1-346/1

1-346/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

22 MEI 1996


Problematiek van de prudentiële controle inzake financiële instrumenten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIEN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER COENE


INHOUD


De Commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden besliste om een reeks hoorzittingen te wijden aan de problematiek van de prudentiële controle inzake financiële instrumenten.

Tijdens de eerste hoorzitting, die plaats vond op 24 januari 1996, heeft de Commissie de uiteenzettingen gehoord van de heer Lefebvre, voorzitter van het directiecomité van de Effectenbeursvennootschap van Brussel, de heer Hendrickx, voorzitter van het directiecomité van de Effectenbeursvennootschap van Antwerpen, de heer Brouhns, voorzitter van het Comité van het Rentenfonds, de heer Schmitt, directeur-generaal van Belfox en de heer Duplat, voorzitter van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

Op 28 februari 1996 werd het woord verleend aan de heer Cooreman, voorzitter van de raad van bestuur van de Effectenbeursvennootschap van Brussel, de heer Corluy, voorzitter van de raad van bestuur van de Effectenbeursvennootschap van Antwerpen en de heren Bergen en Martin, vertegenwoordigers van de Belgische Vereniging van Banken.

Beide hoorzittingen werden gevolgd door een gedachtenwisseling met de leden van de Commissie.

INLEIDING DOOR DE HEER HATRY, VOORZITTER VAN DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIEN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN

Deze hoorzittingen hebben tot doel de problemen te onderzoeken waarmee de nieuwe autoriteiten worden geconfronteerd bij de uitoefening hun taak gelet op de nieuwe bepalingen van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.

Een tiental jaren geleden paste de Brusselse effectenbeurs een regeling toe waarbij het hele toezicht in feite werd overgedragen aan de beurscommissie.

Naar aanleiding van de eerste « big bang » van 1990 (de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten) heeft men evenwel gemeend dat de beurscommissie zo dichtbij haar leden stond dat zij bezwaarlijk als prudentieel orgaan kon optreden om toe te zien op de kwaliteit van de werking van de markt. Bijgevolg was de beurscommissie niet onafhankelijk genoeg om die taak te vervullen en daarom is de prudentiële controle overgegaan naar de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

Nu de regeling een aantal jaren is toegepast, is er een nieuwe formule uitgewerkt.

De beurscommissie neemt samen met haar directiecomité het eerstelijnstoezicht op de markt over. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen voert voortaan slechts een aanvullend toezicht uit, dat evenwel zeer belangrijk blijft onder meer wanneer op een hoger niveau opgetreden moet worden.

De commissieleden zullen overigens opmerken dat bij de huidige stand van zaken alle vormen van prudentiële controle gelijklopen.

Tijdens de hoorzittingen wordt de problematiek van de prudentiële controle onder de loep genomen in de verschillende takken van financiële activiteit die de uiteenlopende vormen van de Belgische markt kenmerken.

Tijdens de eerste zitting van 24 januari 1996 hebben de « controlerende » autoriteiten hun standpunt toegelicht inzake de problematiek van de prudentiële controle op effecten.

De tweede zitting van 28 februari 1996 wilde de « gecontroleerden » de kans bieden hun stem te laten horen over dezelfde problematiek. De nieuwe directiecomités, die nu los staan van het beroep, zijn opnieuw bevoegd voor de eerstelijnscontrole. Ook al verleent men aan de nieuwe instellingen een ruimere onafhankelijkheid, toch neemt dat niet weg dat er vaker aan zelfcontrole wordt gedaan dan tijdens de eerste jaren na de « big bang ».

Tevens heeft de Commissie de wens geuit kennis te nemen van de voorstellen van de genodigden om de Belgische effectenbeurzen tot op zekere hoogte nieuw lezen in te blazen.

Tijdens haar verblijf in april 1996 in New York heeft de commissie de opgedane kennis kunnen aanvullen met informatie over een sedert lange tijd geïntegreerde markt die qua omvang te vergelijken is met de Europese markt.

Tot slot werden er onlangs een aantal voorstellen gedaan om het risicodragend kapitaal in ere te herstellen : de overgang bij erfopvolging beveiligen, de autonomie van de gezinsbedrijven tegenover de inbrengers van kapitaal beveiligen door de positie van de inbrenger los te koppelen van die van de bedrijfsleiding, ... De Commissie wacht op de voorstellen daaromtrent van de genodigden.

I. HOORZITTING VAN 24 JANUARI 1996

A. Uiteenzetting door de heer Brouhns, Voorzitter van het Comité van het Rentenfonds

Het Comité van het Rentenfonds als marktautoriteit van de secundaire buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten.

I. JURIDISCHE ORGANISATIE VAN DE CONTROLE

Hierna wordt de juridische organisatie van het toezicht vóór en na de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1995 nader omschreven.

1. Organisatie van het toezicht vanaf de hervorming van 29 januari 1991 tot de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1995

Tot begin 1991 bestond er geen specifiek reglementair kader voor de secundaire buiten-beursmarkt van de effecten van de overheidsschuld. Gelet op de verwachte expansie van de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties en de secundaire markt van de schatkistcertifcaten ingevolge de geldmarkthervorming van januari 1991, leek het wenselijk voor die markten een aangepast juridisch kader uit te werken. Dit moest het mogelijk maken de veiligheid van de bemiddelaars en hun cliënten te vergroten, de gebruiken te standaardiseren en een efficiënt systeem voor regeling van geschillen op te zetten. Hieruit konden dan een betere werking en een grotere aantrekkingskracht van die markten worden verwacht.

Beide markten werden om die redenen ingericht als georganiseerde markten, in de zin van (de thans opgeheven) artikelen 67 en volgende van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, waarbij onder meer is voorzien in de aanwijzing door de Koning van een marktautoriteit die belast is met de reglementering van en het toezicht op de markten. Bij een (thans eveneens opgeheven) koninklijk besluit van 27 februari 1991 heeft de Koning de organisatie van de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties en de secundaire markt van de schatkistcertificaten geregeld. Dit koninklijk besluit bakende de markten af; het regelde de toegang en het verschafte bepaalde categorieën van rechtspersonen het exclusieve recht om er als beroepsbemiddelaars transacties te verrichten; tenslotte reglementeerde het de voorlichting van het publiek omtrent de marktvoorwaarden.

Het koninklijk besluit vertrouwde het reglementeren en het controleren van de markten toe aan de minister van Financiën die deze taken aan het Rentenfonds kon overdragen. Het Fonds werd dan ook met deze opdracht belast krachtens het (thans eveneens opgeheven) ministerieel besluit van 25 juli 1991; wegens zijn jarenlange ervaring met financiële markten, in het bijzonder met de markt van de overheidsobligaties, was het Fonds immers goed geplaatst om deze functies waar te nemen. Het controleren van de naleving van de specifieke verplichtingen die de primary dealers hebben onderschreven, bleef onder de eigen bevoegdheid van de minister.

De rechtsbasis voor die bevoegdheid van het Fonds werd bij wet van 23 december 1994 expliciet opgenomen in de organieke wet van 18 mei 1945 van het Rentenfonds, meer bepaald in artikel 2, eerste lid, 3º. Dit laatste bepaalt dat het Fonds tot opdracht heeft de functies uit te oefenen in verband met het bestuur van en het toezicht op de effectenmarkten, die hem door of krachtens de wet zijn toevertrouwd.

Krachtens zijn reglementaire bevoegdheden heeft het Rentenfonds een (thans herzien) marktreglement uitgevaardigd dat de regels met betrekking tot de organisatie en de werking, alsook met betrekking tot het toezicht en de orde op de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties en de secundaire markt van de schatkistcertificaten vastlegt en als dusdanig op 1 september 1991 in werking is getreden.

De bepalingen van het reglement, sommige aanvullend, andere dwingend, behandelden toen reeds alle stadia die een markttransactie doorloopt, van de formulering van een aanbod tot de levering van de effecten en de betaling. Het reglement bevatte toen eveneens andere regels die o.m. betrekking hebben op de relaties tussen de bemiddelaars en hun cliënten. De regels die het Fonds uitvaardigde waren ook toen aan de goedkeuring van de minister van Financiën onderworpen.

In het kader van de uitoefening van zijn controle-opdracht kon het Rentenfonds tegen een bemiddelaar sancties treffen gaande tot de uitsluiting van de markten. Het Rentenfonds oefende deze bevoegdheid uit ofwel ambtshalve, ofwel op grond van een neergelegde klacht ofwel op grond van de onthulling van een daad door de bestuurder van de instelling die de daad heeft gepleegd. Tegen deze sancties kon toen beroep worden aangetekend bij de minister van Financiën.

Ten behoeve van dit toezicht op de markten kon het Rentenfonds zich toen tevens alle inlichtingen en stukken doen verstrekken door de beroepsbemiddelaars, de Nationale Bank van België of de autoriteiten die bevoegd zijn om op de beroepsbemiddelaars controle uit te oefenen. Het kon deze autoriteiten eveneens vragen om ter plaatse onderzoekingen in te stellen.

Die bij (het thans opgeheven) koninklijk besluit ingevoerde controlemiddelen werden bij wet van 23 december 1994 opgenomen in de organieke wet van 18 mei 1945 van het Rentenfonds, meer bepaald in artikel 2, vijfde lid.

Ook was toen reeds voorzien in een regeling waarbij het Fonds, op verzoek van de betrokken partijen, mag optreden als scheidsrechter bij de beslechting van geschillen.

2. Vernieuwde juridische organisatie van het toezicht

Het vernieuwde reglementair kader breidt de toezichtsbevoegdheden uit.

Met de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, en meer bepaald artikel 30 en volgende enerzijds en artikel 36 en volgende anderzijds, wijzigt de juridische grondslag voor de regelgeving en het toezicht op de secundaire buiten-beursmarkt van de lineaire leningen en de schatkistcertificaten.

Op grond van artikel 30 en volgende van de wet van 6 april 1995 wordt het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende de organisatie van de secundaire buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten uitgevaardigd.

Artikel 2 van het voornoemd koninklijk besluit definieert de markt.

De bevoegdheid van het Comité als regelgever en toezichthouder wordt thans formeel uitgebreid tot de markt van de gesplitste effecten (strips), voor de werking waarvan het Comité tevoren slechts aanbevelingen kon verstrekken. Dit is logisch gelet op de nauwe banden tussen deze markt en de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties.

Er zij opgemerkt dat, conform de Europese regelgeving, partijen in onderling akkoord kunnen opteren transacties buiten iedere gereglementeerde markt uit te voeren. De daarvoor eventueel vereiste uitdrukkelijke toestemming van de belegger, waarnaar dit artikel 2 verwijst, is voorzien in artikel 37 van de wet van 6 april 1995. De verdere uitwerking in het ontwerp van koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden volgens dewelke transacties mogen uitgevoerd worden buiten een gereglementeerde markt vereist een uitdrukkelijke voorafgaande toestemming. Voor zijn bescherming dient de toestemming door een niet-professionele belegger schriftelijk te gebeuren.

Artikel 3 van het koninklijk besluit belast het Rentenfonds met het bestuur van de secundaire buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten en duidt het Comité van het Rentenfonds aan als marktautoriteit. De delegatie gebeurt thans dus rechtstreeks van de Koning aan het Rentenfonds.

Artikel 4 van het koninklijk besluit omschrijft de regelgevende bevoegdheid van het Comité op het vlak van de organisatie, de werking, het toezicht en de orde op de markt. Die regelgeving, uitgevaardigd via het marktreglement van het Comité van het Rentenfonds, blijft onderworpen aan de goedkeuring van de minister van Financiën.

Artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit stipuleert dat het Comité toezicht houdt op de naleving van de regels en verplichtingen door alle bemiddelaars die optreden op de markt. Het verwijst daarbij naar de regels en verplichtingen opgenomen in dit besluit, waarbij, zoals tevoren, de contractuele verplichtingen die de primary dealers hebben tegenover de Schatkist niet zijn inbegrepen. Verder gaat het om de regels en verplichtingen die voortvloeien uit het marktreglement van het Comité en uit de artikelen 36 tot 39 van de wet van 6 april 1995.

Datzelfde artikel 5, § 1, verwijst naar de tevoren reeds bestaande bevoegdheid om zich inlichtingen en stukken te doen verstrekken door de beroepsbemiddelaars en om de Commissie voor het Bank- en Financiewezen te verzoeken ter plaatse onderzoekingen in te stellen. De in de Kamer aangenomen tekst van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 6 april 1995, en meer bepaald de gecombineerde artikelen 3 en 8, breidt deze onderzoeksbevoegdheden uit. Er is voorzien in een eigen recht voor het Comité om een onderzoek ter plaatse uit te voeren bij de leden van de markt. Daarenboven is voorzien dat, hetzij indien er aanwijzingen zijn van een strafrechtelijk gesanctioneerde inbreuk bedoeld in artikel 148, § 1, § 2 of § 3, van de wet van 6 april, hetzij in het kader van de controle op het misbruik van voorkennis, het Comité eveneens andere bemiddelaars die tussenkomen in de transactie alsook de eindbegunstigde zal kunnen ondervragen.

Hetzelfde ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 6 april 1995 voorziet ook in de mogelijkheid om protocollen te sluiten met andere marktautoriteiten teneinde te komen tot een samenwerking aangaande bepaalde aspecten van het toezicht op de markten.

Artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit herneemt de tevoren bestaande sancties die het Comité kan uitspreken jegens de bemiddelaar. Het voegt de mogelijkheid toe een administratieve geldboete op te leggen binnen de grenzen vastgesteld in artikel 32, § 1, 6º, van de wet van 6 april 1995. Het bepaalt thans ook expliciet de mogelijkheid om een waarschuwing uit te spreken. Nieuw is verder de voorziening dat elke sanctie kan openbaar gemaakt worden op de door het Comité te bepalen wijze. Op proceduraal vlak wordt tenslotte de verplichting opgenomen voorafgaandelijk de bemiddelaar te horen of minstens op te roepen. Bij afwezigheid hiervan kan slechts de schorsing worden opgelegd, en dan nog onder de dubbele voorwaarde van hoogdringendheid en ernstig gevaar voor de integriteit of de veiligheid van de markt.

Hier zij tevens gesignaleerd dat krachtens de samengevoegde artikelen 3 en 8 van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 6 april 1995, het Comité bevoegd zal zijn te bevelen een einde te stellen aan bepaalde marktvervalsende praktijken en dit aan om het even wie. Het ontwerp voorziet in artikel 15 tevens dat de marktautoriteit zich tot de voorzitter van de rechtbank van koophandel kan wenden met het verzoek tot het instellen van een financiële stakingsvordering.

Artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit regelt het beroep tegen de uitspraken van het Comité. Vooruitlopend op de voorziene wetswijziging stelt dit artikel dat het beroep dient te worden ingesteld bij de Commissie van beroep voorzien bij artikel 24 van de wet van 6 april 1995. De wetsbasis voor de organisatie van dit verhaal wordt geregeld in de artikelen 4 tot 6 van het ontwerp van wet houdende wijziging van de wet van 6 april 1995.

Tenslotte zij erop gewezen dat het toezicht door het Comité sinds de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1995 een eerstelijnstoezicht is. Artikel 4 van de wet van 6 april 1995 belast de Commissie voor het Bank- en Financiewezen immers met het toezicht in de tweede lijn, waarbij deze laatste toeziet op de wijze waarop de marktautoriteiten hun wettelijke opdrachten als marktautoriteit uitvoeren.

3. Nieuwe opdrachten

Er zij vooraf opgemerkt dat, inhoudelijk gezien, de tevoren bestaande opdrachten van het Rentenfonds als marktautoriteit werden bevestigd.

Daarnaast krijgt het Comité van het Rentenfonds nieuwe opdrachten toegewezen die betrekking hebben op vier domeinen. Zij betreffen de opdrachten aangaande de reporting, het verzorgen van de markttransparantie, het uitwerken van en toezicht houden op de gedragsregels geldend voor de bemiddelaars, en, tenslotte, het toezicht aangaande het misdrijf van misbruik van voorkennis.

Op de bemiddelaars rust de verplichting om de transacties die zij uitvoeren in lineaire obligaties, gesplitste effecten of schatkistcertificaten te rapporteren, ongeacht of die transacties werden afgesloten op of buiten de gereglementeerde markt. Het doel is aan de belanghebbende marktautoriteit, in casu in de eerste plaats het Comité zelf, en aan de belanghebbende prudentiële autoriteit de nodige informatie te veschaffen. De rapporteringsplicht heeft een Europeesrechtelijke grondslag en is vrij extensief geregeld in artikel 20 van de Beleggingsdienstenrichtlijn 93/22/E.E.G. Artikel 39 van de wet van 6 april 1995 delegeert aan de Koning de bevoegdheid om de wijze van rapportering te regelen en de bevoegde autoriteit aan te duiden.

De verdere uitwerking voor de buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten is opgenomen in het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de bewaring van de stukken en de melding van de verrichte transacties inzake financiële instrumenten. Het ontwerp van koninklijk besluit wijst het Rentenfonds aan als de bevoegde autoriteit die die gegevens zal collecteren en bewaren. Het laat het Comité toe de praktische modaliteiten van de rapportering verder te specifiëren (artikel 7 van het ontwerp van koninklijk besluit) en belast het met het toezicht op de naleving van de reportingverplichtingen van de bemiddelaars (artikel 9 en artikel 27 tot en met 29 van het ontwerp van koninklijk besluit). Het regelt de bevoegdheidsafbakening tussen het Rentenfonds en de Beurs van Brussel, op wiens markt eveneens lineaire obligaties worden verhandeld. Tenslotte voorziet het dat gegevens kunnen worden uitgewisseld met de belanghebbende nationale en buitenlandse autoriteiten (artikel 10 van het ontwerp van koninklijk besluit).

De verplichting om de markttransparantie te garanderen wordt eveneens opgelegd door de Europese Beleggingsdienstenrichtlijn 93/22/E.E.G., en wel in artikel 21. Op grond daarvan en in uitvoering van artikel 32, § 1, 4º, en § 2 van de wet van 6 april 1995, neemt artikel 10 van het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende de organisatie van de secundaire buiten-beursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten de tevoren bestaande regeling over om dagelijks referentiekoersen en transactiegegevens te publiceren aangaande de op zijn markt verhandelde effecten. Nieuw is dat het verstrekken van die informatie, tevoren verzorgd door de Nationale Bank van België, thans een opdracht wordt van het Comité. De regeling wordt verder uitgewerkt in de artikelen 34 en 35 van het herziene marktreglement van het Comité van het Rentenfonds, waarvan de publikatie met het ministerieel goedkeuringsbesluit binnenkort in het Belgisch Staatsblad wordt verwacht.

De verplichting voor de lidstaten om gedragsregels vast te leggen voor de financiële bemiddelaars en de minimumprincipes daaromtrent zijn opgenomen in artikel 11 van de Beleggingsdienstenrichtlijn 93/22/E.E.G. Artikel 36, § 1 van de wet van 6 april 1995 omschrijft de gedragsregels die de bemiddelaars bij transacties in financiële instrumenten dienen na te leven. In § 2 van hetzelfde artikel 36 worden de marktautoriteiten verzocht deze regels op te nemen en uit te werken in hun marktreglement, met het oog op het toezicht en de naleving ervan. De betreffende regels werden geconcretiseerd in artikel 3 tot en met 11 en in artikel 36 van het herziene marktreglement van het Comité van het Rentenfonds. Aldus krijgen deze gedragsregels, die tevoren veelal slechts als gewoonterecht golden, een steviger rechtsbasis en een duidelijker omlijning.

Tenslotte zal het Comité ook belast zijn met het toezicht op het misbruik van voorkennis. De toewijzing van deze bevoegdheid, die voorheen tot het domein van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen behoorde, is vastgelegd in de samengevoegde artikelen 3 en 8 van het voornoemde wetsontwerp tot wijziging van de wet van 6 april 1995. Het toezicht van het Comité heeft hier niet enkel betrekking op de tussenkomende financiële bemiddelaars maar eveneens op de eindbegunstigde. Het Comité zal desgevallend overgaan tot een onderzoek dat de nodige informatie verschaft om het toe te laten uit te maken of voldoende elementen aanwezig zijn om het Parket in te schakelen.

II. PRAKTISCHE UITWERKING VAN DE CONTROLE

1. Praktijk van het toezicht tot op heden

Als men de eerste vier jaar van controle en toezicht op de markten analyseert mag men stellen dat het Rentenfonds zich, als marktautoriteit, altijd pragmatisch opgesteld heeft. Aldus streeft het ernaar de beleggers en de bemiddelaars een rechtszeker kader te verschaffen dat hun vrijheid van handelen zo min mogelijk belemmert.

De marktregels worden, zonder dat het Fonds daartoe is verplicht, na overleg met de primary dealers ingevoerd. Hierbij wordt het reglement, als de ontwikkeling van de markten ertoe noopt, regelmatig aangepast, bijvoorbeeld om rekening te houden met de uitgifte van O.L.O.'s met variabele rentevoet.

Om de bemiddelaars niet overmatig administratief te belasten heeft het Fonds, tot op heden, tegenover hen maar beroep gedaan op zijn toezichthoudende bevoegdheden in die enkele gevallen dat een klacht werd neergelegd of een overtreding werd geconstateerd. In die zin kan men spreken van een eerder afwachtende houding, die mede te verantwoorden is door het feit dat het een markt van professionelen betreft.

2. Voorziene praktijk van het toezicht na de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1995

Wat de regelgevende bevoegdheid van het Comité betreft is er geen reden om de bestaande facultatieve overlegprocedure met de bemiddelaars op de markt niet te handhaven. Dit geldt des te meer in de mate dat de regels en verplichtingen een weerslag hebben op de technische werking van de markt.

Wat het eigenlijke toezicht als marktautoriteit op de naleving van de regels en verplichtingen betreft kan in het algemeen gesteld worden dat dit, in het bijzonder rekening houdend met de nieuwe taken van het Rentenfonds, op een meer actieve manier zal gebeuren. Hierna wordt een algemene werkmethode voor het toezicht geschetst.

Het initiëren van het toezicht zal zowel na klacht van een bemiddelaar of van een cliënt als ambtshalve gebeuren.

