4-988/1

4-988/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

4 NOVEMBER 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein

(Ingediend door de heer Wouter Beke c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel herneemt gedeeltelijkde tekst van het wetsvoorstel van de heer Jan Steverlynck van 24 maart 2006 (stuk Senaat, nr. 3-1637/1).

Op 2 februari 2006 verscheen in het Belgisch Staatsblad de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein.

Die wet werd gedurende ettelijke maanden besproken in de Senaat en de Kamer, alwaar tal van senatoren ze bij amendement trachtten te verbeteren of te verfijnen.

Indieners zijn van oordeel dat de wet zeker een stap in de goede richting vormt, nu de rechtstreekse vergoeding van zelfstandigen die hinder ondervinden van openbare werken tot voor kort op wetgevend gebied braakliggend terrein was.

A) Voorstel tot vereenvoudiging van de procedure

Evenwel is de wet wat betreft de te volgen procedure te log. Inderdaad, het kan geen staaltje van administratieve vereenvoudiging heten dat de zelfstandige eerst een procedure voor erkenning als « gehinderde inrichting » moet doorlopen en daarna nog een vergelijkbare procedure voor het op die grond verkrijgen van een vergoeding voor hemzelf en de andere aldaar werkzame zelfstandigen.

Deze twee onderscheiden procedures worden in onderhavig wetsvoorstel herleid tot één procedure.

B) Uitbreiding van de werkingssfeer via verminderde vergoeding voor ernstige hinder zonder sluiting

Bovendien riskeert de wet het overgrote deel van de zelfstandigen die hinder ondervinden uit te sluiten door de voorwaarde dat de zelfstandige, buiten een aantal in de wet bepaalde gevallen, met name onbruikbaarheid van nabijgelegen parkeerplaatsen of afsluiting van de straat, moet aantonen dat de hinder van die aard is dat het geopend houden van de zaak gedurende minstens 14 dagen niet verantwoord is, met andere woorden van enig economisch nut is ontdaan.

Dit bewijs is niet altijd makkelijk te leveren en zal aanleiding geven tot veel discussie. Daarom wordt voorgesteld een verminderde vergoeding toe te kennen bij ernstige hinder.

C) Een voordeliger financiering voor de gemeenten

Tegelijk heeft de VZW Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) bedenkingen bij de wijze van financiering van de vergoedingen. Deze vergoeding bedraagt een bedrag van maximaal 0,25 % op elke factuur, te betalen door de bouwheer, en overeenkomstig de wet gecentraliseerd bij het Participatiefonds. Vermits de bouwheer in vele gevallen de gemeente is, zullen de gemeenten hiervoor 0,25 % op het totale factuurbedrag van hun infrastructuurwerken moeten doorstorten aan het Participatiefonds.

In de visie van de VVSG, worden de gemeenten dus gestraft voor hun investeringen in het openbaar domein.

Volgens cijfers van de VVSG zijn de infrastructuurwerken van de gemeenten in België goed voor ongeveer 550 miljoen euro per jaar. Een percentage van 0,25 % op het factuurbedrag zou dus ongeveer 1,4 miljoen euro minder betekenen voor effectieve werkzaamheden.

Er wordt voorzien dat ook de federale overheid een bijdrage levert aan het Participatiefonds. De financiële gezondheid van de zelfstandigen is immers een aangelegenheid die ook op het ondernemerschap en de belastinginkomsten een aanzienlijke invloed heeft.

D) Verhoging van de vergoeding

Uit de praktijk is gebleken dat de wet zijn doel dreigt voorbij te schieten omdat de onderneming tenminste 14 dagen dient te worden gesloten en het bedrag van de vergoeding te beperkt is om een reële inkomenscompensatie voor de zelfstandige te betekenen. Om deze reden wordt het bedrag van de inkomenscompensatievergoeding opgetrokken.

E) Betere communicatie en inspraak

Te weinig actieve betrokkenheid en inspraak van de zelfstandige ondernemers en het ontbreken van een efficiënt communicatiebeleid zijn vaak de oorzaak van makkelijk te voorkomen hinder.

