4-684/1 | 4-684/1 |
9 APRIL 2008
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 14 mei 2004 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-701/1 - 2003/2004).
De wet op het partnergeweld maakt het voor de gehuwde of samenwonende partner, die het slachtoffer is van geweldplegingen, mogelijk om de rechter te verzoeken de echtelijke verblijfplaats toegewezen te krijgen (wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek, Belgisch Staatsblad van 12 februari 2003).
In de tweede plaats wordt, door die nieuwe regeling, de minimumstraf voor de geweldpleging tussen gehuwden of samenwonenden opgetrokken van 6 maanden naar één jaar, om de wet op de voorlopige hechtenis van toepassing te maken en aldus te kunnen overgaan tot aanhouding en medeneming van de dader.
In 1997 werd een eerste stap gezet om het geweld binnen persoonlijke relaties te erkennen als misdrijf en als strafbaar feit (wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, Belgisch Staatsblad van 6 februari 1998).
De bestaande regelingen gaan evenwel niet ver genoeg; er blijven lacunes bestaan op verschillende vlakken.
1) Nood aan een nieuwe procedure van uithuisplaatsing bij dreigend intrafamiliaal geweld
Op vlak van preventie van geweldpleging binnen een relatie schiet de voorgestelde regeling tekort.
Er wordt enerzijds niets voorzien voor bedreigende situaties waarbij het (nog) niet tot effectieve geweldpleging is gekomen. Er is geen onmiddellijke bescherming voor de slachtoffers wanneer de bevoegde overheden, na een geweldpleging, niet overgaan tot het in voorlopige hechtenis nemen van de dader.
Dit was trouwens ook de kritiek van het Vrouwen Overleg Komitee (VOK) en de CD&V-werkgroep Vrouw en Maatschappij, die op de 31e Vrouwendag in november 2002, met als hoofdthema « geweld », verwezen naar het Oostenrijks systeem, waar sinds enkele jaren een preventieve uithuisplaatsing bestaat voor een beperkte periode van 10 dagen, om erger te voorkomen. Ook tijdens de Internationale Vrouwendag van 8 maart 2004 stond de thematiek van het geweld tegen vrouwen weer hoog op de agenda, met een campagne van Amnesty International.
Als antwoord op deze ontoereikendheid van de bestaande wetgeving stellen wij voor de rechter uitspraak te laten doen binnen 24 uur na neerlegging van het verzoekschrift (vrederechter of rechter in eerste aanleg, al naargelang de stand van de procedure). De gevatte rechter kan dan de termijn bepalen van de toewijzing van het genot van de woonst en het omgangsverbod, die evenwel de tien dagen niet mag overschrijden.
De voorgestelde wijzigingen dienen een dubbel doel : enerzijds geven zij de mogelijkheid aan de gehuwde of samenwonende partner die het slachtoffer is van geweldpleging, om op éénzijdig verzoekschrift, binnen de 24 uur, een uitspraak van tijdelijke uithuisplaatsing te verkrijgen met contactverbod. Dit is van belang, nu in de op 28 januari 2003 aangenomen regeling die beslissing weken of maanden op zich kan laten wachten, met alle gevolgen vandien. De aangenomen regeling geeft met andere woorden geen antwoord op de gevallen waarin de geweldpleger niet wordt aangehouden of binnen een korte termijn weer wordt vrijgelaten in afwachting van eventuele verdere vervolging. Dit geeft het slachtoffer bovendien de mogelijkheid om in alle rust te bekomen van de gepleegde feiten en zich te bezinnen over het vorderen van maatregelen « ten gronde », zoals de permanente uithuisplaatsing.
Anderzijds geven de voorgestelde wijzigingen diezelfde rechten tot het bekomen van een tijdelijke uithuisplaatsing aan de gehuwde of samenwonende partner welke enkel bedreigd werd, maar die (nog) niet het slachtoffer was van gewelddaden. In dit tweede geval geeft de voorgestelde wijziging dus de mogelijkheid om een onmiddellijke afkoelingsperiode in te bouwen. De bedreigende partner, die tijdelijk uit huis geplaatst wordt en tegen wie een contactverbod werd uitgesproken, krijgt aldus de tijd om zich te bezinnen over zijn gedrag, en voor de bedreigde partner wordt een gevaarlijke stressituatie opgeheven.
