrees of onwetendheid dergelijke gedragingen niet aangeven en omdat de schaarse gegevens die worden meegedeeld via een klacht bij de politie of een medische vaststelling, slecht gecoördineerd worden.
In het collectieve onderbewustzijn schijnt de idee te blijven leven dat wat in huiselijke kring gebeurt, anders beoordeeld dient te worden dan wat op straat gebeurt. Omdat het zo moeilijk is de respectieve schuld vast te stellen en de door echtgenoten begane fouten te bewijzen moeten die dan maar in veler ogen bedekt kunnen worden met de mantel der discretie, een mantel die geacht wordt de huiselijke vrede ten goede te komen.
Men kan dus rustig stellen dat een van de bestaansredenen van het geweld tussen echtgenoten, de stilzwijgende tolerantie is die nog altijd een bevorderende factor is in de landen van het Europese vasteland, waar het verschijnsel van het geweld tussen partners nog niet tot het collectieve bewustzijn lijkt te zijn doorgedrongen.
Het lijkt duidelijk dat een betere statistische kennis van het verschijnsel, bijvoorbeeld door het opstellen van betrouwbare gerechtelijke statistieken, een onontbeerlijke stap is naar een beter begrip van het verschijnsel dat op zijn beurt een voorafgaande voorwaarde is voor die collectieve bewustwording.
In die zin roept het actieprogramma van Peking de regeringen, de internationale en de niet-gouvernementele organisaties op tot bevordering van het onderzoek, het inzamelen van gegevens en de analyse van statistieken betreffende de verschillende vormen van geweldpleging tegen vrouwen en in het bijzonder het geweld in huiselijke kring.
Voor het opstellen van gerechtelijke statistieken is een striktere uitvoering van de politie- en parketopdrachten vereist.
Hoewel de politie in het kader van haar bevoegdheden van gerechtelijke politie tot taak heeft strafbare feiten op te sporen en vast te stellen, kennis te nemen van klachten en aangiften, en de processen-verbaal door te zenden aan het openbaar ministerie, is het in de praktijk zo dat agenten die wettelijke voorschriften op een « soepele » manier toepassen wegens het grote aantal klachten en rekening houdend met het personeelstekort bij de politie en de overbelasting van de hoven en rechtbanken.
Daardoor hebben de politiediensten, wanneer ze geconfronteerd worden met gevallen van geweldpleging tussen echtgenoten, vaak de neiging enkel die klachten te registreren die zij als « ernstig » beschouwen. Anderzijds gebeurt het ook vaak dat de betrokken vrouw haar klacht zelf intrekt zodra « de storm over is » en vraagt dat haar man niet wordt vervolgd.
In beginsel hoeft de politie geen rekening te houden met die nieuwe wending en moet zij de klacht doorzenden aan de procureur. Maar in de praktijk kan zij dat natuurlijk vergeten of, indien zij dat wel doet, erbij vermelden dat de vrouw geen vervolging wil. De procureur zal hiermee dan gewoonlijk rekening houden en de zaak seponeren.
We hebben in dit verband een gedetailleerde analyse gemaakt van de klachtenregisters van de politie van een testgemeente van 20 000 inwoners voor de jaren 1993, 1994 en 1995.
Uit die studie blijkt het volgende :
* Het totaal aantal vastgestelde gevallen van geweldpleging thuis blijft nagenoeg constant in de loop van die drie jaren :
182 in 1993;
179 in 1994;
174 in 1995.
* In de meeste gevallen is het zo dat de politie slechts proces-verbaal opstelt en doorzendt aan het parket, wanneer er ernstige verwondingen zijn toegebracht (bijvoorbeeld : hevig bloedende wonden, wurging).
* De meeste gevallen van geweldpleging thuis worden vaak gegroepeerd onder de rubriek « onenigheid binnen het gezin » zonder verdere precisering hoewel uit het relaas van de feiten vaak blijkt dat er wel degelijk slagen werden toegebracht.
Wanneer sprake is van slagen, wordt daarenboven bijna nooit gewag gemaakt van de ernst van de verwondingen.
* Hoewel gegevens over de oorzaken van die geweldpleging thuis vaak ontbreken, kan men redelijkerwijs afleiden dat die verwondingen meestal het gevolg zijn van familietwisten, alcoholverbruik en in mindere mate drugsgebruik.
* De dader behoort meestal tot de leeftijdscategorie van de 31 tot 40-jarigen.
* Wanneer men ten slotte nagaat welk gevolg het parket gegeven heeft aan de verschillende klachten, dan merkt men :
dat in 1993 op 30 klachten 25 klachten werden geseponeerd;
dat in 1994 op 20 klachten 15 klachten werden geseponeerd;
dat in 1995 op 13 klachten 10 klachten werden geseponeerd.
