3-281/1

3-281/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

22 OKTOBER 2003


Wetsvoorstel inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening

(Ingediend door de heren Jean-Marie Dedecker en Hugo Coveliers)


TOELICHTING


Het is niet de eerste keer dat een wetsvoorstel ter reglementering of legalisering van prostitutie wordt ingediend. Dit is een nieuwe poging om wat vaak het oudste beroep van de wereld wordt genoemd uit de illegale sfeer te halen. Volgens het Strafwetboek (artikel 380) is de exploitatie van prostitutie niet toegelaten en kan de persoon die prostituees (casu quo prostitués) aanwerft of een huis van prostitutie houdt worden gestraft. In de realiteit wordt meestal niet rechtstreeks opgetreden tegen prostitutie. In feite is er dus sprake van een gedoogbeleid. Dit leidt tot onduidelijkheid die op haar beurt makkelijker kan leiden tot criminalisering van de sector : van onveiligheid, witwaspraktijken en afpersing tot mensenhandel en uitbuiting van minderjarigen of illegalen in de prostitutie.

Het verschijnsel « seksuele dienstverlening » is trouwens ook breder en dus ongrijpbaarder geworden. Straatprostitutie, thuisprostitutie, escortbedrijven, SM-huizen, zelfs mobiele prostitutie met gebruik van caravans, manifesteren zich naast de klassieke raamprostitutie.

Blijkbaar is het ook zo dat de maatschappelijke opstelling ten opzichte van alles wat met seks te maken heeft de jongste jaren fel veranderd is. Seks lijkt overal te zijn en is in elk geval een bron van inkomsten geworden voor vele mensen. Het is dan ook logisch dat er stemmen opgaan om controlemogelijkheden te creëren in verband met dit verschijnsel. De creatie van een wettelijk kader voor prostitutie zal ertoe leiden dat het fenomeen beter controleerbaar wordt. De positie van de prostituee zal verbeteren door de erkenning van de beroepsstatus wat rechten met zich meebrengt op het gebied van arbeid en sociale zekerheid.

Sommigen zijn van mening dat prostitutie het beste zou verdwijnen. Zij zien een oplossing in het strafbaar stellen van het betalen voor seksuele dienstverlening, zoals in de praktijk omgezet in Zweden. Nochtans leert de geschiedenis dat prostitutie niet uit te schakelen valt; het is van alle tijden en alle streken. Het gevaar is reëel dat bij de strafbaarstelling van seksuele dienstverlening, in combinatie met de evolutie van moderne communicatiemiddelen, prostitutie enkel uit het onmiddellijke zicht verdwijnt en nog meer in illegale, moeilijk te controleren, « zwarte » sferen terechtkomt.

Het is nochtans niet de bedoeling om de prostitutie als een beroep als een ander te zien of de zogenaamde seksindustrie te beschouwen als een beroepstak als een ander. Daarvoor zijn er te veel specifieke kenmerken.

Om te verstaan wat men met wettelijk toegelaten prostitutie bedoeld wordt voor een belangrijk deel teruggegrepen naar het voorstel dat op 7 februari 2002 in de Kamer werd ingediend door de heer Ludwig Vandenhove c.s. (opnieuw ingediend in de Senaat, zie stuk 3-228/1).

Volgende componenten zijn essentieel in een definitie :

­ benadrukken van het element vrijwilligheid, waarbij de vrije keuze noodzakelijk is en de prostituee het recht heeft klanten of bepaalde diensten te weigeren. Vandaar dat wij in ons voorstel de juridische garanties willen verduidelijken door te specifiëren dat er tussen prostituee en klant (de prostituant) vanuit juridisch oogpunt slechts een bindende overeenkomst tot stand komt na in persoon het contract te hebben voorbereid. Er moet dus een akkoord zijn zowel wat betreft de aard van de seksuele handeling en de wijze van betaling. Reclame voor prostitutie, afspraken tussen de potentiële klant en een escortbureau kunnen bijgevolg slechts begrepen worden als voorstellen en niet als een bindend aanbod. Daarenboven krijgt de prostituee steeds het recht om de uitvoering van de dienstverlening te staken op welk ogenblik dan ook. Dit komt logisch voort uit het persoonlijkheidsrecht van de prostituee (in casu het recht op persoonlijke fysieke vrijheid);

­ aanwezigheid van bepaalde seksuele handelingen;

­ meerderjarigheid van de prostituee en de klant;

­ betaling voor de seksuele handelingen.