Het onderzoek zal in een eerste fase gebeuren aan de hand van informatie verkregen via de reporting of via andere kanalen, zoals de clearing van de Nationale Bank van België of individuele marktparticipanten. Daarnaast zullen onderzoeken ter plaatse gebeuren, zowel, indien nodig, naar aanleiding van een concreet probleem als periodiek met aanwending van steekproefsgewijze enquêtes. Bij onderzoek ter plaatse kan beroep worden gedaan op derden of afgestapt worden met een samengestelde delegatie (bijvoorbeeld een delegatie van het Rentenfonds en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen).

In de mate dat het toezichtterrein van het Comité zich zou uitstrekken tot transacties afgesloten buiten zijn gereglementeerde markt, zal een protocol met de Beurs van Brussel, op wiens markt ook lineaire obligaties verhandeld worden, dienen te voorzien in een bevoegdheidsafbakening hieromtrent.

De zojuist omschreven meer actieve werkwijze zal vooral, maar niet alleen, gelden bij het toezicht op de naleving van de gedragsregels door de bemiddelaars en op het misbruik van voorkennis, welke beide nieuwe opdrachten voor het Comité uitmaken.

Hierna wordt de concrete implementatie belicht van de nieuwe domeinen waarop het Comité actief zal zijn.

1. Reporting

De gegevens van de transacties in lineaire obligaties, strips en schatkistcertificaten, ongeacht of zij op of buiten de gereglementeerde markt gesloten zijn, dienen te worden bewaard door de bemiddelaar. Een groot deel van die gegevens dienen tevens per instelling en per waarde aan het Comité gerapporteerd te worden. Het Comité zal toezien op de verplichtingen ter zake van de financiële bemiddelaars.

Het Comité zal de gegevens verzamelen aangaande alle transacties gesloten op of buiten zijn markt, met uitzondering van de transacties in lineaire obligaties gesloten op de Beurs van Brussel. Voor de praktische uitwerking van de collecte zal het verdere regels uitvaardigen aangaande de rapporteringsmodaliteiten. Daarbij zullen de gegevens die de bemiddelaars meedelen aan het clearingstelsel van de Nationale Bank van België teneinde hun transactie af te wikkelen optimaal benut worden. Zo kan voor een groot deel van de transacties vermeden worden dat de bemiddelaar zijn transactie een tweede maal dient mee te delen om aan zijn rapporteringsverplichting te voldoen. Die wijze van collecteren vergt een aanpassing van de programma's van de clearing van de Nationale Bank van België, waartoe reeds een informatica-voorstudie werd uitgevoerd. Een consultatie hierover met de bemiddelaars is voorzien. De wijziging wordt volgens planning verwacht operationeel te zijn midden 1996. De rapportering op alternatieve dragers (papier, ...) zal mogelijk blijven, maar zal sterk ontmoedigd worden.

De reportinggegevens kunnen dienstig zijn voor zowel de marktautoriteit(en) als de prudentiële autoriteit. De wijze waarop zij ter beschikking kunnen worden gesteld van andere autoriteiten zal in een protocol worden vastgelegd.

De opslag van de gegevens door het Rentenfonds is afhankelijk van de gekozen uitwisselingsprocedure. Het Comité van het Rentenfonds heeft een voorkeur voor een wederzijdse on-line toegang tot de individuele databanken van de betrokken Belgische autoriteiten.

2. Markttransparantie

Thans publiceert de Nationale Bank van België zowel op Reuters- en Telerateschermen als in de financiële pers, referentiekoersen, transactievolumes en transactie-aantallen. Die publikaties zullen gebeuren in naam en voor rekening van het Comité van het Rentenfonds. Een verdere verfijning en uitbreiding van de gepubliceerde gegevens zal gebeuren, voornamelijk, enerzijds, door de incorporatie van de niet via de clearing van de Nationale Bank van België afgewikkelde transacties en, anderzijds, door het uitzuiveren van de via de clearing afgewikkelde transacties die buiten de gereglementeerde markt werden gesloten. Deze uitbreiding is evenwel afhankelijk van de collecte van reporteringgegevens.

3. Door de bemiddelaars na te leven deontologie

De op grond van artikel 36 van de wet van 6 april in het marktreglement uitgewerkte regels bestrijken een ruim toepassingsgebied. De doelstellingen zijn de bescherming van de goede werking van de markt, van het belang van de cliënt en van het belang van de Staat, dit laatste via het verbod voor de bemiddelaars de fiscale fraude door derden te bevorderen.

Als uitgangspunt geldt dat de inschrijving van regels in zijn marktreglement de marktautoriteit principieel verplicht toe te zien op de naleving hiervan. Bij het toezicht op de naleving van de regels zal het Comité rekening houden met het voornamelijk professionele karakter van de markt.

Artikel 11 van het ontwerp van marktreglement van het Comité van het Rentenfonds werkt het toezicht op de interne organisatie van de bemiddelaar uit; in deze zal allicht een samenwerking met of zelfs delegatie van de uitvoering van sommige taken aan de prudentiële autoriteiten aangewezen zijn.

Waarschijnlijk zal bij de bescherming van de cliënt diens klachtrecht een relatief substantieel element zijn. Dit recht dient rechtstreeks de bescherming van de cliënt terwijl de klacht tevens informatie kan opleveren dienstig voor het toezicht op de naleving van de goede werking van de markt. Er wordt overwogen omtrent die reeds tevoren bestaande mogelijkheid voor elke belanghebbende tot neerlegging van een klacht enige publiciteit te voeren, al dan niet via het kanaal van de bemiddelaar.

Naast het toezicht op eigen initiatief of na klacht zal bij de bemiddelaars via rondschrijven worden herinnerd aan in het aandachtsveld komende plichten van de deontologische code.

Tot slot zij opgemerkt dat de deontologische regels nog verder onderwerp van reflexie zullen zijn, waarbij, rekening houdend met de specificiteit van elke markt, een harmonisatie voor alle Belgische gereglementeerde financiële markten zal worden nagestreefd.

4. Misbruik van voorkennis

Specifiek voor de bovenvermelde buiten-beursmarkt is haar gedecentraliseerde karakter : de transacties worden rechtstreeks afgesloten tussen de marktpartijen zonder dat daarvan een centrale registratie geschiedt; de reportinggegevens verschaffen wel a posteriori gedetailleerde gegevens van de uitgevoerde operaties. De detectie in real-time van marktdistorsies kan enkel gebeuren door een analyse van de op de Reuter- en Telerateschermen gepubliceerde prijzen.

De kans is klein dat het misbruik zich voordoet en, als het optreedt, kan het veelal verwezenlijkt worden op grond van transacties in meerdere effecten. Logischerwijze zal het gegevensonderzoek zich in hoofdzaak richten op gekende risicomomenten, zoals de periode van uitgifte of de bekendmaking van financieel gevoelige informatie. Bij de vaststelling, voornamelijk op grond van reportinggegevens, van marktdistorsies zal bijkomende informatie worden opgevraagd bij de bemiddelaar.

Als het Rentenfonds marktdistorsies vaststelt die een misbruik van voorkennis suggereren zal het Fonds het Directiecomité van de Beurs van Brussel en Belfox, op wiens markten respectievelijk lineaire obligaties of afgeleide produkten op basis van lineaire obligaties worden verhandeld, hiervan onmiddellijk op de hoogte brengen. Soortgelijke kennisgeving in omgekeerde zin is evenzeer wenselijk.

Het Comité zal desgevallend de tussenkomende bemiddelaars of de eindbegunstigde ondervragen. Het zal een voldoende afgerond vooronderzoek voeren, zodat het in staat is uit te maken of de doorverwijzing naar het Parket zich opdringt.

III. SLOTBESCHOUWINGEN

Tot slot zij nog even de aandacht gevestigd op het in de nabije toekomst allicht nog toenemend belang van de goede werking van de overheidseffectenmarkt.

De verwezenlijking van een Europese Economische en Monetaire Unie met één gemeenschappelijke valuta zal grondige structurele veranderingen teweegbrengen. Het gebruik van de eenheidsmunt in de overheidseffectenmarkten zal in dit scenario onvermijdelijk een belangrijke plaats innemen.

Voor de vooraanstaande acteurs op de bewuste overheidseffectenmarkten ­ emittenten, marktautoriteiten en bemiddelaars ­ zal het er in de eerste plaats op aankomen, in het vooruitzicht van de overgang naar de derde fase van de Europese Economische en Monetaire Unie, de nodige maatregelen te nemen of voor te bereiden teneinde de overschakeling naar de Europese valuta soepel te laten verlopen. Daar de mogelijkheid om zich te differentiëren via de valuta wegvalt, zal de concurrentie nog verscherpen en zal elke overheidsobligatiemarkt beoordeeld worden op grond van de kwaliteit van de emitterende instantie evenals van de werking van die deelmarkt. Voor het Fonds, dat de beleggers een rechtszeker kader verschaft, zal daarbij ongetwijfeld een belangrijke rol zijn weggelegd.

Bespreking

Een lid vraagt wat de omvang is van de verrichtingen die in 1995 buiten de beurs hebben plaatsgevonden.

Volgens de heer Brouhns bereiken die bedragen op weekbasis ongeveer 300 miljard frank per dag (O.L.O.'s en Schatkistcertificaten).

Dit cijfer evolueert in functie van de toestand op de financiële markt, doch de trend is eerder stijgend.

Het commissielid meent dat zelfs na de invoering van de euro, de Belgische Staat nog steeds geld zal moeten lenen, hetgeen een geruststelling is voor de activiteiten van het Rentenfonds.

Een ander lid verzoekt de heer Brouhns om de statistische gegevens over de activiteiten van het Rentenfonds van de jongste vier jaar.

Spreker stelt vervolgens vast dat in België de tendens bestaat om de financiële markten op een heel fragmentarische manier te benaderen, terwijl in andere landen eerder werd geopteerd voor een meer geglobaliseerd toezicht. Elk fragment van de financiële markten heeft in België een eigen toezichtsautoriteit waardoor het globale overzicht van de financiële markt bij ons verloren gaat. Elke toezichtsautoriteit is dan ook genoodzaakt om andere toezichtsautoriteiten te raadplegen, teneinde zicht te krijgen op bepaalde transacties. De uiteenzetting van de heer Brouhns maakt reeds melding van dit feit : het Rentenfonds moet overleg plegen met de beurs van Brussel, Belfox en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, om de nodige gegevens te verzamelen.

Op die manier wordt het voor diegenen die misbruik willen maken van het systeem, te gemakkelijk gemaakt om tussen de diverse toezichtsautoriteiten door te glippen en een stuk van de effectieve controle te ontlopen. Men had van de doorgevoerde hervormingen gebruik moeten maken om de controle onder één overkoepelend orgaan onder te brengen om op die manier het overzicht over de deelmarkten te behouden.

Het lid is er zich van bewust dat deze opmerking de bevoegdheden van de voorzitter van het comité van het Rentenfonds overstijgt en eerder gericht is tot de minister van Financiën.

De heer Brouhns deelt de gevraagde statistische informatie over de evolutie op de secundaire markten mee (schatkistcertificaten, O.L.O.'s, deelneming van de primary dealers en de niet-primary dealers). (Zie bijlage 1.)

De heer Brouhns stipt vervolgens aan dat de opmerking van het commissielid van een zeer fundamentele aard is. Hierbij kan natuurlijk op de eerste plaats melding worden gemaakt van de historische redenen die aan de grondslag liggen van het huidig systeem.

Naast de historische redenen haalt de heer Brouhns nog het feit aan dat de wet het sluiten van protocollen tussen de marktautoriteiten toestaat en zelfs bevordert. De recente wijziging van de wet van 6 april 1995 laat op dat punt geen enkele twijfel bestaan. Vooral de bestrijding van het misbruik van voorkennis vereist een dergelijke coördinatie omdat het vaak om ingewikkelde verrichtingen gaat op verschillende markten met wederzijdse dekking, zelfs in het buitenland.

Het is nog maar de vraag of die coördinatie veralgemeend moet worden om op alle punten tot een gehypercentraliseerd systeem te komen. De markten hebben hun uiteenlopende kenmerken. De markt van de lineaire obligaties en de schatkistcertificaten bezit volstrekt eigen kenmerken omdat die markt niet meer gereguleerd wordt door het Rentenfonds maar door mensen uit het beroep, de zogeheten « primary dealers » (15). Tegenover de organisatiestructuur van de markt (per hypothese buiten de beurs) staat een controle van de autoriteit van de specifieke markt. Na vijf jaar ervaring gaat men ervan uit dat de markt goed georganiseerd is. De autoriteiten hebben hun taak naar behoren vervuld.

De werking van de markt en de uitgevoerde controles worden immers positief beoordeeld.

Wil men een instrument vervangen dat werkt, dan moet men de zekerheid hebben dat het nieuwe instrument even goed functionneert.

De heer Brouhns verklaart zich ervan bewust te zijn dat zijn antwoord vrij pragmatisch overkomt, maar hij onderstreept dat de huidige verscheidenheid niet overdreven mag worden. Er zijn 3 markten : de beursmarkt (met de beurzen van Brussel en Antwerpen), Belfox en de gereglementeerde buiten-beursmarkt van de O.L.O.'s en de schatkistcertificaten (met het Rentenfonds als marktautoriteit). Bij één enkele marktautoriteit zou de polyvalentie van bevoegdheden zeer groot moeten zijn. Daarbij is het nog niet zo zeker dat de kosten dalen. De heer Brouhns meent zelfs dat het tegendeel waar is omdat de controle van het Comité van het Rentenfonds thans tegen een minimale kostprijs gebeurt. Een algemeen controleorgaan zou duurder uitvallen. Via de protocollenprocedure moet een efficiënte coördinatie van de drie betrokken marktautoriteiten trouwens mogelijk zijn.

Een lid verwijst naar artikel 36 van de wet van 6 april 1995. Tijdens de behandeling van het ontwerp dat later de wet van 6 april 1995 zou worden, heeft de commissie een amendement van de heren Hatry en van Weddingen aangenomen om het 8º, 9º en 10º van het ontwerp-artikel te doen vervallen (cf. verslag Deprez, Gedr. St. Senaat, nr. 1352-2 (1994/1995), blz. 94). De 7 resterende punten van dat artikel 36 overlappen elkaar enigszins en vervallen vaak in herhaling. Ontstaan er geen moeilijkheden bij de toepassing van artikel 36 ?

De heer Brouhns wijst erop dat artikel 36 van de wet van 6 april 1995 de inhoud overneemt van artikel 11 van richtlijn 93/22/E.E.G. van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten. Die bepalingen vinden hun rechtstreekse oorsprong in de deontologische regels van de Angelsaksische landen, die nog veel verder gaan.

Om het marktreglement vast te stellen moest het Rentenfonds die regel omzetten in de wet van 6 april 1995. Men heeft evenwel getracht een zo praktisch mogelijke en minder algemene tekst op te stellen.

Een tweede vraag van hetzelfde lid slaat op de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, een orgaan van tweedelijnscontrole. Ook al blijft een dergelijke conrole gewettigd bij verrichtingen met aandelen en obligaties voor particulieren, toch kan men een aantal vraagtekens plaatsen bij de werkelijke taak van dat tweedelijnstoezicht in het concrete geval waarin de markt al onder toezicht staat van het Rentenfonds.

Volgens spreker beantwoordt die controle van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen alleen aan een streven naar symmetrie.

De heer Brouhns wijst erop dat volgens de ratio legis het tweedelijnstoezicht er onder meer op gericht is na te gaan of de controleurs in de eerste lijn hun taak naar behoren vervullen en hoe zij dat doen. Logisch is verder ook dat het beginsel van een tweedelijnscontrole eveneens geldt voor het Comité van het Rentenfonds, dat een eerstelijns marktautoriteit is.

Zo kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen nagaan of het marktreglement voor een correcte uitvoering van de wet zorgt en of het Comité van het Rentenfonds zijn controlebevoegdheid naar behoren uitoefent.

Een ander lid wenst te vernemen of er reeds een analyse werd gemaakt van de problemen die zich zullen stellen bij de omschakeling op het ogenblik van de Europese munteenheid. Hoe zullen de bestaande obligaties worden behandeld ? Hoe zullen ze worden omgezet ?

De heer Brouhns legt uit dat het onderzoek van deze belangrijke problemen aan de gang is. Ter gelegenheid van de vergadering van de staatshoofden te Madrid werd een beslissing genomen i.v.m. de staatsschuld van alle landen : van bij het begin van de derde fase zullen de nieuwe uitgiften van de staatsschuld in euro moeten worden uitgegeven.

Het probleem van de eventuele omzetting van de bestaande staatsschuld in euro blijft open en vergt nog verder studiewerk.

Persoonlijk meent de heer Brouhns evenwel dat voor de schatkistcertificaten de omschakeling spoedig zal moeten gebeuren omdat deze gebonden zijn aan het monetair beleid van de toekomstige Europese Centrale Bank. Om technische redenen zullen reeds in 1999 alle schatkistcertificaten in Belgische frank geleidelijk omgezet worden in schatkistcertificaten in euro.

De O.L.O.'s betreffen voornamelijk professionelen. Er is geen bezwaar om, in nauw overleg met de financiële kringen, de lineaire obligaties ook om te zetten in euro op relatief korte termijn.

Wat de volksleningen betreft (de « Philippes »), is de toestand verschillend aangezien deze effecten in handen van particulieren zijn, hetgeen noopt tot voorzichtigheid.

B. Uiteenzetting door de heer Schmitt, directeur generaal van Belfox

In verband met Belfox dienen de volgende 3 punten nader te worden toegelicht : de nieuwe bevoegdheden van de marktautoriteit van Belfox, de impact van deze nieuwe bevoegdheden op Belfox wat de kosten betreft en de wijze van financiering van de marktautoriteit van Belfox.

1. De nieuwe bevoegdheden van de marktautoriteit van Belfox

De « nieuwe » bevoegdheden van de markautoriteit van Belfox kunnen als volgt omschreven worden :

1º beslissen over de aanvragen tot opneming, wijziging en schrapping in de notering van Belfox, van financiële instrumenten gekenmerkt door het feit dat ze slechts kunnen uitgegeven worden door één enkele en dezelfde emittent;

2º toezien op de naleving van de gedragsregels genomen in uitvoering van artikel 36, § 2, van de wet;

3º toezien, wat betreft de financiële instrumenten opgenomen in de notering van Belfox, op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van de artikelen 37 en 38 van de wet;

4º toezien, overeenkomstig het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 39 van de wet en wat betreft de transacties afgesloten in financiële instrumenten opgenomen op Belfox, op de naleving van de kennisgevingsverplichtingen;

5º toezien op de naleving van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de occasionele informatie door de emittenten van de financiële instrumenten bedoeld in 1º;

6º toezien, wat betreft de transacties in op Belfox opgenomen financiële instrumenten, op de naleving van de bepalingen inzake misbruik van voorkennis zoals voorgeschreven bij Boek V van de wet van 4 december 1990;

7º verzekeren van het beheer van een systeem ter inzameling en bewaring van de gegevens ter beschikking gesteld in het kader van de kennisgevingsverplichtingen;

8º het toezicht bedoeld onder 2º, 3º, 4º en 6º is niet enkel en alleen van toepassing op de leden van Belfox (zoals dit nu bijvoorbeeld het geval is voor de gedragsregels), maar tevens op volgende bemiddelaars :

­ alle personen of instellingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet, die optreden als bemiddelaar en/of tegenpartij;

­ de vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten, zoals bedoeld in Boek II, Titel II, van de wet, die tussenkomen in de hoedanigheid van makelaar;

wat betreft hun transacties in financiële instrumenten opgenomen in de notering van Belfox.

2. De impact van deze nieuwe bevoegdheden op Belfox c.v., de vennootschap die Belfox bestuurt

Voor elk van de nieuwe bevoegdheden vermeld onder punt 1 hierboven, wordt hierna aangegeven wat de impact hiervan is op de werking van Belfox c.v. en welke bijkomende behoeften hieruit kunnen voortvloeien :

1º dergelijke instrumenten zijn momenteel niet beschikbaar op Belfox : de impact is bijgevolg onbestaand;

2º Belfox voorziet reeds in gedragsregels voor haar leden die het voorwerp uitmaken van een toezicht vanwege een reeds bestaande toezichtsdienst (de « compliance » dienst) en een reeds bestaande handelsopvolgingsdienst (de « trading » dienst); deze gedragsregels worden in het kader van de uitwerking van artikel 36, § 2, van de wet uitgebreid, maar slechts in beperkte mate; recentelijk werd op Belfox een geautomatiseerd systeem ontwikkeld (het « Market Monitoring and Control System ») dat een automatische opvolging van een belangrijk aantal van deze gedragsregels toelaat; men kan dus stellen dat, wat de leden betreft, de impact op Belfox c.v. onbestaand is (zoniet verminderd omwille van het geautomatiseerd systeem);

3º op Europees niveau werd op duidelijke wijze gesteld dat de instrumenten die momenteel op Belfox genoteerd worden (futures en opties) niet buiten-beurs kunnen verhandeld worden : de impact is bijgevolg onbestaand;

4º rekening houdend met het feit dat de instrumenten die op Belfox genoteerd zijn niet buiten-beurs kunnen verhandeld worden (zie 3º) zal er steeds voldaan worden aan de kennisverplichting in die zin dat wanneer een transactie op Belfox plaatsvindt, de kennisgeving automatisch is : de impact is bijgevolg onbestaand;

5º instrumenten waarop een dergelijk toezicht van toepassing zou zijn, zijn momenteel niet beschikbaar op Belfox : de impact is bijgevolg onbestaand;

6º deze bevoegdheid is volledig nieuw; het geautomatiseerd systeem voorzien voor de opvolging van de gedragsregels (zie 2º), vergt echter een aantal aanpassingen om als « financial instrument watch » te kunnen functioneren; zodra deze aanpassingen doorgevoerd zijn zal de impact, voor wat betreft de opvolging van de leden, beperkt zijn dankzij dit systeem maar tevens omwille van het feit dat de controles in dit verband zullen opgenomen worden in het reeds bestaande controleprogramma van de « compliance » dienst;

7º alle gegevens met betrekking tot de transacties die plaatsvinden op Belfox worden geregistreerd en opgeslagen en zijn beschikbaar voor consultatie (C.D.-R.O.M. systeem) : de impact is bijgevolg onbestaand;

8º de uitbreiding van het toezicht van Belfox naar niet-leden toe heeft, voor wat betreft 2º en 6º, een impact op Belfox c.v.; men dient echter te vermelden dat dit enkel speelt in het kader van transacties die op Belfox plaatsgevonden hebben daar een buiten-beurshandel in de huidige op Belfox opgenomen financiële instrumenten niet mogelijk is : de impact hiervan op Belfox c.v. wordt geschat op een bijkomend personeelslid in de « compliance » dienst; de totale jaarlijkse kost hiervan zou zich situeren tussen 1 500 000 frank en 2 000 000 frank;

Voor wat betreft de impact op Belfox c.v., kan men bijgevolg volgende conclusies trekken :

Rekening houdend met de instrumenten die momenteel opgenomen zijn in de notering van Belfox, is de bijkomende last van de nieuwe bevoegdheden uitermate beperkt :

­ een bijkomend personeelslid in de « compliance » dienst, a rato van 1 500 000 frank à 2 000 000 frank per jaar is te voorzien; deze bijkomende kost vloeit uitsluitend voort uit de uitbreiding van de toezichtsbevoegdheden naar niet-leden toe; de beslissing tot aanwerving zal echter pas genomen worden na een evaluatieperiode van zes maanden tijdens dewelke de behoefte concreet dient bevestigd te worden;

­ voor het overige zijn we momenteel van mening dat Belfox haar bevoegdheden kan vervullen met de reeds bestaande middelen.

