BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2008-2009
________
29 oktober 2008
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-1950

de Jurgen Ceder (Vlaams Belang)

aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie
________
Beleidscellen - FOD's - POD's - Studieopdrachten
________
ministerie
dienstverleningscontract
openbare aanbesteding
overheidsadministratie
overheidsopdrachten
________
29/10/2008Verzending vraag
28/11/2008Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1934
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1935
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1936
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1937
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1938
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1939
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1940
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1941
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1942
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1943
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1944
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1945
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1946
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1947
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1948
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1949
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1951
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1952
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1953
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1954
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 4-1955
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 4-1950 d.d. 29 oktober 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Regelmatig worden er door de ministers en staatssecretarissen, hun beleidscellen (cellen beleidsvoorbereiding) en administraties studies besteld bij derden.

Kan u mij voor elke studieopdracht die vanaf 10 juni 2007 door u, uw eventuele voorganger(s), uw kabinet of administratie werd uitgeschreven het volgende meedelen:

1. het onderwerp van de studieopdracht en omschrijving ervan;

2. de vraagstelling of beleidsproblematiek die aan de basis ligt van de opdracht; welke beleidsdoelstelling wordt er met andere woorden mee betracht?

3. de wijze van gunning en naam en plaats van de exploitatiezetel/woonplaats van diegene aan wie de studieopdracht werd toegewezen,

4. Werd de opdracht aan de meest voordelige (goedkoopste) offerte toevertrouwd en zo neen, waarom niet?

5. de datum waarop de opdracht werd aanbesteed en datum waarop deze dient/diende te worden afgeleverd.

6. de totale kostprijs van de studie;

7. de taal/talen waarin deze studie (eindrapport) werd/wordt opgesteld en afgeleverd;

8. de verspreiding die aan het eindrapport van deze studie werd/wordt gegeven;

9. de concrete gevolgen er aan de resultaten en de conclusies van deze studie werden gegeven.

10. Op welke wijze werden de conclusies van de studie met andere woorden in het beleid omgezet en uitgevoerd? Wat is in voorkomend geval de actuele stand van zaken van de uitvoering van de conclusies van deze studie?

Antwoord ontvangen op 28 november 2008 :

Antwoord 1. en 2.

Het regeerakkoord stipuleert dat bij het innen van de belastingen en het bieden van sociale bescherming, een behoorlijke en billijke toepassing van de regelgeving essentieel is. Voorts stelt het regeerakkoord dat de regering er nauwgezet zal op toezien dat alle belastingplichtigen en alle rechthebbenden gelijk behandeld worden en dat de fiscale wetgeving en sociale wetgeving eenvormig worden toegepast. Gelet op het voorgaande heb ik de procedure opgestart voor het uitvoeren van een overheidsopdracht.

Deze overheidsopdracht staat in het teken van de gelijksoortige behandeling van belastingplichtigen, rechthebbenden en werkgevers. Meer concreet behelst het een voorstudie en een studie ten gronde die dient te worden uitgevoerd bij de diverse inspectiediensten van de federale overheid, met name de inspectiediensten van: de Federale Overheidsdienst Financiën, de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en de Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.

De studie moet nagaan welke indicatoren het meest relevant zijn met het oog op de gelijksoortige behandeling zoals hierboven omschreven. Daarnaast dienen prestatie-indicatoren ontwikkeld te worden die toelaten om de prestaties in kaart te brengen. Indien er reeds prestatie-indicatoren ontwikkeld werden binnen de inspectiediensten, zal hiermee rekening worden gehouden indien ze pertinent zijn. Belangrijk hierbij is dat deze prestatie-indicatoren relevant zijn, alsook haalbaar vanuit het oogpunt van de dataverzameling.

Essentieel is dat de indicatorenreeks in deze voorstudie conceptueel wordt uitgewerkt en dat de voorstudie komt tot een overzicht van de theoretisch mogelijk relevante indicatoren (inclusief de relevante indicatoren die reeds gebruikt worden door de inspectiediensten). De voorstudie dient een aanduiding te geven van de meest essentiële indicatoren en vervolgens van de indicatoren die op basis van de huidige gegevens mogelijk zijn. De indicatorenreeks dient waar mogelijk, geïllustreerd met reële data. Het concept uit de voorstudie zal de basis vormen voor een studie ten gronde waarin het uitwerken en implementeren van het indicatorenstelsel centraal staan.

De indicatoren dienen een objectieve analyse mogelijk te maken van de bestaande controles en controlediensten. Zij moeten toelaten om binnen de onderscheiden geografische werkgebieden van de diensten (voor zover deze diensten dezelfde finaliteit hebben) en, voor zover mogelijk, tussen de diensten op geaggregeerd niveau vergelijkingen te maken op het vlak van ingezette input (mensen en middelen), processen, output, impact en effecten. Het moet mogelijk zijn om uitspraken te doen over coördinatie, frequentie, efficiëntie, effectiviteit, onderlinge samenwerking en uitwisseling van informatie.

Bij de selectie van deze indicatoren dient zoveel als mogelijk te worden uitgegaan van de data die vandaag in de diverse inspectiediensten worden verzameld. Hiervoor dient een inventaris te worden opgemaakt van de gegevens die tot op heden door de verschillende inspectiediensten worden ingezameld op het vlak van de controleactiviteiten. Hieruit dient afgeleid te worden op welk niveau deze gegevens worden aangeleverd, hoe ze worden verwerkt en gesynthetiseerd, welke vergelijkingen er thans reeds mogelijk zijn, welke daadwerkelijk plaatsvinden en welke aandachtspunten er zijn (onder meer met het oog op het mogelijk te maken van de objectieve vergelijking waarvan sprake). Tevens dient aangegeven te worden welke gegevens ontbreken om andere relevante indicatoren te ontwikkelen.

Om een objectieve analyse mogelijk te maken dient evenzeer bepaald te worden welke omgevingsfactoren en specifieke kenmerken (bijvoorbeeld: prioriteiten vastgelegd in de schoot van een inspectiedienst in functie van de strategische doelstellingen van de regering, de verplichte behandeling van klachten van werknemers en vakbonden, lokale en/of nieuwe fraudefenomenen die bij voorbaat dienen te worden aangepakt, …) in aanmerking dienen genomen te worden teneinde geografische controlegebieden van eenzelfde inspectiedienst en inspectiediensten op geaggregeerd niveau te kunnen vergelijken. Tevens dient nagegaan te worden aan welke kwaliteitseisen de prestaties moeten voldoen, wil men de vergelijking tussen diensten en prestaties zinvol maken.

Tenslotte dient de voorstudie te peilen naar, en een kwalitatieve aanduiding te bevatten van, de bestaande, de mogelijke en de gewenste veranderingsprocessen. Voor welke veranderingen bestaat er een draagvlak, voor welke een weerstand? En welke indicatoren zijn aangewezen om veranderingsprocessen op te volgen?

De evaluatie van zowel het concept van de voorstudie, dat de basis vormt voor de studie ten gronde, als van het uitwerken en implementeren van het indicatorenstelsel in de studie ten gronde gebeurt door een begeleidingscommissie.

3.De opdracht zal worden gegund via een onderhandelingsprocedure met bekendmaking met toepassing van artikel 17, § 3, 4°, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.

De opdracht werd daartoe op Europees (publicatie op 4 oktober 2008) en Belgisch (publicatie op 2 oktober 2008) niveau bekendgemaakt op basis van een elektronische verzending van het dossier op 30 september 2008.

Antwoord 4. tot en met 10.

De opdracht werd nog niet gegund. Op bedoelde vragen kan dientengevolge nog geen antwoord worden verstrekt.