De wijzigingen zijn ingegeven door de Oostenrijkse regeling, die zelfs nog verder gaat. Inderdaad stelt het uitvoeringsbesluit van de federale wet 759 inzake familiaal geweld onder meer :
« § 382b. (1) Face à une personne rendant la cohabitation intolérable à un parent proche en raison d'une agression corporelle, d'une menace ou d'une attitude influençant considérablement sa santé, le tribunal doit, sur demande de ce dernier
1. écarter cette personne de l'habitation et de ses environs immédiats et
2. lui interdire le retour dans l'habitation et ses environnements immédiats,
si l'habitation sert à l'assouvissement des besoins urgents du demandeur.
(2) Face à une personne rendant la cohabitation intolérable à un parent proche en raison d'une agression corporelle, d'une menace ou d'une attitude influençant considérablement sa santé, le tribunal doit, sur demande de ce dernier
1. interdire le séjour de cette personne en certains lieux à déterminer et
2. imposer d'éviter les rencontres et les contacts de cette personne avec le demandeur,
pour autant que cela ne soit pas contraire aux intérêts supérieurs du défendeur.
(3) Les parents proches aux sens des alinéas 1 et 2 sont :
1. a) les conjoints et les concubins, b) les frères et soeurs et parents en ligne directe, y compris les enfants adoptés et placés, ainsi que les parents adoptifs et nourriciers,
c) les conjoints et concubins des personnes citées à la lettre b.
2. a) les parents en ligne directe, y compris les enfants adoptés et placés, ainsi que les parents adoptifs et nourriciers, du conjoint ou du concubin, ainsi que
b) les frères et soeurs du conjoint ou du concubin,
vivant en ménage avec le défendeur ou ayant vécu en ménage avec le défendeur au cours des trois mois précédant le dépôt de la demande. »
2) Nood aan richtlijnen van het College van procureurs-generaal en aan betere opleiding van magistraten en politiemensen
Toenmalig minister van Gelijke Kansen, Marie Arena, kondigde op 8 maart 2004, als reactie op de campagne van Amnesty International over geweld tegen vrouwen, een actieplan tegen partnergeweld aan. Hier zijn toch enkele kritische kanttekeningen bij te maken. De opeenvolgende ministers van Justitie Verwilghen en Onkelinx zijn immers steeds in gebreke gebleven om het College van procureurs-generaal te vragen van de toepassing van de bestaande wet op het partnergeweld een prioriteit te maken.
Het is aan het College van procureurs-generaal om richtlijnen uit te vaardigen. Het uitblijven hiervan houdt het gerechtelijk beleid ter zake uiteraard in een impasse. Zolang dit niet in orde is, kan er immers geen werk gemaakt worden van een correcte opvolging op het terrein, zowel wat betreft het opmaken van processen-verbaal, het opvolgen van de dossiers als de toepassing van burgerrechtelijk en strafrechtelijk voorziene sancties.
In antwoord op een vraag om uitleg beloofde minister Onkelinx nogmaals de thematiek op de agenda te brengen van het College van procureurs-generaal (Senaat, vraag om uitleg nr. 3-67 van 5 december 2003).
De indiensters van dit wetsvoorstel wensen over voorgaande kanttekeningen een aantal eisen op te nemen in de wettekst.
Het voorstel wil onder meer aanzetten tot het meer en correcter opmaken van processen-verbaal en een behoedzamer opvolgen van de vastgestelde gevallen. De seponeringsgraad van klachten van intrafamiliaal geweld blijft immers verontrustend hoog.