Bij de invoering van nieuwe financiële instrumenten die bijkomende toezichtstaken kunnen teweegbrengen, dient de raad van bestuur van Belfox c.v. voorafgaandelijk haar goedkeuring te verlenen voor de inplaatsstelling van de deelmarkten waarop deze instrumenten kunnen genoteerd worden. Bij deze beslissing kan bijgevolg met kennis van zaken rekening worden gehouden met de meerkost die uit mogelijk bijkomende toezichtstaken, eigen aan de notering van dergelijke instrumenten, zal voortvloeien.

3. De wijze waarop de financiering van de marktautoriteit van Belfox wordt voorzien

De financiering van de marktautoriteit is in handen van Belfox c.v., die hiervoor waarschijnlijk (nog nader te bepalen, met name rekening houdend met de mogelijke wijzigingen van de financieringstromen tussen de verschillende overheden betrokken bij het toezicht op de markten) afzonderlijke bijdragen zal vragen aan haar leden en eventueel ­ in het kader van de aanwerving van het bijkomend personeelslid ­ aan de niet-leden waarop de marktautoriteit toezicht dient te houden.

Deze aparte bijdragen zullen echter, voor wat betreft de leden, in verhouding gecompenseerd worden door een verlaging van de transactiekosten op Belfox, wat tevens bevorderlijk zal zijn voor de werking van de markt.

De wijze waarop de bijdragen voor de marktautoriteit zullen bepaald worden, kan als volgt omschreven worden.

Teneinde de vergoedingen te bepalen waarmee haar werking wordt gefinancierd, stelt de marktautoriteit bij het begin van elk nieuw kalenderjaar een budget op dat rekening houdt met volgende posten :

1º de volledige salariële kost van de leden van de marktcommissie prorata de tijd die zij aan de werking van de marktcommissie besteden;

2º de volledige kost van het salaris van andere personeelsleden van Belfox c.v. prorata de tijd die zij besteden aan de taken die hen toebedeeld werden door de marktcommissie. Hieronder vallen inzonderheid en op voltijdse basis de personeelsleden van Belfox c.v. die deel uitmaken van de toezichtsdienst, ook « compliance » genoemd, alsook diegenen die deel uitmaken van de marktdienst, ook « trading » genoemd;

3º de kosten van de ontwikkeling- en/of het ter beschikking stellen van alle, al dan niet geautomatiseerde systemen, mensen en middelen die de marktcommissie en de personeelsleden aan wie de marktcommissie bepaalde taken heeft toebedeeld, gebruiken of dienen te gebruiken ter volbrenging van hun taken;

4º alle verplaatsings-, verblijfs- en andere kosten die de leden van de marktcommissie en de personeelsleden van Belfox c.v. aan wie de marktcommissie taken heeft toebedeeld, oplopen tijdens het volbrengen van hun taken;

5º de huur- en afschrijvingskosten van de gebouwen waarin Belfox c.v. gevestigd is evenals de daaraan verbonden prorata gedeelte van de salariële kost van Belfox c.v. die, overeenkomstig 1º en 2º, is toegewezen aan de werking van de marktcommissie;

6º alle kosten vanwege andere overheden en derden die de marktcommissie moet dragen bij de uitoefening van haar bevoegdheden (Belfox c.v. betaalt in dit verband reeds bijdragen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen).

Voormeld budget wordt voorgelegd aan de raad van bestuur. Zij beschikt over een maand om hierover haar eventuele opmerkingen door te geven.

Bij afwezigheid van opmerkingen wordt het budget als definitief goedgekeurd beschouwd.

In geval van opmerkingen wordt hiermee rekening gehouden door de marktcommissie die, indien zij van oordeel is dat dit haar werking niet zal belemmeren, de nodige aanpassingen zal uitvoeren.

Zodra het budget definitief vastgelegd is, zal Belfox c.v. erop toezien dat de marktcommissie over de vereiste vergoedingen beschikt.

Bespreking

Op vraag van een lid legt de heer Schmitt uit dat de niet-leden kredietinstellingen of beleggingsondernemingen zijn die geen lid zijn van Belfox. Eigenlijk brengen ze orders aan voor de leden van Belfox, maar ze zijn dan op zekere hoogte ook concurrenten. In dit verband wil de heer Schmitt wijzen op wat hem een aan te vullen leemte in de wet lijkt : het ontbreken van elke vorm van controle-, onderzoeks- en politiebevoegdheid van de marktautoriteiten ten opzichte van de niet-leden, de gevallen van insider trading en niet-naleving van artikel 148, §§ 1, 2 en 3, van de wet van 6 april 1995 buiten beschouwing gelaten. Die leemte sluit niet alleen elke vorm van toezicht op de niet-leden uit, bijvoorbeeld op het gebied van de deontologie, met alle gevolgen vandien, maar geeft ook aanleiding tot discriminatie van de verschillende marktdeelnemers : de leden worden op verschillende punten gecontroleerd en zijn daarvoor retributies verschuldigd, wat niet het geval is voor de niet-leden.

Een commissielid wenst te weten of het financieel voordelig is om geen lid te zijn van Belfox.

De heer Schmitt legt uit dat het membership een aantal voordelen biedt. Men kan evenwel slechts lid worden indien het transactievolume voldoende groot is. Men mag niet vergeten dat het membership investeringen, uitrusting en deskundig en degelijk opgeleid personeel vereist. Het voordeel is de directe en onmiddellijke toegang tot de markt.

Hetzelfde lid vraagt zich af of het denkbaar is dat twee concurrerende ondernemingen de optiemarkt delen, wanneer men buiten beschouwing laat dat die markt zeer beperkt is.

De heer Schmitt gelooft niet dat op Belgisch niveau enige concurrentie te verwachten is, noch tussen de bestaande markten noch door de oprichting van een nieuwe markt. De concurrentie zal eerder uit het buitenland komen.

Het lid merkt op dat de buitenlandse deelnemers aan de financiële markten makkelijk opties op Belgische aandelen van enige betekenis kopen.

Volgens de heer Schmitt bestaat er geen twijfel over : onze kracht ligt in het feit dat onze markt georganiseerd en gecentraliseerd is en dat er gedragsregels zijn. Dat is een belangrijk commercieel argument. Een tweede gegeven is de verrekenkamer die aan de bij die kamer aangesloten leden de goede afloop waarborgt van alle transacties die op onze markt plaatshebben.

De heer Schmitt is van mening dat de toekomst in het teken van de toenadering zal staan : in de eerste plaats een toenadering tussen Belgische markten, daarna een toenadering tussen buitenlandse markten.

Een andere spreker verzoekt de heer Schmitt om enkele statistische gegevens over de transacties van de jongste jaren op de markt van Belfox.

Een tweede punt betreft de gedragsregels die de verschillende instellingen (Belfox, Rentenfonds, Commissie voor het Bank- en Financiewezen) hanteren. In welke mate zal men naar harmonisatie tussen de diverse regels streven, rekening houdend met de specificiteit van de verschillende markten ? Enige mate van uniformiteit en harmonisatie zal het werk van de financiële instellingen vereenvoudigen. In welke mate zal men er ook naar streven om dubbele controles uit te sluiten ?

De heer Schmitt deelt de gevraagde statistische informatie mee over het volume van de transacties. (Zie bijlage 2).

Wat betreft de uniformiteit in de gedragsregels en het toezicht over de leden, pleit ook de heer Schmitt voor meer harmonisatie. In het verleden werd er hierover reeds gesproken, doch wegens tijdsgebrek werden de gesprekken niet afgerond, doch de intentie om gezamenlijke regels op te stellen, blijft aanwezig. Zoals een commissielid reeds heeft aangehaald, mag men enerzijds de specificiteiten van de verschillende instellingen niet uit het oog verliezen, doch anderzijds zijn er ook regels waar de markten heel nauw bij elkaar betrokken zijn. Een voorbeeld is de insider-trading : Belfox kan op dit punt geen conclusies trekken indien men niet tegelijkertijd weet wat er op de beurs gebeurt.

De heer Schmitt pleit voor samenwerking tussen de verschillende markten, zelfs voor één gezamenlijke marktautoriteit op termijn.

Een commissielid verwijst naar de tabel waarin het organigram van de verschillende marktautoriteiten en hun respectieve bevoegdheden is opgenomen en dat door de minister van Financiën is meegedeeld in het kader van het verslag over de wet van 30 januari 1996 tot wijziging van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs en de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten (verslag Didden, Gedr. St. Kamer, nr. 287/3, 95/96, blz. 11).

Volgens die tabel bestaan er reeds samenwerkingsprotocollen over het toezicht tussen de 4 autoriteiten die belast zijn met een eerstelijnscontrole.

De heer Schmitt legt uit dat hij geen weet heeft van officiële protocollen die de 4 eerstelijnsautoriteiten zouden hebben gesloten. Het wetsontwerp voorziet echter in de mogelijkheid die samenwerkingsprotocollen op te stellen. Hij meent evenwel dat het Rentenfonds en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen reeds een dergelijk protocol hebben gesloten.

C. Uiteenzetting door de heer Lefebvre, voorzitter van het directiecomité van de Effectenbeursvennootschap van Brussel

De heer Lefebvre merkt in eerste instantie op dat de timing een beetje ongelukkig is aangezien de uitvoeringsfase nog niet is afgerond. Het directiecomité van de beurs werkt immers nog niet ten volle en een groot deel van de regelgeving is nog niet beschikbaar. Dit debat biedt niettemin het voordeel van gedachten te kunnen wisselen in een zeer vroeg stadium van de hervorming, wat op zich interessant is.

De heer Lefebvre wenst drie aspecten aan te snijden :

1. de belangrijkste taken van het directiecomité als marktautoriteit;

2. de middelen die aangewend zullen worden om die taken uit te voeren;

3. de wijze waarop de onafhankelijkheid van het directiecomité in de praktijk gewaarborgd zal worden, wat een onontbeerlijke voorwaarde is voor de goede werking als markautoriteit.

I. Belangrijkste taken van het directiecomité van de beurs als markautoriteit

De belangrijkste taken van het directiecomité van de beurs houden verband met de goede werking van de markten en de bescherming van de beleggers die zich op die markten aandienen. Het directiecomité is niet bevoegd om op haar leden prudentieel toezicht te houden, hoewel de financiële stabiliteit van de leden voor het directiecomité indirect van belang is, onder meer omdat het directiecomité verantwoordelijk is voor de goede afloop van de verrichtingen.

De belangrijkste taak van het directiecomité is het waarborgen van de integriteit van de markt. Wat moet met verstaan onder integriteit van de markt ?

Men kan dat begrip kort en bondig definiëren aan de hand van de volgende voorwaarden :

­ alle marktdeelnemers moeten volgens dezelfde regels en op een billijke wijze handelen;

­ de prijzen moeten de realiteit van het marktevenwicht weerspiegelen.

Wat kan die integriteit in het gedrang brengen ?

De voornaamste voorbeelden waaraan iedereen denkt, zijn het misbruik van voorkennis, de manipulatie van de koersvorming, front-running enz.

In al die gevallen wordt immers aan ten minste een van de twee opgesomde voorwaarden niet voldaan.

De wetgever ziet in de taken die hij aan het directiecomité heeft opgedragen, een middel om de oorzaken van de aantasting van de marktintegriteit te bestrijden. Essentieel hierbij is het toezicht op de naleving door de verschillende marktdeelnemers van hun verplichtingen :

­ verplichtingen van de emittenten inzake koersgevoelige of occasionele informatie;

­ verplichtingen van de leden met betrekking tot de naleving van de marktregels en van de deontologische regels.

II. Welke middelen zal de beurs aanwenden om zich van haar taken te kwijten ?

a) In de eerste plaats moeten de spelregels definitief worden vastgesteld. Talrijke teksten worden voorbereid :

­ het koninklijk besluit houdende vaststelling van het beursreglement, dat begin volgende week zou moeten worden goedgekeurd;

­ het ontwerp van markreglement dat wordt voorbereid door het directiecomité en dat voor advies zal worden voorgelegd aan de Commissie voor het Bank-en Financiewezen en ter goedkeuring aan de minister van Financiën zodra het comité officieel zal zijn geïnstalleerd;

­ het organiek reglement en het huishoudelijk reglement waarin alle procedures worden vastgelegd en die beide voor advies moeten worden voorgelegd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

b) Er loopt een zeer belangrijk programma dat de hervorming beoogt van de beursstructuren ten einde de beurs technische en menselijke middelen ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar taken. In dit hervormingsplan wordt het directiecomité als marktautoriteit bijgestaan door drie cellen die een centrale rol zullen spelen :

­ de noteringsdirectie, die de dossiers inzake introductie, schrapping en schorsing van beurswaarden zal voorbereiden en tevens toezicht zal uitoefenen op de verplichtingen van de emittenten inzake occasionele informatie;

­ de cel toezicht op de markten, die tot taak heeft abnormale verschijnselen op de markten op te sporen en die daarvoor een beroep zal kunnen doen op aangepaste software;

­ tenslotte de cel analyse en onderzoek, die in de verschillende dossiers onderzoek verricht voor rekening van het directiecomité om het in staat te stellen zijn taak uit te oefenen, onder meer zijn injunctie- en bestraffingsbevoegdheden. De cel analyse en onderzoek zal onderzoek verrichten op basis van de aanwijzingen van de cel toezicht, op verzoek van de noteringsdirectie, op verzoek van het directiecomité, naar aanleiding van klachten of op eigen initiatief. Zij kan ook een preventief onderzoek instellen.

Zoals in de inleiding reeds gezegd, is dit werkelijk een zeer actuele kwestie aangezien de hervorming thans in een uitvoeringsstadium verkeert. Op maandag 29 januari 1996 worden de projectleiders officieel aangewezen en intussen buigt men zich over de werving van personeel en de staffing, vooral voor de cel analyse. Zoals overeengekomen met het C.I.F. en de C.B.F. wordt bij die aanwervingen voorrang verleend aan het personeel van die twee instellingen, ten einde de totale kostprijs van de controlestructuur niet te verzwaren.

Twee andere belangrijke taken zijn het vermelden waard :

­ Ten eerste, de toelating en de schrapping van de leden, waarvan één bijzonder aspect voortvloeit uit het remote membership . Zoals bekend staat de Europese richtlijn ondernemingen die beleggingsdiensten verrichten en die gevestigd zijn in andere Lid-Staten, toe lid te worden van de beurs van Brussel. Dat is het zogenaamde remote membership , dat vooral voor een klein financieel centrum als het onze een belangrijke strategische troef is. Dat vereist evenwel dat wij daarop voorbereid zijn, niet alleen op het technische vlak maar ook wat de te sluiten overeenkomsten betreft aangezien die leden niet optreden binnen het Belgische rechtsstelsel. Daarenboven moeten samenwerkingsprotocollen gesloten worden met de autoriteiten van de landen van herkomst.

­ In de tweede plaats heeft het directiecomité tot taak te zorgen voor de goede afloop van de verrichtingen op de beursmarkten. Thans wordt de vereffening georganiseerd door de Coöperatieve tot vereffening van de beurstransacties. Zij beschikt alle dagen over een overzicht van de posities van haar leden wat de termijnmarkt betreft, evenals over de bijzonderheden van de transacties op de contantmarkt. Dit systeem, dat op heden feilloos heeft gewerkt, lijkt niet meer aangepast aan de evolutie van nieuwe ontwikkelingen op de markten, aan de internationale eisen en aan de toegenomen diversiteit van onze leden. De beurs wil het vervangen door een clearing systeem dat steunt op een specialisatie van de statuten van de clearing members en de verhandelende leden en op een geautomatiseerde opvraging van aanvullende dekking (margin call ).

III. Beslissing van het directiecomité en onafhankelijkheid

Zoals de wetgever heeft bepaald, is de onafhankelijkheid van het directiecomité ten opzichte van de leden een conditio sine qua non voor de uitoefening van zijn taak als marktautoriteit.

Opgemerkt zij in de eerste plaats dat er een zekere convergentie bestaat tussen de beheers- en managementtaken van de beurs en de taak als marktautoriteit. In een Europese markt waar er een directe concurrentie bestaat tussen alle beursmarkten, zal de beurs die er niet in slaagt op een geloofwaardige manier de integriteit van de markt te waarborgen, onmiddellijk worden afgestraft ten voordele van concurrerende financiële centra. Meer dan ooit zal de goede reputatie van een markt inzake integriteit een doorslaggevend argument zijn in de concurrentieslag. Dat geldt a fortiori voor de kleinste financiële centra.

De wet garandeert de onafhankelijkheid van het directiecomité via een aantal mechanismen. Ze waarborgt volkomen onafhankelijkheid voor de taak van marktautoriteit en bepaalt dat het directiecomité instaat voor het algemeen bestuur van de Effectenbeursvennootschap, binnen het kader van het algemene beleid dat door de raad van bestuur en onder zijn toezicht is uitgestippeld. Een protocol dat de betrekkingen tussen het directiecomité en de raad van bestuur regelt, is bijna klaar en verduidelijkt de betrekkingen tussen de twee organen wat de bestuursfuncties betreft. Deze tekst zal bijdragen tot het waarborgen van de onafhankelijkheid van het directiecomité en derhalve van de sereniteit waarmee het zijn opdracht als marktautoriteit uitoefent.

Tenslotte herinnert de heer Lefebvre eraan dat de wet bepaalt dat de diverse marktautoriteiten samenwerkingsprotocollen kunnen sluiten op het gebied van het toezicht. Spreker is van oordeel dat een dergelijke samenwerking noodzakelijk is om twee doelstellingen te bereiken :

­ de eerste doelstelling is de samenhang. Het is immers raadzaam ervoor te zorgen dat het toezicht op de markten volledig en samenhangend is, in het bijzonder met betrekking tot de derivaten en de onderliggende waarden;

­ de tweede doelstelling is het voorkomen van overlappingen en het rationaliseren van de middelen.

Bespreking

Een commissielid merkt op dat er volgens de tabel die werd opgenomen op blz. 11 van het verslag over de wet van 30 januari 1996 tot wijziging van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs en de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten (Gedr. St. Kamer nr. 287/3 - 1995/1996), samenwerkingsprotocollen inzake controle zouden bestaan tussen de vier eerstelijnsinstanties. Hij vraagt de heer Lefebvre of dergelijke protocollen reeds bestaan in het geval van het directiecomité van de effectenbeursvennootschap van Brussel.

De heer Lefebvre verklaart dat er in dit stadium nog geen samenwerkingsprotocollen bestaan. Hij voegt er evenwel aan doe dat met bepaalde autoriteiten contacten werden gelegd om die protocollen voor te bereiden. Hij acht die protocollen belangrijk om twee redenen. In de eerste plaats kan zo een samenhangend beleid gevoerd worden. Het duidelijkste voorbeeld is het waarborgen van een coherent toezicht op de onderliggende waarden en de derivaten. Misbruik van voorkennis bij transacties is mogelijk door zowel aandelentransacties als transacties met opties op aandelen te combineren. Het is duidelijk dat wanneer de marktautoriteiten beide markten afzonderlijk controleren, naar alle waarschijnlijkheid niets wordt ontdekt. Afspraken op het niveau van het toezicht zijn dus essentieel ten einde de doeltreffendheid te vergroten.

Het lid vraagt of erop wordt toegezien dat geen elkaar overlappende cellen worden opgericht.

De heer Lefebvre antwoordt dat de samenwerking vanzelfsprekend ook tot doel heeft de kostprijs van het toezicht te beperken en dus zoveel mogelijk middelen gemeenschappelijk te houden om te voorkomen dat de toezichtstaken elkaar overlappen.

Hetzelfde lid vraagt of België niet beter af zou zijn met één enkele instantie die zorgt voor het eerstelijnstoezicht.

De heer Lefebvre herinnert eraan dat de wetgever een andere keuze heeft gemaakt. Daarbij overheerste de gedachte dat het eerstelijnstoezicht zo dicht mogelijk bij de transacties en dus bij de markt diende te staan. Het feit dat het toezicht werkelijk op het niveau van de markten werd geïnstalleerd, was dus een bewuste keuze. Het nadeel van die oplossing kan worden verholpen door samenwerking tussen de marktautoriteiten zonder dat daarvoor een bijkomende instelling moet worden opgericht die de kostprijs van de structuren alleen maar zou doen toenemen.

De heer Lefebvre kondigt aan dat op maandag 29 januari 1996 de verantwoordelijkheid van een aantal personen (bij de beurs van Brussel) zal worden bevestigd in de concrete uitwerking van de diverse instrumenten waarvan de beurs gebruik zal maken. Daartoe behoort de aanwerving van personen die de betrokken cellen kunnen leiden. Het gaat vooral om de cel « analyse » aangezien de beurs voor de cel « toezicht » reeds beschikt over een aantal mensen die in de cel « toezicht C.A.T.S. » een belangrijke marktervaring hebben opgedaan. Die cel zal worden omgevormd zodat het toezicht dat zij zal moeten uitoefenen, uitgebreider zal zijn dan tot op heden het geval was. Wat de cel « analyse » betreft, moet de beurs evenwel extra mensen aantrekken. Dit proces is op gang gebracht en met de instemming van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en het C.I.F. wordt voorrang gegeven aan het personeel dat thans tewerkgesteld is bij de C.B.F. of het C.I.F.

