Tweetalige printerversie Eentalige printerversie

Schriftelijke vraag nr. 6-1465

van Lode Vereeck (Open Vld) d.d. 22 mei 2017

aan de minister van Financiën, belast met de Bestrijding van de fiscale fraude

Fiscale « non bis in idem »-principe - Brussels Hoofdstedelijk Gewest - Leegstandstaks - Voorrang van de federale belasting op gewestelijk of lokale belasting - Afschaffing van de regionale belasting

fiscaal recht
lokale belasting
Hoofdstedelijk Gewest Brussels
inning der belastingen
toezicht op de grondwettigheid
institutionele hervorming

Chronologie

22/5/2017Verzending vraag (Einde van de antwoordtermijn: 22/6/2017)
9/12/2018Dossier gesloten

Heringediend als : schriftelijke vraag 6-2078

Vraag nr. 6-1465 d.d. 22 mei 2017 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

In zijn antwoord op mijn parlementaire schriftelijke vraag nr. 6-825 dd. 4 februari 2016 omtrent de interpretatie van het fiscale principe « non bis in idem », stelt de geachte minister dat dit principe moet begrepen worden « in de zin dat alle materies die al het voorwerp uitmaken van een federale belasting uitgesloten zijn van de fiscale bevoegdheid van de Gewesten. Met andere woorden, de fiscale autonomie van de gefedereerde entiteiten is beperkt tot de materies die nog niet het voorwerp uitmaken van een door de federale wetgever vastgestelde belasting. »

De gewestelijke en lokale opcentiemen blijken niet in strijd te zijn met het « non bis in idem »-principe aangezien « De opcentiemen die door de gewestelijke en lokale autoriteiten worden geďnd (hebben) geen eigen belastbare basis hebben. Zij zijn een percentage van een belasting die door de Federale Staat wordt geheven. », aldus nog de geachte minister in zijn antwoord. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt echter zowel door het Gewest als door de gemeente een leegstandsbelasting geheven op een zelfde materie, namelijk leegstaande onroerende goederen.

Het transversale karakter van deze vraag is vervat in het feit dat ze gewestelijke belastingen betreft, die getoetst dienen te worden aan artikel 170 van de Grondwet en meer bepaald § 1, § 2 en § 4, alsook de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, in uitvoering van artikel 177 van de Grondwet.

Ik heb volgende vragen voor de geachte minister :

1) Op welke manier interpreteert hij de toepassing van het algemeen rechtsbeginsel « non bis in idem » wat betreft de heffing van een leegstandsbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar zowel het Gewest als de gemeente (Stad Brussel) elk met dezelfde finaliteit een zogenaamde leegstandstaks op onroerende goederen heffen ?

2) Uit zijn antwoord op hogervermelde schriftelijke vraag blijkt dat in het geval een (gewestelijk of lokale) belasting een zelfde materie belast, de federale wet in principe voorrang heeft. En verder : « Desalniettemin, indien in toepassing van artikel 170 van de Grondwet, de federale wetgever een belasting wenst te heffen op een reeds op het regionale niveau belaste materie, moet hij wettelijk hiervan de noodzaak aantonen. »

Voor welke belastingen heeft de federale wetgever, op grond van artikel 170 van de Grondwet, in het verleden de wettelijke noodzaak moeten aantonen omdat de belaste materie reeds op het regionale niveau werd belast ? Graag krijg ik een overzicht met :

a) per belasting de aanduiding of de aangevoerde motivering al dan niet gegrond werd geacht ;

b) de regionale belastingen die dientengevolge ingetrokken (afgeschaft) en door een federale belasting vervangen werden.

3) Graag ontvang ik een overzicht van alle belastingen die door de rechter reeds in strijd met het « non bis in idem »-principe werden bevonden.

4) Welke (wettelijke of juridische) stappen zal hij desgevallend ondernemen tegen de belastingen uit antwoord 3 ?