5-711/2

5-711/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

15 JANUARI 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 433quinquies van het Strafwetboek teneinde de definitie van mensenhandel uit te breiden tot seksuele uitbuiting

Wetsvoorstel tot uitbreiding en verduidelijking van het bijzonder opzet « seksuele uitbuiting » inzake mensenhandel


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW THIBAUT


a. Wetsvoorstel nr. 5-711/1 tot wijziging van artikel 433quinquies van het Strafwetboek teneinde de definitie van mensenhandel uit te breiden tot seksuele uitbuiting (van de heren Dirk Claes en Jan Durnez);

b. Wetsvoorstel nr. 5-1245/1 tot uitbreiding en verduidelijking van het bijzonder opzet « seksuele uitbuiting » inzake mensenhandel (van de heer Bert Anciaux);

A. Inleiding

Het voorliggende wetsvoorstel is gebaseerd op de verslagen van de twee werkgroepen « Mensenhandel » die door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en administratieve Aangelegenheden werden uitgebracht.

Een eerste werkgroep « Mensenhandel » werd opgericht op 1 december 2009 en het verslag van de voorzitter, senator Dirk Claes, werd goedgekeurd door de commissie op 4 mei 2010 (stuk Senaat, nr. 4-1631/1).

De tweede werkgroep « Mensenhandel » werd opgericht op 3 mei 2011 en werd voorgezeten door senator Caroline Désir. Deze tweede werkgroep was een noodzakelijke aanvulling op de eerste die door de ontbinding van het parlement zijn werkzaamheden niet volledig had kunnen beëindigen. Op die manier konden de geplande hoorzittingen volledig worden afgewerkt.

De voorliggende wetsvoorstellen zijn gebaseerd op de hoorzittingen in het kader van de activiteiten van de werkgroep « Mensenhandel » en willen tegemoetkomen aan een van de problemen die tijdens de hoorzittingen werden aangekaart.

De commissie heeft de voorstellen besproken tijdens haar vergadering van 8 januari 2013 en heeft ze diezelfde dag aangenomen.

B. Inleidende uiteenzetting door de heer Dirk Claes over wetsvoorstel nr. 5-711/1

De wet van 10 augustus 2005 met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, vulde het Strafwetboek aan met een nieuw artikel 433quinquies. In dit artikel wordt het begrip mensenhandel duidelijk gedefinieerd en wordt er een onderscheid gemaakt met mensensmokkel, dat nu in artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wordt omschreven. Met deze wetswijzigingen kwam België tegemoet aan verschillende internationale wetgevende bepalingen.

De wet van 10 augustus 2005 betekent zeker een hele verbetering in de strijd tegen de mensenhandel. Onder het misdrijf mensenhandel wordt verstaan de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde deze persoon uit te buiten. De sectoren van uitbuiting worden vervolgens in de wet limitatief opgesomd. Het betreft de volgende punten :

1. uitbuiting van prostitutie of kinderpornografie;

2. uitbuiting van bedelarij;

3. het aan het werk zetten of het laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid;

4. het wegnemen van organen;

5. de persoon tegen zijn wil een misdaad of wanbedrijf te doen plegen.

In de opsomming van de verschillende vormen van mensenhandel is er een duidelijk onderling verschil in benadering. Zo heeft men in het geval van seksuele exploitatie, dat in het eerste punt wordt omschreven, gekozen voor een limitatieve opsomming. Het misdrijf wordt beperkt tot prostitutie of kinderpornografie. Voor de omschrijving van economische uitbuiting daarentegen heeft de wetgever niet voor een limitatieve aanpak gekozen maar geopteerd om het begrip « in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid » te hanteren.

Het gevolg is dat er gevallen voorkomen die eigenlijk bestraft zouden moeten worden als mensenhandel, maar die buiten de opsomming van seksuele uitbuiting vallen. In verschillende rapporten wordt dit probleem aangekaart. Zo staat in het jongste rapport van de niet gouvernementele organisatie (NGO) Human Rights without Frontiers International over mensenhandel in België een aanbeveling om de definitie van seksuele uitbuiting uit te breiden naar alle vormen van seksuele exploitatie (1). Ook het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding pleit voor een uitbreiding in die zin in zijn jaarverslag Mensenhandel en mensensmokkelvan 2007 (2). Doorheen de verschillende dossiers waarin het zich burgerlijke partij stelt, stelt het Centrum immers vast dat de huidige definitie inzake mensenhandel met het oog op seksuele exploitatie niet alle uitbuitingsvormen omvat.

Een voorbeeld van een dossier waar de beschuldigde seksueel misbruik maakte van zijn slachtoffers, maar toch niet veroordeeld werd voor mensenhandel is het « dossier-V. » (3). De hoofdbeklaagde werd vervolgd op grond van artikel 433quinquies, § 1, 1º en 3º, van het Strafwetboek. Men verweet hem enerzijds jonge Roemeense vrouwen te hebben geronseld met het oog op de uitbuiting van hun prostitutie en anderzijds diezelfde jonge vrouwen en andere Roemenen aan het werk te hebben gezet in omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid. Zowel de correctionele rechtbank van Charleroi als het hof van beroep van Bergen oordeelden dat er sprake was van mensenhandel met het oog op uitbuiting door arbeid. Beide rechtscolleges besloten echter dat het dossier niet met zekerheid aantoont dat de beklaagde van plan was de ontucht of de prostitutie uit te buiten van de jonge vrouwen die hij uit Roemenië liet komen. In werkelijkheid bleek uit het gerechtelijk dossier duidelijk dat deze beklaagde de jonge vrouwen ook liet komen om zijn seksuele driften te bevredigen. Men kan zich dan ook afvragen of de gerechtelijke beslissingen anders zouden hebben geluid indien de aanklacht « mensenhandel » betrekking had gehad op elke vorm van seksuele uitbuiting en niet alleen op de uitbuiting van de ontucht of de prostitutie.