Een lid vraagt de heer Lefebvre om statistische informatie over het volume dat verhandeld werd op de effectenbeurs van Brussel tijdens de laatste vier jaar (1992 tot 1995). (Zie bijlage 4.)

Volgens een ander commissielid wordt het, naarmate de uiteenzettingen elkaar opvolgen, steeds duidelijker dat de controlestructuren in België zeer ingewikkeld en versnipperd zijn. Er bestaat een soort driehoeksverhouding tussen het directiecomité, de raad van bestuur en de C.B.F. Volgens spreker stellen deze structuren onduidelijkheid in termen van verantwoordelijkheden van de diverse niveau's die waarschijnlijk ook voor buitenlandse instellingen weinig doorzichtigheid bieden. Tot wie moeten zij zich wenden voor wat en welke regels moeten worden gevolgd ?

Op welke onderliggende rationaliteit wordt hier gesteund om de controle op de financiële markten op zo'n ingewikkelde manier uit te bouwen ? Hoe zullen de relaties tussen de diverse eerste lijnscontroleïnstanties op een efficiënte manier worden georganiseerd ? Op papier zijn protocollen mooi maar indien iedereen zijn eigen interpretatie aan deze protocollen geeft, zal de samenwerking dode letter blijven.

In verband met de ingewikkelde structuren en het vermogen van buitenlandse marktdeelnemers om hun weg daarin te vinden, meent de heer Lefebvre dat uit een vergelijkende studie van de bestaande structuren in de andere markten twee zaken blijken. Een eerste punt is dat er geen universeel model qua structuur bestaat. In de lidstaten van de Europese Unie verschillen de modellen van land tot land. In alle gevallen zijn er autoriteiten die vrij specifieke, maar verschillende opdrachten hebben. Het prudentieel toezicht en het toezicht op de markten worden, praktisch in alle gevallen, uitgeoefend door verschillende autoriteiten. De heer Lefebvre denkt dus niet dat België zich van onze buren onderscheidt door een grotere ingewikkeldheid van het systeem. Volgens hem mag men ook niet zeggen dat België zich onderscheidt door vindingrijkheid : er zijn immers geen algemene regels. Daarenboven is uit de vergelijkende studie gebleken dat er een aantal logische structuren zijn die als inspiratiebron kunnen dienen. De heer Lefebvre gelooft dat de vorm van huidige controlestructuur van de financiële markten vooral aan dit laatste punt toe te schrijven is.

Voor de heer Lefebvre is het niet zeker dat die structuur werkelijk zo complex en verwarrend is. Hij meent zelfs van niet : men heeft immers geprobeerd een bepaalde symmetrie in te voeren op het niveau van de vier gereglementeerde Belgische markten. Die markten hebben analoge bevoegdheden, een gemeenschappelijke commissie van beroep, een zelfde tweede lijnstoezichthouder. Er zit dus een zekere samenhang in het geheel, wat mogelijke verwarring beperkt.

In verband met de samenwerking tussen de verschillende marktautoriteiten en in het bijzonder tussen de beurs van Brussel en Belfox verklaart de heer Lefebvre dat de voorstellen die de beurs zal voorleggen aan Belfox soepel aangepast kunnen worden. In de meest ambitieuze voorstellen wordt aan Belfox voorgesteld om op het niveau van de cel « toezicht » van de beurs, een gemeenschappelijk toezicht op de twee markten in te voeren. De nadere regeling moet nog worden besproken. Het is evenwel duidelijk dat wij er belang bij hebben het toezicht voor beide marktautoriteiten zo eenvormig mogelijk te maken. Het ideaal is zelfs één gemeenschappelijke cel « toezicht », ook al verschillen de instrumenten om het toezicht uit te oefenen in zeer ruime mate, al was het maar omdat de beurs op het gebied van de informatica over een zeer geavanceerd systeem (O.S.C.A.R.) beschikt dat geïntegreerd is in het nieuwe verhandelingssysteem en is een belangrijk hulpmiddel voor de cel « toezicht », dat de opsporing moet vergemakkelijken van bepaalde abnormale verschijnselen zoals koersafwijkingen, volumeafwijkingen enz. ten opzichte van een aantal voor die waarden specifieke parameters. Het is duidelijk dat analoge instrumenten technisch vrij veel verschillen omdat beide markten met verschillende tradingsystemen werken. Ondanks die technische verschillen is het logisch dat men baat heeft bij een gemeenschappelijke cel « toezicht. »

Zo zou men ook een gemeenschappelijke cel « analyse en onderzoek » kunnen oprichten voor beide autoriteiten. Dat zou vooral nuttig kunnen zijn wegens de beperking van de kosten, doch minder noodzakelijk dan op het niveau van het toezicht. Voor de cel « analyse en onderzoek » zou eenvoudige samenwerking tussen beide cellen voldoende kunnen blijken, terwijl een zeer nauwe samenwerking op het niveau van het toezicht veel belangrijker is met het oog op de coherentie en de doeltreffendheid.

Een commissielid stelt vast dat de heer Lefebvre in zijn uiteenzetting niet gesproken heeft over de tweede markt. Hij veronderstelt dat dezelfde regels daarop van toepassing zijn, hoewel dat nogal moeilijk is. Spreker merkt op dat het de bedoeling is in die tweede markt transacties op te nemen waarbij de zogenoemde institutionele beleggers participaties zouden nemen in middelgrote ondernemingen die vrezen hun autonomie te verliezen indien zij genoteerd zouden worden op de eerste markt en zelfs op de tweede markt zoals die thans werkt. Hoe denkt de heer Lefebvre ervoor te zorgen dat het directiecomité zijn taak uitoefent op die toekomstige markt ? Het probleem is dat men er kennelijk wil voor zorgen dat de betrokken bedrijven ontsnappen aan elke vorm van controle en niet alleen aan de financiële controle.

De heer Lefebvre is van mening dat het nuttig is enkele zaken te verduidelijken. Het project waarnaar wordt verwezen, is de oprichting van een interprofessionele markt van niet-genoteerde waarden die van een totaal andere aard is. Het gaat voornamelijk om een forum voor professionele beleggers die niet noodzakelijk financiële tussenpersonen zijn. Dat forum zou geenszins het statuut hebben van een gereglementeerde markt. Op die markt zou de marktautoriteit niet optreden in de zin van de wet van 6 april 1995. De beurs biedt gewoon haar diensten aan op technisch gebied en stelt een materiële infrastructuur ter beschikking die de ontwikkeling van dit forum, dat zich geenszins tot het publiek richt, ten goede komt. Ook de beurs heeft belang bij het ter beschikking stellen van haar infrastructuur : dat draagt er immers toe bij dat bepaalde bedrijven die om een of andere reden nog niet rijp zijn voor een beursnotering, ertoe gebracht worden een tussenstap te zetten die hen geleidelijk voorbereidt op een mogelijke latere beursintroductie. Het is dus duidelijk dat die interprofessionele markt geen markt is in de zin van de Europese richtlijn en/of de wet. Het is werkelijk een forum voor professionelen die voldoende sterk staan om met soepele regels te werken. Het publiek heeft in ieder geval geen directe toegang tot die markt.

Een aanvullend project dat op regeringsniveau bestudeerd wordt is dat van de Privaks/Pricavs. Bedoeling daarvan is de oprichting van collectieve beleggingsinstellingen met vast kapitaal die op de beurs genoteerd worden en waarvan de fondsen bij voorkeur aangewend worden om te beleggen in niet-genoteerd bedrijven en misschien in bedrijven die in aanmerking kunnen komen voor verhandeling op die interprofessionele markt van niet-genoteerde beurswaarden. Vanuit dit oogpunt bestaat er dus een indirecte band tussen de belegger en het bedrijf dat kapitaal wil aantrekken. De tussenschakel wordt gevormd door de Privaks, die zelf formeel genoteerd en verhandeld zouden worden op de eerste of de tweede markt van de beurs.

D. Uiteenzetting door de Heer Duplat, voorzitter van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen

De Voorzitter van de Commissie merkt op dat de C.B.F. belast is met de tweedelijnscontrole van de financiële markten. Haar taken, die beperkt lijken ten opzichte van haar vroegere taken, zijn er toch niet minder fundamenteel en belangrijk op geworden : de C.B.F. is eigenlijk de controleur van de controleurs.

Uiteenzetting door de heer Duplat

De heer Duplat verklaart dat de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (C.B.F.) in haar jaarverslag op een zo gedetailleerd mogelijke wijze haar visie op haar taken heeft opgenomen. Zowel in de inleiding van het jaarverslag 1994-1995 als op de bladzijde 82 en volgende, wordt een eerste filosofie uitgestippeld van de manier waarop de C.B.F. haar taak ziet.

Als eerste element stipt de heer Duplat aan dat de directiecomités van de beurzen in feite twee opdrachten hebben. Zij zijn enerzijds marktoverheid maar anderzijds ook belast met de dagelijkse leiding van wat op de beurs gebeurt. Dit laatste behelst ook het promoten van de beurs en het aantrekken van nieuwe beursgenoteerde bedrijven naar de beurs. Het is duidelijk dat dit in een aantal gevallen problemen zou kunnen opleveren. Tijdens de voorbereidende werkzaamheden heeft de wetgever immers uitdrukkelijk gesteld dat de investeerder (de « kleine belegger ») optimaal moet worden beschermd, recht heeft op volledige informatie, dat de investeerder het produkt dat hem wordt aangeboden door en door zou kennen. Het is duidelijk ook de wens van de wetgever geweest om niet te verzeilen in toestanden waar men om commerciële redenen emittenten zou aantrekken welke niet de nodige waarborgen bieden inzake transparantie van hun semestriële en hun jaarresulaten. Men heeft dus met grote nadruk gevraagd dat alles wat te maken heeft met de correcte informatie van de belegger niet aan de markt wordt overgelaten. De wetgever heeft veel belang gehecht aan de informatie via de prospecti. Deze voorgelegde prospecti moeten de goedkeuring van de C.B.F. wegdragen. De minister van Financiën heeft terecht gevraagd dat alles in het werk zou worden gesteld opdat die documenten door de C.B.F. ­ zoals zij dat in het verleden heeft gedaan ­ met de nodige snelheid zouden worden behandeld en goedgekeurd en dat de kosten die verbonden zijn aan de goedkeuring van een prospectus ook binnen redelijke perken zouden blijven. Het is evident dat in dit kader zal worden overgegaan tot de versnelde goedkeuring van prospecti. De C.B.F. moet deze prospecti uitdrukkelijk goedkeuren en er angstvallig voor zorgen dat de informatie erin opgenomen de investeerder in staat stelt met kennis van zaken te investeren. Dit betekent ook dat de C.B.F. met hetzelfde professionalisme als in het verleden ook de jaarlijkse en semestriële informatie (o.a. geconsolideerde rekeningen) die beursgenoteerde bedrijven gehouden zijn te verstrekken, binnen de verplichtingen door de wet voorzien, zal nakijken en viseren.

Op dat vlak is er niets gewijzigd ten opzichte van het verleden. De heer Duplat is van mening dat het wijs en logisch was de structuren die prima facie enigszins complex kunnen lijken, rekening houdend met de dubbele taak van het Directiecomité dat ook nieuwe uitgiften dient te promoten, zodanig op te bouwen dat dit commercieel streven niet leidt tot het opduiken van malafide emittenten op de financiële markten van Antwerpen of Brussel.

Een tweede fundamentele bedenking van de heer Duplat is dat een tweedelijnscontrole (Jaarverslag C.B.F. 1994-1995, blz. 83) een systeemgerichte controle is die enerzijds slaat op wat door de marktautoriteiten aan procedures werd uitgestippeld opdat de marktverrichtingen correct en fair zouden verlopen maar anderzijds ook over de manier waarop deze door de marktautoriteiten uitgevaardigde procedures ook in de praktijk worden nageleefd. Desbetreffende verwijst de heer Duplat naar de laatste aflevering van de « Revue des pratiques de sociétés » , waar een commentaar wordt gegeven nopens de manier waarop de C.B.F. overweegt de tweedelijnscontrole te organiseren.

De C.B.F. zal ook de door de Directiecomités van de beurzen opgestelde beursreglementen bekijken. Daarin zal men onder meer moeten kijken naar de manier waarop de deontologische regels (art. 36 van de wet van 6 april 1995) in de praktijk worden ingevuld. De C.B.F. zal haar advies geven nopens de inhoud van deze beursreglementen. Wat de beurs van Brussel betreft, is dit nog voorbarig vermits de nieuwe overheden slechts op donderdag 1 februari 1996 in functie treden. Wel heeft de C.B.F. op 23 januari 1996 het ontwerp van marktreglement gekregen uitgaande van het Directiecomité van de beurs van Antwerpen waarbij het advies van de C.B.F. wordt gevraagd over de inhoud ervan. De taak van de C.B.F. is om te zien of in functie van wat het marktreglement voorziet de procedures die zijn uitgestippeld voldoende beantwoorden aan wat verwacht mag worden van een goed georganiseerde markt.

Ten derde verklaart de heer Duplat dat het streven van de C.B.F. erop gericht is in de toestand, die enigszins sui generis is in de Belgische hervorming (iets dergelijks bestaat niet in het buitenland), drie dingen niet uit het oog te verliezen :

Op de eerste plaats mag men nooit vergeten dat binnen de internationale instellingen met belangstelling gekeken is naar de structuren die in België ingevoerd zijn en in 1995 herzien zijn.

Daarnaast wijst de heer Duplat op het jaarverslag 1994-1995 van de C.B.F., waarin staat dat de C.B.F. door alle Europese collega's-toezichthouders verkozen werd tot voorzitter van het Europees Comité van I.O.S.C.O., de internationale organisatie van effectentoezichthouders. Dit toont aan dat België, als klein land, ook op Europees vlak in het systeem uitgewerkt ingevolge de wet van 4 december 1990 en dat nu verder is uitgewerkt, een fundamentele rol speelt. De heer Duplat herinnert aan het feit dat I.O.S.C.O. wereldwijd 120 leden telt.

Volgens de heer Duplat is I.O.S.C.O. een zeer belangrijk forum waar alle problemen in verband met de beurstoezichthoudende functies worden bediscussieerd.

De heer Duplat stelt dat de C.B.F. ook statistische gegevens zou kunnen verstrekken over de activiteiten van alle Europese beursmarkten. Daarbij kan de heer Duplat niet verhelen dat alle betrokkenen in België gedoemd zijn om allen samen te werken aan het verzekeren van een plaats voor onze beurzen in de Europese context. België dreigt beneden het niveau van Helsinki of Kopenhagen te vallen. België zit ver beneden het niveau van Stockholm, Madrid of Milaan. België heeft ten opzichte van Nederland en Zwitserland een enorme vertraging. Alle mogelijke oplossingen hiervoor moeten worden onderzocht.

Een derde bekommernis betreft het zeer geringe aantal nieuwe beursintroducties. In dat verband is het niet de administratieve rompslomp verbonden aan een beursnotering die potentiële beursgangers afschrikt, maar wel het gebrek aan liquiditeit in de markt. In België vertegenwoordigen 20 van de 146 beursgenoteerde vennootschappen 80 pct. van de omzet op de beurs van Brussel. Meer dan 100 ondernemingen genoteerd op de contantmarkt maken samen slechts 7 pct. van de markt uit. Er bestaan een reeks aandelen op de beurs van Brussel die niet elke dag een notering krijgen bij gebrek aan vraag en aanbod. Dit is bijzonder storend omdat dit ook de ernst van de markt ondermijnt. België moet dus werken aan de liquiditeit. De K.M.O.'s die naar de beurs willen trekken, vrezen dat bij gebrek aan liquiditeit er een « décote » zal ontstaan tussen de intrinsieke waarde van het bedrijf en de beursnotering van zijn aandelen. Dit geldt niet alleen voor familiebedrijven maar eveneens voor « B.E.V.A.K's ». Er bestaan een aantal Luxemburgse « B.E.V.A.K's » waarvan de intrinsieke waarde veel hoger ligt dan de beurskoers voor deze O.C.B.'s bij gebreke aan markt ervoor.

Om een markt te hebben, moet men animatoren, investeerders hebben die belangstelling hebben voor risicodragend kapitaal. Dit kunnen zowel privé-personen als institutionelen zijn.

Dit zijn volgens de heer Duplat de meest fundamentele uitdagingen die België te wachten staan. Het is evident dat wanneer een roerende waarde nieuw op de beurs wordt geïntroduceerd en dat nadien men nooit meer de introductieprijs bereikt, dit een bijzonder zware klap is voor de gehele beurs. De hoofdbekommernis moet zijn dat België binnen vijf jaar een actieve markt heeft met produkten die liquide zijn. De verankering van een bedrijf door familiale aandeelhouders is een ander fundamenteel punt waarvoor ook een oplossing dient te worden gevonden hetzij via administratiekantoren hetzij via een formule van commanditaire vennootschappen op aandelen die dat soort effecten dat men wil verankeren in handen houdt. Men kan ook denken aan een aantal andere formules.

Naast het onttrekken van tussenpersonen en investeerders (zowel kleine als grote) en de nodige produkten, zou het ook interessant zijn indien maatregelen zouden kunnen worden genomen om de successierechten op roerende waarden te verlichten of af te schaffen. Dan zou gemakkelijker naar gedematerialiseerde rekeningen kunnen worden gegaan waarbij de rompslomp van fysische levering van aandelen kan worden vermeden.

Samenvattend herhaalt de heer Duplat dat de medewerking en de manier waarop de C.B.F. de tweedelijnscontrole ziet, hier werd uitgestippeld. Deze tweedelijnscontrole is geen overlapping en is zeer systeemgericht. Dat zal evenwel mede afhangen van de manier waarop de diverse marktautoriteiten zullen samenwerken en zullen delegeren. Als de C.B.F. dit werk degelijk wil gaan doen, zal dit zeer arbeidsintensief zijn. De C.B.F. moet er ook angstvallig over waken dat de tweedelijnscontrole op dezelfde manier zal gebeuren voor de vier marktautoriteiten inclusief het Rentenfonds. Indien er later een vijfde markt, bijvoorbeeld de E.A.S.D.A.C.Q.-markt, bijkomt, zou daar ook een tweedelijnscontrole op een gereglementeerde markt zijn. De indruk van de heer Duplat is evenwel dat de instrumenten voorzien in de huidige wetgeving niet alle problemen waarmee de Belgische beurzen thans geconfronteerd zijn, zullen oplossen, wel integendeel. Men moet naar een breder debat gaan : produkten, tussenpersonen, liquiditeit, aansporingen om rechtstreeks aandeelhouder te zijn of te blijven, verankeringsprocedures, enz. zijn nodig om niet tot een beurskerkhof te vervallen.

Bespreking

Een lid van de Commissie meent dat het idee van de minister van Financiën om de successierechten op aandelen af te schaffen, geen vertrouwen zal wekken omdat deze late en onzekere belasting vervangen wordt door vaststaande en vervroegde inkomsten voor de Schatkist. Volgens het lid is meer nodig dan dat om het vertrouwen te herstellen en opnieuw een efficiënte markt tot stand te brengen.

Een andere spreker meent dat de fundamentele redenen waarom het risicokapitaal in België weinig belangstelling heeft voor de beurzen, meer met fiscaliteit en andere aspecten dan met prudentiële controle te maken hebben. Volgens spreker heeft de heer Duplat zeer adequaat de vinger gelegd op de zwakke plekken van ons beurssysteem. Het is vooral met de minister van Financiën dat de Commissie zal moeten overleggen over de voorwaarden die moeten vervuld worden om het risicokapitaal aantrekkelijk te maken. Dat is immers het fundamentele probleem.

De heer Duplat geeft nog aan dat zijn betoog gestoeld was op het werk van K.U.L.-professor Cynthia Vanhulle. Hij verklaart verder dat de C.B.F. versneld prospecti zal goedkeuren en tegen een lagere vergoeding. Daarmee zullen echter niet alle problemen van de beurs zijn opgelost.

E. Uiteenzetting door de heer F. Hendrickx, voorzitter van het directiecomité van de effectenbeursvennootschap van Antwerpen

Vooreerst merkt de heer Hendrickx op dat de zogenaamde reparatiewet die op 21 december 1995 door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd, reeds enkele onduidelijkheden in de wet van 6 april 1995 heeft opgeklaard, waardoor de bevoegdheden van het directiecomité als marktautoriteit nog toenemen.

Bij de nieuwe structuur inzake marktautoriteit zijn er nog de volgende knelpunten :

1º relatie tussen de directiecomités en C.B.F.

2º efficiëntie naar de gecontroleerden toe, te weten

­ de beursleden

­ de emittenten

3º kostenefficiëntie : de kosten van de controle mogen de opbrengsten niet overschrijden

4º reallocatie van de financiële middelen tussen de autoriteiten

5º het directiecomité van de Beurs van Antwerpen.

Tussen al deze punten bestaat een onderling verband dat door de heer Hendrickx verder wordt toegelicht.

1º Relatie tussen de directiecomités en C.B.F.

De eerstelijnsbevoegdheid van het directiecomité is zowel inzake ratione materiae als inzake ratione personae afgebakend, te weten in hoofdzaak op de bemiddelaars die optreden op de beursmarkten en de emittenten.

Anderzijds is de C.B.F. de tweedelijnscontroleur, d.w.z. zij is belast met het toezicht op de wijze waarop de marktautoriteiten hun opdrachten uitvoeren.

Maar de C.B.F. behoudt ook eerstelijnsbevoegdheden o.a. bij misbruik van voorwetenschap.

Het is aangewezen dat een uniforme interpretatie wordt gegeven aan de diverse nieuwe bevoegdheden en dat elk dubbel gebruik tussen C.B.F. en directiecomité wordt uitgeschakeld.

Bij wijze van voorbeeld haalt de heer Hendrickx het volgende aan :

De wet van 6 april 1995 geeft aan het directiecomité de opdracht te waken (art. 19, 1º) wat betreft de bemiddelaars die optreden op de beursmarkten, inzonderheid over... : a) de naleving van de bepalingen van artikel 36 t.e.m. artikel 40.