De minister van Justitie en de minister belast met het Gelijkekansenbeleid worden verplicht tot het jaarlijks voorleggen van een verslag aan het Parlement dat minimaal de volgende punten omvat :
— een overzicht van de richtlijnen en het beleid van het College van procureurs-generaal inzake de vervolging en de bestraffing van partnergeweld;
— een overzicht van de statistische gegevens over het politie- en strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld op terrein;
— een overzicht van de invulling van het in de tekst gebruikte begrip « uitzonderlijke omstandigheden ». Immers kan de rechter in de voorgestelde regeling « uitzonderlijke omstandigheden » inroepen om aan het verzoek tot uithuisplaatsing na het plegen van gewelddaden geen gevolg te geven. Wat die uitzonderlijke omstandigheden zijn, is tot op heden onduidelijk, zodat het risico bestaat dat de rechtbanken deze bepaling zeer ruim interpreteren en de effectieve bescherming van het slachtoffer wordt uitgehold;
— een overzicht van de uitgevoerde gerichte vorming van magistraten en politiediensten inzake partnergeweld.
3) Wijzigingen rechterlijke bevoegdheid
Teneinde de voorgestelde regeling in rechte toepasbaar te maken, wordt een bevoegdheid toegevoegd aan de bestaande bevoegdheden van de vrederechter. Ook wordt een kortgedingbevoegdheid toegevoegd aan de bevoegdheden van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
Deze artikelen slaan op een materie bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Artikelen 2 en 3
In vele gevallen van intrafamiliaal geweld is het zo dat ofwel de ordediensten niet overgaan tot het medenemen van de dader van de feiten, omdat die niet ernstig genoeg zijn, of omdat er alleen een zeer bedreigende sfeer heerst, die nog niet heeft geleid tot het zich voordoen van strafrechtelijke feiten, maar waarbij er een ernstig risico bestaat dat de situatie uit de hand loopt. Vandaar is het van belang dat de wetgever in een zeer snel toepasbare « afkoelingsperiode » voorziet voor een beperkte tijd, als hoogdringende burgerrechtelijke maatregel, los van het strafrechtelijk gevolg dat al dan niet zou worden gegeven aan de feiten.
De afkoelingsperiode geeft de echtgenoten de mogelijkheid om zich te bezinnen, en om desgevallend verdere procedurele stappen te ondernemen, zoals het permanent vorderen van het genot van de gezinswoning.
Er is beroep mogelijk tegen de beslissing, dat evenwel niet schorsend werkt. Dit zou de zin van de maatregel wegnemen. Gelet op de controle uitgevoerd door de vrederechter en de beperking van de termijn van de maatregel, zijn de rechten van verdediging niet geschonden door deze niet-schorsende werking.
Het behoeft geen verdere uitleg dat de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in kort geding, bevoegd moet zijn inzake beroep. Daarom wordt in het artikel 77 van het Gerechtelijk Wetboek met dit voorstel een nieuwe bevoegdheid toegevoegd.
Artikel 4
Voegt dezelfde regeling in als hierboven, maar dan voor de wettelijk samenwonenden.
Artikel 5
Dit artikel voegt eenzelfde regeling in voor de gevallen waarin voor de rechtbank van eerste aanleg de ontbinding van het huwelijk werd gevorderd. In het algemeen kan de voorzitter in deze gevallen voorlopige maatregelen nemen. Het artikel specificeert één van deze maatregelen.
Artikel 6
Deze aanvulling heeft tot doel de bevoegdheden van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg uit te breiden tot het geval waarin beroep wordt ingesteld tegen beslissingen van de vrederechter inzake preventieve uithuisplaatsing. Vermits de procedure voor de vrederechter verloopt op eenzijdig verzoekschrift, worden de rechten van verdediging van de dader ernstig beperkt. Om die te vrijwaren moet het hem of haar mogelijk gemaakt worden om zeer snel tegen de beslissing van de vrederechter in beroep te gaan bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg die kennis neemt van die standpunten en, indien nodig, de beslissing van de vrederechter binnen het kortst mogelijke tijdsbestek kan vernietigen. Zo voorkomt men proceduremisbruiken.