Als we het aantal niet-aangegeven gevallen dat ongetwijfeld vrij aanzienlijk is buiten beschouwing laten, kunnen we dus besluiten dat voor de jaren 1993, 1994 en 1995 :
* 535 gevallen van geweldpleging thuis ter kennis gebracht zijn van de politie,
* er voor slechts 63 gevallen proces-verbaal is opgemaakt, dat doorgezonden is aan het parket, dat wil zeggen in 11,78 pct. van de gevallen,
* slechts 13 van die klachten reëel zijn behandeld, dat wil zeggen 20,63 pct. van de doorgezonden klachten.
Die problematiek zou nader onderzocht moeten worden door het Comité P. Nu al moeten evenwel maatregelen worden overwogen die het mogelijk maken dat de gevallen van geweld tussen echtgenoten systematisch worden meegedeeld aan het openbaar ministerie en die verhinderen dat vrouwen toegeven aan psychologische, fysieke of materiële druk om hun klacht in te trekken.
Dat is het doel van de bepalingen van dit wetsvoorstel, dat het ingrijpen van de procureur des Konings en zijn bevoegdheden in geval van ontdekking op heterdaad uitbreidt tot het geval van geweld tussen echtgenoten. Ook verenigingen die tot statutair doel hebben hulp te verlenen aan slachtoffers van geweld en aan hun familie en die rechtspersoonlijkheid genieten, moeten, met instemming van het slachtoffer, in rechte kunnen optreden in alle geschillen die verband houden met geweld tussen echtgenoten.
In de meeste westerse wetgevingen wordt heel wat aandacht besteed aan de bescherming van het gezin als hoeksteen van de samenleving, aan het huwelijk als instelling van openbare orde, aan goed gedrag en goede zeden en ons strafrecht beschouwt, in het geval van slagen en verwondingen, de misdaad en het wanbedrijf gepleegd op de ouders en andere bloedverwanten in de opgaande lijn of op een kind jonger dan 16 jaar als een verzwarende omstandigheid. Toch stelt ons Strafwetboek misdaden en wanbedrijven gepleegd tussen echtgenoten niet strafbaar.
Dat verschil in behandeling lijkt niet te rechtvaardigen door de argumenten die worden aangevoerd ter verklaring van de aarzeling om op te treden bij geweldpleging tussen echtgenoten. Die argumenten zijn voornamelijk de moeilijke bewijsvoering, het feit dat een onderzoek en een bestraffing die het gezinsevenwicht definitief kunnen verstoren in plaats van het te herstellen, niet wenselijk zijn en de terughoudendheid van het slachtoffer zelf.
Die motieven lijken het uitblijven van rechtsvervolging niet te wettigen in de gevallen waarin gewelddaden de fysieke integriteit aantasten; ze behoren immers tot de categorie misdaden en wanbedrijven die, wanneer ze gepleegd worden op derden, ongetwijfeld vervolgd en bestraft zouden worden te meer omdat die daden vaak rechtstreeks het leven of de gezondheid van een van de echtgenoten in gevaar brengen en de kinderen en het gezin uit hun evenwicht dreigen te brengen.
Het is belangrijk de bescherming van de zwakste echtgenoot te waarborgen en elke vorm van geweldpleging uit de echtelijke relatie te bannen.
Het is moeilijk aanvaardbaar dat alleen in geval van ontdekking op heterdaad bij overspel (artikel 413 van het Strafwetboek) de hoedanigheid van echtgenoot als verschoningsgrond in aanmerking wordt genomen bij het opzettelijk doden en het opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen, of dat de algemene verschoningsgrond, namelijk uitlokking door zware gewelddaden (artikel 411 van het Strafwetboek) van toepassing is onder echtgenoten maar niet aanvaardbaar is indien de schuldige de misdaad of het wanbedrijf gepleegd heeft tegen zijn ouders of andere bloedverwanten in de opgaande lijn (artikel 415 van het Strafwetboek).
De invoering van een strafbaar feit in het Strafwetboek is niet altijd de oplossing voor alle maatschappelijke problemen. Er mag evenwel niet uit het oog verloren worden dat het strafrecht niet alleen een zuiver repressieve rol speelt maar ook normen stelt die duidelijk maken welke waarden onze samenleving tegen aantasting wil beschermen.
Vanuit dit oogpunt lijkt het elementair dat de bescherming van de echtgenoot op dezelfde wijze in ons strafrecht wordt verankerd als de eerbied die verschuldigd is aan de bloedverwanten in de opgaande lijn.