36 : deontologische code = belangrijkste materie.

37 : verplichte uitvoering op gereglementeerde markt.

38 : o.a. borderelplicht.

39 : reporting.

40 : makelaarslonen.

Het toepassingsgebied van deze nieuwe bepaling is beperkt tot de leden van de beurs. Cf. Memorie van Toelichting p. 13 : « Het directiecomité zal dan ook alle nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de markten goed werken en de bemiddelaars op die markten... de op hen rustende verplichtingen naleven. »

Anderzijds zijn de artikelen 36 t.e.m. 40 voor alle Belgische bemiddelaars van toepassing ! Dit betekent dat, voor toezicht van de artikelen 36 t.e.m. 40 voor Belgische bemiddelaars die geen lid zijn van de beurs, een andere instantie het toezicht zal houden. In de praktijk geldt dit voor de banken, vennootschappen voor vermogensbeheer en vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten, die geen lid zijn van de beurs. De bevoegde instantie is bijgevolg normaliter de C.B.F. Dit toezicht dient eveneens geïnstalleerd om geen discriminatie in het leven te roepen ten opzichte van de leden van de beurs.

In de mate dat deze effectief dit toezicht gaat uitvoeren is er een dubbele eerstelijnscontrole. Het komt er dus op aan, overeenkomstig de hoger vooropgestelde uitgangspunten een modus vivendi te bepalen om te vermijden dat er uiteindelijk een dubbele controle (en bijgevolg dubbele kosten) zou ontstaan.

De herverkaveling van de bevoegdheden tussen de marktautoriteiten zou daarom duidelijk moeten afgebakend worden.

De vraag stelt zich of de C.B.F. als tweedelijnscontroleur ook kennis kan nemen van concrete onderzoeksgevallen van het directiecomité. Is de controlerol van de C.B.F. beperkt tot vormelijke aspecten, met name op de aanwezigheid van de nodige procedures evenals op de toepassing ervan ? Als de C.B.F. ook kennis kan nemen van individuele gevallen en beslissingen dreigt de controle ook te gaan betrekking hebben op inhoudelijke aspecten.

Hierdoor substitueert de C.B.F. zich in de plaats van het directiecomité en tast zij de onafhankelijkheid van deze laatste aan.

Om dit te vermijden stelt de heer Hendrickx voor dat :

1º bilaterale overeenkomsten tussen de marktautoriteiten afgesloten worden inzake :

a) nauwkeurige aflijning van de wederzijdse bevoegdheden met respect voor de wil van de wetgever en elkaars bevoegdheden,

en

b) procedures die de marktautoriteiten moeten volgen,

2º deze overeenkomsten ter goedkeuring aan de minister van Financiën worden voorgelegd.

2º Efficiëntie naar de gecontroleerden toe

­ de beursleden

­ de emittenten

Naar de gecontroleerden toe moet vermeden worden dat ingevolge de problematiek behandeld in de eerste item, geen dubbele controle of rapportering en dus dat er geen kostenverhoging optreedt.

Een samenwerking tussen de autoriteiten moet ertoe leiden dat de procedures zo eenvoudig mogelijk blijven voor de emittenten en de beursleden.

Deze problematiek wordt in de volgende punten toegelicht.

3º Kostenefficiëntie

De wetgever heeft een delegatie aan de Koning verleend om de vergoedingen vast te stellen waarmede de werking van het directiecomité van een effectenbeurs wordt gefinancierd voor de uitoefening van haar bevoegdheden als marktautoriteit.

Anderzijds bepaalt de wet van 6 april 1995 (artikel 21) dat het directiecomité binnen de perken van deze financiële middelen alle handelingen stelt die noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.

M.a.w. als het directiecomité onvoldoende financiële middelen heeft kan het zijn opdracht als marktautoriteit onvoldoende invullen.

Een tweede probleem is dat het directiecomité degelijke structuren moet uitbouwen om zijn taak als marktautoriteit te kunnen waarmaken. Het directiecomité wordt hierbij geconfronteerd met de CBF die kan buigen op een jarenlange ervaring inzake prudentiële controle.

De know-how die de C.B.F. verworven heeft sinds de invoege treding van de wet van 4 december 1990 in deze materie, moet geplaatst worden tegenover het directiecomité dat aan de opbouw ervan moet beginnen.

De C.B.F. wordt de ervaren tweedelijnscontroleur die toezicht houdt op het prille directiecomité.

Mede door de royale financiële middelen waarover de C.B.F. kan beschikken heeft zij haar opdrachten kunnen vervullen.

Tijdens de bespreking in deze Senaatscommissie voor Financiën van 23 maart 1995 is terecht tot uiting gebracht dat de bevoegdheidsherverdeling niet tot hogere kosten voor de leden mag leiden.

4º Reallocatie van de financiële middelen

Indien het directiecomité zijn taak als marktautoriteit naar behoren wil vervullen, moet het over voldoende financiële middelen beschikken.

De minister heeft ingevolge zijn schrijven d.d. 16 november 1995, gericht aan de autoriteiten, laten weten dat een reallocatie van de middelen noodzakelijk is.

Bovendien heeft de Regering zich op vraag van onder andere de senaatscommissie verbonden om de kosten voor de financiële bemiddelaars niet te verhogen.

Deze problematiek zal onderzocht worden door een extern audit bureau. Aan de minister werd voorgesteld om Price Waterhouse hiermede te gelasten.

Deze problematiek ligt zeer gevoelig.

­ Gelet op de bepalingen van de wet van 6 april 1995,

­ Gelet op het feit dat de kosten naar de beursleden en de emittenten toe niet mogen verhogen;

­ Gelet op het feit dat het directiecomité onafhankelijk moet blijven tegenover de raad van bestuur van de effectenbeursvennootschap, zodat de bevoegdheden van het directiecomité als marktautoriteit ook niet door de effectenbeurzen kunnen gefinancierd worden,

blijven er door deductie weinig oplossingen over.

Een reallocatie van financiële middelen van de C.B.F. naar de nieuwe marktautoriteiten is mogelijk.

Een raadpleging van de staat en dekking van de werkingskosten van de C.B.F. in haar verslag 1994-1995 op blz. 141 kan verheldering brengen.

De C.B.F. heeft 127 miljoen inkomstenoverschot en heeft voor 315 miljoen voorzieningen aangelegd.

Het is niet de taak van de voorzitter van het directiecomité van de E.B.V.A. om een analyse uit te voeren van de werkingskosten van de C.B.F. en de dekking ervan.

De Regering zal ter zake haar verantwoordelijkheid moeten nemen.

Misschien kan de Commissie ten gevolge van deze hoorzitting bepaalde suggesties formuleren.

5º Het directiecomité van de beurs van Antwerpen

De beurs van Antwerpen heeft twee strategieën uitgetekend :

1) de promotie van de effectenmarkten;

2) de nieuwe bevoegdheid als marktautoriteiten.

1) Wat het eerste punt betreft werd een directeur beursintroducties aangeworven die actief prospecteert naar de middelgrote bedrijven. Dit project beursintroducties werd in december 1995 opgestart. Gedurende een periode van ten minste drie jaar zal de beurs van Antwerpen inspanningen leveren om nieuwe bedrijven naar de beurs aan te trekken. Daarna zal het project geëvalueerd worden.

2) Voor het tweede punt wenst het directiecomité van de beurs van Antwerpen met het directiecomité van de beurs van Brussel protocollen af te sluiten om hun onderlinge samenwerking te regelen.

Concreet moet er tussen de beide directiecomités naar gestreefd worden om één gezamenlijke cel analyse en onderzoek, de zogenaamde compliance afdeling voor beide beurzen uit te bouwen.

Deze cel moet bemand worden met personen die onderzoekservaring hebben. Optimaal zou zijn dat deze cel samengesteld wordt met personen die aangetrokken worden vanuit de C.B.F. of het C.I.F.

Eén gezamenlijke cel biedt de volgende voordelen :

1º eenheid van controle naar alle beursleden en emittenten toe;

2º vereenvoudiging voor de C.B.F. als tweedelijnscontroleur gelet op de eenheid van administratieve organisatie en procedures;

3º kostenefficiëntie : een gezamenlijke cel kost minder dan de uitbouw van twee afdelingen. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan de bekommernis van de wetgever en de Regering;

4º vermijden van belangenconflicten gelet op de dubbele taak van het directiecomité namelijk :

­ promotie van de effectenmarkten en gelijktijdig,

­ controle op de beursleden (= animatoren op deze markten) en de emittenten (moet je promotioneel benaderen voor beursintroducties),

Voor de beurs van Antwerpen, gelet op haar kleine structuur, biedt een gezamenlijke cel een uitweg voor deze problematiek inzake belangenvermenging;

5º één gezamenlijke cel beantwoordt ook aan de bepalingen van het mensenrechtenverdrag.

Er is een duidelijke scheiding tussen de cel die eventuele inbreuken opspoort, de betrokkenen ondervraagt en hierover verslag uitbrengt bij het bevoegde directiecomité, dat zich dan uitspreekt over eventuele sancties.

Een gezamenlijke cel impliceert wel dat aan de beurs van Antwerpen financiële middelen ter beschikking gesteld worden om in de werkingskosten van de gezamenlijke cel te kunnen bijdragen.

Artikel 8 van de reparatiewet op de wet van 6 april 1995 bepaalt dat de marktautoriteiten, andere dan de effectenmarkten, zulke protocollen kunnen afsluiten die ter goedkeuring aan de minister van Financiën worden voorgelegd.

Een gelijkaardige bepaling is echter niet in de wet opgenomen wat betreft de marktautoriteiten van de effectenmarkten.

De heer Hendrickx verklaart reeds contact te hebben gehad met zijn collega, de heer Lefebvre. Daaruit is gebleken dat de creatie van een gemeenschappelijke cel geen problemen kan stellen.

II. HOORZITTING VAN 28 FEBRUARI 1996

A. De Belgische Vereniging van Banken

A.1. Uiteenzetting door de heer Martin over het nieuw reglementair kader van het beursbedrijf in België

De heer Martin merkt op dat hij zal proberen zo goed mogelijk aan de verwachtingen te beantwoorden, ook al is dat een moeilijke opdracht op een moment dat nog niet alle teksten in verband met de hervorming gekend zijn, de nieuwe instellingen nog maar pas zijn geïnstalleerd en de betrokken financiële instellingen nog niet voldoende overzicht en concrete ervaring hebben om de doeltreffendheid van bepaalde aspecten van de hervorming te beoordelen. Dat neemt niet weg dat nu reeds een aantal overwegingen ter zake kenbaar kunnen gemaakt worden.

1. De eerste hervorming van de beursmarkten vindt haar grondslag in de wet van 4 december 1990. Voor de banksector was die hervorming maar een eerste voorlopige, weliswaar belangrijke fase, een gedeeltelijke hervorming die noodzakelijkerwijze een verlengstuk kreeg in de nieuwe wetgeving die onlangs werd goedgekeurd. Deze nieuwe wetgeving heeft het vorige kader echter essentieel gewijzigd, meer bepaald wat de taken van de E.B.V. en van de C.B.F. betreft :

­ Met de hervorming van 1990 kregen de kredietinstellingen onrechtstreeks toegang tot de beurs, maar pas in oktober 1994 werd er een ander essentieel aspect van de modernisering van onze beursmarkt, de vrijmaking van de makelaarslonen en retrocessies, basiselement van een sterker concurrerende markt.

­ De hervorming van 1990 maakt een einde aan de traditionele cumulatie van de functies van de beurscommissie, die tegelijk optrad als marktautoriteit, prudentieel toezichthouder, verzekeraar die de cliënteel beschermt en vertegenwoordiger van het beroep van de beursmakelaar. Er moet worden erkend dat, ongeacht de bekwaamheid van de betrokkenen, die toestand niet ideaal was op het stuk van de transparantie en de efficiëntie.

­ Reeds in 1990 werd de beurscommissie aangewezen als marktautoriteit en dit op het stuk van de centralisatie van de transacties en de bijbehorende rapportering.

­ De C.B.F. werd de prudentiële autoriteit belast met de erkenning en schrapping van de beursvennootschappen. Zij heeft destijds echter geen solvabiliteitsratio's vastgesteld voor die vennootschappen, ook al was zij daartoe bevoegd bij de wet van 4 december 1990.

­ De aan het Interventiefonds toegekende taken daarentegen werden niet fundamenteel gewijzigd in 1990 : het Interventiefonds bleef het prudentieel basistoezicht uitoefenen over de beursvennootschappen, samen met het beheer van het cliëntenbeschermingsstelsel.

2. De hervorming die werd ingevoerd bij de wet van 6 april 1995, die reeds werd gewijzigd en verduidelijkt door de wet van 30 januari 1996, bleef niet beperkt tot de loutere omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn inzake de beleggingsdiensten. Door deze hervorming konden de banken, die slechts onrechtstreeks toegang hadden tot de markten via beursvennootschappen, rechtstreeks leden van die markten worden. Deze hervorming bracht ook een wijziging in de taakverdeling tussen de C.B.F., de raad van bestuur en het directiecomité van de beurs.

­ Een duidelijke afbakening van de functies tussen de C.B.F., prudentieeel toezichthouder over de vennootschappen, en het directiecomité van de beurs, marktautoriteit belast met het toezicht over de spelers en de transacties met het oog op de goede werking en de integriteit van de markten, ligt in de lijn van de logica. Maar zal de taakverdeling tussen het directiecomité van de beurs als eerstelijnsautoriteit en de C.B.F. als tweedelijnsautoriteit voldoende duidelijk en precies zijn ? Het is nog te vroeg om dit te beoordelen : alleen vanuit de ervaring kan op die vraag worden geantwoord. Via protocollen zou de samenwerking tussen die autoriteiten moeten kunnen worden vergemakkelijkt.

­ Voor de geloofwaardigheid en het imago van de Belgische beurs is het een goede zaak dat er een duidelijke scheiding kwam tussen de onafhankelijke marktautoriteit (het directiecomité) en de raad van bestuur van de E.B.V., die hoofdzakelijk bestaat uit beroepsmensen, de algemene strategie van de beurs moet bepalen en moet toezien op de financiering ervan.

3. De banksector wil vooral voorkomen dat die nieuwe taakverdeling tussen de C.B.F., het Directiecomité en de raad van bestuur van de beurs overlappingen en nodeloze kosten meebrengt. De banksector heeft herhaaldelijk erop aangedrongen dat die nieuwe verdeling niet mag uitmonden in een vermeerdering van de totale toezichtskosten. Tijdens de bespreking in de Commissie van het ontwerp dat later de wet van 6 april 1995 zou worden, heeft de Regering zich trouwens uitdrukkelijk in die zin verbonden. Over de wijze waarop de totale kosten van de diverse autoriteiten zullen worden gefinancierd, bestaat thans nog onduidelijkheid. De externe audit die door de minister van Financiën werd gevraagd, zal daarin wellicht meer duidelijkheid brengen. Bepaalde toewijzingen van de beschikbare middelen tussen de verschillende betrokken autoriteiten zullen wellicht moeten worden herzien. Volgens de banksector moet daarbij worden uitgegaan van een raming van de effectieve kosten van de prestaties van elke autoriteit.

4. Het systeem van prudentieel toezicht op de beursvennootschappen dat werd ingevoerd bij de hervorming van 1990 (verdeling van de bevoegdheden over het C.I.F. en de C.B.F.), was weinig transparant en weinig doeltreffend. Dat is uiteraard geen kritiek aan de personen die met dit toezicht zijn belast, maar wel op de opsplitsing waartoe destijds werd besloten. De banksector had van meet af aan kritiek op die opsplitsing. De overdracht, sedert 1 februari 1996, van het volledig prudentieel toezicht aan de C.B.F. komt dus tegemoet aan een reële behoefte aan verduidelijking, vereenvoudiging en gelijke concurrentie die door de B.V.B. wordt onderschreven.

5. De banksector heeft steeds de stelling verdedigd dat de functie van prudentieel toezichthouder moet worden gescheiden van de functie van « verzekeraar » van de tegoeden van de cliënten, om belangenconflicten te voorkomen. Daarom waren de banken er geen voorstander van dat één instelling ­ het C.I.F. ­ die dubbele functie vervulde. De zopas ingevoerde hervorming gaat dus in de richting die ze wensten.

De banksector vraagt zich evenwel af of het C.I.F. op middellange termijn nog een reden van bestaan kan vinden in zijn enige functie als beheerder van het beschermingsstelsel. Nogmaals, dit is geen kritiek op de wijze waarop het C.I.F. zich tot nu toe van die taak heeft gekweten, maar een vraag naar rationalisatie van het bestaande stelsel. De vraag is of, wanneer er eenmaal een protocol zal zijn tussen de betrokken beroepen en autoriteiten, zoals voor de depositobescherming, het nog nodig is een afzonderlijke instelling te behouden voor het beheer van het toekomstig bechermingsstelsel als uitvloeisel van de nieuwe Europese richtlijn op dat gebied, nu de « know how » en de menselijke middelen voorhanden zijn in andere instellingen, bijvoorbeeld in het Herdiscontering- en Waarborginstituut ?

6. Het huidige beleggersbeschermingsstelsel, waarin alleen de beursvennootschappen zijn opgenomen, zal inderdaad binnenkort moeten worden aangepast ­ wellicht tegen eind 1997 ­ in het kader van de omzetting in Belgisch recht van de toekomstige Europese richtlijn inzake de beleggersbescherming. Dit is een belangrijke aanvulling van de onlangs aangenomen wetgeving. Er zal tijdig een grondig overleg met alle betrokken partijen moeten plaatsvinden over de organisatie en lokalisatie van dit nieuwe beschermingsstelsel.

7. De Coöperatieve tot vereffening van de beurstransacties speelt eveneens een belangrijke rol in het vlot verloop van de transacties en dus in de bescherming van de cliënteel. In dat opzicht zou men zich wellicht kunnen afvragen of het huidige stelsel nog is aangepast aan de evolutie van de markten en of de coöperatieve geen passende maatregelen moet nemen om het risicobeheer te verbeteren en, naar het voorbeeld van andere clearingstelsels, een betere waarborg dan thans het geval te bieden voor de goede afloop van de verrichtingen van de beleggers.

Dit probleem zou eventueel kunnen worden besproken in het Centrum voor coördinatie en besluitvorming, dat binnenkort door de C.I.K., de beurs, de N.B.B. en de betrokken professionelen zou worden opgericht, inzake clearing en bewaring van effecten, waarbij men zich meer bepaald inspireert op het bestaande model van het U.C.V., het Uitwisselingscentrum van te verrekenen verrichtingen van het Belgisch financieel systeem.

8. Bij de recente hervorming van de beurs werd het statuut van effectenbank gecreëerd. Wij zijn zo vrij deze aangelegenheid in het kort uiteen te zetten want ze houdt eveneens verband met de algemene problematiek van het prudentieel toezicht. Het ontwerp van wet werd zopas door de Kamer goedgekeurd. De banksector achtte dit nieuw statuut niet absoluut noodzakelijk indien werk wordt gemaakt van de voorwaarden die het voor alle kredietinstellingen mogelijk moeten maken actief te zijn in het vlak van investment banking (inzonderheid de toegang tot de beurs, de versoepeling van de voorwaarden voor aandelenbezit, de aanpassing van het fiscaal statuut voor de aandelen in bezit, enz.).

Aangezien de effectenbanken tamelijk riskante marktactiviteiten naast traditionele bankwerkzaamheden zullen mogen ontplooien maar tegelijk ontsnappen aan de segregatie van deposito's die de Europese richtlijn en de Belgische wet oplegt aan de beursvennootschappen, is de banksector van oordeel dat het overgangsstelsel inzake eigen vermogen dat hun bij die wet wordt verleend, veel te lang en te soepel is : aanvangskapitaal van 125 miljoen en overgangsperiode van vijf jaar om aan die instellingen de kans te bieden een volgestort kapitaal van 250 miljoen te bereiken zoals de overige banken. Het lijkt hem dat op zijn minst een aanzienlijke kortere overgangsperiode wenselijk was geweest.

9. In diezelfde geest, d.w.z. vanuit een bekommernis die aansluit bij de algemene problematiek van het prudentieel toezicht, willen wij in het kort verwijzen naar de door de regering voorgestelde maatregelen inzake aanmoediging van het risicodragend kapitaal.

De banksector is inzonderheid verheugd over de versoepeling van de voorwaarden inzake aandelenbezit door de banken, die in de richting gaat van een aanpassing aan de normen die ter zake zijn vastgesteld door de Europese richtlijn betreffende de harmonisatie van het toezicht op de banken. De banksector acht het evenwel passend dat rekening wordt gehouden met de autonomie en de vrijheid van beslissing van de bedrijfsleiders en dat dus moet worden afgezien van dwingende maatregelen betreffende een verplichting tot belegging in aandelen zowel voor de kredietinstellingen als voor de institutionele en professionele beleggers in het algemeen.

Indien een dergelijke maatregel beperkt blijft tot de aandelen van Belgische vennootschappen, rijst overigens de vraag of hij niet in strijd zou zijn met de Europese regels inzake concurrentie en vrij verkeer van kapitaal.

10. Ten slotte zouden wij het even willen hebben over een maatregel die nog niet definitief is genomen, vermits het desbetreffende uitvoeringsbesluit nog maar in het ontwerpstadium verkeert.

De banksector heeft steeds gevraagd dat de Belgische reglementering niet dwingender zou zijn dan wat wordt opgelegd door de Europese richtlijnen, en meer bepaald door de richtlijn betreffende de beleggingsdiensten. In een context van vlijmscherpe concurrentie met de andere Europese financiële centra mag aan onze financiële markten geen verplichting worden opgelegd die hen zou kunnen benadelen in het vlak van de concurrentie.

In dat opzicht had de Europese richtlijn betreffende de beleggingsdiensten zeker niet de bedoeling de concurrentie tussen de verschillende soorten markten te beperken. Artikel 14 van de richtlijn gaat uit van het principe dat er geen uitvoeringsmonopolie meer is voor de gereglementeerde markten en dat het de cliënt dus steeds vrij staat te vragen dat de transactie op een andere markt wordt uitgevoerd. Ook al kunnen de lidstaten de uitoefening van dit recht afhankelijk stellen van een uitdrukkelijke machtiging, die machtiging mag in geen enkel geval worden geëist onder voorwaarden die de prompte uitvoering van de opdrachten van de belegger in het geding zouden brengen.