Aan de grondslag ligt vaak het ontbreken van een preventief beleid dat erop gericht moet zijn dat alle betrokken partijen ernaar streven om de hinderperiode zo vlot mogelijk te laten verlopen en zo kort mogelijk te laten duren.

1) Te weinig betrokkenheid en inspraak

De wet legt de gemeenten wel de verplichting op om de verantwoordelijke van de ondernemingen die hinder zouden kunnen ondervinden de betrokken handelaars tussen de dertig en veertien dagen vóór aanvang van de werken te verwittigen (artikel 4).

Sommige gemeenten organiseren nu reeds voorafgaande inspraakvergaderingen, maar dit blijven vaak hooguit informatievergaderingen waarbij de plannen die al lang vastliggen summier worden toegelicht, desnoods tegen de zelfstandige ondernemers in.

Dit voorstel wil de inspraakvergaderingen, zowel vóór als tijdens de werken, een wettelijke basis geven.

2) Het ontbreken van een efficiënt communicatiebeleid

Als er al informatie gegeven wordt, is die soms weinig deskundig geformuleerd : de informatie beantwoordt niet aan de specifieke vragen van de zelfstandige ondernemer, er ontbreekt een contactpersoon (« wrevelambtenaar »), en gedurende de werken wordt soms helemaal geen informatie meer gegeven over de stand van zaken of over eventuele wijzigingen.

Ook hier wil het wetsvoorstel ingrijpen door ook verplichte voorlichting en inspraak van de handelaars tijdens de werken mogelijk te maken.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Volgens de toelichting bij het wet geworden voorstel worden twee categorieën van werken bedoeld : die door een overheid of een privaatrechtelijke persoon (zoals een nutsbedrijf) op het openbaar domein uitgevoerde werken en de op (de facto meestal onder) private grond uitgevoerde werken ten algemenen nutte.

Evenwel zorgt de voorgestelde formulering voor problemen nu de zinsnede « van algemeen nut » gevolgd door de zinsnede « waar ook uitgevoerd op het grondgebied » niet noodzakelijk kan begrepen worden als een onderscheid tussen publiek en privaat domein. Eerder lijkt het alsof het gaat over waar ook in België op het openbaar domein uitgevoerde werken, wat in strijd is met de hierboven aangehaalde wil van de wetgever.

De wijziging zorgt voor meer duidelijkheid en geeft beter de wil van de indieners weer.

Artikel 3

Artikel 3 van de wet bepaalt dat de bouwheer integraal zorgt voor het spijzen van het Participatiefonds door een percentage op het niet-geprotesteerde factuurbedrag voor de werken door te storten. Dit betekent dat in de meeste gevallen de gemeenten hiervoor 0,25 % op het totale factuurbedrag van hun infrastructuurwerken zullen moeten doorstorten aan het participatiefonds.

In België zijn de infrastructuurwerken van de gemeenten volgens cijfers van de VVSG goed voor 550 miljoen euro per jaar. Een 0,25 % op het factuurbedrag betekent dus ongeveer 1,4 miljoen euro minder voor effectieve werkzaamheden.

Hierdoor wordt de ruimte voor infrastructuurwerken kleiner.

Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat gemeenten worden gestraft voor hun investeringen in het openbaar domein.

Voor het spijzen van het fonds leek het indieners het meest aangewezen om te werken met een duaal systeem dat enerzijds het systeem van de wet overneemt en anderzijds ook voorziet in een bijkomende financiering door de federale overheid.

Er wordt voorzien dat ook de federale overheid een bijdrage levert aan het Participatiefonds voor de inkomenscompensatie van de zelfstandigen. De financiële gezondheid van de zelfstandigen is immers een aangelegenheid die ook op het ondernemerschap en de belastinginkomsten een aanzienlijke invloed heeft. Deze financiële kost volledig afwimpelen op de gemeenten en instellingen die investeren in het openbaar domein is daarom niet gerechtvaardigd.