De regeling van prostitutie houdt in dat exploitanten van prostitutiebedrijven en escortbureaus over een erkenning en een vergunning beschikken. In Nederland, waar het bordeelverbod sinds 1 oktober 2001 is opgeheven, worden deze vergunningen door de gemeenten uitgereikt. In het wetsvoorstel van 7 februari 2002 is ervoor geopteerd de Koning het kader waarbinnen vergunningen worden verleend, te laten vastleggen.

In ons wetsvoorstel is het de op te richten Commissie voor de regeling van het beroepshalve en vrijwillig verlenen van seksuele handelingen die de vergunningen uitreikt en schorst. De Dienst voor de bescherming van de seksuele dienstverlener zorgt voor de controle van de vergunningsverplichtingen op het terrein.

Vooraleer een vergunning kan worden bekomen dienen prostitutiebedrijven en escortbureaus een specifieke erkenning van de Koning te bekomen. Onder meer de oorsprong van het geïnvesteerde geld dient te worden aangetoond als onderdeel in de strijd tegen witwassen van gelden voortkomende uit criminele activiteiten.

Onder prostitutiebedrijven begrijpen we een inrichting die geleid wordt door een andere persoon dan een prostituee die er werkzaam is. Het kan gaan om bijvoorbeeld bordelen en/of seksclubs in huizen, boten of waarin dan ook. Een escortbureau kan worden vergeleken met arbeid via een uitzendbureau met onder andere dit verschil dat een escortbureau enkel een overeenkomst kan sluiten met zelfstandige prostituees. De zogenaamde prostitutiecontracten waarvan het model wordt opgesteld door de Koning, verbinden de prostituees met prostitutiebedrijven en escortbureaus in de vorm van aanneming van diensten.

De door de Koning vast te leggen voorwaarden tot exploitatie van prostitutiebedrijven of escortbureaus hebben in het bijzonder betrekking op aspecten van fysieke en psychische integriteit van prostituee en prostituant, bescherming tegen de seksueel overdraagbare aandoeningen, normen zoals de oppervlakte van de kamers waar de dienstverlening plaats-heeft, verlichting, verluchting, de salubriteit en hygiëne van de inrichting, zoals de mogelijkheid tot wassen, de netheid van de bedden, lakens, de kwaliteitsnormen van seksuele attributen, de aanwezigheid van condooms, enz. Gemeenten kunnen uiteraard op grond van de gemeentewet eisen stellen inzake de vestiging van sekshuizen.

Om de regelmatige controle van de gezondheidstoestand van prostituees te garanderen, vooral betreffende geslachtsziektes en seksueel overdraagbare aandoeningen, organiseert de Dienst voor de bescherming van de seksuele dienstverlener, waarbij elke vergunde prostituee van rechtswege aangesloten is, medische consultatiemogelijkheden.

De Dienst voor de bescherming van de seksuele dienstverlener speelt inderdaad een cruciale rol binnen de prostitutiewetgeving. Deze dienst treedt op in het belang van de prostituees; hij controleert de naleving van de vergunningsverplichtingen op het terrein en informeert hierover de commissie die beslist over het al dan niet schorsen van de vergunningen. De commissie vormt de link met de overheid en brengt jaarlijks verslag uit aan het Parlement over de stand van zaken van de wetgeving en de uitvoering ervan.

Wat betreft het statuut van de individuele prostituee zelf wordt zoveel mogelijk in haar belang geredeneerd. Volgens deze redenering is de prostituee steeds een zelfstandige, een handelaar. Het sluiten van arbeidsovereenkomsten lijkt ons niet aangewezen omdat het essentiële kenmerk « onder gezag van de werkgever staan » zeer moeilijk compatibel lijkt met de persoonlijkheidsrechten van de prostituee. Op arbeidsrechtelijk vlak zouden zich zeer gecompliceerde problemen kunnen stellen die beter voorkomen kunnen worden. Om de prostituee toch een maximale sociale bescherming te bieden worden de seksuele dienstverleners als bijzondere categorie in de sociale wetgeving opgenomen voor de gevallen waarin zij hun arbeid verrichten in prostitutiebedrijven of in opdracht van escortbureaus.