Het lijkt ons dat de procedure die door de Belgische autoriteiten wordt overwogen ­ voorafgaande en uitdrukkelijke schriftelijke machtiging, voor iedere afzonderlijke transactie ­ niet alleen achterhaald is (de opdrachten kunnen steeds meer worden gegeven via technieken waarbij geen voorafgaande schriftelijke machtiging kan worden gegeven), maar tevens in werkelijkheid erop gericht is de gereglementeerde markten te beschermen tegen de concurrentie van andere markten. Bovendien hebben de institutionele en professionele beleggers zeker geen behoefte aan een « bescherming » in welke zin ook. Het lijkt ons dan ook dat zeer nauwlettend zal moeten worden toegezien op de formulering van de vereisten die voortvloeien uit dit besluit.

A.2. Uiteenzetting door de heer Bergen

De strategie van de beurs wordt momenteel besproken in het nieuwe directiecomité en met de raad van bestuur van de beurs. Deze debatten zijn pas begonnen en het is dan ook enigszins te vroeg om duidelijke krachtlijnen weer te geven.

Om de beurs een nieuwe vitaliteit te geven, moeten zowel de kapitaalvragers (de beursgenoteerde ondernemingen en de ondernemingen die een beursgang overwegen), de tussenpersonen als de investeerders onder de loep worden genomen.

Een mogelijke denkpiste is de creatie van een blokkenhandel tussen professionelen waarbij aan de grote potentiële marktpartijen in Belgie (eventueel ook in het buitenland) een grotere rol zou toegemeten worden voor wat betreft het creëren van een liquide markt in aandelen middels de activiteit van zogenaamde market-makers (d.i. instellingen die bereid zijn om op elk ogenblik aan- en verkoopprijzen te noteren voor relatief belangrijke blokken).

Een aantal instellingen in België zijn zeker bereid in deze blokkenhandel een rol te spelen. Dit zou aanleiding kunnen geven tot een sterk toegenomen liquiditeit in een aantal Belgische aandelen. Voor het aantrekken van belangrijke institutionele beleggers is het aspect van liquiditeit immers zeer belangrijk.

Voor wat betreft de beleggers, beklemtoont de heer Martin dat dit probleem niet van de ene dag op de andere kan opgelost worden. Een vaststaand sociologisch gegeven in continentaal Europa is dat de belegger minder « equity-minded » is dan de typische Angelsaksische belegger. De Belgische belegger, en ook de belegger in een aantal ons omringende landen, is zeer sterk vastrentend gebonden. Het gevolg hiervan is dat, om meer beleggers aan te zetten zich tot de beurs te wenden, er formules moeten worden gevonden die deze quasi-structurele aarzeling van de privé-belegger t.o.v. investeringen in aandelen, verzoenen met zijn voorkeur voor vastrentende beleggingen. Zo worden er momenteel produkten op de markt gebracht onder de vorm van investeringsfondsen met waarborg van kapitaal of rendementswaarborg, maar belegd in aandelen die de brug vormen tussen de vastrentende investeringen en de investeringen in aandelen.

Persoonlijk is de heer Bergen van mening dat om meer privé-investeerders tot de beurs aan te trekken, een institutionalisering van de beursinvesteringen onder de vorm van investeringsfondsen, nodig is. Ook voor het debat in verband met het pensioensparen geldt deze overweging.

Ten slotte, wat de beursgenoteerde ondernemingen en zij die het zouden kunnen zijn, betreft, moeten maatregelen worden genomen voor een vereenvoudiging van de procedures en een vermindering van de kosten voor een beursnotering.

In de loop van de laatste jaren hebben enkele buitenlandse ondernemingen zich teruggetrokken uit de beursnotering precies omwille van de kostprijs (dit was toch hun officiële verklaring van de terugtrekking). Ook de notering van nieuwe ondernemingen moet aangemoedigd worden. Heel de problematiek van de K.M.O.'s komt hier dan ter sprake. Gelet op de terughoudendheid van heel wat bedrijfsleiders om het kapitaal van hun ondernemingen te openen buiten de familiekring, zijn er nog heel wat struikelstenen op te ruimen.

Bespreking

Een lid van de Commissie bevestigt dat, in het verleden, de hoge kostprijs van de notering op de beurs van Brussel voor een relatief beperkt transactievolume aan de oorsprong lag van de weigering om zich op de beurs van Brussel in te schrijven. Met name wanneer het ging om kapitaalkrachtige maatschappijen waarvan een zeer groot aantal effecten genoteerd waren te Londen, New York of op andere internationale beurzen. De beurs van Brussel is nooit voldoende belangrijk geweest om de kostprijs die bijvoorbeeld verbonden was een nieuwe beursnotering van een oliemaatschappij, te kunnen rechtvaardigen.

Een tweede opmerking van dezelfde spreker heeft betrekking op de grotere institutionalisering van de beursdeelnemers. Is dat juist niet een kritiek die op dit ogenblik wordt geuit en waarvoor men een vereniging van particuliere beleggers heeft opgericht ? De spaarder die wenst te investeren, wordt zo bestookt met aanbiedingen om te beleggen in aantrekkelijke effecten, zoals de beveks van allerlei soort, dat hij per slot van rekening niet veel belangstelling meer heeft om zelf een individueel effect te kiezen waarin hij zijn vertrouwen wenst te stellen. Zit men niet reeds te sterk in de greep van de institutionele beleggers ?

Ten derde heeft de Regering volgens de heer Martin het voornemen om de regeling volgens welke een deel van de bankfondsen overeenkomstig de Europese richtlijn in aandelen belegd mogen worden, vroeger in te voeren. Toen de Belgische wetgeving opgesteld werd, was de Belgische Vereniging van Banken ermee akkoord gegaan dat men aanzienlijk beneden het in de richtlijn toegelaten peil zou blijven. Kan de heer Martin verklaren waarom de Belgische Vereniging van Banken van mening is veranderd ?

Een vierde vraag heeft betrekking op de mechanismen die beleggers moeten beschermen. Men heeft de Interventiekas (en zeker die welke in het oude systeem vóór de eerste big bang werkzaam was) verweten dat haar middelen ontoereikend waren, dat het haar aan kapitaal ontbrak om de eventuele slachtoffers van krachs van wisselagenten te vergoeden. Is het huidige stelsel beter georganiseerd ? Zal de vergoeding vollediger zijn ?

Ten slotte verwijst het lid naar de clearingsystemen. Tijdens de vorige zittingsperiode hebben wij ons inderdaad gebogen over dit probleem, dat niet duidelijk is. Enerzijds zijn de meeste effecten op de Brusselse beurs aan toonder en niet gedematerialiseerd. Op de C.I.K. is veel kritiek geweest (wegens verlies van effecten, wegens een vrij « lichtzinnig » beheer). Daarnaast zoekt de Nationale Bank nieuwe activiteiten om het verlies dat uit de invoering van de ene munt (euro) voortvloeit, te compenseren. Bijgevolg heeft de Nationale Bank aangeboden clearing te verrichten.

Hoe is dat te verzoenen met de vermindering van de kosten en met efficiëntere systemen ? Het feit dat de Belgische belegger te allen prijze effecten aan toonder er geen effecten op naam of gedematerialiseerde effecten wil, druist in tegen een rationalisering op het vlak van de clearing.

In verband met de institutionalisering van beleggingen wijst de heer Bergen erop dat het ene het andere niet uitsluit. Dat de ene belegger er de voorkeur aan geeft rechtstreeks te beleggen door zelf « stock-picking » te doen, sluit niet uit dat andere beleggers die zich minder aangetrokken voelen tot rechtstreekse beursbeleggingen, zich liever wenden tot professionele tussenpersonen die beursbeleggingen voorstellen in de vorm van een fonds of een andere formule en daarbij een aantal waarborgen geven.

Het institutionaliseren van de beleggingen is gewoon een gevolg van dit cultureel aspect, namelijk dat onze beleggers terughoudend zijn tegenover beleggingen in aandelen.

De heer Bergen wijst de Commissie tevens op het feit dat in een aantal landen, zoals in Nederland, waarin er meer institutionele beleggers zijn, een zeer uitgesproken rechtstreekse band is tussen de aanwezigheid van institutionele beleggers en de beursactiviteit. Een grotere liquiditeit ­ die zeer vaak gemaakt wordt door de professionele deelnemers ­ speelt helemaal in het voordeel van de particuliere belegger.

De heer Martin wijst erop dat de twee standpunten onderling niet onverenigbaar zijn. Het is een feit dat de Belg geen al te fervente koper van individuele aandelen is. Het aanbieden van minder risicogebonden produkten, een betere voorlichting en een grotere diversifiëring kunnen hem alleen maar aanmoedigen zijn natuurlijke vrees te overwinnen.

Er moet vooral gedacht worden aan een verdere ontwikkeling in België van de tweede en derde pijler op het vlak van de pensioenen. De financiering van de toekomstige pensioenen behoort toch tot onze grote uitdagingen voor de 20 of 30 komende jaren. Er bestaat een reservoir van spaargeld op lange termijn dat meer in de vorm van een regelmatige stroom naar de beursmarkt gestuurd zou kunnen worden. In vergelijking met de reserves van de pensioenstelsels in Nederland, het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland staan wij nog zeer ver van beleggingen in deze vorm. Men zou zich kunnen afvragen of er geen middel bestaat om meer soorten pensioenfondsen te ontwikkelen die gemakkelijk toegankelijk zijn voor K.M.O.'s, zelfstandigen, enz.

Wat bezit van aandelen betreft, zijn de meningen binnen de Belgische Vereniging van Banken steeds verdeeld geweest. Sommige bankiers zijn misschien voorzichtiger op dat vlak. Het standpunt van de B.V.B. is dat, indien de Europese richtlijnen sommige zaken toestaan, men aan de Belgische kredietinstellingen ten minste dezelfde concurrentiemiddelen moet geven als aan hun concurrenten in andere Europese landen. Dit betekent niet dat men van die mogelijkheden een onmatig of onbezonnen gebruik mag maken, maar degenen die dat wensen, die ertoe in staat zijn en de interne toezichts- en begeleidingsstructuren bezitten, moeten dezelfde mogelijkheden krijgen.

Wat de bescherming van de beleggers betreft, legt de heer Martin uit dat het systeem een eerste keer is hervormd in 1990 en dat duidelijker en meer formele regels zijn vastgesteld voor de Interventiekas.

Gelet op de middelen die tot dusver beschikbaar waren, heeft dat systeem niet slecht gewerkt. Het spreekt vanzelf dat een meer ingrijpende hervorming nodig zal zijn : binnenkort wordt een Europese richtlijn aangenomen en die zal vóór eind 1997 moeten worden omgezet. Deze richtlijn zal twee wezenlijke gevolgen hebben op gebied van grotere zekerheid : enerzijds zullen alle beleggingsmaatschappijen in de zin van de Europese richtlijn (de beursvennootschappen en de kredietinstellingen) aan dat systeem moeten deelnemen; anderzijds zullen de verbintenissen net als bij de depositobescherming onvoorwaardelijk moeten zijn.

Uiteraard moeten redelijke grenzen worden gesteld opdat het systeem financierbaar blijft, maar er is onbetwistbaar vooruitgang op het gebied van de bescherming van de beleggers.

Het nieuwe systeem zou binnen de twee komende jaren ingevoerd moeten zijn.

Wat betreft de clearing -systemen, verklaart de heer Bergen dat dit in feite het risico op de tussenpersoon betreft en dus niet het beurs-risico op zich. Om dit risico te beperken, bestaan er twee denkpistes : enerzijds de klassieke benadering, namelijk een verzekering ingeval een intermediair zijn verplichtingen niet kan nakomen, waarbij een interventiekas een vergoeding toekent aan de belegger, en anderzijds ervoor te zorgen dat de transfertmechanismen tussen liquiditeiten en titels zekerder worden gemaakt. Zo werden er systemen opgezet, zoals « delivery against payment » en « payment against payment ».

In Belfox bestaat reeds een systeem waarbij de zekerheid van niet-respectering van verplichtingen grotendeels wordt opgevangen door de verplichting van alle tussenpersonen om het verschil tussen de afgesproken transactieprijs en de marktwaarde, middels stortingen « margin calls » vast te zetten.

Het rapport « Andersen » over de beurs van Brussel, bevat eveneens aanbevelingen betreffende « margin-base »-systemen. De bedoeling is om op termijn te evolueren tot transfertsystemen die veel bedrijfszekerder zijn en die deels ook de assurantiebenadering vervangen of minstens aanvullen.

Een commissielid wijst op de vele hervormingen die de sector de laatste jaren verwerkt heeft. Niettegenstaande deze hervormingen, blijft België achterna hinken op de aan de gang zijnde evoluties op de financiële markten. In vergelijking met de ons omringende landen, waar de hervormingen verder gaan en de markten zich sterker ontwikkelen, komen we steeds te laat en ook steeds met veel te weinig hervormingen. De vraag is dan ook of wij nog een kans hebben om Brussel om te vormen tot een financiële markt van enig belang.

De heer Bergen geeft toe dat Brussel enige achterstand heeft. De hervormingen waren dan ook noodzakelijk en zéér dringend. Wij moesten enige systemen opstarten die in het buitenland al sedert geruime tijd werkzaam waren. Iedereen die betrokken is bij de beurshervorming, is zich ten zeerste bewust van het feit dat er geen tijd meer te verliezen is.

De hoeveelheid werk die op dit ogenblik wordt verzet, mag niet onderschat worden. De problematiek situeert zich echter op verschillende niveaus. Er is vooreerst de bijna-institutionele hervorming van de werking van de beurs als instelling zelf. De optie om het beursbeheer toe te vertrouwen aan een professioneel directiecomité is positief. Een scheiding tussen het directiecomité en de raad van bestuur zal het professioneel beleid van de beurs als instelling ten goede komen.

In de huidige fase wordt deze institutionele hervorming verwerkt, hetgeen moet toelaten om de meer strategische maatregelen te nemen die enerzijds meer kapitaalvragers tot een beursgang zullen bewegen en anderzijds ook de beleggers beter de weg naar de beurs zullen tonen dan nu het geval is.

Deze eerste institutionele hervorming moet afgewerkt worden vooraleer er meer fundamenteel aan de strategie kan worden gewerkt.

Het probleem is dat de twee probleemgebieden terzelfdertijd aan de orde zijn.

Het commissielid wijst op de tendens om de financiële markten op een fragmentarische manier te benaderen en een bepaalde toezichtsautoriteit te creëren per fragment zodat de globale controle op het geheel zeer moeilijk wordt. Dit leidt onvermijdelijk tot overlappingen in de controles die de diverse instanties uitvoeren en tot bijkomende kosten voor de financiële instellingen.

De heer Martin onderstreept dat er ook in het buitenland verscheidene toezichtsmodellen bestaan. Een zekere mate van scheiding van de rollen om belangenconflicten te voorkomen en een maximale transparantie te bieden, is wenselijk. Er zit een logica in :

­ een instelling beheert de systemen voor de bescherming van de beleggers;

­ een instelling is belast met het bedrijfseconomisch toezicht;

­ een marktautoriteit ziet erop toe dat de integriteit van de markten wordt nageleefd, enz.

Die drie taken moeten duidelijk worden onderscheiden.

Vraag is of er bij die drie taken niet een te grote fragmentering. Moet niet worden gekozen voor instellingen met ruimere bevoegdheden, elk op hun eigen gebied ?

De tweede fase van de hervorming is in vergelijking met die van 1990 reeds een duidelijke stap vooruit op gebied van de verdeling van de bevoegdheden.

De heer Martin meent dat het nieuwe systeem nu moet worden getest vooraleer nieuwe verbeteringen worden aangebracht.

Een lid verwijst naar artikel 14 van richtlijn 93/22/E.G. van 10 mei 1993.

In België hebben wij de gewoonte om, bij een beslissing, de marktdeelnemers die afkomstig zijn uit andere landen regels op te leggen die reeds jaren bestaan en allerlei andere beperkingen. Volgens artikel 14 is het duidelijk dat dit soort beperkingen niet mag worden opgelegd aan degenen met een Europees paspoort die kunnen werken op basis van dat paspoort.

In punt 3 van artikel 14 worden op limitatieve wijze de voorwaarden opgesomd die gelden voor de verrichtingen van tussenpersonen in een gereglementeerde markt. Er wordt duidelijk gezegd dat de vergunningen hoe dan ook moeten worden verleend onder voorwaarden die de snelle uitvoering van de orders van de belegger niet in gevaar brengt.

Wat betreft de bestaande concurrentie op gebied van de clearing tussen de marktdeelnemers, herhaalt het lid zijn reeds eerder gestelde vraag over het coëxisteren van enerzijds een Nationale Bank die nieuwe activiteiten zoekt en anderzijds het C.I.K. waarvan de activiteiten de neiging vertonen niet meer te stijgen en thans zelfs, af te nemen, en of dit niet zal leiden tot een verhoging van de kostprijs.

De heer Martin verwijst naar een « Belarfi »-project. De bedoeling is overleg te organiseren tussen alle betrokken partijen om tot een meer rationele, meer gecentraliseerde aanpak te komen en tot een duidelijke en efficiënter taakverdeling om een uiterst gefragmenteerd systeem met interne rivaliteiten te voorkomen.

De heer Martin hoopt dat het project slaagt en tot een duidelijker oplossing leidt.

B. De Raad van Bestuur van de effectenbeursvennootschappen

B.1. Uiteenzetting van de heer Cooreman, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Effectenbeursvennootschap van Brussel

Vooreerst verklaart de heer Cooreman dat het prudentieel beleid niet tot de bevoegdheid van de raad van bestuur behoort. Artikel 14 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs is zeer formeel : de raad van bestuur is bevoegd om het algemeen beleid van de effectenbeursvennootschap uit te stippelen. Het directiecomité is de autonome marktautoriteit. De raad van bestuur houdt toezicht op het bestuur van het directiecomité, behalve waar het de uitoefening betreft van zijn bevoegdheden als marktautoriteit (art. 14, 2º).

Wat betreft de toekomstperspectieven voor de Belgische effectenbeurzen, meent de heer Cooreman dat de beurs zich momenteel op een keerpunt bevindt. Een aantal fundamentele hervormingen zijn vereist en moeten dan ook volledig (én met enthousiasme) doorgevoerd worden. Het verenigd Europa moet gerealiseerd worden, ondanks de moeilijkheden die nog zullen rijzen op economisch, sociaal of ander vlak. De economische geschiedenis leert ons dat België altijd een grote rol heeft gespeeld op economisch vlak : zo heeft België een groot deel van de spoorwegen en de elektriciteitsvoorzieningen in gans de wereld (Polen, Rusland, Turkije, China, Egypte, Zuid-Amerika, ...) aangelegd.

Er mag immers niet uit het oog worden verloren dat de economie de basis van de welvaart is : zonder het creëren van werkgelegenheid kan geen rijkdom worden verdeeld en is economische democratie onmogelijk. De ontmanteling van België is dan ook beangstigend : zo is de cementnijverheid, waarin België een leiderspositie bekleedde, niet langer meer Belgisch.

De Brusselse beurs heeft niet de ambitie om de Londense beurs te evenaren, maar wel om het maximum van het potentieel in België te realiseren. Indien deze doelstelling wordt gerealiseerd, wordt in België een toegevoegde waarde gecreëerd. De rol van de beurs is in deze context niet onbelangrijk want een toegevoegde waarde creëren zonder markt is waardeloos.

Het is een feit dat al vrij veel wijzigingen werden overeengekomen. Nu is het ogenblik om al deze wijzigingen te verwerken en toe te passen.

Er is een toekomst voor de beurs.

De markt moet dan wel een echte markt zijn : transparant en liquide. Het directiecomité heeft de nodige ambitie.

Er zijn verschillende koninklijke besluiten in voorbereiding, onder meer om de kosten voor de prospecti en de noteringen te verminderen. Om van Brussel een echte markt te maken, mogen er geen hinderpalen meer zijn.

Over de problematiek van het risicodragend kapitaal verheugt de heer Cooreman zich ten zeerste over het feit dat nu toch al een aantal ideeën bespreekbaar zijn, hetgeen vroeger niet het geval was. Evenwel liggen er nu te veel ideeën tegelijkertijd op tafel : alles is immers niet uitvoerbaar. De Regering en het Parlement zullen op een gegeven ogenblik duidelijke keuzes moeten maken.

Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de societas leonina nooit werkt. De genomen maatregelen mogen de factoren werkgelegenheid, het tekort op de begroting, de reserves voor de pensioenen en de demografie, niet bezwaren. Zo zal een maatregel die de werkgelegenheid stimuleert ten koste van de begroting op termijn voor negatieve effecten zorgen. Goede maatregelen zijn niet eenvoudig te nemen.

Wat betreft het risicodragend kapitaal, pleit de heer Cooreman voor aandelen op naam. Zo kan bijvoorbeeld overwogen worden om de roerende voorheffing af te schaffen voor nominatieve aandelen. Dergelijke aandelen bieden tal van voordelen, zoals minder kosten, minder verhandelingsrisico en meer transparantie.

Eén van de gelanceerde ideeën is de vrijstelling van successierechten. Een dergelijke beslissing behoort echter tot de bevoegdheid van de Gewesten. De heer Cooreman is eerder voorstander van een belastingvrijstelling voor giften. Enerzijds is dit een federale materie. Anderzijds is een volgende regering niet gebonden door een beslissing van deze regering, zodat een vrijstelling van successierechten altijd kan ongedaan gemaakt worden, terwijl een vrijstelling van schenkingsrechten onmiddellijk geldt. De kostprijs van een vrijstelling van schenkingsrechten is quasi nihil aangezien nu de aandelen aan toonder toch al worden doorgegeven op een wijze dat er geen schenkingsrechten worden op betaald. Een vrijstelling van schenkingsrechten zal een enorm hefboomeffect tot gevolg hebben omdat aan de vrijstelling bepaalde voorwaarden verbonden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld dat het moet gaan om aandelen, of dat het geld wordt geïnvesteerd in de verwerving of de bouw van een onroerend goed of voor het opstarten van een nieuwe zaak.