Artikel 4

1º Deze toevoeging voorziet in een regeling voor werken op het grondgebied van verscheidene gemeenten uitgevoerd. Het is de bedoeling te zorgen voor een intergemeentelijke coördinatie.

2º Technische aanpassing aan 1º.

3º Een ondergrens van 14 dagen is te kort voor de betrokken ondernemingen om de nodige maatregelen te nemen (verwittigen van clientèle, leveranciers, eventuele bedienden, enzovoort). Daarom wordt 15 dagen langer de tijd gegeven.

4º Hoewel er een voorafgaande informatieplicht wordt ingevoerd door de wet, is er geen voorafgaande inspraak van de betrokken ondernemingen. Dit is ook niet het geval tijdens het uitvoeren van de werken. Evenwel worden veel problemen pas duidelijk vlak vóór en tijdens de uitvoering. In vele gevallen kunnen eenvoudige suggesties inzake bewegwijzering, volgorde van uitvoering, informatie over plaatselijke of gedeeltelijke oplevering, enz., veel overbodige wrevel vermijden. Sommige eenvoudige en goedkope tussenkomsten van de gemeenten tijdens de werken kunnen problemen verhelpen en minstens meer duidelijkheid scheppen. Om schadeclaims vanwege de bouwheer of vertraging te verhinderen moet hij hier desgevallend bij betrokken worden.

Daarom wordt voorgesteld om niet alleen voorafgaandelijk aan de werken een informatie- en overlegvergadering te organiseren : acht dagen na de aanvang volgt een tweede vergadering en daarna om de twee weken. Op elk van die vergaderingen kunnen de zelfstandigen suggesties doen over een minder hinderlijke uitvoering van de werken.

De gemeente kan, indien nodig in overleg met de bouwheer, die suggesties ten uitvoer brengen. Logische voorwaarde is wel dat de werken daardoor niet vertraagd worden, noch een meerkost meebrengen.

Artikel 5

a) Vermits door de voorgestelde wijziging van artikel 7 de aanvraagprocedure wordt geschrapt omwille van administratieve vereenvoudiging van de procedure, is het derde punt overbodig.

b) Wanneer de voorwaarden van het eerste lid niet zijn vervuld, doch de toegang tot het pand is verhinderd, belemmerd of ernstig bemoeilijkt, zal de zelfstandige natuurlijk ook winst derven. Daarom wordt voorzien in een beperkte forfaitaire vergoeding, die geregeld wordt in artikel 8.

Artikel 6

1º Dit betreft een technische aanpassing die samenhangt met de aanpassing van artikel 4 voor de gevallen waarin de werken op het grondgebied van verscheidene gemeenten doorgaan.

2º en 4º Het is de bedoeling van de indiener om ook een beperkte tegemoetkoming te voorzien wanneer weliswaar de werken niet leiden tot volledige sluiting van twee weken of meer maar desalniettemin de toegang ernstig is bemoeilijkt. De overlast die dit meebrengt — zeer vaak gepaard gaande met een minverdienste — behoort volgens indiener ook beperkt vergoed te worden.

3º Momenteel bestaat er in de wet een ontdubbelde procedure : eerst dient overeenkomstig artikel 6 de erkenning als gehinderde inrichting te worden bekomen, en pas daarna kan volgens de procedure van artikel 7 elke zelfstandige die werkzaam is in deze inrichting een aanvraag tot het bekomen van een inkomenscompensatie indienen. Deze ontdubbeling is een verdubbeling in tijd en administratieve inspanningen. Daarom het voorstel dat de verantwoordelijke van de onderneming zowel de erkenningsaanvraag als de vergoedingsaanvraag voor de aldaar werkzame en in aanmerking komende zelfstandigen indient bij het Participatiefonds, en dit in één enkel document en binnen éénzelfde procedure.

5º De termijn van zestig dagen is te lang. Immers, een zelfstandige die te kampen heeft met een verlies aan inkomsten dat zo aanzienlijk is dat zelfs de tijdelijke sluiting wordt overwogen, dient zo snel mogelijk te weten te komen wat het resultaat is van de beroepsprocedure tegen de afwijzing. Ook ten aanzien van leveranciers en andere schuldeisers is het aangewezen dat er zo snel mogelijk zekerheid komt over de situatie.