Is er al een procedure van echtscheiding hangende, dan zijn de rechten van verdediging wel gevrijwaard, omdat de rechtbank reeds kennis heeft van het gehele geding en de tegenpartij reeds betrokken was in de echtscheidingsprocedure. In dat geval neemt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kennis van de vordering en is er mogelijkheid tot beroep bij het hof van beroep op grond van artikel 602, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 7
Deze aanvulling heeft tot doel de wijzigingen inzake de bevoegdheid van de vrederechter voor bewarende maatregelen op korte termijn, wat betreft het geven van het genot van de gezinswoning aan het slachtoffer of de bedreigde persoon, aan te passen aan de bevoegdheden van de vrederechter zoals die zijn opgenomen in artikel 594 van het Gerechtelijk Wetboek.
Artikel 8
Dit artikel somt een aantal verplichtingen op van de minister van Justitie en de minister belast met het Gelijkekansenbeleid, die tot doel hebben een betere opvolging van de problematiek mogelijk te maken alsook het uitstippelen van een duidelijk vervolgingsbeleid.
Hoewel partnergeweld een prioriteit was van deze regering zijn er terzake nog steeds geen richtlijnen vanwege het College van procureurs-generaal, hoewel dit voorzien was.
Alle bronnen hebben het over de problemen van het tekort aan opvolging op het terrein, zowel wat het opmaken van processen-verbaal betreft, het opvolgen van de dossiers als de toepassing van burgerrechtelijk en strafrechtelijk voorziene sancties. Dit amendement wil aanzetten tot het meer en correcter opmaken van processen-verbaal en een behoedzamer opvolgen van de vastgestelde gevallen.
De minister van Justitie en de minister belast met het Gelijkekansenbeleid worden daarom verplicht tot het jaarlijks voorleggen van een verslag aan het Parlement dat minimaal de volgende punten omvat :
— een overzicht van de richtlijnen en het beleid van het College van procureurs-generaal inzake de vervolging en de bestraffing van partnergeweld;
— een overzicht van de statistische gegevens over het politie- en strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld op het terrein;
— een overzicht van de invulling van het in de tekst gebruikte begrip « uitzonderlijke omstandigheden ». Immers kan de rechter in de voorgestelde regeling « uitzonderlijke omstandigheden » inroepen om aan het verzoek tot uithuisplaatsing na het plegen van gewelddaden geen gevolg te geven. Wat deze uitzonderlijke omstandigheden zijn, is tot op heden onduidelijk, zodat het risico bestaat dat de rechtbanken deze bepaling zeer ruim interpreteren en de effectieve bescherming van het slachtoffer wordt uitgehold;
— een overzicht van de uitgevoerde gerichte vorming van magistraten en politiediensten inzake partnergeweld.
Sabine de BETHUNE Nahima LANJRI Els SCHELFHOUT Miet SMET Helga STEVENS Elke TINDEMANS Els VAN HOOF. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 6 en 7, die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 28 januari 2003, worden tussen het derde en het vierde lid de volgende leden ingevoegd :
« In de gevallen bedoeld in de vorige leden, alsmede wanneer er herhaalde en ernstige bedreigingen zijn geuit tot het plegen van de feiten bedoeld in het vorige lid, kan de echtgenoot die daarvan het slachtoffer is of die bedreigd werd bovendien bij eenzijdig verzoekschrift vorderen dat hij met onmiddellijke ingang het genot toegewezen krijgt van de echtelijke verblijfplaats. De echtgenoot kan tevens verzoeken dat een omgangsverbod wordt opgelegd.
In dit geval doet de vrederechter uitspraak binnen vierentwintig uur na neerlegging van het verzoekschrift. Hij bepaalt de termijn van de toewijzing van het genot en het omgangsverbod, die evenwel tien dagen niet mag overschrijden. Het beroep tegen deze beslissing bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg werkt niet schorsend. »
Art. 3
In artikel 1447 van hetzelfde Wetboek, vervangen en gewijzigd door dezelfde wetten, worden tussen het tweede en het derde lid de volgende leden ingevoegd :
« In de gevallen bedoeld in het vorige lid, alsmede wanneer er herhaalde en ernstige bedreigingen zijn geuit tot het plegen van de feiten bedoeld in het vorige lid, kan de echtgenoot die daarvan het slachtoffer is of die bedreigd werd bovendien bij eenzijdig verzoekschrift aan de vrederechter van de echtelijke verblijfplaats vorderen dat hij met onmiddellijke ingang het genot toegewezen krijgt van de echtelijke verblijfplaats. De echtgenoot kan tevens verzoeken dat een omgangsverbod wordt opgelegd.
