Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-264

van Louis Ide (N-VA) d.d. 5 november 2010

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie

Artsen en tandartsen - Contingentering - Hoog aantal nieuwe studenten in Franstalige universiteiten - Impact op de gezondheidszorg

medisch onderwijs
leerlingenselectie
toegang tot het beroepsleven
dokter
tandarts
officiële statistiek
student

Chronologie

5/11/2010Verzending vraag
17/3/2011Herkwalificatie
22/3/2011Antwoord

Geherkwalificeerd als : vraag om uitleg 5-684

Vraag nr. 5-264 d.d. 5 november 2010 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

De contingentering draagt mijn bijzondere aandacht weg gezien ik van bij de aanvang, in 1996 als studentenvertegenwoordiger betrokken partij was toen de contingentering werd ingevoerd. Ik heb rond dit onderwerp al ettelijke vragen gesteld. Het probleem blijft hetzelfde maar ik maak me op dit moment extra zorgen naar aanleiding van de explosie van het aantal eerstejaars genees- en tandheelkundestudenten in Wallonië.

Gezien het feit dat men in het Franstalige landsgedeelte weigert een toelatingsproef te organiseren kennen de Waalse universiteiten logischerwijs een enorme toeloop aan geneeskundestudenten. In La Dernière Heure maakte Bernard Rentier, rector van de Luikse universiteit (ULg) op 8 oktober 2010 de absolute cijfers bekend over de inschrijvingen in de vijf Franstalige geneeskundefaculteiten in de eerste bachelor (La Dernière Heure, 8 oktober 2010, bladzijde 3: "Des moyens tout de suite !"). Hij maakt gewag van 3 400 studenten geneeskunde en 700 studenten tandarts. Deze cijfers staan in schril contrast met 999 Vlaamse geslaagden voor de toelatingsproef genees- en tandheelkunde (Artsenkrant, 7 september 2010, "Amper een op vier geslaagd voor ingangsexamen").

Dat dit onderwijsmatig organisatorische problemen meebrengt voor Wallonië is te betreuren, maar het betreft een gemeenschapsbevoegdheid. Mijn bezorgdheid als senator situeert zich op het vlak van de mogelijke financiële gevolgen voor de gezondheidszorg van het in de toekomst bijzonder hoog aantal artsen en tandartsen.

Zoals ik in mijn opiniestuk getiteld “Eerlijkheid” in De Huisarts van 14 oktober 2010 aanhaal, staan we budgettair gezien binnen de gezondheidszorg voor bijzondere uitdagingen, waartegen we ons onder andere trachten te wapenen aan de hand van de numerus clausus. Al meer dan tien jaar neemt Vlaanderen effectief zijn verantwoordelijkheid inzake contingentering door middel van het organiseren van een toelatingsproef. Met deze en andere maatregelen trachten we iedere dag opnieuw een evenwicht te vinden tussen enerzijds een efficiënte en anderzijds een financieel haalbare organisatie van de gezondheidszorg (De Huisarts, 7 oktober 2010, " Eerlijkheid "). Daarenboven hoor ik van de Vlaamse decanen van de verschillende faculteiten bijzonder positieve reacties op het instellen van de numerus clausus en zijn effecten op de opleiding. VIVES, FVIB, de artsensyndicaten: allen staan ze achter de standpunten die ik in het bewuste artikel vertolk. Een veel hoger slaagpercentage en de mogelijkheid om de middelen te focussen op een kleinere groep en zo meer kwaliteit te kunnen aanbieden, zijn de reacties die ik noteer (Artsenkrant, 28 september 2010, " Vlaamse decanen tegen afschaffing numerus clausus ").

Het stoort me mateloos dat we, ondanks alle zware inspanningen die Vlaanderen doet om deze ingangsexamens te organiseren, via een omweg op termijn zullen gestraft worden ingevolge de Waalse inertie aangaande deze materie. Binnen een zevental jaar studeren er, als we uitgaan van een slaagpercentage van 43% in het beste geval, 1 462 artsen af en ongeveer 301 tandartsen (Journal du médecin, 31 augustus 2007, nr. 1853, " Cinq cents étudiants en médecine toujours en attente ", Interview met mevrouw Simonet, minister van hoger onderwijs).

Graag kreeg ik dan ook een antwoord op de volgende vragen:

1) Wat zal op termijn de impact zijn op de gezondheidszorg wanneer deze extra studenten afstuderen? Wat zullen de gevolgen zijn inzake de overconsumptie? Welke garantie biedt het toelaten van meer artsen voor het invullen van eventuele tekorten bij de huisartsen?

2) Heeft de geachte minister reeds een simulatie gemaakt van het geboekte overschot op het contingent?

3) Rekening houdende met het reeds bestaande systeem van 'lissage' zoals gevraagd in schriftelijke vraag nr. 5-209, had ik graag vernomen of zij over een simulatie beschikt, rekening houdende met de nieuwe inschrijvingsnummers?

4) Wat denkt zij van het standpunt van de Vlaamse decanen geneeskunde, VIVES (KULeuven), FVIB (VVT, VAS, NVKVV, AXXON, APB) en de artsensyndicaten (ASGB en BVAS), VGV? Hebben zij het dan allemaal mis?

