5-211/1 | 5-211/1 |
4 OKTOBER 2010
Inleiding
Dit wetsvoorstel neemt gedeeltelijk de tekst over van het voorstel nr. 4-658/1 (2007/2008) dat op 19 maart 2008 in de Senaat werd ingediend.
Dit wetsvoorstel beoogt een wettelijke bescherming te geven aan vaders die willen gebruikmaken van hun recht op ouderschapsverlof, waarbij de mogelijkheden voor de werkgever om over te gaan tot ontslag beperkt worden tot dwingende redenen.
Wettelijke bescherming van het vaderschapsverlof
Op 23 september 2002 heeft de Europese Unie de richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden aangenomen.
Deze richtlijn bepaalt uitdrukkelijk dat mannen die vaderschapsverlof nemen, net zoals vrouwen die moederschapsverlof genieten, het recht hebben om naar hun baan of een gelijkwaardige functie terug te keren. De richtlijn bepaalt namelijk het volgende « Lidstaten die dergelijke rechten erkennen, nemen de nodige maatregelen om werkende mannen en vrouwen te beschermen tegen ontslag wegens de uitoefening van dit recht en om ervoor te zorgen dat zij na afloop van dit verlof het recht hebben om — onder voorwaarden die voor hen niet minder gunstig zijn — naar hun baan of naar een gelijkwaardige functie terug te keren en te profiteren van elke verbetering van de arbeidsvoorwaarden waarop zij tijdens hun afwezigheid aanspraak hadden kunnen maken. »
Niettegenstaande in België ontslagbescherming bestaat in het kader van moederschaps- en adoptieverlof bestaat er geen wettelijke bescherming voor mannen die vaderschapsverlof opnemen. België blijft in gebreke daar de omzetting van de Europese richtlijn tegen 5 oktober 2005 diende te gebeuren. Een aanpassing van de wetgeving dringt zich dan ook op.
Indien de wetgever opteert om het vaderschapsverlof te verlengen dan is een ontslagbescherming des te meer aangewezen. Het wetsvoorstel beoogt dan ook om de werknemer die gebruik wenst te maken van zijn recht op vaderschapsverlof te beschermen tegen ontslag op eenzelfde wijze als bij moederschaps- of adoptieverlof. De arbeidsovereenkomst mag niet eenzijdig beëindigd worden door de werkgever tijdens een periode van twee maanden voor de opname van het vaderschapsverlof en één maand na het einde ervan. De mogelijkheden van de werkgever om over te gaan tot ontslag wordt beperkt tot dwingende redenen.
Artikel 2
De aanvulling van artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten met een vierde paragraaf moet beletten dat de werkgever de werknemer ontslaat omwille van het uitoefenen van zijn recht op vaderschapsverlof. Dit biedt de vaders die gebruik maken van hun vaderschapsverlof een gelijkaardige bescherming als moeders en adoptanten tijdens hun moederschaps- of adoptieverlof. De bescherming die bestaat ten aanzien van werknemers die gebruik maken van hun adoptieverlof (artikel 30ter, § 4, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten) wordt hier overgenomen.
Artikel 3
Artikel 25quinquies, § 2, van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, voorziet in dezelfde regeling als het artikel 30, § 2, van de arbeidsovereenkomstenwet.
Ook hier wil het voorstel de wettelijke bescherming van het vaderschapsverlof verwezenlijkt zien en vult artikel 25quinquies met dezelfde tekst aan.
Sabine de BETHUNE Dirk CLAES Cindy FRANSSEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, laatst gewijzigd bij de wet van van 10 augustus 2001, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
« § 4. De werkgever stelt geen handelingen die ertoe strekken eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op vaderschapsverlof, gedurende een periode die ingaat twee maanden vóór de opname van dit verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het adoptieverlof.
De werkgever levert het bewijs dat zulke redenen voorhanden zijn.
Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen gelijk aan het loon voor drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
Deze vergoeding wordt evenwel niet samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag. ».
Art. 3
Artikel 25quinquies van de wet van 1 april 1936 op de arbeidsovereenkomst wegens dienst op binnenschepen, ingevoegd bij de wet van 10 december 1962 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
« § 4. De werkgever stelt geen handelingen die ertoe strekken eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruik maakt van zijn recht op vaderschapsverlof, gedurende een periode die ingaat twee maanden vóór de opname van dit verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het adoptieverlof.
De werkgever levert het bewijs dat zulke redenen voorhanden zijn.
Zo de ingeroepen reden tot staving van het ontslag niet beantwoordt aan het bepaalde in het eerste lid of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen gelijk aan het loon voor drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
Deze vergoeding wordt evenwel niet samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag. ».
20 juli 2010.
Sabine de BETHUNE Dirk CLAES Cindy FRANSSEN. |