Bij de aanpak van het probleem moet uiteraard rekening gehouden worden met de absoluut gelijke behandeling van mannen en vrouwen : de remedies die in aanmerking komen moeten sekseneutraal zijn. Ook al is het vandaag de dag nog al te vaak de vrouw die het slachtoffer van ongelijkheid is, zij het op het vlak van de fysieke kracht of op het vlak van de economische afhankelijkheid, toch kan het geweld zowel door de ene als door de andere echtgenoot gepleegd worden.
Het doel van dit wetsvoorstel is dus het strafbaar stellen van geweld tussen echtgenoten en ervoor zorgen dat dezelfde strafrechtelijke regels gelden voor die vorm van geweld als voor de andere gevallen van geweldpleging op bloedverwanten in de opgaande of in de nederdalende lijn.
Dit wetsvoorstel heeft dus tot doel, via enkele wijzigingen van het Strafwetboek en van het Wetboek van strafvordering, geweld tussen echtgenoten strafbaar te stellen. Deze belangrijke symbolische dimensie vormt de voorwaarde voor de andere beoogde maatregelen :
in het geval van opzettelijke slagen en verwondingen (overtreding van de artikelen 398 tot 405 van het Strafwetboek) toegebracht aan de echtgenoot in de echtelijke woning, worden aan de procureur des Konings de bevoegdheden toegekend die hij heeft in geval van ontdekking op heterdaad, wat het mogelijk moet maken dat de klachten beter behandeld worden, het slachtoffer meer aandacht en een betere bescherming krijgt en ten slotte betrouwbaarder gerechtelijke statistieken worden opgesteld;
voor de verenigingen die zich bezighouden met de bescherming van de slachtoffers van geweld tussen echtgenoten, wordt de mogelijkheid ingevoerd om in rechte op te treden zodat bij de gerechtelijke behandeling de emotionele aspecten worden vermeden en het mogelijk wordt de echtgenoot-dader een rechtvaardige straf op te leggen zonder de dader en het slachtoffer voor het gerecht met elkaar te confronteren. Op die manier blijkt duidelijk de maatschappelijke afkeuring voor de dader en wordt voorkomen dat een vrouw die geïntimideerd wordt, haar klacht intrekt en dat het parket afziet van rechtsvervolging.
Artikel 2
Met dit artikel wordt in het Strafwetboek het plegen van een misdaad en wanbedrijf op een echtgenoot ingevoerd als een verzwarende omstandigheid van de in de artikelen 398 tot 405 bedoelde misdrijven, namelijk het opzettelijk doden, niet doodslag genoemd, en het opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel.
Voortaan zal voor het opleggen van de minimumstraf de omstandigheid dat het slachtoffer van een dergelijke daad de echtgenoot is, op dezelfde wijze in aanmerking worden genomen als de omstandigheid dat het slachtoffer de vader, de moeder, een andere bloedverwant in de opgaande lijn of een kind van minder dan 16 jaar is.
Dit artikel maakt een einde aan een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen een echtgenoot of samenwonende en een bloedverwant in de opgaande of de nederdalende lijn.
Door dit beginsel op te nemen in ons strafrecht, de normatieve bron voor het bepalen en het beschermen van de fundamentele waarden waarop onze maatschappij gegrondvest is, geeft men duidelijk te kennen dat geweld tussen echtgenoten door de maatschappij afgekeurd wordt.
Artikel 3
Artikel 3 beoogt de opheffing van artikel 413 van het Strafwetboek luidende : « doodslag, verwondingen en slagen zijn verschoonbaar, indien de misdaad of het wanbedrijf gepleegd wordt door een van de echtgenoten op de andere echtgenoot en zijn medeplichtige, op het ogenblik dat hij hen op heterdaad betrapt bij overspel ».
De wijziging van artikel 415 van het Strafwetboek door artikel 4 van dit voorstel maakt deze opheffing noodzakelijk.
De strafbaarstelling van overspel is trouwens totaal in onbruik geraakt. Sinds de opheffing van de artikelen 387 tot 390 wordt overspel niet meer beschouwd als een misdaad tegen de orde der familie.
De opheffing van dit artikel verhindert de rechter natuurlijk niet rekening te houden met de concrete toestand om verzachtende omstandigheden te laten gelden. Maar deze toestand zal tenminste niet meer automatisch een grond van verschoning vormen.
Artikel 4
De wijziging die dit artikel aanbrengt in artikel 415 van het Strafwetboek, gaat terug op dezelfde overwegingen als die welke aan de basis liggen van de wijziging, door artikel 2 van dit voorstel aangebracht in artikel 410 van het Strafwetboek.
Hoewel dit niet tot de doelstellingen van dit voorstel behoort, is het misschien opportuun deze bepaling te verruimen tot de misdaden en wanbedrijven gepleegd op kinderen van minder dan 16 jaar, zoals in artikel 410 van hetzelfde Wetboek.