De rijkdom van 27 000 miljard privé-bezit zit voornamelijk bij de Belgen ouder dan 55 tot 60 jaar. Als men erin slaagt om uit dit geblokkeerde bezit 100 tot 200 miljard vrij te maken, zal het effect op de Belgische economie en de staatsbegroting aanzienlijk zijn.

B.2. Uiteenzetting van de heer M. Corluy, voorzitter van de Raad van Bestuur van de Effectenbeursvennootschap van Antwerpen

Over de controle in de beurswereld stipt de heer Corluy aan dat artikel 19 van de wet van 6 april 1995 bepaalt dat het directiecomité waakt over de naleving van de bepalingen van de artikelen 36 tot en met 40 wat betreft de bemiddelaars die optreden op de beursmarkten.

Drie fundamentele onduidelijkheden blijven bestaan :

1. Wie controleert de leden van de beurs met betrekking tot de naleving van de deontologie en de andere bepalingen van de artikelen 36 tot en met 40 voor transacties op de buitenlandse beurzen ?

2. Wie controleert de niet-leden van de beurs met betrekking tot de naleving van de deontologie en de andere bepalingen voor transacties die via correspondenten op de beurs worden uitgevoerd ? De beursvennootschappen zijn verplicht vennoot en lid te worden van een effectenbeurs terwijl deze verplichting niet geldt voor de kredietinstellingen.

3. Wie controleert de niet-leden van de beurs voor de buitenlandse transacties ?

De persoonlijke visie van de heer Corluy over de controle op beursactiviteiten ­ die door veel collega's niet wordt gedeeld ­ is dat voor beurzen waar de omzet niet zo groot is, zoals het geval is in België, het niet gezond is dat te veel controlebevoegdheden worden toegekend aan de beursautoriteiten. In kleinere beurzen moeten de beursautoriteiten hun aandacht volledig richten op de commerciële activiteit, d.w.z. op het aantrekken van leden, het verhogen van de omzet en het aantrekken van nieuwe beursintroducties.

Controlebevoegdheden zijn pas nuttig zodra de omzet voldoende groot is ­ in ieder geval veel groter dan de omzet van de Belgische effectenbeurzen.

De effectenbeursvennootschap van Antwerpen schikt zich uiteraard naar de wil van de wetgever.

Over de gang van zaken op de beurs zelf, meent de heer Corluy dat het echte probleem de leegloop van beursnoteringen en bijgevolg ook de liquiditeit van de effecten die op de beurs genoteerd zijn, is. In Antwerpen wordt de volledige aandacht gericht op de beursintroducties. Deze taak moet de raad van bestuur zelfstandig uitbouwen. De stille reserves die de beurscommissie had opgebouwd laten nu toe om gedurende een aantal jaren investeringen in die richting te financieren.

Wat betreft de steun van de overheid, is de heer Corluy geen voorstander van ingewikkelde constructies van diverse soorten aandelen, doch wel van verstaanbare, duidelijke fiscale stimuli.

Inzake roerende voorheffing pleit de heer Corluy voor een uniformisering van de roerende voorheffing op de opbrengsten van risicodragend kapitaal en op de opbrengsten van niet-risicodragend kapitaal. De roerende voorheffing op dividenden moet verlaagd worden tot het niveau van de roerende voorheffing op obligatiecoupons.

Een vrijstelling of gevoelige verlaging van de successierechten op aandelenbezit zal zeker leiden tot de officialisering van aandelenbezit en bijgevolg tot een gezondere situatie. Het voorstel van de Vlaamse Regering om de successierechten op aandelenbezit te verlagen naar 3 pct. is dan ook lovenswaardig.

Een ander idee betreft de jaarlijkse taks die de overheid int op beursnoteringen. In plaats van de beursgenoteerde bedrijven jaarlijks te taxeren zouden eerder de niet-genoteerde bedrijven moeten worden getaxeerd vanaf het ogenblik dat zij een bepaalde grens van eigen vermogen overschrijden. Een dergelijke operatie zou zeker geen verlies voor de schatkist betekenen, doch eerder winst genereren.

De heer Corluy spreekt zich ten slotte positief uit over het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten en de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs en inzake de effectenbanken (Doc. Senaat, nr. 1-260/1).

Bespreking

Wat betreft voorstellen om de belegging in risicodragendkapitaal aan te moedigen, merkt een lid op dat twee ideeën ontbreken in de uiteenzettingen van de genodigden.

Het lid verwijst in eerste intantie naar de totale vrijstelling van successierechten voor bedrijfseffecten, die gecompenseerd zou worden door een jaarlijkse heffing of een minimumbelasting. Dit komt erop neer dat opnieuw elk jaar een bepaald bedrag wordt binnengerijfd waarbij als tegenprestatie beloofd wordt dat, op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt geen successierechten zullen worden geïnd. Kiezen voor een dergelijke formule is niet alleen kiezen voor een zeer ingewikkelde regelgeving, maar ook voor het toepassen van de taktiek van de verschroeide aarde (men strijkt onmiddellijk de inkomsten op met de belofte dat de opvolger van de huidige minister van Financiën geen belastingen meer zal heffen). Wij kennen die techniek maar al te goed.

Een tweede idee is de scheiding van de eigendom van de aandelen en het beheer van de onderneming waarop die aandelen betrekking hebben. Binnen bepaalde perken is dit reeds mogelijk, aangezien er nu reeds aandelen zonder stemrecht mogen worden uitgegeven ten belope van een bepaald deel van het kapitaal. Het is eigenlijk de bedoeling een ad hoc -structuur te creëren waarbij de aandeelhouders weten dat zij niet betrokken worden bij het management. Daarmee wil men ten hoogste de ongerustheid van middelgrote ondernemingen wegnemen die noch een bank willen die hen in moeilijkheden kan brengen als schuldeiser, noch holdings als aandeelhouders.

Als antwoord op die bezorgdheid is de Nationale Investeringsmaatschappij (N.I.M.) opgericht die risicodragendkapitaal diende te verstrekken om nieuwe activiteiten aan te moedigen. Maar de N.I.M. had niet het recht zich systematisch te mengen in het management van het bedrijf. De N.I.M. bestaat niet meer en is opgeslorpt door Ackermans en Van Haaren.

Andere ideeën betreffende de continuïteit van de bedrijven werden geopperd. Zo zal men bij K.M.O's er bijvoorbeeld voor zorgen dat bij het openvallen van een nalatenschap de zekerheid wordt geboden dat één van de erfgenamen het bedrijf kan voortzetten.

Ten slotte verwijst het lid naar het fundamentele probleem van de kritische massa van de beurzen en in het bijzonder van de twee Belgische beurzen. Op basis van de verhandelde volumes blijkt dat de beurs van Brussel ver achterblijft bij de andere Europese beurzen (Londen, Parijs, de Duitse en Zwitserse beurzen, Amsterdam). In vergelijking met de Verenigde Staten, waar er slechts drie beurzen zijn te New York en één beurs te Chicago en niet veel andere beurzen, zijn er in Europa zeer veel beurzen.

Wij kunnen ons derhalve afvragen of ondanks de pogingen om de Europese beurzen aantrekkelijker te maken, bepaalde beurzen niet moeten verdwijnen (zoals de beurs van Athene of de Spaanse beurzen).

De heer Cooreman is van oordeel dat het debat over de structuur van een vennootschap en de splitsing tussen het beleid en de eigendom niet los staat van de problematiek van het risicodragend kapitaal. De splitsing is een meer fundamentele optie in het kader van economische democratie die in ieder geval duidelijk besproken en onderzocht moet worden.

In Nederland bestaat een ander model, zoals het model waarbij een beperkte groep van aandeelhouders het beleid bepalen. In België hebben alle aandeelhouders van een naamloze vennootschap stemrecht.

De heer Cooreman pleit voor een lagere taxatie van de gereserveerde winsten met de bedoeling om de vennootschappen te stimuleren om een betere kapitaalsstructuur te creëren. De laatste 20 jaar werd weinig aandacht geschonken aan dit probleem. Het debat moet hernomen worden omwille van het maatschappelijk belang.

België is het enige land in Europa, zelfs misschien in de hele wereld, waar ongeveer 2/3 van de families eigenaar zijn van een woning. In België zijn er nog mensen die rijk zijn. Heel veel mensen werken er. Er is kapitaal. Dit is een maatschappelijk model waarover een parlementair debat moet worden georganiseerd.

Volgens de heer Cooreman werd over een aantal opgeworpen ideeën niet gesproken. Er kunnen natuurlijk steeds meer en andere ideeën ter tafel liggen. De vraag blijft wat er concreet zal worden verwezenlijkt. Belangrijk hierbij is dat het Parlement en de Regering op een bepaald ogenblik maatregelen nemen.

Met betrekking tot de werkgelegenheid zijn er veel interessante initiatieven te onderzoeken en te nemen. De heer Cooreman verwijst naar zijn vroeger ingediende voorstellen in verband met het huispersoneel in de privé-sector. Enerzijds zijn er in deze sector veel minder geschoolde werklozen die hier aan de slag kunnen en anderzijds is er een enorme behoefte. Massa's behoeften kunnen hierdoor worden vervuld. Op die manier kan aan de werklozen opnieuw een doel in hun leven gegeven worden, waardoor ze nuttig zijn in onze maatschappij en zich als mens gewaardeerd voelen.

Een andere mogelijkheid is een belastingkrediet op basis van het tewerkgesteld personeel toe te kennen aan vennootschappen. Een onderneming die personeel tewerkstelt, creëert belastingen precies dankzij dit tewerkgestelde personeel. Een belastingkrediet toekennen dat kan worden verrekend in hun vennootschapsbelasting, verlaagt de vennootschapsbelasting voor ondernemingen die personeel tewerkstellen. Op die manier wordt een marge gecreëerd voor exporterende bedrijven (terwijl het precies die bedrijven zijn die bijkomende werkgelegenheid creëren).

Een dergelijke oplossing moet wel eerst uitgetest worden op een beperkt aantal vennootschappen uit de exportsector om de weerslag op de vennootschapsbelasting na te gaan en of deze oplossing wel leidt tot toegenomen tewerkstelling. Het belastingkrediet dient om de mogelijkheden van de onderneming te versterken en mag zeker niet verdwijnen in de zakken van de aandeelhouders !

Er zijn daarnaast zeker nog andere mogelijke oplossingen.

Ten slotte pleit de heer Cooreman voor de opvoering van de strijd tegen de fiscale fraude. De fiscale fraude neemt nog elke dag toe. Ook daarvoor moeten structuren worden georganiseerd. Een bedrijf dat fraudeert, kan niet op de beurs worden genoteerd. Dynamische bedrijven die een beursgang overwegen, moeten qua transparantie en liquiditeit voor 100 pct. « clean » zijn. Op die manier kan meer geld in een officieel circuit komen. Zelfstandigen en managers moeten de kans krijgen om een aanvullend pensioen op te bouwen op een wettelijke basis. Ook hier moeten structuren worden gecreëerd.

De heer Corluy komt terug op de idee van een vrijstelling en/of een aanzienlijke verlaging van de successierechten op aandelen. De niet-actieve familiale aandeelhouders van een beursgenoteerd bedrijf vrezen nu om hun aandelenbezit te laten kennen ter gelegenheid van buitengewone algemene vergaderingen waar zij de actieve familiale aandeelhouders zouden moeten steunen. Als de verlaging van successierechten een feit zou zijn, dan is de controle van de meerderheidsaandeelhouders wel verzekerd en zijn er geen ingewikkelde regels nodig. Persoonlijk is de heer Corluy geen voorstander van het Nederlandse systeem, waarbij een beperkt aantal aandeelhouders met een minimum aantal aandelen de controle over een bedrijf kunnen bevriezen.

Een tweede opmerking betreft de kritische massa vereist om een beurs in leven te houden. De heer Corluy is ervan overtuigd dat de activiteiten van een kleinere beurs niet naar een grotere Europese beurs zouden verhuizen omdat elke beurs zijn normale geografische niche heeft. Belgische aandelen zullen normaliter « populairder » zijn bij de Belgische belegger. Iedereen belegt graag in bedrijven die hij de visu kent. De kritische massa moeten we wel bereiken op een dynamische en positieve manier. De beursautoriteiten van de twee Belgische beurzen zijn hier nu erg mee begaan, doch dit vergt een lange termijn-planning.

De heer Corluy sluit zich aan bij de stelling van de heer Cooreman dat beursgenoteerde bedrijven 100 pct. professioneel geleid moeten worden.


Dit verslag wordt eenparig goedgekeurd.

De Rapporteur,
Luc COENE.
De Voorzitter,
Paul HATRY.

BIJLAGE 1


RENTENFONDS

Uitstaand volume van lineaire obligaties,
gesplitste effecten en schatkistcertificaten

(nominale waarde in miljarden franken ­
per einde jaar)

Lineaire obligaties
­
Obligations linéaires
Gesplitste effecten
­
Titres scindés
Schatkistcertificaten
­
Certificats de trésorerie
1991 1 290 ­ 1 804
1992 2 252 21 1 742
1993 3 374 61 1 501
1994 4 165 72 1 932
1995 4 823 81 1 542

Bronnen : Ministerie van Financiën, Nationale Bank van België en Rentenfonds.

Transactievolume op de secundaire
buiten-beursmarkt

(nominale waarde in miljarden franken ­
op jaarbasis)

Lineaire obligaties
(waarvan cessies-
retrocessies)
­
Obligations linéaires
(dont cessions-
rétrocessions)
Gesplitste
effecten
­
Titres
scindés
Schatkistcertificaten
(waarvan cessies-
retrocessies
­
Certificats de trésorerie
(dont cessions-
rétrocessions)
1991 3 990 123 ­ 6 999 130
1992 8 567 1 057 17 9 694 741
1993 21 473 3 802 163 14 331 2 359
1994 48 716 9 548 295 17 729 3 206
1995 63 021 19 755 957 19 039 4 837

Bronnen : Nationale Bank van België en Rentenfonds.


BIJLAGE 2


Statistische informatie over het volume
van de transacties (Belfox)

Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

BIJLAGE 3


Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

BIJLAGE 3bis


Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

BIJLAGE 4


STATISTIEKEN VAN DE BEURS VAN BRUSSEL

De Beurs van Brussel van 1991 tot 1995

1. Brussel in de internationale context

1.1. Kapitalisatie van binnenlandse fondsen in 1995

1.2. Verhandeld kapitaal in 1995

1.3. Aantal genoteerde vennootschappen eind 1995

1.4. Opgevraagd kapitaal in 1994

1.5. Verhouding B.N.P./beurskapitalisatie in 1994

1.6. Omloopsnelheid van aandelen van binnenlandse vennootschappen in 1995

2. Indexen van 1991 tot 1995

2.1. Bel 20

2.2. Contant Koers

2.3. Contant Return

2.4. Variatie per economische sector

3. Kapitalisatie

4. Verhouding beurskapitalisatie/B.N.P. in miljard frank

5. Koers/winst verhouding en dividendrendement

6. Omvang van de transacties per markt

7. Gemiddeld jaarvolume van transacties in Belgische en buitenlandse fondsen

8. Omloopsnelheid van Belgische aandelen

9. Meest verhandelde Belgische fondsen

10. Emissie van aandelen door de Belgische genoteerde vennootschappen

10.1. Globaal bedrag

10.2. Oorsprong van de emissies

11. Aantal genoteerde vennootschappen

12. Inschrijvingen en schrappingen

13. Openbare veilingen ­ Jaargemiddelen

14. Aantal leden van de E.B.V.B.

1. Brussel in de internationale context *

1.1. Beurscapitalisatie van de binnenlandse fondsen (in miljoenen US $)

Beurs
­
Bourse
Eind 1995
­
Fin 1995
Noord-Amerika. ­ Amérique du Nord Chicago NA
NYSE 5 654 815,4
Nasdaq 1 159 939,0
Toronto 366 344,7
Montreal 305 397,8
Amex 137 272,1
Vancouver 5 347,8
Zuid-Amerika. ­ Amérique du Sud Sao paulo NA
Rio de Janeiro 143 437,0
Mexico 90 694,0
Santiago 72 927,7
Buenos Aires 37 783,4
Europa, Afrika, Midden-Oosten. ­ Europe, Afrique, Moyen-Orient London 1 329 936,9
Germany 577 374,0
Paris 499 943,5
Switzerland 398 102,3
Amsterdam 286 651,5
Johannesburg 277 389,5
Italy 205 217,9
Madrid 190 247,7
Stockholm 172 550,2
Bilbao 167 258,9
Barcelona 142 033,6
Brussels 101 422,3
Copenhagen 56 221,9
Oslo 44 587,0
Helsinki 44 137,5
Tel-Aviv 36 508,7
Vienna 30 617,4
Luxembourg 30 426,4
Istanbul 20 771,7
Tehran 9 161,7
Warsaw 4 564,1
Azië, Oceanië ­ Asie, Pacifique Tokyo 3 545 306,5
Osaka 2 954 057,5
Hong Kong 303 705,3
Australian 245 218,3
Kuala Lumpur 213 755,8
Taiwan 187 206,1
Korea 181 954,8
Singapore 148 004,3
Thailand 140 277,7
Jakarta 66 584,9
New Zealand 31 373,3

* Bron voor 1 punt : Statistieken van de F.I.B.V. 1994 of 1995 indien reeds beschikbaar.

1.2. Verhandeld kapitaal van de binnenlandse vennootschappen
(in miljoenen US $)

Beurs
­
Bourse
Eind 1995
­
Fin 1995
Noord-Amerika. ­ Amérique du Nord NYSE 3 082 916,1
Nasdaq 2 398 213,0
Toronto 151 559,0
Chicago 105 686,3
Amex 72 716,8
Montreal 28 335,9
Vancouver 4 694,0
TOTAAL
TOTAL
5 710 098,9
Zuid-Amerika ­ Amérique du Sud Sao Paulo 69 031,2
Mexico 35 038,4
Buenos Aires 32 022,9
Santiago 11 086,0
Rio de Janeiro 9 486,0
TOTAAL
TOTAL
156 664,5
Europa, Afrika, Midden-Oosten ­ Europe, Afrique, Moyen-Orient London 1 138 404,9
Paris (2)** 717 691,6
Germany 606 512,8
Switzerland 319 913,6
Paris (1)** 213 425,2
Amsterdam 125 411,7
Italy 94 479,0
Stockholm 92 617,4
Madrid 51 898,9
Istanbul 50 888,7
Copenhagen 28 646,5
Oslo 24 942,3
Helsinki 19 212,4
Brussels 18 586,9
Johannesburg 17 425,4
Vienna 13 266,5
Tel-Aviv 9 159,3
Barcelona 5 577,7
Bilbao 4 152,9
Warsaw 2 760,9
Tehran 741,5
Luxembourg 489,7
TOTAAL
TOTAL
2 838 514,2
Azië, Oceanië ­ Asie, Pacifique Tokyo 888 401,7
Taiwan 389 170,8
Osaka 261 949,7
Korea 185 427,2
Australian 98 310,3
Hong Kong 95 834,8
Kuala Lumpur 69 080,7
Thailand 61 743,6
Singapore 59 319,3
Jakarta 14 408,4
New Zealand 8 720,7
TOTAAL
TOTAL
2 132 367,2
FIBV TOTAAL ­ FIBV TOTAL 10 837 644,8

* Om een dubbeltelling te voorkomen wordt geen rekening gehouden met Chicago en Montreal.

