De quota boetes opgelegd aan politieagenten
gemeentepolitie
overtreding van het verkeersreglement
geldboete
23/12/2011 | Verzending vraag |
26/10/2012 | Antwoord |
Herindiening van : schriftelijke vraag 5-3902
Al jaren zoemt het gerucht dat lokale politiekorpsen hun agenten quota voor het uitschrijven van boetes opleggen. Dit wordt dan formeel ontkend, maar blijkbaar met gespeelde en valse verontwaardiging. De "Nota Beleidsteam 15 juni 2011" van de Gentse politie vermeldt, zwart op wit, de quota om meer dan 10.000 autobestuurders zonder gordel en 33.000 foutparkeerders te "klissen". De korpschef geeft dit nu ook toe en ontkent eerdere ontkenningen. Hij motiveert deze quota als noodzakelijk om de beoogde doelen qua verkeersveiligheid te bereiken.
De vakbonden stellen zich grote vragen bij deze aanpak, zeker omdat deze quota een erg personeelsintensieve aanpak vergen op een moment dat de korpsen vooral met personeelstekort worden geconfronteerd. Hoewel ik in vele gevallen een voorstander van quota ben, stel ik me in deze context ook de vraag naar de efficiëntie van deze aanpak. Door agenten deze expliciete opdrachten te geven, zal hun aandacht voor andere verkeersproblemen uiteraard afnemen. Natuurlijk betekenen het dragen van de gordel en het fout parkeren belangrijke uitdagingen, maar er zijn er zoveel meer. Daarbij wil ik uitdrukkelijk verwijzen naar de vaak onbetamelijke wijze waarop zwakke verkeersgebruikers worden behandeld, de overdreven snelheid in woonbuurten enz.
Hoe apprecieert de minister de keuze van vele lokale politiekorpsen om bepaalde verkeersovertredingen te bestrijden door het invoeren van quota bij het beboeten daarvan? Vindt zij deze aanpak de juiste, beoordeelt zij deze methode als de optimale wijze om op dit moment, in situaties van wijd verspreid personeelstekort bij de lokale politie, een beperkt aantal specifieke verkeersovertredingen te bestrijden? In welke mate vermoedt de minister dat de keuze voor dit soort quota eerder wordt ingegeven door de behoefte aan het innen van veel geldboetes, dan door het streven naar de best mogelijke verkeersveiligheid? Deelt de minister mijn analyse dat deze quota-aanpak de aandacht afleidt van andere en minstens even belangrijke verkeersproblemen?
Vindt de minister deze feiten, die nu ook publiekelijk en sans gêne worden toegegeven, voldoende relevant om specifieke richtlijnen hieromtrent uit te vaardigen? Zo ja, welke maatregelen plant de minister hieromtrent, met welke argumenten en welke beoogde effecten? Zo niet, waarom beoordeelt de minister dit soort quota-aanpak niet voldoende belangrijk voor specifieke maatregelen?
Moderne bedrijfsvoering voorziet het werken met concrete en meetbare doelstellingen. Binnen het politielandschap is dit niet anders; dit is een volwaardig onderdeel van het concept “Information Led Policing” (politiefunctie geleid door informatie) waarbij niet alleen analyses gemaakt worden van criminaliteitsfenomenen maar waarbij ook binnen de politiebeleidsvoering een afstemming dient te gebeuren tussen de beschikbare capaciteit enerzijds en inspanningsnormen (of anders geformuleerd: handhavingsdoelstellingen) anderzijds. Deze laatste kunnen ingegeven worden door de overheden, dan wel uit eigen initiatief voortvloeien en zijn een middel zonder ooit zelf een doel op zich te mogen zijn.
Wij zijn er dan ook van overtuigd dat het werken met inspanningsnormen een wezenlijk onderdeel is van een samenhangend pakket van maatregelen die elk kunnen bijdragen tot de realisatie van de vooropgestelde doelen van de politieorganisatie.
Inspanningsnormen moeten gekaderd worden, niet enkel intern naar de medewerkers toe maar ook – en misschien wel vooral – naar de bevolking. Perceptie is belangrijk en het is dan ook van ultiem belang dat de beeldvorming in dit kader positief beïnvloed zou worden door interne en externe communicatie met een klemtoon op verkeersveiligheid en het passen van deze werkwijze in een ruimere aanpak van preventie, sensibilisatie en een waaier aan andere maatregelen die de verkeersveiligheid bevorderen. Bij onvoldoende duiding van het werken met inspanningsnormen zou alras de indruk kunnen ontstaan - vooral dan bij tegenstanders van deze werkwijze of personen die net het voorwerp uitmaakten van een vaststelling van een verkeersinbreuk die onder de inspanningsnormen vallen – dat dit niet meer is dan een heksenjacht. Niemand wordt op het terrein gestuurd met de bedoeling om een bepaald aantal PV’s te behalen of te gaan vaststellen.
Dit zou tot gevolg hebben dat het draagvlak voor een politioneel repressief verkeershandhavingsdispositief onderuit gehaald wordt. Dit laatste dient te allen koste vermeden.
Er werden ondermeer streefcijfers bepaald met betrekking tot het aantal te controleren bestuurders op het rijden onder invloed van alcohol. Het doel is om 1 200 000 bestuurders per jaar te controleren.
Met betrekking tot gordelcontrole worden het aantal onmiddellijke inningen of processen-verbaal dat opgesteld werden als indicator gebruikt om af te toetsen of doelstellingen gehaald werden. Er werd door het Belgische Instituut voor de verkeersveiligheid (BIVV) een observatie uitgevoerd naar de gordeldracht van bestuurders en passagiers. Uit hun waarnemingen bleek dat 10 % zich niet aan de verplichte gordeldracht houdt. Het niet bindend referentiekader voor politiediensten voorziet dat op lange termijn de lokale politie 1 440 000 en de federale politie 360 000 voertuigen controleert op gordeldracht door de inzittenden.
In principe is iedere politiezone geacht te werken met dergelijke handhavingsdoelstellingen. Deze werkwijze werd namelijk eind 2009 vastgelegd in samenspraak met de Vaste Commissie van de Lokale Politie enerzijds en de Federale Commissie voor Verkeersveiligheid anderzijds in navolging van het koninklijk besluit 16 oktober 2009 dat verkeer als zevende basisfunctionaliteit invoerde en dat de politiezones een minimumnorm van 8 % capaciteit oplegde inzake werking rond verkeer.
Bij de Politiezones (PZ) Gent vindt tweemaal per jaar een overleg plaats tussen de politie en de bestuurlijke en gerechtelijke overheden. Op dit overleg werden de overheden van in het begin ingelicht van deze werkwijze en verklaarden zij hun akkoord (onder de hoger aangegeven imperatieve voorwaarde).