Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 5-11276

van Dalila Douifi (sp.a) d.d. 26 maart 2014

aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken

De Belgisch-Iraanse betrekkingen

Iran
bilaterale betrekking
rechten van de mens
vrijheid van meningsuiting

Chronologie

26/3/2014Verzending vraag
30/4/2014Antwoord

Herkwalificatie van : vraag om uitleg 5-4883

Vraag nr. 5-11276 d.d. 26 maart 2014 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Eind februari bracht u een driedaags officieel bezoek aan Iran. U volgde daarmee het voorbeeld van uw toenmalige Italiaanse collega, Emma Bonino, en van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken Bildt.

Bij uw vertrek verklaarde u dat het te vroeg was voor een herstel van de economische relaties, maar dat het uw taak is in te spelen op positieve evoluties en dat het een goed moment was voor een politiek bezoek. Nochtans weet iedereen dat de strijd om de Iraanse contracten momenteel al hevig woedt. Het is geen toeval dat de Belgische Kamers van Koophandel in samenwerking met Brussels Invest & Export, Flanders Investment & Trade, de Iraanse Kamer van Koophandel en andere partners eind april een handelsmissie naar het land organiseren om de markt opnieuw te leren kennen.

Na gesprekken met onder andere uw collega van Buitenlandse Zaken, Mohammad Javad Zarif, en met president Rohani beklemtoonde u het belang van een definitief transparant, verifieerbaar internationaal akkoord over het Iraanse kernprogramma als voorwaarde om de sancties tegen Iran op te heffen. De Iraanse economie wordt nu nog in een wurggreep gehouden door het embargo op financiële transacties naar het land.

U gaf ook aan te hopen op een open dialoog met Iran over thema's als de doodstraf, de vrijheid van meningsuiting en de vrouwenrechten, zonder daarbij evenwel lessen te willen geven, maar via het delen van onze ervaringen.

Ondertussen bereikte ons via Amnesty International het bericht van de veroordeling tot zes jaar cel van Hamid Babaei, een 29-jarige Iraanse student aan de Universiteit van Luik. Omdat hij weigerde gehoor te geven aan het bevel van het Iraanse Ministerie van Inlichtingen om Iraanse studenten die in België verbleven te bespioneren, werd hij schuldig bevonden aan aantasting van de nationale veiligheid door communicatie met vijandige staten. Kennelijk wordt de beurs die hij van de Luikse universiteit had gekregen als bewijs gezien van zijn trouw aan een vijandige staat, België dus. Zijn echtgenote die aan de ULB doctoreert, moest haar paspoort inleveren en wordt ermee bedreigd gearresteerd te worden omdat ze campagne voerde voor zijn vrijlating.

Hierover volgende vragen:

1) Hoe reageert u op de motivering van de celstraf waartoe de heer Babaei veroordeeld is?

2) Welke conclusies trekt u uit het standpunt van de Iraanse rechterlijke macht die België als een vijandige staat beschouwt?

3) In hoeverre is een vooruitgang op het vlak van mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting voor België een even grote conditio sine qua non als het internationaal akkoord over het Iraanse kernprogramma om de banden met Iran te normaliseren en opnieuw nauwer aan te halen?

Antwoord ontvangen op 30 april 2014 :

Tijdens mijn verblijf in Teheran, van 22 tot 24 februari, had ik ontmoetingen met President Rohani, Parlementsvoorzitter Larijani, gewezen President Rafsanjani en mijn collega, Minister Zarif. Ik heb bij deze gesprekspartners de mensenrechten systematisch aangekaart. Ik heb daarbij het accent gelegd op de doodstraf, de vrijheid van meningsuiting en het statuut van de vrouw. Naast het bespreken van de mensenrechten met deze officiële vertegenwoordigers, had ik langdurig contacten met de culturele wereld en met de NGO’s. Mensenrechten was er het centrale gespreksthema.

Specifiek omtrent de situatie van Hamid Babaei kan ik melden dat, zoals altijd wanneer het individuele dossiers betreft, grote voorzichtigheid is aangewezen. Dit is in het belang van de persoon zelf en ook omdat niet altijd alle elementen van het dossier gekend zijn. Ik merk tevens op dat de heer Babaei geen Belg is en dus geen recht heeft op onze consulaire bescherming.

Niettemin heb ik over deze zaak met mijn collega, Minister van Buitenlandse Zaken Zarif over dit dossier gesproken.  Ik heb mijn collega Zarif hierbij gewezen op de oproepen van Amnesty International en van degenen die hem steunen. Ik heb mijn collega ook attent gemaakt op het feit dat dergelijke dossiers een invloed kunnen hebben op het imago van Iran. Onze ambassadeur in Teheran heb ik gevraagd het dossier te blijven volgen. 

De toestand betreffende de mensenrechten in Iran vertoont inderdaad ernstige deficits. Ze vragen om onze bijzondere aandacht. We merken, om een voorbeeld te noemen, dat het aantal terechtstellingen de laatste maanden hoog is gebleven. Iran van haar kant maakt de link tussen het nucleair dossier en de mensenrechten. Ze vinden sancties de belangrijkste aanslag op de mensenrechten.

We moeten constant aandringen opdat er over de mensenrechten kan worden gepraat. In dit licht vind ik het daarom bemoedigend dat men van Iraanse zijde verklaarde open te staan voor dialoog en voor een bezoek van special representative Lambrinidis.