** Om een dubbeltelling te voorkomen wordt geen rekening gehouden met Parijs (2).

1.3. Aantal genoteerde vennootschappen

Beurs
­
Bourse
Eind 1995
­
Fin 1995
Noord-Amerika. ­ Amérique du Nord Nasdaq 5 122
NYSE 2 244
Vancouver 1 515
Toronto 1 258
Amex 791
Montréal 558
Chicago 287
Zuid-Amerika. ­ Amérique du Sud Rio de Janeiro 570
Sao Paulo 543
Santiago 282
Mexico 186
Buenos Aires 149
Europa, Afrika, Midden-Oosten. ­ Europe, Afrique, Moyen-Orient London 2 265
Germany 1 622
Paris 904
Tel-Aviv 654
Johannesburg 640
Switzerland 449
Amsterdam 433
Madrid 365
Barcelona 324
Luxembourg 283
Brussels 281
Bilbao 275
Copenhagen 223
Stockholm 223
Italy 221
Istanbul 205
Tehran 181
Oslo 165
Vienna 133
Helsinki 73
Warsaw 65
Azië, Oceanië. ­ Asie, Pacifique Tokyo 1 791
Osaka 1 222
Australian 1 179
Korea 721
Hong Kong 542
Kuala Lumpur 526
Thailand 416
Taiwan 347
Singapore 248
Jakarta 238
New Zealand 169

1.4. Door de binnenlandse vennootschappen opgevraagd kapitaal in 1994 (in miljoen U.S. $)

Beurs
­
Bourse
Totaal
­
Total
Introductie
­
Introduction
Kapitaal-
verhogingen
­
Offres
secondaires
Noord-Amerika. ­ Amérique du Nord Amex NA NA NA
Chicago NA NA NA
NYSE 77 051,7 34 015,0 43 036,7
Nasdaq 21 090,0 12 240,0 8 850,0
Toronto 6 327,1 2 566,5 3 760,6
Montreal 1 651,4 1 651,4 NA
Vancouver 59,9 26,5 33,4
Totaal. ­ Total 106 180,1
Zuid-Amerika. ­ Amérique du Sud Brazil NA NA NA
Santiago NA NA NA
Mexico 1 429,5 1 340,3 89,2
Buenos Aires 707,0 NA 707,0
Totaal. ­ Total 2 136,5
Europa, Afrika, Midden-Oosten. ­ Europe, Afrique, Moyen-Orient Luxembourg NA NA NA
Amsterdam 32 820,9 16 207,6 16 613,3
London 31 235,0 16 597,1 14 637,9
Paris 17 891,8 10 629,4 7 262,4
Germany 17 762,3 NA 17 762,3
Italy 11 641,8 2 878,7 8 763,1
Copenhagen 4 536,7 164,0 4 372,7
Stockholm 4 198,7 2 979,3 1 219,4
Switzerland 3 032,1 2 299,3 732,8
Vienna 2 721,4 2 721,4 NA
Helsinki 2 131,3 15,5 2 115,8
Oslo 1 191,7 162,0 1 029,7
Brussels 1 163,4 0,0 1 163,4
Tel-Aviv 1 075,2 522,9 552,3
Johannesburg 937,5 94,9 842,6
Spain 266,1 266,1 0,0
Istanbul 262,1 198,5 63,6
Warsaw 154,2 89,0 65,2
Tehran 94,4 94,4 0,0
Totaal. ­ Total 133 116,6
Azië, Oceanië. ­ Asie, Pacifique Singapore NA NA NA
Australian 11 917,4 3 653,4 8 264,0
Taiwan 7 415,8 1 960,2 5 455,6
Japan 2 371,6 NA 2 371,6
Hong Kong 2 228,9 2 228,9 0,0
Jakarta 1 957,6 1 957,6 0,0
Kuala Lumpur 791,1 791,1 0,0
Korea 735,0 735,0 0,0
New Zealand 508,3 393,8 114,5
Thailand 135,9 NA 135,9
Totaal. ­ Total 28 061,6
Totaal F.I.B.V. ­ Total F.I.B.V. 269 494,8

1.5. Verhouding B.N.P./beurskapitalisatie in 1994 (in miljard US $)

Beurs
­
Bourse
B.N.P.*
­
P.N.B.*
Beurskapitalisatie
in 1994
­
Capitalisation
boursière en 1994
In %
­
En %
Noord-Amerika. ­ Amérique du Nord United States 6 387,7 4 213,0 66,0
Canada 574,9 326,5 56,8
Zuid-Amerika. ­ Amérique du Sud Chile 42,5 44,9 105,6
Mexico 325,0 200,9 61,8
Brazil 472,0 96,8 20,5
Argentina 244,0 44,1 18,1
Europa, Afrika, Midden-Oosten. ­ Europe, Afrique, Moyen-Orient Iran NA 1,1 ­
South Africa 106,0 215,9 203,7
Luxembourg 14,2 19,3 135,9
United Kingdom 1 042,7 1 150,6 110,3
Switzerland 254,1 270,9 106,6
Israel 72,7 47,5 65,3
Netherlands 316,4 182,6 57,7
Sweden 216,3 107,0 49,5
Belgium 213,4 78,2 36,6
France 1 289,2 455,5 35,3
Denmark 137,6 41,7 30,3
Turkey 126,3 36,6 29,0
Finland 96,2 23,6 24,5
Norway 113,5 27,5 24,2
Germany 1 903,0 460,8 24,2
Spain 534,0 118,9 22,3
Austria 183,5 28,3 15,4
Italy 1 135,0 145,3 12,8
Poland 87,3 2,7 3,1
Azië, Oceanië. ­ Asie, Pacifique Taiwan NA 193,3 ­
Hong Kong 104,7 385,0 367,7
Malaysia 60,1 219,8 365,7
Singapore 55,4 135,1 243,9
Thailand 120,2 127,5 106,1
Japan 3 526,7 3 006,3 85,2
Australia 300,9 202,0 67,1
New Zealand 44,6 24,6 55,2
Korea 338,1 139,6 41,3
Indonesia 137,0 32,8 23,9

* Bron : Wereldbank.

1.6. Omloopsnelheid van de aandelen van binnenlandse vennootschappen in 1995

Beurs
­
Bourse
Eind 1995 (in pct.)
­
Fin 1995 (en p.c.)
Noord-Amerika. ­ Amérique du Nord Nasdaq 236,2
Vancouver 96,9
NYSE 61,4
Amex 56,1
Toronto 44,8
Montréal 10,0
Chicago 7,0
Zuid-Amerika. ­ Amérique du Sud Buenos Aires 94,9
Sao Paulo 42,2
Mexico 37,9
Santiago 15,0
Rio de Janeiro 5,6
Europa, Afrika, Midden-Oosten. ­ Europe, Afrique, Moyen-Orient Istanbul 182,7
Paris (2)* 146,3
Germany 111,1
Switzerland 91,3
London 90,1
Warsaw 71,4
Stockholm 61,1
Oslo 60,1
Copenhagen 53,2
Italy 51,8
Amsterdam 47,7
Vienna 43,9
Paris (1)* 43,6
Helsinki 41,8
Madrid 30,1
Tel-Aviv 26,9
Brussels 19,7
Tehran 13,6
Johannesburg 7,1
Barcelona 4,4
Bilbao 2,8
Luxembourg 1,7
Azië, Oceanië. ­ Asie, Pacifique Taiwan 202,2
Korea 101,0
Thailand 45,2
Singapore 43,6
Australian 43,2
Hong Kong 34,4
Kuala Lumpur 33,6
New Zealand 28,2
Jakarta 27,4
Tokyo 26,1
Osaka 9,2

* Paris (1) : Trading System View - Paris (2) : Regulated Environment View.

2. Indexen van 1991 tot 1995

2.1. Bel 20 index (basis : 30.12.1990 = 1000, koersindex omvat 20 Belgische steraandelen, slotkoersen)

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

2.2. Koersindex (basis : 01.01.1980 = 1000, omvat alle Belgische fondsen)

2.3. Returnindex (basis : 01.01.1980 = 1000, omvat alle Belgische fondsen)

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

2.4. Variatie per economische sector

Sectoren
­
Secteurs
Eind 1990
­
Fin 1990
Eind 1995
­
Fin 1995
Variatie in pct.
­
Variation en p.c.
Banken en financiële instellingen. ­ Banques et services financiers 3 859,11 9 807,00 154,13
Metaal-Elec.-Electro. ­ Métal-Élec.-Électro 4 376,54 10 682,29 144,08
Elektriciteit en gas. ­ Électricité et gaz 4 427,31 9 607,50 117,01
Bouw. ­ Construction 8 440,31 17 268,83 104,60
Verzekering. ­ Assurances 9 512,76 19 264,64 102,51
Chemie. ­ Chimie 8 441,27 15 551,10 84,23
Holding. ­ Portefeuille 5 222,86 8 250,56 57,97
Warenhuizen. ­ Grande distribution 12 569,33 17 426,91 38,65
Staal. ­ Sidérurgie 1 329,87 1 667,22 25,37
Allerlei diensten. ­ Divers services 7 592,02 8 979,72 18,28
Voeding. ­ Alimentation 4 500,81 5 167,69 14,82
Allerlei industrieën. ­ Diverses industries 5 492,02 6 111,98 11,29
Petroleum. ­ Pétrole 3 898,28 4 234,51 8,63
Vastgoed. ­ Immobilier 5 564,63 5 925,82 6,49
Tijdelijke. ­ Temporaires 3 343,39 3 388,29 1,34
Non-Ferro. ­ Non-ferreux 5 514,12 4 257,90 - 22,78
Tropische. ­ Tropicales 5 407,07 3 805,02 - 29,63
Retumindex. ­ Indice Return 4 963,81 8 401,68 69,26
Koersindex. ­ Indice Price 2 974,09 4 230,77 42,25

Variatie per economische sector. ­ Variation par secteur économique

Grafische voorstelling. ­ Représentation graphique

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

3. Evolutie van de kapitalisatie van Belgische fondsen

Van 1991 tot 1995

Datum
­
Date
Bedrag in Belgische frank
­
Montant en francs belges
In pct.*
­
En p.c.*
31 december 1991. ­ 31 décembre 1991 2 230 149 637 125
31 december 1992. ­ 31 décembre 1992 2 129 238 182 787 -4,25
31 december 1993. ­ 31 décembre 1993 2 818 983 833 282 32,39
31 december 1994. ­ 31 décembre 1994 2 677 676 306 194 -5,01
31 december 1995. ­ 31 décembre 1995 2 984 818 684 291 11,47

* Variatie ten opzichte van het voorgaande jaar.

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

4. Verhouding beurskapitalisatie/Bruto Nationaal Produkt in miljoen Belgische frank over 5 jaar

Jaar
­
Année
B.N.P.
­
P.N.B.
Beurskapitalisatie
­
Capitalisation
Verhouding
­
Rapport
1991 6 717 2 230 33,20
1992 7 061 2 129 30,15
1993 7 318 2 819 38,52
1994 7 661 2 678 34,96
1995 beschikbaar in maart 2 985

5. Koers/winst-verhouding en dividendrendement

Jaar
­
Année
Koers/winst-
verhouding
­
Rapport-
cours/bénéfice
Dividend-
rendement
­
Rendement
dividendes
1991 11,3 3,5
1992 13,9 5,4
1993 17,1 4,0
1994 18,5 4,2
1995 14,3 4,4

Bron : M.S.C.I.

6. Omvang van een order per markt

Jaar
­
Année
Contantmarkt*
­
Comptant*
Termijnmarkt
­
Terme
Contant en termijn
­
Comptant et terme
Globaal dagelijks
gemiddelde in
Belgische frank
­
Moyennes globales
journalières en
francs belges
Effecten
­
Titres
Bedrag in
Belgische frank
­
Montant en
francs belges
Effecten
­
Titres
Bedrag in
Belgische frank
­
Montant en
francs belges
Effecten
­
Titres
Bedrag in
Belgische frank
­
Montant en
francs belges
1991 55 414 562 64 651 463 093 205 435 775 225 347 014 870 260 850 337 289 998 477 963 1 174 082 907
1992 44 336 241 52 788 397 936 208 784 720 262 772 549 725 253 120 961 315 560 947 661 1 272 423 176
1993 89 518 185 68 839 385 173 476 444 125 425 599 037 050 565 962 310 494 438 422 223 1 977 753 689
1994 87 421 655 61 789 286 236 576 796 740 491 969 531 130 664 218 395 553 758 817 366 2 232 898 457
1995 41 884 467 40 584 653 611 443 387 665 506 119 400 185 485 272 132 546 704 053 796 2 186 816 215

* Contant = alle verrichtingen vereffend op de Contantmarkt, obligaties van de privé-sector, warrants en Tweede Markt inbegrepen.

7. Gemiddeld jaarvolume van de verhandelingen in Belgische en buitenlandse fondsen

Totaal
­
Total
Belgische
­
Belges
Buitenlandse
­
Étrangères
Contantmarkt
­
Comptant
Termijnmarkt
­
Terme
1991 1 174 082 907 882 911 682 291 171 225 261 746 814 912 336 093
1992 1 272 423 176 1 047 732 135 224 691 041 212 856 443 1 059 566 733
1993 1 977 753 689 1 549 750 487 428 003 202 275 357 541 1 702 396 148
1994 2 232 898 457 1 729 422 565 503 475 892 249 150 348 1 983 748 109
1995 2 186 816 215 1 811 482 274 375 333 941 162 338 614 2 024 477 601

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.

8. Omloopsnelheid van de Belgische aandelen (in pct. van de beurskapitalisatie)

Jaar
­
Années
Omzet
in Belgische frank
­
Capitaux belges traités
en francs belges
Beurskapitalisatie
in Belgische frank
­
Capitalisation boursière
en francs belges
Omloop in pct. *
­
Rotation en p.c. *
1991 218 079 185 423 2 230 149 637 125 9,78
1992 259 837 569 421 2 129 238 182 787 12,20
1993 387 437 621 699 2 818 983 833 282 13,74
1994 428 896 796 203 2 677 676 306 194 16,02
1995 452 870 568 512 2 984 818 684 291 15,17

* Omloopsnelheid = deling van het verhandeld kapitaal door de beurskapitalisatie

9. Meest verhandelde Belgische fondsen

Vennootschappen
­
Sociétés
Omzet
in Belgische frank
­
Montant des capitaux traités
en francs belges
in pct.
­
en p.c.
Cumul. pct.
­
En p.c. cumulatif
1 Electrabel 190 374 697 515 10,90 10,90
2 Petrofina 144 867 751 360 8,29 19,19
3 Delhaize 116 838 484 303 6,69 25,88
4 Generale Bank. ­ Générale Banque 105 577 975 830 6,04 31,92
5 Solvay 100 530 998 250 5,75 37,68
6 Kredietbank 73 410 441 285 4,20 41,88
7 C.B.R. 71 454 365 995 4,09 45,97
8 Union Minière 66 643 175 410 3,81 49,78
9 G.I.B. 65 352 654 407 3,74 53,52
10 Fortis AG 58 549 274 525 3,35 56,87
Totaal. ­ Total 993 599 818 880 56,87
Totaal Belgische fondsen voor 5 jaar. ­ Total valeurs belges sur 5 ans 1 747 121 741 258

10. Emissies van aandelen door Belgische genoteerde vennootschappen

10.1. Evolutie van de aandelenemissies door Belgische genoteerde vennootschappen

Jaar Bedrag in
Belgische frank
1991 31 565 355 027
1992 16 670 595 859
1993 19 542 988 096
1994 37 031 480 188
1995 11 186 189 449

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


10.2. Oorsprong van de emissies van aandelen door Belgische genoteerde vennootschappen in Belgische frank

1995 1994 1993 1992 1991 Totaal
­
Total
Effecten aangeboden ter openbare inschrijving ­ Titres offerts en souscription publique 143 487 000 22 410 338 179 10 568 286 900 4 590 892 140 8 864 409 915 46 577 414 134
Effecten aangeboden aan het personeel van de vennootschap ­ Titres offerts aux membres du personnel des sociétés 1 101 510 711 2 400 561 877 693 822 022 1 557 388 658 428 130 212 6 181 413 480
Effecten onderschreven via dividenden in effecten ­ Titres souscrits provenant de dividendes titres 2 999 191 438 7 892 839 396 5 665 713 769 2 615 473 100 5 482 486 940 24 655 704 643
Effecten onderschreven door de vennootschappen ­ Titres souscrits par des sociétés ­ 4 327 740 736 759 537 280 7 554 000 000 16 313 327 960 28 954 605 976
Effecten aangeboden op de internationale markt ­ Titres offerts sur le marché international 4 510 000 300 ­ ­ ­ ­ 4 510 000 300
Effecten onderschreven voor introductie op de Beurs ­ Titres souscrits avant l'introduction en Bourse 2 400 000 000 ­ 1 855 628 125 352 841 961 477 000 000 5 085 470 086
Tweede markt ­ Second Marché 32 000 000 ­ ­ ­ ­ 32 000 000
Totaal ­ Total 11 186 189 449 37 031 480 188 19 542 988 096 16 670 595 859 31 565 355 027 115 996 608 619

11. Aantal genoteerde vennootschappen op het jaareinde

Contantmarkt
­
Marché au comptant
Jaar. ­ Année
1991 1992 1993 1994 1995
Belgische vennootschappen. ­ Sociétés belges :
Parket. ­ Parquet 106 100 95 87 74
Corbeille 70 64 64 68 69
Totaal. ­ Total 176 164 159 155 143
Buitenlandse vennootschappen. ­ Sociétés étrangères :
Parket. ­ Parquet 3 4 4 4 4
Corbeille 145 138 134 125 121
Bevek-Corbeille. ­ Sicav-Corbeille 12 12 12 12 13
Totaal. ­ Total 160 154 150 141 138
Totaal Belgische en buitenlandse vennootschappen. ­
Total sociétés belges et étrangères 336 318 309 296 281

12. Inschrijvingen en schrappingen

1991 Inschrijvingen
­
Admissions
Schrappingen
­
Radiations
Totaal
­
Total
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Belgische fondsen. ­ Valeurs belges 04.04
10.10
AG 1990
City Hotels
02.01
02.01
02.01
02.01
25.03
01.07
02.09
02.09
Urbain U.A.P.
Tiense Suikerraffinaderij. ­ Raffinerie Tirlemontoise
Bank Nagelmackers. ­ Banque Nagelmackers
Mosane (in vereff./en liq. )
Sodesambre
Sobaki (in vereff./en liq. )
Fidelitas
Obourg N.V. ­ Obourg S.A.
176
Buitenlandse fondsen. ­ Valeurs étrangères 07.01
29.04
03.06
09.10
22.11
Montedison (ex Ferruzi Agricola Finanziara)
International Property Fund (B.E.V.E.K.). ­ International Property Fund (S.I.C.A.V.)
Internationale Nederlanden Groep
Z Länderbank Bank Austria
Schlumberger
02.01
07.01
12.04
18.11
Bélédia
Montedison
NMB Postbank
La Henin
160
Tweede Markt. ­ Second Marché
Aandelen. ­ Actions 18.01
14.10
I.T.B.
Sen Mon Fund (B.E.V.E.K.). ­ Sen Mon Fund (S.I.C.A.V.)
26.02
01.10
01.10
Asystel
Unifonds
Unizins
14
Vastgoedcertificaten. ­ Certificats immobiliers 02.05 Horizon 22
1992 Inschrijvingen
­
Admissions
Schrappingen
­
Radiations
Totaal
­
Total
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Belgische fondsen. ­ Valeurs Belges 02.01
02.01
02.01
02.01
02.01
09.03
29.04
30.04
01.06
01.07
16.09
01.10
Barco Electronics (in vereff./en liq. )
Electrafina (in vereff./en liq. )
Metallurgie Hoboken (in vereff./en liq. )
Entrema (in vereff./en liq. )
Tôleries Delloye-Mathieu
Ateliers de Braine le Comte et Thiriau Réunis
Fagaz (in vereff./en liq. )
Griffin
Axus
Intercom (in vereff./en liq. )
Aiseau-Presle
Argenteau
164
Buitenlandse fondsen. ­ Valeurs étrangères 02.01
02.01
01.07
07.07
19.08
24.09
BIS
Oest. Laenderbank
Bass Plc
Sennah Rubber
Int. Corona corp.
Maxwell
154
Tweede Markt. ­ Second Marché
Aandelen. ­ Actions 27.01
27.01
27.01
De Moertelaere European Growth Fund
De Maertelaere High Risk Recovery Fund
De Maertelaere International bond Fund
11
Vastgoedcertificaten. ­ Certificats immobiliers 09.01
02.10
Wilrijk
Machelen
24
1993 Inschrijvingen
­
Admissions
Schrappingen
­
Radiations
Totaal
­
Total
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Belgische fondsen. ­ Valeurs belges 06.01
12.07
02.11
Imperial invest
Quick Restaurants
Spector Photo Group
04.01
04.01
04.01
06.01
15.02
17.05
13.09
02.11
Axminster
Delen (in vereff./en liq. )
Polypal Europe
Immoaf (in vereff./en liq. )
S.F.I. - Société Foncière Internationale
Bombardier Eurorail
Bois du Cazier - Charbonnages (in vereff./en liq. )
Prominvest
159
Buitenlandse fondsen. ­ Valeurs étrangères 04.01
01.09
13.10
25.10
B.C.E.
Blis Erven Lucas
Bet Public
Rothmans International
150
Tweede markt. ­ Second marché.
Aandelen. ­ Actions 11
Vastgoedcertificaten. ­ Certificats immobiliers 13.07 Beaulieulaan/Avenue
de Beaulieu
25
1994 Inschrijvingen
­
Admissions
Schrappingen
­
Radiations
Totaal
­
Total
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Belgische fondsen. ­ Valeurs belges 16.12 Cofinimmo 14.03
14.03
03.10
24.10
16.12
Cofimines
Cofibel
Congorient (tijd./temp. )
Groupe Defi
E.I.I. - Études et Investissements Immobiliers
155
Buitenlandse fondsen. ­ Valeurs étrangères 03.01
03.01
03.01
03.01
24.02
03.10
07.11
01.12
01.12
Socfinal
Socfinasia
G.K.N.
Bat Industries
Amax (tijd./temp. )
Monsanto
Lac Minerals (tijd./temp. )
Ofsil
Welkom Gold Holding
141
Tweede markt. ­ Second marché.
Aandelen. ­ Actions 13.12
28.09
21.02
Entreprises et Chemins de Fer en Chine
Japan Index Fund 300 (B.E.V.E.K./S.I.C.A.V. )
Luxicav-Oblilux (B.E.V.E.K./S.I.C.A.V. )
14
Vastgoedcertificaten. ­ Certificats immobiliers 20.01
09.05
17.08
Marcel Thirylaan/Avenue Marcel Thiry
Gemeenteplein Oudergem/Place communale Auderghem
Regentschapsstraat/Rue de la Régence
28
1995 Inschrijvingen
­
Admissions
Schrappingen
­
Radiations
Totaal
­
Total
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Datum
­
Date
Vennootschap
­
Société
Belgische fondsen. ­ Valeurs belges 20.12 Befimmo (Sicafi) 02.01
06.04
29.06
03.07
03.07
01.08
01.08
02.11
02.11
02.11
02.11
02.11
A.G. 1990 (tijd./temp. )
Roumanie-Sucreries
Comuélé
Espérance & Bonne-Fortune (in vereff./en liq. )
Mosane (ex S.F.P.) (tijd./temp. )
Brugéfi
Intertropical-Comfina
Wagons-Lits
Grande Bacnure (Charbonnages)
Hasard (Charbonnages)
Mambourg Sacré-Madame et Portiers Réunis (Charbonnages)
Minexco
P.B. Finance (in vereff./en liq. )
143
Buitenlandse fondsen. ­ Valeurs étrangères. 17.03
20.07
20.10
22.12
Cregem-Immo (B.E.V.E.K./
S.I.C.A.V. )
Alumax
Suez-Cie de
Ahold-Koninklijke
02.01
02.05
03.07
01.09
02.10
31.10
27.12
Van Ommeren
Euroactividade
I.H.C. Caland
Klockner-Humb.-Deutz
Pirelli
Daiei
Penney J.C.
138
Tweede Markt. ­ Second Marché.
Aandelen. ­ Actions 14
Vastgoedcertificaten. ­ Certificats
immobiliers
20.10
14.12
18.12
Basilix
Antares
St-Goedeleplein. ­ Sainte-Gudule (Place)
02.05 Wickes, Tournai, Machelen 30

13. Evolutie van de jaargemiddelden van obligaties en aandelen op de Openbare Veilingen

Gemiddelde 1991 : 818 595 343 frank

Gemiddelde 1992 : 683 605 343 frank

Gemiddelde 1993 : 535 752 808 frank

Gemiddelde 1994 : 392 416 431 frank

Gemiddelde 1995 : 368 443 859 frank

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


14. Aantal leden van de E.B.V.B. op het jaareinde

Jaar Aantal
beursvennootschappen
1991 104
1992 88
1993 85
1994 83
1995 68

Deze grafiek is uitsluitend gedrukt beschikbaar.