Teneinde situaties waarin sprake is van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting als dusdanig te kunnen vervolgen, heeft dit wetsvoorstel tot doel de definitie van seksuele uitbuiting in artikel 433quin-quies van het Strafwetboek uit te breiden tot alle vormen van seksuele exploitatie.

De indiener van het wetsvoorstel verwijst naar de aanbevelingen van de werkgroep Mensenhandel om deze uitbreiding in onze wetgeving in te schrijven.

C. Inleidende uiteenzetting van mevrouw Dalila Douifi over wetsvoorstel nr. 5-1245/1

Tijdens verschillende hoorzittingen van de werkgroep Mensenhandel werd meermaals gewezen op een lacune in de definitie van mensenhandel, specifiek wanneer het gaat over seksuele exploitatie.

Op 2 februari 2010 onderstreepte de heer Frédéric Kurz, advocaat-generaal en hoofdcoördinator van het Expertisenetwerk Mensenhandel, in de werkgroep dat het gebruik van het woord « laten » in artikel 433quinquies, 1º, van het Strafwetboek een moeilijkheid oplevert. Dat artikel bepaalt :« Levert het misdrijf mensenhandel op, de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde : 1º ten aanzien van deze persoon de misdrijven te laten plegen die bedoeld worden in de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1. »

Deze omschrijving wordt vaak zo geïnterpreteerd dat er een aanwezigheid van een netwerk moet zijn om te kunnen spreken van een misdrijf in de zin van artikel 433quinquies van het Strafwetboek. Een beslissing van de correctionele rechtbank te Luik gaat in die zin. De rechtbank weigerde in het haar voorgelegde geval de tenlastelegging mensenhandel in aanmerking te nemen omdat er nergens een netwerk in aanwezig was.

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding stelde in het Jaarverslag van 2007 al dat in verschillende dossiers waarin het Centrum zich partij stelde, moest worden vastgesteld dat de huidige definitie inzake mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting niet alle uitbuitingsvormen omvat.

De nieuwe Europese richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, die het eerdere kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad vervangt, schrijft ook duidelijk voor dat uitbuiting ten minste prostitutie van anderen en andere vormen van seksuele uitbuiting omvat. Ook de nieuwe richtlijn maakt dus geen onderscheid naar gelang het al dan niet bestaan van een netwerk.

Dit wetsvoorstel heeft tot doel tegemoet te komen aan de unanieme kritiek van specialisten allerhande en stelt daarom een uitbreiding voor van de definitie van seksuele exploitatie in de huidige regelgeving. Het gebruikt daarvoor de terminologie van de recente Europees richtlijn (« andere vormen van seksuele exploitatie »), zonder daarbij te raken aan de verworvenheden en de duidelijkheid in het Belgisch recht (de verwijzing naar de artikelen 379, 380, § 1 en § 4, en 383bis, § 1 van het Strafwetboek) en breidt het toepassingsgebied van mensenhandel uit tot persoonlijke seksuele exploitatie (zowel « plegen » als « laten plegen »).

D. Algemene bespreking

De heer Moureaux stelt vast dat wetsvoorstel 5-711 het eerst werd ingediend en de verdienste heeft een zeer algemene strekking te hebben.

Mevrouw Désir meent dat men er voor moet zorgen dat wetsvoorstel 5-711 het probleem oplost dat tijdens de hoorzittingen van de werkgroep « Mensenhandel » werd aangekaart, met name het naast elkaar bestaan van de artikelen 380 en 433quinquiesvan het Strafwetboek. In werkelijkheid legt de rechtspraak een bijkomende voorwaarde inzake seksuele uitbuiting op vooraleer er sprake kan zijn van mensenhandel. Wetsvoorstel 5-1245 is heel duidelijk aangezien het heel gericht verwijst naar de betreffende artikelen van het Strafwetboek. Wetsvoorstel 5-711 verwijst uitdrukkelijk naar de definitie in de Europese richtlijn ter zake.

Mevrouw Désir benadrukt uitdrukkelijk dat beide strafbepalingen naast elkaar zullen blijven bestaan. Het feit dat de nieuwe bepaling die de heer Claes c.s.voorstelt er niet naar verwijst, verandert daar niets aan.

De heer Moureaux herinnert eraan dat dit problematische naast elkaar bestaan van beide artikelen ook in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Migratie werd aangekaart. Zij meende dat men de twee afzonderlijke strafbepalingen moest behouden.

E. Stemmingen

De artikelen 1 en 2 van wetsvoorstel 5-711 geven geen aanleiding tot opmerkingen en worden achtereenvolgens eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.

Wetsvoorstel nr. 5-711 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Als gevolg van deze stemming vervalt het wetsvoorstel van de heer Bert Anciaux tot uitbreiding en verduidelijking van het bijzonder opzet « seksuele uitbuiting » inzake mensenhandel (stuk Senaat, nr. 5-1245/1).

Het verslag werd door de 9 aanwezige leden eenparig goedgekeurd.

De rapporteur, De voorzitter,
Cécile THIBAUT. Philippe MOUREAUX.