6º De verantwoordelijke van de onderneming is bij extracontractuele fout van een derde die de hinder doet voortduren gesubrogeerd in zijn rechten ten voordele van het Participatiefonds. Als dit fonds evenwel stilzit, dan kan de gehinderde inrichting geen schadevergoeding vorderen op grond van de reële schade, nu dit recht blijft toebehoren aan het fonds. Daarom dient de wet te bepalen dat wanneer het Participatiefonds geen werk maakt van het vorderen van een schadevergoeding aan de derde, dit recht opnieuw toekomt aan de gehinderde inrichting.

Artikel 7

1º en 2º Deze wijzigingen hangen samen met de wijziging van artikel 6, § 3, die de verplichting invoert voor de verantwoordelijke om een lijst met gegevens over de betrokken zelfstandige(n) bij de aanvraag tot erkenning te voegen. Het is inderdaad bevreemdend vast te stellen dat in de voorgestelde procedure, in tijden van administratieve vereenvoudiging, er drie aparte procedurestappen (gemeente, participatiefonds erkenning inrichting en participatiefonds verkrijging tegemoetkoming) moeten worden doorlopen. Door de voorgestelde wijzigingen moeten de gegevens maar één keer bij het begin worden meegedeeld en zorgt het Participatiefonds zelf voor de verdere administratieve afhandeling. Dit spaart de zelfstandige tijd en moeite.

3º Technische aanpassing aan 2º.

4º De termijn van zestig dagen is te lang. Immers, een zelfstandige die te kampen heeft met een verlies aan inkomsten dat zo aanzienlijk is dat zelfs de tijdelijke sluiting wordt overwogen, dient zo snel mogelijk te weten te komen wat het resultaat is van de beroepsprocedure tegen de weigering een vergoeding uit te reiken. Ook ten aanzien van leveranciers en andere schuldeisers is het aangewezen dat er zo snel mogelijk zekerheid komt over de situatie.

5º Dit is een aanpassing aan de wijziging van artikel 5 waardoor ook een beperkte tegemoetkoming mogelijk wordt bij ernstige bemoeilijking van de toegang doch die geen sluiting verantwoordt, of wanneer de zelfstandige een nevenactiviteit behoudt.

Artikel 8

1º Dit is een technische aanpassing aan de in artikel 7 aangebrachte wijziging.

2º Deze aanpassing verhoogt het huidig vastgestelde bedrag van 44,2 euro naar 70 euro omdat in de praktijk blijkt dat het bedrag te beperkt is om een reële inkomenscompensatie voor de zelfstandige te betekenen.

3º Deze wijziging houdt rekening met de door wijziging van artikel 5 geschapen mogelijkheid om een verminderde vergoeding te bekomen voor die gevallen waarin er niet overgegaan wordt tot sluiting, maar waar er wel een ernstige bemoeilijking van de toegang is. Die wordt gebracht op de helft van de vergoeding wegens sluiting. Ook wordt hier het minimumbedrag van de vergoeding in beide gevallen geregeld. Deze minimumvergoeding schept rechtszekerheid. Zij vermijdt bovendien dat — voor een sluiting beperkt tot de minimumperiode of anderzijds een ernstige hinder zonder sluiting beperkt tot de minimumperiode — de kosten verbonden aan het administratief in orde brengen van de aanvraag hoger zouden zijn dan de verkregen vergoeding.

Immers, wanneer men de winkel slechts twee weken sluit, zou de vergoeding tegen 70 euro per kalenderdag slechts 980 euro bedragen. De handelaar wordt voor die som wel geacht twee weken geen inkomsten te genereren en zelf alle stappen te doen om een vergoeding te verkrijgen. Het volgen van de vereiste procedure is een bijkomende administratieve inspanning die de nodige tijd zal vergen, zodat een minimumbedrag gepast lijkt.

