SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2018-2019 Zitting 2018-2019
________________
10 janvier 2019 10 januari 2019
________________
Question écrite n° 6-2078 Schriftelijke vraag nr. 6-2078

de Lode Vereeck (Open Vld)

van Lode Vereeck (Open Vld)

au vice-premier ministre et ministre des Finances, chargé de la Lutte contre la fraude fiscale, et Ministre de la Coopération au développement

aan de vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, en Minister van Ontwikkelingssamenwerking
________________
Principe fiscal « non bis in idem » - Région de Bruxelles-Capitale - Taxe sur les immeubles inoccupés - Primauté de l'impôt fédéral sur l'impôt régional ou local - Suppression de l'impôt régional Fiscale « non bis in idem »-principe - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Leegstandstaks - Voorrang van de federale belasting op gewestelijk of lokale belasting - Afschaffing van de regionale belasting 
________________
droit fiscal
impôt local
Région de Bruxelles-Capitale
collecte de l'impôt
contrôle de constitutionnalité
réforme institutionnelle
fiscaal recht
lokale belasting
Hoofdstedelijk Gewest Brussels
inning der belastingen
toezicht op de grondwettigheid
institutionele hervorming
________ ________
10/1/2019Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 14/2/2019)
5/2/2019Antwoord
10/1/2019Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 14/2/2019)
5/2/2019Antwoord
________ ________
Herindiening van : schriftelijke vraag 6-1465 Herindiening van : schriftelijke vraag 6-1465
________ ________
Question n° 6-2078 du 10 janvier 2019 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 6-2078 d.d. 10 januari 2019 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

En réponse à ma question parlementaire écrite n° 6-825 du 4 février 2016 relative à l'interprétation du principe fiscal « non bis in idem » (une même matière ne peut être imposée deux fois), le ministre a indiqué que ce principe devait se comprendre « dans le sens où toutes les matières qui ont déjà fait l’objet d’une imposition fédérale sont exclues de la compétence fiscale des Régions. En d’autres termes, l’autonomie fiscale des collectivités fédérées est limitée aux matières qui ne font pas encore l’objet d’un impôt établi par le législateur fédéral. ».

Les centimes additionnels régionaux et locaux ne sont pas en contradiction avec le principe fiscal « non bis in idem » étant donné que, comme indiqué dans la réponse du ministre, « les centimes additionnels perçus par les autorités régionales et locales, n’ont pas de base imposable propre, ils sont un pourcentage sur un impôt, qui lui, est prélevé par l’État fédéral ». En Région de Bruxelles-Capitale, une taxe est toutefois prélevée et par la Région et par la commune sur une même matière, à savoir la taxe sur les biens immobiliers inoccupés.

Le caractère transversal de cette question vient du fait que celle-ci concerne des impôts régionaux dont il convient de contrôler la conformité à l'article 170 de la Constitution, en particulier § 1er, § 2 et § 4, ainsi qu'a la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions, en exécution de l'article 177 de la Constitution.

Mes questions sont les suivantes :

1) De quelle manière le ministre interprète-t-il l'application du principe général de droit « non bis in idem » en ce qui concerne la perception d'une taxe sur les immeubles inoccupés dans la Région de Bruxelles-Capitale, sachant que cette taxe est perçue à la fois par la Région et par la commune (Ville de Bruxelles), chacune avec la même finalité ?

2) Il ressort de la réponse donnée par le ministre à la question écrite susmentionnée, que dans le cas où une taxe (régionale ou locale) porte sur une même matière, c'est en principe la loi fédérale qui a la primauté. Et plus loin : « Néanmoins, en application de l’article 170 de la Constitution, si le législateur fédéral souhaitait imposer une matière déjà taxée au niveau régional et supprimer de la sorte l’impôt régional, il devrait en démontrer légalement la nécessité. »

Par le passé, dans quels cas le législateur fédéral a-t-il dû démontrer, sur la base de l'article 170 de la Constitution, la nécessité légale d'une taxe frappant une matière déjà imposée au niveau régional ? Je souhaiterais obtenir un aperçu des impositions fédérales concernées, avec :

a) pour chacune d'elles, un commentaire précisant si la motivation avancée a été jugée fondée ou non ;

b) la mention des taxes régionales qui ont de ce fait été retirées (supprimées) et remplacées par une taxe fédérale.