5) Wat is haar standpunt ten aanzien van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die onomwonden stelt dat de instroom van buitenlandse studenten het gevolg is van de soepele regelgeving inzake de beperking van (tand)artsen?

6) Is zij het ermee eens dat de discussie over aanpassing van de quota geen zaak is voor een regering in lopende zaken, daar dit raakt aan de fundamenten van de gezondheidszorg (betaalbaarheid, overconsumptie, …)?

Antwoord ontvangen op 22 maart 2011 :

In mijn slottoespraak op de conferentie over het gezondheidspersoneel in Europa heb ik erop gewezen dat de ramingen voor 2020 een tekort aan gezondheidswerkers van één tot twee miljoen aangeven, wat betekent dat 15 % van de zorg niet zou gedekt zijn.

1. Er waren destijds twee redenen om de instroom van artsen te beperken, met name de kwaliteit van de zorgverlening en de kostprijs van de gezondheidszorg. Enerzijds werd beargumenteerd dat men moest voorzien in voldoende volume aan activiteit om te zorgen dat een arts genoeg ervaren blijft. Anderzijds zou een gebrek aan volume de arts kunnen inspireren om onnodige prestaties uit te voeren, ten nadele van het budget van de gezondheidszorg. Wat dit laatste betreft toont het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg in haar rapport van 2008 aan dat er in de wetenschappelijke literatuur zowel aanwijzingen voor als tegen deze zogenaamde « induced demand » bestaan. In haar eigen analyse van de Belgische situatie toont het Kenniscentrum dat er inderdaad hiervoor geen aanwijzingen zijn bij het merendeel van de activiteiten en medische specialisaties, inclusief huisartsen, maar dat voor sommige dat wel het geval is. Laat ons dus voorlopig concluderen dat een mogelijk effect op overconsumptie indien niet aangetoond dan toch minimaal zal zijn.

Wat betreft de tandartsen zijn ons geen gelijkaardige studies bekend.

Uit het jaarverslag van de Planningscommissie van 2009 bleek al dat bij ongewijzigde carrièrekeuzes van de jongeren en bij ongewijzigd beleid het tekort aan huisartsen in 2018 in de Franse Gemeenschap volledig zou gecompenseerd zijn en in de Vlaamse Gemeenschap niet.

Met de aanzienlijke stijging van het aantal eerstejaarsstudenten geneeskunde dit jaar en met de acties om de aantrekkelijkheid van de huisartsengeneeskunde te verbeteren tijdens de voorbije jaren zullen deze toekomstprojecties moeten bijgesteld worden.

Hoe een eventueel globaal overtal aan artsen in 2018 zou kunnen worden opgevangen, is een andere vraag. Ik heb een advies aan de Planningscommissie gevraagd. Mijn opvolger zal maatregelen moeten treffen overeenkomstig dit advies.

2. Neen, de simulatie met deze meest recente cijfers is nog niet uitgevoerd. Alvorens die uit te voeren wenste ik via de Planningscommissie eerst zicht te krijgen op het effect van de inkorting van de opleiding geneeskunde van zeven naar zes jaar. De impact hiervan zou immers ook belangrijk kunnen zijn.

3. De berekeningen van de « lissage » betreffen geen simulatie maar een berekening van de realiteit. Een nieuwe berekening is pas mogelijk van zodra het jaar afgesloten is plus drie maanden waarin de kandidaten nog tijd hebben om een stagevoorstel in te dienen. Deze berekening is dus ten vroegste mogelijk in april 2011.

4. Uit besprekingen in de werkgroepen van de Planningscommissie heb ik begrepen dat er geen negatief a priori bestond bij de meeste groepen ook aan de Franstalige kant tegen een toelatingsexamen zoals georganiseerd in de Vlaamse Gemeenschap, van zodra men tenminste geïnformeerd was over de manier waarop het werd georganiseerd en de effecten ervan op studenten en opleiding. Men kan zelfs stellen dat sommige groepen gecharmeerd zijn door een aantal van die positieve effecten. Natuurlijk is een federaal systeem van beperking van de instroom van gezondheidsberoepen enkel houdbaar indien de Gemeenschappen zich inschrijven in dat beleid. Het onderwijs is echter een gemeenschapsmaterie, een eventueel ingangsexamen dus ook.

5. De instroom van buitenlandse artsen heeft echter niet alleen te maken met al of niet strenge regels inzake numerus clausus.

Zowel mondiaal als binnen Europa stellen we een verhoogde mobiliteit van de gezondheidswerkers vast. Verder moeten we altijd zowel immigratie- als emigratiecijfers bekijken. Net wat dat betreft, is er binnen Europa nog een hele weg te gaan. België heeft dit precies daarom op de Europese agenda geplaatst.

6. De discussies en gedachtewisselingen over de eventuele aanpassing van quota kunnen natuurlijk verder gaan. Maar een beslissing op federaal niveau over quota is inderdaad geen bevoegdheid van een regering van lopende zaken.