Artikel 9

1º tot 3º Deze wijzigingen strekken ertoe de tekst in overeenstemming te brengen met de voorgestelde wijziging van artikel 5.

4º De termijn van een maand voor het instellen van beroep tegen de beslissing van het Participatiefonds tot opheffing van de staat van hinder is onnodig lang. Een zelfstandige die zijn zaak niet kan en mag openen omdat hij beweert nog steeds een gehinderde inrichting te zijn, heeft er alle belang bij zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de eventuele verderzetting van zijn vergoeding. Die verkorting wordt verder verantwoord door het feit dat onder beschouwing van een 6º de vergoeding niet meer geschorst wordt tijdens de beroepsprocedure. Tegen die bijkomende zekerheid voor de zelfstandige staat het belang van de overheid die er baat bij heeft het risico dat onverschuldigde betalingen niet meer terugbetaald worden, in de tijd te beperken.

5º De termijn van zestig dagen voor de minister om te beslissen over het beroep in het vierde lid is onnodig lang, omwille van de redenen aangehaald sub 4º. Verder is het onaanvaardbaar en geheel in strijd met de gangbare stellingen in het administratief recht dat het stilzitten van een overheid wordt uitgelegd in het nadeel van de rechtsonderhorige. Inderdaad leidt op grond van artikel 9, § 3, vierde lid, het stilzitten van de minister niet tot het bevestigen van het recht van de zelfstandige, maar tot het bevestigen van de beslissing van het Participatiefonds tot opheffing van de uitkeringen. Indieners keren deze situatie om.

6º Zoals momenteel geformuleerd in de wet brengen het tweede en derde lid van § 3 gecombineerd een ongewilde situatie tot stand : door het beroep wordt de beslissing van het fonds opgeschort en moet de inrichting gesloten blijven om de rechten te behouden en niet beboet te worden. Tegelijk echter wordt de uitkering van de vergoeding geschorst. Door het instellen van het beroep wordt de inrichting dus dubbel gestraft. Onderhavig wetsvoorstel laat de vergoeding doorlopen tijdens de beroepsprocedure. Wanneer de zelfstandige in beroep in het ongelijk gesteld wordt moeten de vergoedingen lopende het beroep betaald natuurlijk worden terugbetaald. Daarom wordt voorzien in een terugvorderingsrecht bij negatieve beslissing. Door inkorting van de termijnen (zie 4º en 5º) wordt vermeden dat de som die zou moeten teruggevorderd worden oploopt (maximaal vergoeding voor één maand).

7º Technische aanpassing : vermits het beroep niet meer opschortend is, is dit lid niet meer van toepassing.

Artikel 10

Deze wijziging past de tekst aan het nieuwe artikel 5 aan.

Wouter BEKE
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Els VAN HOOF
Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 2 van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein, wordt de bepaling onder 4º vervangen als volgt :

« 4º werken : de werken die in opdracht van een bouwheer uitgevoerd worden op het openbaar domein en alle werken van algemeen nut, waar zij ook op het grondgebied uitgevoerd worden, met uitzondering van de categorieën bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, voor zover de in voorgaande gevallen bedoelde uitvoering hinder veroorzaakt voor zelfstandigen; »;

Art. 3

In dezelfde wet wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 3/1. — Er wordt jaarlijks een toelage aan het Participatiefonds gestort ten laste van de federale begroting.

De Koning bepaalt het bedrag van de jaarlijkse toelage, dat niet lager mag liggen dan het totaal van de bedragen als bepaald in artikel 3 van het vorige kalenderjaar ».

Art. 4

In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin :

« Indien de werken worden uitgevoerd op het grondgebied van verscheidene gemeenten, wordt in onderling overleg gehandeld. »;

2º het tweede en derde lid worden telkens aangevuld met de volgende zin :

« Bij uitvoering op het grondgebied van verscheidene gemeenten wordt de bedoelde kennisgeving gezamenlijk gedaan. »;

3º in het vierde lid worden de woorden « veertien en de dertig » vervangen door de woorden « dertig en de vijfenveertig »;

4º het artikel wordt aangevuld met de volgende leden :

« De gemeente bedoeld in het eerste lid nodigt ten laatste veertien dagen vóór het begin van de werken de verantwoordelijken van de ondernemingen bedoeld in het tweede en derde lid uit voor een informatie- en overlegvergadering, waar deze verantwoordelijken voorstellen kunnen doen en hun grieven kunnen doen kennen.