In dit geval doet de vrederechter uitspraak binnen vierentwintig uur na neerlegging van het verzoekschrift. Hij bepaalt de termijn van de toewijzing van het genot en het omgangsverbod, die evenwel tien dagen niet mag overschrijden. Het beroep tegen deze beslissing bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg werkt niet schorsend. »
Art. 4
Artikel 1479 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wet van 28 januari 2003, wordt aangevuld met de volgende leden :
« In de gevallen bedoeld in het vorige lid, alsmede wanneer er herhaalde en ernstige bedreigingen zijn geuit tot het plegen van de feiten bedoeld in het vorige lid, kan de wettelijk samenwonende die daarvan het slachtoffer is of die bedreigd werd bovendien bij eenzijdig verzoekschrift vorderen dat hij met onmiddellijke ingang het genot toegewezen krijgt van de gemeenschappelijke verblijfplaats. De wettelijk samenwonende kan tevens verzoeken dat een omgangsverbod wordt opgelegd.
In dit geval doet de vrederechter uitspraak binnen vierentwintig uur na neerlegging van het verzoekschrift. Hij bepaalt de termijn van de toewijzing van het genot en het omgangsverbod, die evenwel tien dagen niet mag overschrijden. Het beroep tegen deze beslissing bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg werkt niet schorsend. »
Art. 5
In artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 2003, worden tussen het zevende en het achtste lid de volgende leden ingevoegd :
« In de gevallen bedoeld in het vorige lid, alsmede wanneer er herhaalde en ernstige bedreigingen zijn geuit tot het plegen van de feiten bedoeld in het vorige lid, kan de echtgenoot die daarvan het slachtoffer is of die bedreigd werd bovendien bij eenzijdig verzoekschrift aan de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt vorderen dat hij met onmiddellijke ingang het genot toegewezen krijgt van de echtelijke verblijfplaats. De echtgenoot kan tevens verzoeken dat een omgangsverbod wordt opgelegd.
In dit geval doet de voorzitter of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt uitspraak binnen vierentwintig uur na neerlegging van het verzoekschrift. Hij bepaalt de termijn van de toewijzing van het genot en het omgangsverbod, die evenwel tien dagen niet mag overschrijden. Het beroep tegen deze beslissing werkt niet schorsend. »
Art. 6
In artikel 587 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 juni 2003, wordt een 13º ingevoegd, luidende :
« 13º over de beroepen tegen de beslissingen bedoeld in de artikelen 223, vijfde lid, 1447, vierde lid, en 1479, laatste lid, van het Burgerlijk Wetboek. »
Art. 7
In artikel 594, 19º, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 23 november 1998, wordt de artikelverwijzing « 1447, derde lid, » ingevoegd tussen het cijfer « 223, » en het cijfer « 1479 ».
Art. 8
De minister van Justitie en de minister belast met het Gelijkekansenbeleid leggen jaarlijks een verslag voor aan het Parlement dat minimaal de volgende punten omvat :
— een overzicht van de richtlijnen en het beleid van het College van procureurs-generaal inzake de vervolging en de bestraffing van partnergeweld;
— een overzicht van de statistische gegevens over het politie- en strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld op terrein;
— een overzicht van de invulling van het begrip « uitzonderlijke omstandigheden » zoals bedoeld in de artikelen 223, 1447, 1497 van het Burgerlijk Wetboek;
— een overzicht van de uitgevoerde gerichte vorming van magistraten en politiediensten inzake partnergeweld.
28 november 2007.
Sabine de BETHUNE Nahima LANJRI Els SCHELFHOUT Miet SMET Helga STEVENS Elke TINDEMANS Els VAN HOOF. |