Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 4-1443

van Paul Wille (Open Vld) d.d. 4 september 2008

aan de minister van Klimaat en Energie

Hernieuwbare energie - Windmolenparken - Evolutie

regenereerbare energie
windenergie
elektrische energie

Chronologie

4/9/2008Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 9/10/2008)
18/11/2008Antwoord

Vraag nr. 4-1443 d.d. 4 september 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Het C-Powerpark met 60 windmolens ligt op 27 kilometer uit de kust van Zeebrugge op de Thorntonbank.

De 60 windturbines van 5 megawatt, waarvan de eerste zes deze zomer werden geďnstalleerd en tegen 1 oktober elektriciteit zullen leveren, moeten groene elektriciteit produceren voor zo’n 600 000 mensen. Het park heeft dus een totaal vermogen van 300 megawatt. Dat is 6 procent van het gehele energieverbruik van de gezinnen in België. Volgens toenmalig Vlaams minister-president Leterme, op de inhuldiging van het C-Powerpark zou België “samen met de andere op stapel staande projecten van offshorewindenergie de helft van zijn hernieuwbare energiedoelstelling tegen 2010 kunnen realiseren. De federale regering zal het bereiken van dit streefdoel ondersteunen met een ambitieus en doeltreffend beleid ten aanzien van investeringen in de sector.”.

Recent bleek dat de zone voor windmolenparken in het Belgische deel van de Noordzee volzet is met de verdeling van nieuwe concessies voor zeven nieuwe windenergieprojecten. Deze zeven projecten zijn goed voor een vermogen van 2 300 megawatt, waarmee meer dan tien procent van het Belgische stroomverbuik kan worden gedekt.

Gezien het voorgaande kader volgende vragen aan de geachte minister:

1. Heeft België na invulling van deze nieuwe projecten nog mogelijkheden tot de verdere uitbouw van windenergieparken in de Noordzee? Zo ja, kan de geachte minister uitvoerig toelichten welke deze zijn, en in welke zones of op specifieke locaties deze mogelijk zijn? Zo neen, kan hij uitvoerig toelichten waarom niet?

2. Welke hoeveelheid megawatt windenergie zal België eind 2009 produceren?

3. Hoeveel procent is dit van het totale Belgische stroomverbruik?

4. Heeft hij kennis van studies of onderzoeken die verdere mogelijkheden ontsluiten voor nieuwe implementatie van windenergieparken? Welke zones betreft het? Welke zijn volgens de studies/onderzoeken de pro’s en contra’s in deze nieuwe zones?

5. Welke andere inlandse windenergieprojecten zijn momenteel in voorbereiding?

6. Hoe verhoudt deze evolutie zich tot het beleid van de geachte minister?

Antwoord ontvangen op 18 november 2008 :

De vraag van het geachte lid heeft mijn volle aandacht genoten.

1. Nu genieten slechts drie projecten van een domeinconcessie: C-Power, Eldepasco en Belwind. De nieuwe projecten die worden aangehaald door het geachte lid worden thans nog onderzocht door de Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas (CREG). De eerste beslissingen inzake deze dossiers zullen waarschijnlijk worden genomen tijdens het eerste semester van 2009. Het is nochtans niet zeker dat ieder uiteindelijk een domeinconcessie zal verkrijgen, noch dat het geheel van de inplantingszone spoedig zal worden toegekend aan de concessiehouders, na afloop van het onderzoek van de verschillende lopende dossiers. Zolang dat de procedures van toekenning van de concessies aan de gang zijn en dat de milieuvergunningen niet zijn toegekend, is de noodzaak om een of meerdere nieuwe zones te creëren niet aan de orde.

Ingevolge de, “Lente van het Leefmilieu”, heeft de federale regering zijn steun herbevestigd voor het starten van projecten tot 2 000 MW en ik zal een studie laten uitvoeren, voorafgaandelijk aan de ontwikkeling van de offshore projecten, voor vermogens boven 2 000 MW, aangezien 2.000 MW gewoonlijk wordt beschouwd als installeerbare capaciteit in de huidige zone. Deze studie zal worden uitgevoerd in het kader van de toekomstige Europese objectieven inzake hernieuwbare energie tegen 2020.