Ten laatste de dag vóór de aanvang van de werken deelt de gemeente aan de ondernemingen bedoeld in het vorige lid het verslag van de in het vorige lid bedoelde informatie- en overlegvergadering mee, alsook op welke tijdstippen zij informatie- en overlegvergaderingen organiseert over de voortgang van de werken. De eerste informatie- en overlegvergadering vindt plaats de achtste dag na het begin van de werken, en daarna om de twee weken. De betrokken ondernemingen kunnen hun grieven doen kennen en voorstellen doen. De gemeente maakt een verslag op van deze vergaderingen dat ter inzage wordt gelegd op het gemeentebestuur en op de webstek van de gemeente gepubliceerd.

De gemeente kan op basis van de grieven en voorstellen desgevallend in samenspraak met de bouwheer de wijze van uitvoering van de werken aanpassen, voor zover evenwel deze aanpassingen geen vertraging in de oplevering en geen meerkost met zich meebrengen.

Bij werken op het grondgebied van verscheidene gemeenten worden de in de voorgaande leden bedoelde vergaderingen gezamenlijk gehouden en wordt het verslag gezamenlijk opgesteld, in alle betrokken gemeenten ter inzage gelegd en gepubliceerd op hun respectieve webstekken. ».

Art. 5

In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

a) de bepaling onder 3º van het eerste lid wordt opgeheven;

b) het artikel wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« In de andere gevallen waarbij zich door de uitvoering van werken een hinder voordoet die minstens veertien kalenderdagen duurt, heeft de zelfstandige recht op een verminderde vergoeding. ».

Art. 6

In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 2, vijfde lid, wordt tussen de woorden « van de gemeente » en de woorden « dan wel » de zinsnede « , op het grondgebied van verscheidene gemeenten » ingevoegd;

2º paragraaf 3, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « Is de hinder niet van die aard dat hij aanleiding geeft tot sluiting voor minstens veertien kalenderdagen, dan geeft de verantwoordelijke een omstandige omschrijving van de te verwachten hinder. »;

3º in dezelfde § 3, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :

« Bij de in het vorige lid bedoelde aanvraag wordt een lijst van in de inrichting werkzame zelfstandigen gevoegd, waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld, en die minstens de vraag naar de gegevens omtrent de in artikel 5 bedoelde voorwaarden omvat. »;

4º dezelfde § 3 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidende : « Indien het Participatiefonds niet besluit tot het erkennen als gehinderde inrichting, doch vaststelt dat de inrichting wel hinder ondervindt in de zin van artikel 2, 8º, kan zij besluiten dat de betrokken zelfstandige recht heeft op de vergoeding bedoeld bij artikel 5, tweede lid. »;

5º in § 4, tweede lid, worden de woorden « zestig dagen » vervangen door de woorden « dertig dagen »;

6º paragraaf 5 wordt aangevuld met een derde lid, luidende :

« Bij gebreke aan minnelijke regeling tussen het Participatiefonds en de veroorzaker van de schade binnen de zestig dagen na het zich voordoen van de fout bedoeld in het eerste lid, en wanneer het Participatiefonds de veroorzaker binnen dezelfde termijn niet heeft gedagvaard, kan de verantwoordelijke van de onderneming bij aangetekend schrijven met ontvangstbewijs het Participatiefonds vragen de veroorzaker van de schade te dagvaarden. Bij gebreke hieraan te voldoen binnen de maand komt van rechtswege een einde aan de in het eerste lid bedoelde subrogatie. ».

