5-2040/1

5-2040/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

22 APRIL 2013


Voorstel tot wijziging van artikel 86bis van het reglement van de Senaat, met betrekking tot de vaste commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


De gebruikelijke normen van openbaarheid van bestuur en transparantie kunnen niet onverkort worden toegepast op inlichtingendiensten. Die kunnen per definitie niet altijd in het volle licht van de openbaarheid werken. Deze noodzakelijkerwijze verminderde transparantie geeft soms aanleiding tot misbruiken. In alle democratische staten is het vinden van een werkbaar evenwicht tussen de noodzakelijke democratische controle en de even noodzakelijke discretie en geheimhouding een moeilijke evenwichtsoefening. De kwalijkste en potentieel gevaarlijkste vormen van misbruik ontstaan als regeringen of regeringspartijen de inlichtingendiensten misbruiken voor politieke doeleinden, zoals het bespioneren van oppositiepartijen, of, in extremere gevallen, het fabriceren van belastend materiaal tegen leden van zulke partijen. De ernstigste misbruiken, die in democratische rechtsstaten gelukkig zeer uitzonderlijk zijn, bestaan erin dat veiligheids- en inlichtingendiensten dissidenten of oppositieleden fysiek liquideren. Inlichtingendiensten kunnen in democratische landen soms zelfs uitgroeien tot een « staat in de staat » en gedeeltelijk aan politieke controle ontsnappen. Denk maar aan de FBI in de jaren van Edgar Hoover.

Voor een goede werking van inlichtingendiensten zoals de Staatsveiligheid is het dan ook onontbeerlijk dat deze over de partijgrenzen heen gesteund worden. En dat zal slechts gebeuren als àlle partijen, ook die in de oppositie, erop kunnen rekenen dat deze inlichtingendiensten zich niet inlaten met interne politieke afrekeningen of politieke oorlogjes, maar met het bestrijden van buitenparlementaire bedreigingen voor de interne en externe veiligheid. Edgar Hoover, die soms machtiger was dan de Amerikaanse president zelf, is het ene uiterste van het spectrum. Het andere uiterste is een inlichtingendienst die niet kan functioneren omdat hij voortdurend gesaboteerd wordt door politieke obstructie en/of politiek geïnspireerde lekken, die soms legitieme en noodzakelijke acties doorkruisen en medewerkers of informanten in gevaar brengen. Inlichtingendiensten kùnnen niet even transparant zijn als gewone departementen of overheidsdiensten. Verstandige wetten en reglementen ter zake zullen altijd een compromis moeten zijn tussen het politieke controlerecht enerzijds en de noodzaak tot geheimhouding en discretie anderzijds.

Ook binnen deze context staat het echter vast dat dit controlerecht niet alleen uitgeoefend kan worden door parlementsleden — in ons geval senatoren — van de meerderheid, zoals dat in België in het verleden reeds het geval is geweest. Als er politiek machtsmisbruik is, àls inlichtingendiensten misbruikt worden voor politieke afrekeningen, dan gaat dat per definitie uit van regeringen die illegitieme opdrachten geven aan een inlichtingendienst. In die context is het een aberratie dat er in ons systeem begeleidingscommissies zijn geweest waarin uitsluitend senatoren van de meerderheid zetelden. Die mogelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit de afwijkende manier waarop de huidige begeleidingscommissies worden samengesteld. Zelfs in het oude systeem van evenredige verdeling, dat nu nog steeds voor de andere « gewone » commissies wordt toegepast, is het denkbaar dat de oppositie niet vertegenwoordigd zou zijn. Bijvoorbeeld als een coalitie van enkele grote meerderheidspartijen de begeleidingscommissie kan monopoliseren, terwijl de oppositie versnipperd is over vele kleine partijen. Om die mogelijkheid uit te sluiten, stellen wij voor elke politieke fractie minstens één lid in de begeleidingscommissie te laten aanduiden.

Anke VAN DERMEERSCH.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.
Bart LAEREMANS.

VOORSTEL


Enig artikel

In artikel 86bis-1 van het Reglement van de Senaat, ingevoegd op 10 november 1999, worden het tweede en derde lid vervangen als volgt :

« De commissie is samengesteld uit een lid van elke politieke fractie. De aanstelling van de leden gebeurt door de Senaat op voordracht van elke politieke fractie. De voorzitter van de Senaat maakt van rechtswege deel uit van de commissie en neemt het voorzitterschap ervan waar. Artikel 84-1 is niet van toepassing op deze benoemingen.

Valt een mandaat open, dan wijst de fractie waartoe het te vervangen lid behoorde, een nieuw lid aan. Dit geldt ook wanneer een lid van de commissie zijn oorspronkelijke fractie verlaat. Andere wijzigingen van fracties tijdens een legislatuur hebben geen invloed op de samenstelling van de commissie. »

6 maart 2013.

Anke VAN DERMEERSCH.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.
Bart LAEREMANS.