Bovendien hebben de deelnemers aan de “Lente van het Leefmilieu” lang gediscussieerd over een mogelijke uitbreiding van de actuele zone, die werd besloten in 2004. De keuze van deze zone werd dan gemaakt na lange en moeilijke onderhandelingen met alle betrokken partijen. Het heropstarten van deze besprekingen zou contraproductief kunnen zijn in de huidige toestand en zou de nieuwe projecten kunnen vertragen door het creëren van een klimaat van onzekerheid inzake de toekomstige inplantingszone.

2-3. Deze voorspelling is zeer moeilijk te doen, omdat de planning van de offshore en onshore projecten zeer risicogevoelig is. Wat bijvoorbeeld de offshore betreft, citeren wij de volgende onberekenbare factoren: een slecht seizoen in de Noordzee waarbij elke activiteit op zee wordt verhinderd, vertraging van de leveringen ingevolge belangrijke bottlenecks bij de leveranciers, negatieve monitoring van het leefmilieu, die elke bijkomende constructie vertraagt of onmogelijk maakt, ...

Gelet op het feit dat de productie van windenergie in 2007 ongeveer 500 000 MWh bereikte in 2007 (nog enkel onshore) en indien men er de geschatte productie van de parken die thans worden gebouwd aan toevoegt, kan men voorzichtig ramen dat deze productie de 800 000 MWh zal overschrijden in 2009, hetzij wat minder dan een percent van het Belgische verbruik.

4. Wat de onshore windparken betreft, zullen mijn gewestelijke collega's die bevoegd zijn voor hernieuwbare energie (met uitzondering van offshore) u een duidelijker antwoord kunnen verstrekken. Toch weerhoudt men dikwijls 2 000 MW als onshore windpotentieel.

Wat de offshore betreft, werd de referentiestudie van het Belgische Wetenschapsbeleid, « Optimal offshore wind energy developments in Belgium » gefinaliseerd en gepubliceerd in 2004, korte tijd voordat de huidige zone werd afgebakend. Deze studie weerhoudt een economisch potentieel van 4 200 in zee geïnstalleerde MW, op basis van de toenmalige criteria. Het doel van de studie, voorafgaandelijk aan de ontwikkeling van de offshore voor vermogens hoger dan 2 000 MW, in het kader van toekomstige objectieven tegen 2020, is het actualiseren van dit cijfer, inzonderheid op basis van nieuwe criteria, die worden onderstreept door de praktijk van de verscheidene interveniënten sedert 2003-2004.

Anderzijds, teneinde deze ruimten maximaal te rentabiliseren, zal ik aan mijn administratie vragen om een studie te bestellen bij de onderzoekscentra en de universiteiten die actief zijn op het gebied van complementaire technologie, die boven of onder water kunnen worden ontplooid, teneinde een balans op te stellen van de kennis terzake, het economisch potentieel en om de ontwikkeling van deze technologie in België te identificeren.

5. Met uitzondering van de Noordzee en de productievergunningen voor de eenheden en de parken van meer dan 25 MW, behoort de hernieuwbare energie tot de loutere gewestelijke bevoegdheid. De andere vergunningen en machtigingen, zoals steunbeleid of de inventaris van de projecten, moet dus worden gevraagd aan mijn gewestelijke collega's.

6. De keuze van de beste technologische wegen en van de timing om onze objectieven tegen 2020 te bereiken, hangt voornamelijk af van de bevoegdheid van mijn gewestelijke collega's, aangezien de offshore objectieven complementair zijn.

Een werkgroep "Hernieuwbare energie» is sedert meer dan een jaar actief in de schoot van de Energie Overleggroep Staat/gewesten (ENOVER/CONCERE), teneinde er het Belgisch standpunt aangaande de toekomstige richtlijn «hernieuwbare energie» voor te bereiden. Deze groep is inzonderheid belast met de raming van het ontwikkelingspotentieel van de hernieuwbare energie in de verschillende sectoren (elektriciteit, verwarming, transport) en het op termijn coördineren van de inspanningen inzake hernieuwbare energie, onder meer door er de offshore windenergie in te omvatten.

In het kader van de kosten/doeltreffendheidanalyse van de verschillende hernieuwbare energie­bronnen, waartoe werd besloten tijdens de “Lente van het Leefmilieu”, zal een studie worden uitgevoerd, voorafgaandelijk aan de ontwikkeling van de offshore voor vermogens hoger dan 2 000 MW, in het kader van de toekomstige. objectieven tegen 2020. Deze studie zal eveneens het optimale gedeelte bepalen van de offshore in onze objectieven inzake hernieuwbare energie tegen 2020, alsook de impact voor de verbruiker in termen van elektriciteitsprijzen.