Artikel 5
Door de wijziging van artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering door artikel 5 van dit voorstel worden aan de procureur des Konings dezelfde bevoegdheden toegekend als die waarover hij beschikt in geval van ontdekking op heterdaad wanneer artikel 410, derde lid (nieuw), overtreden wordt, namelijk wanneer binnen een huis slagen en verwondingen worden toegebracht aan een echtgenoot.
De procureur zal voortaan dus dag en nacht de echtelijke woning of enige andere plaats kunnen betreden om deze misdaad of dit wanbedrijf vast te stellen en hij zal de verdachte kunnen aanhouden, zowel op aangifte als op verzoek. Thans heeft hij deze bevoegdheden slechts in geval van misdaad of wanbedrijf gepleegd binnen een huis, wanneer het hoofd van dit huis erom verzoekt.
Deze bijzondere behandeling van het echtelijk geweld op het vlak van de strafvervolging wordt verklaard door de omstandigheden waarin deze gewelddaden gepleegd worden, namelijk meestal zonder andere getuigen dan het slachtoffer en soms naaste verwanten, binnen een echtelijke woning die onschendbaar is zolang er geen noodsignaal naar buiten komt of zolang van buitenaf geen aangifte is gedaan.
Dank zij het optreden van de procureur des Konings wordt het mogelijk de donkere sluier op te lichten waaronder het dagelijkse brutale geweld in een gezin vaak schuilgaat, versterkt door de onverschilligheid of de lafheid van de omgeving en de toestand van sociale, psychologische en economische afhankelijkheid waarin de mishandelde echtgenoot zich vaak bevindt.
De toevoeging in artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering moet het mogelijk maken het slachtoffer niet alleen beter te beschermen maar moet tevens zorgen voor een betere begeleiding van de conflictsituaties met geweld die de fysieke integriteit van de gezinsleden in gevaar kunnen brengen. Waarschijnlijk wordt hiermee een betere statistische kennis van het verschijnsel eveneens mogelijk.
Artikel 6
Door dit artikel wordt aan organisaties die volgens hun statuten tot doel hebben hulp te bieden aan slachtoffers van echtelijk geweld en te zorgen voor preventie en voorlichting van het publiek, het recht toegekend om met instemming van het slachtoffer in rechte op te treden in processen voor echtelijk geweld.
Deze maatregel heeft een tweevoudig doel :
enerzijds wordt de gerechtelijke behandeling van dergelijke misdrijven uit de « emotionele sfeer » gehaald en wordt het mogelijk een rechtvaardige straf op te leggen aan de gewelddadige echtgenoot, zonder dat dit hoeft te leiden tot een confrontatie voor de rechtbank tussen de dader en het slachtoffer van het geweld. Op deze wijze wordt natuurlijk duidelijk te kennen gegeven dat deze geweldpleging door de maatschappij afgekeurd wordt;
anderzijds wordt voorkomen dat een vrouw die het slachtoffer is van intimidatie, haar klacht intrekt en dat het parket geen vervolging instelt.
Ten slotte kunnen deze verenigingen het slachtoffer ten volle begeleiden bij het verwerken, op psychologisch en sociaal vlak, van zijn toestand van mishandelde echtgenoot. De vaak noodzakelijke middelen die het strafrecht aanreikt voor de bescherming van het slachtoffer en voor de bestraffing van de schuldige, kunnen aldus samengaan met het organiseren van overleg, met de psychologische behandeling en met de inspanningen om de betrokkenen te resocialiseren.
Anne-Marie LIZIN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 410 van het Strafwetboek wordt aangevuld met een derde lid, luidende :
« Hetzelfde geldt ook ingeval de schuldige de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen zijn echtgenoot of de persoon die met hem samenwoont. »
Art. 3
Artikel 413 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 4
Artikel 415 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden : « of zijn echtgenoot of de persoon die met hem samenwoont ».
Art. 5
Artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering wordt aangevuld met de woorden : « en telkens wanneer een in artikel 410, derde lid, van het Strafwetboek bedoeld misdrijf, gepleegd binnen een huis, ter kennis wordt gebracht van de procureur des Konings op klacht van het slachtoffer of aangifte van een derde ».
Art. 6
Elke instelling van openbaar nut en elke vereniging die op de datum van de feiten sinds ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid bezit en volgens haar statuten tot doel heeft echtelijk geweld te voorkomen door de verspreiding van informatie aan alle betrokken doelgroepen en hulp te bieden aan slachtoffers van echtelijk geweld en aan hun familie, kan met instemming van het slachtoffer in rechte optreden in het geding waartoe de toepassing van artikel 410, derde lid, van het Strafwetboek aanleiding zou geven.
Anne-Marie LIZIN. Sabine de BETHUNE. Lydia MAXIMUS. Michèle BRIBOSIA-PICARD. |