Art. 7

In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º paragraaf 1 wordt vervangen als volgt :

« § 1. Algemeen

Het Participatiefonds onderzoekt, na de erkenning als gehinderde inrichting of na vaststelling van hinder zoals bedoeld bij artikel 5, tweede lid, de gegevens op de lijst van de in de inrichting werkzame zelfstandigen, en bepaalt of deze personen recht hebben op een inkomenscompensatievergoeding. »;

2º paragraaf 2 wordt vervangen als volgt :

« § 2. Procedure bij het Participatiefonds

Het Participatiefonds onderzoekt het dossier en gaat na of de betrokken zelfstandigen zich in één van de gevallen van artikel 5 bevinden.

Binnen de dertig dagen na de datum van beslissing tot het erkennen van de inrichting als gehinderde inrichting of na de beslissing die hinder vaststelt zoals bedoeld bij artikel 5, tweede lid, betekent het Participatiefonds zijn beslissing aan elk van de op de in de eerste paragraaf bedoelde lijst vermelde personen per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, »;

3º in § 3, eerste lid, wordt het woord « derde » vervangen door het woord « tweede »;

4º in § 3, tweede lid, wordt het woord « zestig » vervangen door het woord « dertig »;

5º paragraaf 5 wordt aangevuld met het volgende zinsdeel :

« , behoudens wanneer de inrichting erkend is als inrichting waarvan de toegang ernstig is bemoeilijkt, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid. ».

Art. 8

In artikel 8, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het eerste lid worden de woorden « het verlenen van de goedkeuring van de in artikel 7, § 1, bedoelde aanvraag aan de aanvragende zelfstandige » vervangen door de woorden « de beslissing bedoeld in artikel 7, § 2, aan de betrokken zelfstandige »;

2º in hetzelfde lid wordt het getal « 44,2 » vervangen door het getal « 70 »;

3º hetzelfde eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin : « Wanneer het evenwel hinder betreft zoals vermeld in artikel 5 tweede lid, bedraagt deze vergoeding 22,1 euro per kalenderdag. Deze vergoeding mag evenwel voor de gevallen bedoeld bij artikel 5, eerste lid, niet lager zijn dan 1 500 euro en voor de gevallen bedoeld bij artikel 5, tweede lid, niet lager zijn dan 750 euro. »

Art. 9

In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 1, tweede lid, worden na de woorden « gehinderde inrichtingen » de woorden « of de inrichtingen bedoeld bij artikel 5, 2º, » ingevoegd;

2º paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met het volgende zinsdeel : « of dat de toegang tot de inrichting niet meer ernstig bemoeilijkt is. »;

3º in § 2, tweede lid, worden na de woorden « gehinderde inrichting » de woorden « of van inrichting waarvan de toegang ernstig is bemoeilijkt » ingevoegd;

4º in § 3, eerste lid, worden de woorden « een maand » vervangen door de woorden « twee weken »;

5º hetzelfde eerste lid van § 3 wordt aangevuld met de volgende zinnen :

« De minister beslist binnen de twee weken. Bij gebreke aan beslissing wordt de beslissing bedoeld bij § 2, eerste lid, als onbestaande beschouwd. »;

6º paragraaf 3, derde lid, wordt vervangen als volgt :

« Ingeval van beroep, zoals in het eerste lid vermeld, blijven de rechthebbende zelfstandigen de inkomenscompensatievergoeding ontvangen tot op de dag dat de minister een negatieve beslissing neemt. Bij negatieve beslissing vordert het Participatiefonds de tussen de in § 2, eerste lid, bedoelde beslissing en de beslissing van de minister uitgekeerde vergoeding terug. »;

7º het vierde lid van § 3 wordt opgeheven.

Art. 10

Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :

« Art. 10. Behoudens wat betreft een erkenning op grond van artikel 5, tweede lid, is vanaf de datum bedoeld in artikel 6, § 3, eerste lid, tot op de in hetzij artikel 9, § 2, tweede lid, hetzij artikel 9, § 4, eerste lid, bedoelde datum, de toegang tot de inrichting voor de klanten, alsmede de rechtstreekse verkoop aan de verbruiker en thuisbezorging verboden. ».

5 september 2008.

Wouter BEKE
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Els VAN HOOF
Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE.