5-2470/3

5-2470/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

18 FEBRUARI 2014


Wetsontwerp tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER IDE EN MEVROUW THIBAUT


I. INLEIDING

Dit optioneel bicameraal ontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van mevrouw Muylle c.s. (stuk Kamer, nr. 53-3243/001). Het werd op 30 januari 2014 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 100 stemmen tegen 1 stem bij 34 onthoudingen. Het werd op 31 januari 2014 overgezonden aan de Senaat en op 7 februari 2014 geëvoceerd.

De commissie voor de Sociale aangelegenheden heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 18 februari 2014 in aanwezigheid van mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING

Mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, is verheugd dit ontwerp te kunnen voorstellen, dat oorspronkelijk een wetsvoorstel was van mevrouw Muylle c.s. (zie doc. Kamer, nr. 53-3243/001). Het is het eindresultaat van een debat dat al vijftien jaar aan de gang is.

Het ontwerp bevat twee luiken die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, namelijk de erkenning van de klinische psychologie en orthopedagogie als een volwaardig gezondheidszorgberoep binnen het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, en de erkenning van de psychotherapie. Het doel is tweevoudig : de erkenning van de geestelijke gezondheidszorgberoepen in het raam van het koninklijk besluit nr. 78 en een verhoogde bescherming van de patiënten, die dankzij dit ontwerp een duidelijker beeld zullen krijgen van de aangeboden zorg.

De artikelen 2 tot 12 en de artikelen 17 tot 33 zijn technische bepalingen om het koninklijk besluit nr. 78 in overeenstemming te brengen met de integratie van de klinische psychologie en orthopedagogie in het koninklijk besluit.

De artikelen 13 tot 16 bevatten de essentie, vermits hier het beroep van klinisch psycholoog gecreëerd wordt. Artikel 13 voegt een artikel 21quatervicies toe in het koninklijk besluit nr. 78, dat de criteria vastlegt voor de erkenning van een klinisch psycholoog. Er wordt tevens gedefinieerd wat onder klinische psychologie verstaan moet worden. Artikel 14 is een analoge bepaling betreffende de klinische orthopedagogie. Artikel 15 regelt de oprichting van een Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogie, artikel 16 de oprichting van een erkenningscommissie voor de beoefenaars van de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek.

De artikelen 34 tot 47 betreffen de psychotherapie, door de creatie van een machtiging waarover een persoon moet beschikken om de psychotherapie uit te oefenen en de titel van psychotherapeut te voeren (artikel 34). Artikel 35 legt vast wat onder de uitoefening van de psychotherapie wordt verstaan en erkent al vier psychotherapeutische referentiekaders. Dat sluit niet uit dat er nog andere kunnen toegevoegd worden. Ook de basisvoorwaarden waaraan een beoefenaar van de psychotherapie moet voldoen worden vastgelegd (artikel 38), net zoals de voorwaarden waaraan de specifieke opleidingen psychotherapie moeten voldoen (artikel 39). Artikel 41 voorziet in de oprichting van een Federale Raad voor de psychotherapie en artikel 42 behandelt de rechten en plichten van de psychotherapeut. De artikelen 44 en 45 betreffen een betere informatie naar de patiënt en wijzen op de verantwoordelijk van de psychotherapeut om zijn patiënt indien nodig door te verwijzen naar een ter zake competente gezondheidszorgbeoefenaar. Artikel 46 legt de beroepsethische voorschriften vast die voor de psychotherapeuten gelden. In artikel 47 wordt de psychotherapeut ingevoegd in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

De artikelen 48 tot 51 bevatten de strafbepalingen, de overgangsbepalingen, de oprichting van een Raad voor de geestelijke gezondheid en de inwerkingtreding, vastgelegd op 1 september 2016 omdat er een reeks uitvoeringsbesluiten nodig zijn die ongetwijfeld wat tijd in beslag zullen nemen.

III. ALGEMENE BESPREKING

A. Vragen van de leden

De heer Ide beaamt dat het wetsontwerp een bijzonder lange voorgeschiedenis kent en begon als een voorstel om de klinisch psycholoog, de orthopedagoog en de seksuoloog te erkennen. Die laatste categorie zit niet meer in het huidige ontwerp.

Spreker heeft een zeer ambiguë houding ten opzichte van het voorliggende wetsontwerp dat meer weg heeft van een confederaal voorstel dan van een Belgisch compromis. De artikelen 1 tot 33 zijn min of meer de weerslag van de Vlaamse visie op klinische psychologie. Vanaf artikel 34 wordt de Franstalige visie op psychotherapie gevolgd, die zeer vaag is. De lijn is bijzonder duidelijk te trekken : de artikelen 1 tot 33 bevinden zich binnen het kader van het koninklijk besluit nr. 78, zoals alle gezondheidszorgberoepen. Dit betekent zeer strikte bepalingen en een Federale Raad die advies geeft over de erkenningsvoorwaarden en uit evenveel beroepsmensen als academici bestaat. Het klassieke patroon van koninklijk besluit nr. 78.

Vanaf artikel 34 duikt volgens senator Ide een parallel circuit op, dat buiten het kader van het koninklijk besluit nr. 78 toch een bepaalde erkenning wil geven aan een gezondheidszorgberoep. De contouren zijn vaag, de noodzakelijke voorkennis wordt niet duidelijk gestipuleerd, net zomin als de eindtermen. In de bevoegde erkenningscommissie is er een totale scheeftrekking en dus geen paritaire samenstelling tussen beroepsbeoefenaars en academici.

Omwille van deze vaststelling geeft de heer Ide zijn volle steun aan het wetsontwerp tot het artikel 33. Vanaf artikel 34 hangt het ontwerp echter met haken en ogen aan elkaar. Spreker wijst op de nota van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat, die veel gefundeerde opmerkingen maakt vanaf artikel 34. Is er bijvoorbeeld overleg geweest met de gemeenschappen over de opleiding ? De minister zei in de Kamer dat er overleg zou komen met de gemeenschapsministers. De heer Ide zou daarover in voorkomend geval graag verslag krijgen.

Artikel 35 erkent 4 psychotherapeutische referentiekaders : de psychoanalytische en psychodynamische, de gedrags- en cognitieve georiënteerde, de systeem- en familiaal georiënteerde en de experiëntiële, persoonsgerichte en humanistische georiënteerde psychotherapie. Senator Ide vraagt waarom net deze groepen worden erkend ? Waarom wordt de zuivere psychoanalyse expliciet uit het toepassingsgebied van de wet gehouden ?

Spreker wijst op een andere opmerking van de dienst Wetsevaluatie, namelijk het feit dat de Koning de tuchtsancties bepaalt, wat volgens de nota in strijd zou kunnen zijn met de Grondwet.

Om tegemoet te komen aan alle bezwaren die de heer Ide heeft, zal hij samen met senator Sleurs twee amendementen indienen.

Ten slotte verwijst senator Ide naar een brief van Franstalige professoren van verschillende universiteiten, die in de krant « Le Soir » van 6 januari jl. werd gepubliceerd onder de titel « L'avenir de la psychothérapie en Belgique est en danger ». Deze brief luidt als volgt :

« Une proposition de loi réglementant l'exercice de la psychothérapie sera soumise ce mercredi à la Commission Santé de la Chambre. Des professeurs enseignant la psychothérapie dans les quatre universités belges francophones attirent l'attention sur les dangers potentiels de cette proposition dans sa forme actuelle, pour le citoyen comme pour le praticien.

Actuellement, aucune loi ne réglemente l'exercice de la psychothérapie en Belgique, laissant ainsi se développer toutes sortes de pratiques, dont certaines sont plus que douteuses et constituent un réel danger pour la santé et le bien-être de nos concitoyens. Nous pourrions dès lors nous réjouir que la proposition de loi Muylle et consorts (DOC 3243/001) soit soumise ce 8 janvier à l'examen de la commission « Santé » de la Chambre. Cette proposition porte sur l'exercice de la psychothérapie en la définissant et en fixant les critères de formation au port du titre de psychothérapeute. Cependant, en tant que psychothérapeutes enseignant la psychothérapie dans les universités belges, nous nous inquiétons de plusieurs éléments constitutifs de la proposition dans sa forme actuelle, éléments qui mettent en danger tant le citoyen que l'avenir de la pratique de la psychothérapie dans notre pays.

Cette proposition ouvrirait l'habilitation à l'exercice de la psychothérapie à toute personne disposant d'un diplôme de l'enseignement supérieur, issu d'un domaine très largement défini comme « médico-psycho-social ». Ce diplôme devrait être complété par un enseignement de « notions de base de la psychologie », évalué et délivré par les Hautes Ecoles ou les Universités, donnant accès à une formation délivrée par un institut agréé, privé ou public. Ainsi, moyennant une telle formation, nutritionnistes, sociologues, spécialistes en communication, etc. pourront être reconnus comme psychothérapeutes. Ces formations n'offrent malheureusement pas les bases (théoriques et pratiques) minimales requises pour poser un diagnostic ou juger de la pertinence, pour un cas donné, d'une intervention psychothérapeutique. Pensons, par exemple, à la prise en charge d'un adolescent suicidaire. En effet, poser de tels actes avec une sécurité optimale requiert une connaissance approfondie des apports scientifiques relatifs aux diverses dimensions du fonctionnement psychologique. La psychothérapie ne peut être limitée à l'application d'un modèle théorique particulier et de techniques spécifiques de traitement. Confier le citoyen à des mains aussi peu préparées dans le domaine de la psychologie et des relations interpersonnelles le met en danger d'erreurs dans l'indication de traitement dont les dommages sont parfois irréparables et coûteux pour la personne et la santé publique.

L'ouverture de la psychothérapie à un tel éventail de formations de base est aussi en décalage total avec la plupart des pays où la psychothérapie est bien implantée et reconnue dans le système des soins de santé. Dans ces pays, l'exercice de la psychothérapie est réservé aux médecins psychiatres et aux psychologues universitaires disposant, en sus, d'une formation post-graduée spécifique de minimum trois ans. Plusieurs pays (Canada, Royaume-Uni, Pays-Bas, USA ...) réclament même un doctorat spécifique pour pouvoir être reconnu comme psychothérapeute. La proposition actuelle va donc totalement à l'encontre de la tendance observée dans nombre d'autres pays, basée sur un approfondissement de la formation requise pour exercer la psychothérapie, ceci au bénéfice des usagers. Cela constitue le premier dommage relatif à cette proposition de loi.

Le deuxième dommage potentiel est de figer le domaine de la psychothérapie dans quatre courants psychothérapeutiques (à orientation psychanalytique et psychodynamique, à orientation comportementale et cognitive, à orientation systémique et familiale et à orientation humaniste centrée sur la personne et expérientielle). L'exercice de la psychothérapie devrait ainsi obligatoirement s'inscrire dans un de ces quatre courants. Or, cette partition ne correspond plus à la réalité de terrain car bon nombre de psychothérapeutes ne s'identifient pas à un courant et s'appuient sur les connaissances issues de la recherche provenant de différents champs de la psychothérapie.

Depuis plus de deux décennies, comme constaté par le Conseil supérieur de l'Hygiène (2005 CSH7855), la majeure partie des articles et des études scientifiques en psychothérapie mettent l'accent sur la prise en compte des données scientifiquement validées et de critères généralement acceptés dans la pratique quotidienne ou encore des critères relevant de valeurs personnelles du patient/client. Cette approche, basée sur des données cliniques et empiriques, vise à formuler des hypothèses sur les processus responsables des souffrances, des dysfonctionnements et des troubles et développe des procédures et des interventions contribuant à corriger spécifiquement ces processus ou à modifier leurs effets. Force est de constater que la proposition de loi ne prend pas en compte cette évolution.

Le troisième dommage de cette proposition de loi est d'instituer les représentants des quatre courants précités comme autorité pour valider les pratiques et les formations, les plaçant ainsi dans une position de régulateur de la profession où ils sont à la fois juge et partie. En effet, la plupart des associations et instituts affiliés à ces courants proposent des formations privées dont l'accréditation serait statuée par leurs mêmes représentants. Avec une telle définition des organes de régulation de la psychothérapie, on peut légitimement douter que toute autre approche, aussi solidement fondée aux plans scientifique et académique soit-elle, puisse obtenir une reconnaissance légale. Ainsi, un groupe en place serait mis en situation de quasi-monopole, avec le pouvoir de décider quelles pratiques et quelles formations peuvent recevoir l'accréditation légale. Dans une société démocratique, il nous semble que la validation des « savoirs » n'est en aucun cas du ressort d'associations professionnelles ou d'instituts privés. N'est-ce pas le rôle spécifique des Universités ou des Académies royales qui disposent des moyens nécessaires et de l'indispensable indépendance pour mener à bien une telle mission ?

En conclusion, nous dénonçons avec force les éléments de cette proposition de loi qui mettent en danger des citoyens déjà fragilisés psychologiquement en les confiant à des « psychothérapeutes » à l'évidence trop peu formés. Cela pourrait avoir un coût que la présente loi cherche à réduire. En outre, elle institue le monopole de certains acteurs peu représentatifs des évolutions actuelles de la psychothérapie, en les mettant dans un conflit d'intérêts, et favorise une privatisation de la formation.

Nous souhaitons ardemment un cadre légal qui, à l'instar de ce qui se passe en Allemagne, aux Pays-Bas, au Luxembourg, etc., réserve l'exercice de la psychothérapie aux personnes disposant d'une solide formation de base dans le domaine et qui soit régulé par des instances respectant les diversités d'approches tout en offrant des garanties concernant les compétences et les conflits d'intérêts. »

De brief werd ondertekend door de professoren Joël Billieux (UCL), Sylvie Blairy (ULg), Jan De Mol (UCL), Anne-Marie Etienne (ULg), Barbara Gabriel (UCL), Stéphan Hendrick (UMons), Charles Kornreich (ULB), Philippe Lekeuche (UCL), Pierre Maurage (UCL), Pierre Philippot (UCL), en Jacques Van Rillaer (ULB — UCL), door de emeritus professoren Michel Ylieff (ULg) en Ovide Fontaine (ULg) en door drs. Yves Simon (ULB) en Frank Laroi (ULg).

De heer Ide merkt op dat deze brief nog steeds actueel is vermits de Kamer van volksvertegenwoordigers niet remedieerde aan de inhoudelijke opmerkingen. Alle opmerkingen blijven onverkort gelden. De Senaat heeft de kans daar nu iets aan te doen.

De heer du Bus de Warnaffe verheugt er zich over dat een wetsvoorstel met een lange ontstaansgeschiedenis en waarover overlegd werd met de betrokken sector, eindelijk gefinaliseerd kan worden. De tekst is zeer nuttig en beantwoordt aan een reële nood. Het is immers noodzakelijk de therapeutische praktijken in een kader te plaatsen om zo tegemoet te komen aan de noden van de patiënten, die begeleid moeten worden door competente personen. Deze tekst kan zekerheid geven aan patiënten die zich vaak in een kwetsbare fase van hun leven bevinden wanneer zij een beroep doen op deze beoefenaars van een gezondheidszorgberoep. Dat is voor spreker een eerste reden om dit wetsontwerp te steunen.

Senator du Bus de Warnaffe stelt vast dat de auteurs van het voorstel een brede invulling geven aan de psychotherapie om rekening te kunnen houden met de diversiteit aan opleidingen die toegang kunnen geven tot een specifieke opleiding in de psychotherapie. Tegelijk werd er voor gezorgd dat de uitoefening van de psychotherapie enkel mogelijk is na een specifieke opleiding, gebaseerd op een theoretisch en een praktisch gedeelte, onder supervisie van een ervaren psychotherapeut.

Natuurlijk moet dit wetsontwerp in een breder kader gesitueerd worden. Het oorspronkelijke wetsvoorstel vermeldt in de toelichting dat 14 % van de Belgen ernstige psychische problemen meende te hebben. Het gaat dus om een belangrijke maatschappelijke problematiek. Het voorliggende wetsontwerp geeft de mogelijkheid pertinente antwoorden te formuleren op bestaande noden.

De heer Brotchi is verheugd over het werk dat de collega's van de Kamer hebben verricht. Een wettelijke regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen is een grote stap vooruit om zorg van goede kwaliteit te kunnen waarborgen.

De erkenning van de titel van klinisch psycholoog en klinisch orthopedagoog versterkt de bescherming, de opwaardering en de veiligheid van de geestelijke gezondheidszorgberoepen.

De erkenning van de psychotherapie als een specialiteit waarvoor een specifieke opleiding in de psychotherapie vereist is, vervolledigt het ontwerp en biedt bijkomende bescherming aan de patiënt, die nu zeker kan zijn dat de beoefenaar tot wie hij zich richt een geldige opleiding heeft gevolgd.

Een minpunt in dit omvangrijk dossier is de seksuologie, die aanvankelijk opgenomen was in het ontwerp, maar uiteindelijk verwijderd werd. Uit de werkzaamheden in de Kamer is gebleken dat seksuologie veeleer als een specialiteit in de psychologie moet worden beschouwd. Voor dit beroep bestaat er momenteel echter geen wettelijk kader. Eenieder kan zich dus seksuoloog noemen. Zijn er andere initiatieven in het Parlement of in de regering gepland om daar iets aan te doen ?

Ten slotte merkt de heer Brotchi op dat § 2 van artikel 50 bepaalt dat de Raad voor de geestelijke gezondheid onder meer is samengesteld uit acht leden van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek en acht leden van de Federale Raad voor de psychotherapie, zonder te vermelden hoe deze leden benoemd worden. Hoe wordt dit geregeld ?

B. Antwoorden van de minister

Mevrouw Laurette Onkelinx, Vice-Eerste minister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen, gaat eerst in op de vraag betreffende de erkenning van de 4 psychotherapeutische referentiekaders. De 4 weerhouden referentiekaders, die niet limitatief zijn, zijn geïdentificeerd door de Hoge Gezondheidsraad in zijn advies nr. 7855 en door de commissie Houtry. De psychoanalyse bijvoorbeeld wordt niet opgenomen in de lijst omdat ze geen psychotherapie is. Volgens psychoanalisten heeft de psychoanalyse als finaliteit een betere kennis van zichzelf, en niet in de eerste plaats zorg. Er bestaan wel psychotherapeuten die de beginselen van de psychoanalyse gebruiken om zorg toe te dienen, maar willen zij zich later psychotherapeut noemen, dan moeten ze zich aan de afbakening van de voorliggende tekst houden.

Er zijn immers strikte voorwaarden om op autonome wijze de psychotherapie uit te oefenen. Vooreerst moet de persoon een bachelordiploma behaald hebben in ofwel een gezondheidszorgberoep ofwel een psychologische, medische of sociale discipline. Dat betekent een opleiding van minstens 3 jaar. Vervolgens worden basisbegrippen van de psychologie opgelegd, wat zou neerkomen op een bijkomende studietijd van één of zelfs twee jaar voor de houders van een bachelordiploma. Daarna volgt 4 jaar specifieke opleiding in de psychotherapie in één van de referentiekaders. In totaal is dus acht jaar opleiding nodig vooraleer een psychotherapeut autonoom patiënten mag behandelen.

Wat betreft de opleiding merkt de minister op dat de wet de bevoegdheden van alle deelstaten respecteert. De wet betreft de volksgezondheid en het is dus een federale bevoegdheid om de voorwaarden vast te leggen vóór een beroepsuitoefenaar een praktijk in het kader van de gezondheidszorg kan beginnen. Dit kunnen criteria zijn betreffende de opleiding, zoals bijvoorbeeld voor artsen gedaan wordt.

Wat de deontologie betreft zullen de uitvoeringsbesluiten uiteraard de grondwet moeten respecteren. Als er daarenboven schorsingsmaatregelen voorzien worden, dan zal het misschien inderdaad eerst nodig zijn een wettelijke basis daarvoor te voorzien.

Wat betreft de paritaire samenstelling van de raden stelt minister Onkelinx dat het voorliggende wetsontwerp een kader schept maar dat er nog zeer veel uitvoeringsbesluiten moeten genomen worden, waarvan verschillende de samenstelling en de werking van deze raden zullen bepalen.

Ten slotte werd gevraagd of beroepsbeoefenaars van de seksuologie niet in dit voorstel moesten worden opgenomen. Het bleek op dit ogenblik echter niet mogelijk te bepalen of seksuologen inderdaad gezondheisdzorgberoepsbeoefenaars zijn. Vooral hun profiel definiëren bleek moeilijk. Minister Onkelinx is het er helemaal mee eens dat het op termijn nodig zal zijn dit beroep te definiëren en ze in voorkomend geval in het kader van het voorliggende wetsontwerp in te schrijven. Momenteel bleek dat echter nog niet mogelijk.

C. Replieken

Senator Brotchi dankt de minister voor haar verduidelijking inzake de seksuologie, dat binnenkort ongetwijfeld weer op de agenda zal komen.

Mevrouw Thibaut merkt op dat de minister niet heeft geantwoord op de opmerking van de dienst Wetsevaluatie over artikel 50 van het wetsontwerp. Wat zal er gebeuren naar aanleiding van alle technische opmerkingen die werden gemaakt ?

De heer Ide meent dat de inzichten de laatste tien jaar veranderd zijn. Als de minister verwijst naar een commissie die inderdaad veel werk verzet heeft maar een decennium geleden vergaderde, en geen rekening houdt met de argumenten die in de brief van de Franstalige professoren worden uiteengezet, dan is er een probleem. De strikte voorwaarden waar minister Onkelinx naar verwijst, zijn volgens senator Ide helemaal niet zo strikt. De deur naar het beroep wordt groot opengezet.

Spreker heeft nog een specifieke vraag over artikel 13. Is het de bedoeling dat psychiaters geen patiënten met psychologische problemen meer zouden kunnen behandelen ?

Verder stelt de minister dat er geen probleem zou zijn met de gemeenschappen. De heer Ide stelt nochtans vast dat dit aangestipt wordt door de dienst Wetsevaluatie. De minister legt deze opmerking naast zich neer, net zoals die over de tuchtsancties. Spreker neemt er akte van.

Ten slotte merkt de heer Ide op dat de samenstelling van de Raad voor de psychotherapie wel degelijk letterlijk in de voorliggende tekst staat. Bovendien is de samenstelling anders dan die van andere raden. In het koninklijk besluit nr. 78 wordt steeds een evenwicht gevolgd tussen vertegenwoordigers van beroepsverenigingen en academici, wat niet het geval is vanaf artikel 34 van het voorliggende wetsontwerp.

De minister antwoordt dat de samenstelling van de Raad voor de psychotherapie inderdaad in de wet staan. Haar vorige antwoord verwees naar de samenstelling van de andere raden. Wat betreft de Raad voor de psychotherapie is de samenstelling wat bijzonder omdat de opleiding anders is dan voor andere gezondheidszorgberoepen. In de meeste gezondheidszorgberoepen vindt de essentie van de theoretische opleiding plaats op universiteiten, wat de paritaire samenstelling van die raden verklaart. In dit geval zal een deel van de opleiding verstrekt worden door opleidingsinstellingen die daarvoor erkend zijn, en ook in de raad moeten vertegenwoordigd zijn. Daarom zijn er vertegenwoordigers van de beroepsbeoefenaars, vertegenwoordigers van de opleidingsinstellingen van elk referentiekader en vertegenwoordigers van de academische wereld.

De heer Ide benadrukt dat de vertegenwoordiging in de raad de essentie raakt doordat het een weerspiegeling is van de inhoud. Als de minister blijft bij de geschetste vier disciplines, dan is het in zekere zin logisch dat die vertegenwoordigd worden. Het bevriezen van het domein van de psychotherapie in de vier gangbare therapiestromingen is echter één van de gevaren waar de Franstalige professoren op wijzen. De professoren stippen drie gevaren aan : iedereen kan psychotherapeut worden, er wordt gefixeerd op vier stromingen die achterhaald zijn, en men is rechter en partij. Op geen enkel moment komt de voorliggende tekst vanaf artikel 34 tegemoet aan deze opmerkingen. De heer Ide geeft er daarom de voorkeur aan enkel de artikelen 1 tot 33 te behouden.

Minister Onkelinx merkt op dat Hoge Raad van Geneesheren-Specialisten en Huisartsen op dezelfde wijze werkt. Een nieuwe specialisatie kan er maar komen na goedkeuring door de Hoge Raad, waarin alle bestaande specialisaties vertegenwoordigd zijn. Toch komen er regelmatig nieuwe specialisaties bij, in functie van de gezondheidsnoden.

De heer Ide meent dat dit kadert binnen het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen. Men moet evenwel erkennen dat de artikelen 34 en volgende een heel ander luik in het leven roepen en buiten het kader van het koninklijk besluit nr. 78 vallen.

Mevrouw Sleurs verwijst naar de nota van de dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat, waarin heel wat juridisch-technische opmerkingen worden gegeven over het wetsontwerp dat door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd overgezonden. Zij stelt voor dat de diensten van de Senaat deze technische verbeteringen aanbrengen in overleg met de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De commissie stemt hiermee in.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 13

De heer Ide en mevrouw Sleurs dienen amendement nr. 3 in (zie stuk Senaat, nr. 5-2470/2) dat ertoe strekt artikel 13, § 2, aan te vullen.

De heer Ide licht toe dat er door de jarenlange verwaarlozing van de ambulante geestelijke gezondheid een grote groep van mensen zonder de nodige opleiding, gepoogd hebben aan een nood bij de patiënten tegemoet te komen.

Hoewel veel van deze mensen dit te goeder trouw gedaan hebben, moeten we vaststellen dat zij hier vaak niet de juiste opleiding voor genoten hebben.

Met dit amendement wordt aan deze grote groep van personen de mogelijkheid geboden om de nodige bijkomende kennis op te doen en om hun werkzaamheden verder te blijven uitvoeren.

Gelet op de zeer brede waaier aan achtergronden is het aangewezen om dit via individuele trajecten te realiseren.

Artikelen 34 tot 50

De heer Ide en mevrouw Sleurs dienen amendement nr. 2 in (zie stuk Senaat, nr. 5-2470/2) dat ertoe strekt de artikelen 34 tot 50 te schrappen.

De heer Ide licht toe dat de behandeling van personen met geestelijke gezondheidszorg problemen dient te worden voorbehouden aan personen met het diploma van master in de klinische psychologie of van geneesheer-specialist in de psychiatrie.

Enkel deze zorgverstrekkers hebben voldoende kennis van de psychologische processen om patiënten op een veilige en correcte manier te behandelen.

Behandelingen toelaten door personen die slechts een basisopleiding psychologie gehad hebben, zal niet bijdragen tot de veiligheid van de patiënt en de kwaliteit van de zorg.

Dit neemt niet weg dat de masters in de klinische psychologie en de geneesheren-specialist in de psychiatrie geen psychotherapeutische technieken kunnen gebruiken in hun behandeling. Net zoals alle zorgverstrekkers beschikken ook zij over de nodige therapeutische vrijheid om de meest geschikte behandeling voor hun patiënt te kiezen.

In het kader van hun beroepsaansprakelijkheid en in het kader van de deontologische verplichtingen van zorgverstrekkers zullen deze therapieën uiteraard enkel mogen aangeboden worden indien de betrokken zorgverstrekker over voldoende kennis hiervan beschikt.

Omwille van het gevaar voor de patiënt en het feit dat de psychotherapie perfect kan toegepast worden door erkende zorgverstrekkers (de klinisch psycholoog en de psychiater) is er geen nood aan een aparte erkenning van de psychotherapeut.

Bijgevolg dienen de artikelen die handelen over de erkenning van de psychotherapie geschrapt te worden.

Als de klinisch psycholoog ten volle in koninklijk besluit nr. 78 wordt ingeschreven houdt dit een complete valorisatie van de psychologie in, wat dringend nodig is. Om de grote psychologische en psychiatrische problematiek aan te pakken, die vooral in Vlaanderen bijzonder schrijnend is met bijzonder hoge suïcidecijfers ten gevolg, dan is een evolutie naar een volwaardig klinisch psycholoog die multidisciplinair met huisarts en psychiater samenwerkt noodzakelijk. De heer Ide hoopt dat de commissieleden zijn amendementen op hun merites zullen beoordelen.

Artikel 38

De heer Mahoux c.s. dienen het amendement nr. 1 in (zie stuk Senaat, nr. 5-2470/2) dat er toe strekt in dit artikel de woorden « , in het kader van het voltijds onderwijs, » te doen vervallen.

Volgens indiener bestaat er bij de organisaties van de betrokken gezondheidsactoren een brede consensus rond dit wetsontwerp.

De bepaling beantwoordt overigens aan een gezondheidsbehoefte, aangezien een aangepaste opleiding essentieel is.

Die opleiding moet de psychologische aspecten combineren met geneeskundige en maatschappelijke overwegingen.

Zoals de zaken worden voorgesteld in artikel 38 van voorliggend ontwerp, zijn verscheidene interpretaties mogelijk inzake het al dan niet erkennen van het volwassenenonderwijs, wat de toelating tot opleidingen tot psychotherapeut betreft.

Mevrouw Thibaut wijst op de mondelinge vraag van de heer Mahoux over dit onderwerp (Mondelinge vraag nr. 5-1293, zie Handelingen Senaat, nr. 5-139, 6 februari 2014, blz. 18 e.v.) waarop de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid heeft geantwoord dat er inderdaad verduidelijking nodig is. Gelet op de nota van de dienst Wetsevaluatie die vandaag ter beschikking is, vraagt spreekster of de minister nog steeds de mening is toegedaan dat precisering nodig is en dat het volwassenenonderwijs moet geïntegreerd worden in de opleiding. In de Franse Gemeenschap is het zo dat diploma's van het volwassenenonderwijs gelijkgeschakeld zijn met bachelorsdiploma's. Werd er informatie ingewonnen bij de gemeenschappen om te weten of dit amendement wel nodig is ?

Mevrouw Winckel wijst er op dat het amendement elke mogelijke twijfel wegneemt, wat aan te raden is.

Volgens de heer du Bus de Warnaffe zal het amendement van de heer Mahoux c.s. meer zekerheid bieden en mogelijke interpretatieproblemen en onzekerheden voorkomen. Hij zal het daarom steunen.

De heer Brotchi herinnert eraan dat sinds 7 november 2013, het hoger volwassenenonderwijs volledig deel uitmaakt van het hoger onderwijs van de Franse Gemeenschap (landschapsdecreet van het hoger onderwijs). Het wordt trouwens aan dezelfde kwaliteitsevaluaties onderworpen. Het is dus terecht dat ook bachelors uit het volwassenenonderwijs in aanmerking moeten kunnen komen voor de opleiding. Dit amendement maakt dit mogelijk.

De heer Ide wenst enige verduidelijking over het schrappen van de woorden « in het kader van voltijds onderwijs ». Wordt daarmee expliciet bedoeld dat het volgen van bijvoorbeeld avondonderwijs of beperkte weekendcursussen volstaat als opleiding ?

Mevrouw Winckel stelt dat de voorwaarde van voltijds onderwijs geschrapt wordt. Dit laat de mogelijkheid aan de studenten van het hoger volwassenenonderwijs een opleiding tot psychotherapeut te volgen. De filosofie van de tekst wordt gerespecteerd, er wordt enkel een mogelijk interpretatieprobleem in de tekst verwijderd.

V. STEMMINGEN

Amendement nr. 1 en het aldus geamendeerde artikel 38 worden aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.

De amendementen nrs. 2 en 3 worden verworpen met 10 tegen 3 stemmen.

Het geamendeerde wetsontwerp tot regeling van de geestelijke gezondheidsberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen in zijn geheel is aangenomen met 10 stemmen bij 3 onthoudingen.

De Commissie beslist, op basis van de nota van de dienst Wetsevaluatie, een aantal tekstcorrecties aan te brengen in de artikelen 5, 13, 15, 16, 25, 29, 38, 41, 44, 45, 46 en 50 van het wetsontwerp. De nota van de dienst Wetsevaluatie gaat als bijlage bij dit verslag.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het maken van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Louis IDE. Cécile THIBAUT. Elke SLEURS.

BIJLAGE


SENAAT


DIENST WETSEVALUATIE


Wetsontwerp tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen

(Stuk Kamer nr. 53-3243/5)

(Stuk Senaat, nr. 5-2470/1)

Artikel 5

Discordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst : « waarvoor de ingreep wordt gevraagd » ≠ « nécessitant une intervention ».

De Nederlandse tekst moet worden aangepast en luidt het best zoals in artikel 45 : « waarvoor een ingreep is vereist ».

Artikel 13

In het ingevoerde artikel 21quatervicies, § 2, tweede lid, in de Franse versie : « dans le domaine de la psychologie clinique ».

Artikel 15

1) § 2, laatste zin : « De Raad kan de gemeenschapsregeringen, op hun verzoek, advies verlenen over elke aangelegenheid die betrekking heeft op hun opleiding. » Beter : « ...elke aangelegenheid met betrekking tot de opleiding van klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen ». (vgl. artikel 41)

2) In artikel 21sexiesvicies, § 3, 2º : « twee leden [...]op een lijst van dubbeltallen voorgedragen door de faculteiten die volledig onderwijs verstrekken dat leidt tot een opleiding die de uitoefening toestaat van de klinische orthopedagogiek, overeenkomstig artikel 21quinquiesvicies, § 1, tweede lid., § 1, tweede lid; ». De betreffende opleiding wordt gedefinieerd in § 2, tweede lid van artikel 21quinquiesvicies, en niet in § 1, 2º. De verwijzing moet dus worden verbeterd.

3) In artikel 21sexiesvicies, § 3, 5º, tweede lid : « De Koning kan de criteria vastleggen opdat een vereniging als representatief in de zin van het eerste lid, 3º en 4º, kan worden aangewezen. » Bij voorkeur dient er « De Koning legt ... vast » te worden geschreven.

4) In artikel 21sexiesvicies, § 4, eerste lid, § 5, tweede lid, en § 5, derde lid : er is sprake van « stemgerechtigde leden ». In de tekst wordt echter niet verduidelijkt welke leden stemgerechtigd zijn en welke leden enkel een raadgevende stem hebben. Hieruit leidt men af dat alle leden stemgerechtigd zijn. Die woorden zijn bijgevolg overbodig en zorgen voor verwarring. Bovendien komen de Franse en Nederlandse versie niet overeen in § 5, tweede lid : de woorden « avec voix délibérative » zijn niet vertaald in het Nederlands (« stemgerechtigde »). Er wordt voorgesteld het woord « stemgerechtigde » te schrappen.

Dezelfde opmerking kan worden gemaakt voor de artikelen 41, §§ 4 en 5, en 50, §§ 4 en 5, van het ontwerp.

Artikel 16

In artikel 21septiesvicies, § 4, tweede lid, in de Nederlandse versie : « de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek. »

Artikel 25

1) Artikel 40ter, eerste lid, 2º : « bénévolement » ≠ « kosteloos ». Beter : « als vrijwilligers » (zoals in het huidige artikel 40bis) (1) .

2) Laatste woord van de Nederlandse tekst : « overtredingen » ( « misdrijven »

Artikel 29

1) Art. 47bis, eerste lid : « op verzoek van de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort ».

2) Er is geen bijzondere regeling uitgewerkt voor het geval waarin een koninklijk besluit afwijkt van een advies van de Federale Raad. Dat is wel het geval :

— voor de koninklijke besluiten genomen na een advies van de Nationale Raad voor de kinesitherapie (huidig artikel 47 — het advies moet samen met het verslag aan de Koning dat de afwijkingen tussen het advies en het koninklijk besluit rechtvaardigt, worden bekendgemaakt);

— voor talrijke andere koninklijke besluiten genomen na een advies (zie de huidige artikelen 46 en 46bis, die een eensluidend advies voorschrijven).

Artikel 33

In dit artikel wordt een verwijzing naar klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen ingevoegd in artikel 50, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

Die bepaling luidt als volgt :

« § 1 De wet van 12 maart 1818 tot regeling van hetgeen de beoefening van de verschillende takken van de geneeskunst betreft, uitgelegd bij de wet van 27 maart 1853 en gewijzigd bij de wetten van 24 februari 1921, 18 juli 1946 en 25 juli 1952, wordt opgeheven.

Ten titel van overgangsbepaling en zolang de Koninklijke Besluiten voorzien bij de artikelen 5, 6, 21quinquies, § 1, b, bij artikel 21quatervicies, § 4, bij artikel 21quinquiesvicies, § 5 en 23, § 1 niet zullen genomen zijn, blijven de huidige modaliteiten van uitvoering van de daardoor bedoelde handelingen of prestaties, zoals zij worden beperkt door de rechtspraak volgend uit de hogervermelde wet van 12 maart 1818, verder van toepassing. »

Is de verwijzing naar de « huidige modaliteiten » zoals beperkt door de rechtspraak volgend uit de wet van 1818 nog actueel ?

Artikel 36

In § 2, 4º : moet men niet nader bepalen wat men met « de praktijk » bedoelt ?

Artikel 38

De paragrafen 3 en 4 van artikel 38 bevatten bepalingen over de specifieke opleiding in de psychotherapie die toegang verleent tot het beroep van psychotherapeut. Men kan zich afvragen of deze bepalingen zich niet op het terrein begeven van de bevoegdheden inzake onderwijs die door de Grondwet aan de gemeenschappen zijn toegekend. Enerzijds worden immers de toelatingsvoorwaarden voor de specifieke opleiding in psychotherapie bepaald, en anderzijds het aantal lesuren van deze opleiding en de verdeling van deze uren tussen theoretische lessen en stages.

Dezelfde opmerking kan gemaakt worden voor de ontwerpartikelen 39 en 40. Deze artikelen bepalen dat de specifieke opleiding in psychotherapie voorbehouden is aan opleidingsinstellingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen en die een machtiging hebben gekregen.

Artikel 38

De Nederlandse tekst aanpassen :

« 2º in de basisbegrippen van de psychologie opgeleid zijn bij een universitaire instelling of een hogeschool;

3º een specifieke opleiding in de psychotherapie hebben gevolgd ... »

Artikel 41

1) § 3, eerste lid, 3º : het woord « respectieve » opheffen.

2) In § 6 van de Nederlandse tekst : « 6. De leden van de Raad zijn, overeenkomstig artikel 34, eerste lid, als psychotherapeut erkend[...] » omwille van de coherentie moet « erkend » vervangen worden door « gemachtigd ».

Artikel 44

In het tweede lid verschilt de Franse tekst van de Nederlandse : « Les psychothérapeutes habilités en vertu de la présente loi peuvent accoler à leur titre de psychothérapeute l'orientation psychothérapeutique à laquelle ils ont été formés » — « De krachtens deze wet gemachtigde psychotherapeuten kunnen de oriëntatie waarin zij werden opgeleid aan hun titel van psychotherapeut toevoegen. »

Artikel 45

Derde lid : « naar een ter zake competente gezondheidszorgbeoefenaar » (« naar een andere ter zake bevoegde beoefenaar van een gezondheidszorgberoep » (vgl. artikel 5). Men beoefent niet de gezondheidszorg, maar een gezondheidszorgberoep.

Artikel 46

1) Volgens het derde lid kan de Koning « de nadere regels voor het toezicht op de beroepsethische regels door de gemachtigde psychotherapeuten » vastleggen. Gaat het daadwerkelijk om het toezicht op die regels door de gemachtigde psychotherapeuten zelfs ? Of gaat het veeleer om « de nadere regels voor het toezicht op de naleving van de beroepsethische regels door de gemachtigde psychotherapeuten » ?

2) Volgens het derde lid kan de Koning het toepasselijke tuchtstelsel (« le régime disciplinaire ») vastleggen. Volgens de Franse tekst kan hij « le régime de sanctions applicables » (« het stelsel van de toepasselijke straffen ») vastleggen. Dit is niet hetzelfde.

De vraag rijst of een onbeperkte machtiging aan de Koning om de straffen (of « het tuchtstelsel ») te bepalen, wel in overeenstemming is met de grondwettelijke beginselen. Kunnen die straffen ook een tijdelijk of definitief verbod op beroepsuitoefening inhouden ? Zo ja, moeten die straffen dan niet door de wetgever zelf worden voorgeschreven ?

Artikel 49

Dit artikel bevat een overgangsbepaling die bedoeld is om de problemen op te lossen die, op de datum waarop de wet van kracht zal worden, zich zullen voordoen voor de personen die op dat moment het beroep van psychotherapeut uitoefenen, en die bijgevolg niet konden voldoen aan alle voorwaarden die de wet bepaalt.

Bij artikel 49, eerste lid, wordt de Koning ermee belast te bepalen in welke mate de opleiding en beroepspraktijk van die personen beantwoorden aan het vereiste niveau dat bepaald wordt door de wet, aan de hand waarvan zij bijgevolg dat beroep kunnen blijven uitoefenen. Men kan zich echter afvragen waarom de tekst van het eerste lid de personen beoogt « die op de datum waarop deze wet wordt bekendgemaakt een praktijk psychotherapie bewijzen ». De datum waarop de wet wordt bekendgemaakt is in dit opzicht van geen belang. Bovendien zal de wet niet van kracht worden op de datum waarop ze wordt bekendgemaakt, maar op een latere datum. Hier zou beter worden verwezen naar de datum waarop de wet van kracht wordt.

Artikel 49, tweede lid, bepaalt de situatie van dezelfde personen in het geval waarin de Koning de voornoemde maatregelen niet zou hebben getroffen op het moment dat de wet van kracht wordt. Dan zouden de volgende personen gemachtigd zijn om de psychotherapeutische praktijk te blijven uitoefenen « de beoefenaars die op de datum waarop deze wet wordt bekendgemaakt een voldoende psychotherapeutische praktijk en een voldoende opleiding ter zake kunnen bewijzen ». Er wordt eerst en vooral op gewezen dat de term « voldoende » erg vaag is, wat niet wenselijk is gezien de strafrechtelijke sancties die de wet bepaalt. Vervolgens wordt er opgemerkt dat de verwijzing naar de datum waarop de wet wordt bekendgemaakt niet ter zake doet : er moet worden verwezen naar de datum waarop de wet van kracht wordt. Zou het ten slotte niet beter zijn om artikel 49, tweede lid, te schrappen, en om een bepaling in te voegen die vaststelt dat de wet (of tenminste de betrokken bepalingen) slechts van kracht zullen worden samen met de koninklijke besluiten die moeten worden goedgekeurd op grond van artikel 49, eerste lid ?

Artikel 50

Paragraaf 2 verduidelijkt dat de Raad voor de geestelijke gezondheid met name wordt samengesteld « uit acht leden van de Federale Raad voor de klinische psychologie en de klinische orthopedagogiek, acht leden van de Federale Raad voor de psychotherapie », zonder te bepalen hoe die leden worden aangewezen (worden ze intern aangewezen door de betrokken raden ?).


(1) In het huidige artikel 40 wordt « bénévolement » echter (verkeerdelijk) wel vertaald als « kosteloos ».