3) Je souhaiterais obtenir un aperçu de toutes les taxes qui ont déjà été considérées par le juge comme contraires au principe « non bis in idem ».

4) Quelles démarches (légales ou juridiques) le ministre entreprendra-t-il contre les taxes mentionnées à la réponse 3 ?

 

In zijn antwoord op mijn parlementaire schriftelijke vraag nr. 6-825 dd. 4 februari 2016 omtrent de interpretatie van het fiscale principe « non bis in idem », stelt de geachte minister dat dit principe moet begrepen worden « in de zin dat alle materies die al het voorwerp uitmaken van een federale belasting uitgesloten zijn van de fiscale bevoegdheid van de Gewesten. Met andere woorden, de fiscale autonomie van de gefedereerde entiteiten is beperkt tot de materies die nog niet het voorwerp uitmaken van een door de federale wetgever vastgestelde belasting. »

De gewestelijke en lokale opcentiemen blijken niet in strijd te zijn met het « non bis in idem »-principe aangezien « De opcentiemen die door de gewestelijke en lokale autoriteiten worden geïnd (hebben) geen eigen belastbare basis hebben. Zij zijn een percentage van een belasting die door de Federale Staat wordt geheven. », aldus nog de geachte minister in zijn antwoord. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt echter zowel door het Gewest als door de gemeente een leegstandsbelasting geheven op een zelfde materie, namelijk leegstaande onroerende goederen.

Het transversale karakter van deze vraag is vervat in het feit dat ze gewestelijke belastingen betreft, die getoetst dienen te worden aan artikel 170 van de Grondwet en meer bepaald § 1, § 2 en § 4, alsook de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, in uitvoering van artikel 177 van de Grondwet.

Ik heb volgende vragen voor de geachte minister :

1) Op welke manier interpreteert hij de toepassing van het algemeen rechtsbeginsel « non bis in idem » wat betreft de heffing van een leegstandsbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar zowel het Gewest als de gemeente (Stad Brussel) elk met dezelfde finaliteit een zogenaamde leegstandstaks op onroerende goederen heffen ?

2) Uit zijn antwoord op hogervermelde schriftelijke vraag blijkt dat in het geval een (gewestelijk of lokale) belasting een zelfde materie belast, de federale wet in principe voorrang heeft. En verder : « Desalniettemin, indien in toepassing van artikel 170 van de Grondwet, de federale wetgever een belasting wenst te heffen op een reeds op het regionale niveau belaste materie, moet hij wettelijk hiervan de noodzaak aantonen. »

Voor welke belastingen heeft de federale wetgever, op grond van artikel 170 van de Grondwet, in het verleden de wettelijke noodzaak moeten aantonen omdat de belaste materie reeds op het regionale niveau werd belast ? Graag krijg ik een overzicht met :

a) per belasting de aanduiding of de aangevoerde motivering al dan niet gegrond werd geacht ;

b) de regionale belastingen die dientengevolge ingetrokken (afgeschaft) en door een federale belasting vervangen werden.

3) Graag ontvang ik een overzicht van alle belastingen die door de rechter reeds in strijd met het « non bis in idem »-principe werden bevonden.

4) Welke (wettelijke of juridische) stappen zal hij desgevallend ondernemen tegen de belastingen uit antwoord 3 ?

 
Réponse reçue le 5 février 2019 : Antwoord ontvangen op 5 februari 2019 :

1) Il n'est pas de la compétence du ministre des Finances de déterminer si une taxe régionale et une taxe communale violent le principe « non bis in idem ».

2) Aucune liste n'est tenue concernant l'application éventuelle de l'article 170 de la Constitution.

3) & 4) Ici non plus aucune statistiques ne sont tenues. Si un juge a statué qu'il y avait une violation du principe « non bis in idem » par une taxe, l'autorité compétente aura pris les mesures nécessaires pour remédier à la violation.

1) Het behoort niet tot de bevoegdheid van de minister van Financiën om te bepalen of een gewestelijke belasting en een gemeentelijke belasting het principe van « non bis in idem » schenden.

2) Er worden geen lijsten bijgehouden over de eventuele toepassing van artikel 170 van de Grondwet.

3) & 4) Ook hier worden er geen statistieken bijgehouden. Indien een rechter geoordeeld heeft dat er een schending van het « non bis in idem » principe was bij een belasting, zal de bevoegde autoriteitde nodige stappen hebben ondernomen om de schending ongedaan te maken.