De zelfstandige prostituee heeft het recht haar diensten te verlenen waar zij wil (bijvoorbeeld thuis of in een hotel) mits zij over de vergunning van prostituee beschikt. Tippelen kan dus vanuit het oogpunt van de wet, maar uiteraard behouden de gemeenten de bevoegdheid om het tippelen op bepaalde plaatsen te verbieden. De prostituees dienen zich uiteraard ook te houden aan de wettelijke bepalingen betreffende openbare zedenschennis. Aangezien de wetgever al in regelingen heeft voorzien, was het overbodig hieraan in dit wetsvoorstel aandacht aan te besteden.

Bij een legalisering van prostitutie dienen ook de desbetreffende artikels uit het Strafwetboek te worden aangepast. Het betreft de artikels 380 (de strafbaarstelling van exploitatie; in de marge wordt het voorstel van de heer Vandenhove c.s. overgenomen om het begrip abnormaal profijt te omschrijven) en 380bis (de publiciteit). Deze bepalingen worden in het voorstel niet opgeheven. Zij blijven onverkort van kracht voor personen die niet over de erkenningen en vergunningen beschikken.

Dit voorstel heeft de volgende doelstellingen :

1. een einde stellen aan een in wezen illegaal en onduidelijk gedoogbeleid;

2. decriminalisering, beheersing en regulering van de exploitatie van vrijwillige prostitutie;

3. verbetering van de bestrijding van exploitatie en onvrijwillige prostitutie en van de mensenhandel in het algemeen (tegenwoordig voornamelijk de trafieken uit Oost-Europa en Afrika);

4. bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik;

5. het invoeren van een sociaal statuut voor prostituees door hun bescherming te bieden in de gevallen waarin deze in opdracht van andere personen opereren en waardoor meer middelen ter beschikking staan voor de maatschappelijke reïntegratie van ex-prostituees;

6. bestrijding van criminele randverschijnselen zoals huisjesmelkerij, druggebruik, verkrachtingen, illegale handel in vuurwapens, witwassen van gelden met criminele oorsprong.

Jean-Marie DEDECKER.
Hugo COVELIERS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Definities

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º prostitutiediensten : de beroepshalve en vrijwillig verleende seksuele diensten door een meerderjarige prostituee aan een meerderjarige prostituant tegen betaling onder welke vorm ook;

2º prostituee : de meerderjarige natuurlijke persoon, vrouw of man, aangesloten bij de Dienst voor de bescherming van de seksuele dienstverlener waarmee zij fictief wordt geacht verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst en die mits een door de Koning uitgereikte vergunning gerechtigd is om beroepshalve tegen betaling onder welke vorm ook vrijwillig seksuele diensten te verlenen;

3º prostituant : de meerderjarige natuurlijke persoon die tegen betaling onder welke vorm ook van de vrijwillige seksuele dienstverlening door de prostituee geniet;

4º huis van prostitutie : elke al dan niet vaste inrichting, roerend of onroerend van aard, waarin al dan niet hoofdzakelijk op regelmatige basis prostitutiediensten worden verleend;

5º open lokatie : een lokatie waarbij een passant van op openbaar terrein de prostituee kan zien;

6º besloten lokatie : een lokatie waarbij een passant van op openbaar terrein de prostituee niet kan zien;

7º polyvalente lokatie : een lokatie waarin naast specifieke voorzieningen voor het verlenen van seksuele diensten, ook andere voorzieningen aanwezig zijn die elk aan een specifieke reglementering onderworpen zijn;

8º prostitutiebedrijf : de door de Koning erkende natuurlijke of rechtspersoon die mits hiervoor over een vergunning te beschikken een open of besloten al dan niet polyvalent huis van prostitutie beheert en op basis van een door de Koning opgesteld prostitutiecontract beroep doet op één of meer prostituees voor seksuele dienstverlening aan prostituanten;

9º escortbureau : de door de Koning erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon die mits hiervoor over een vergunning te beschikken, ongeacht de wijze of reclamevorm, bemiddelt tussen de prostituee en de prostituant ten einde tegen een vergoeding een overeenkomst van seksuele dienstverlening tot stand te brengen.

Art. 3

De Commissie voor de regeling van het beroepshalve en vrijwillig verlenen van seksuele handelingen

§ 1. Er wordt een Commissie voor de regeling van het beroepshalve en vrijwillig verlenen van seksuele diensten (hierna genoemd « de Commissie ») opgericht.

§ 2. De Koning regelt de organisatie en werking van de Commissie.

§ 3. De Commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de bij het beroepshalve en vrijwillig verlenen van seksuele diensten betrokken maatschappelijke groeperingen, in het bijzonder :

­ vertegenwoordigers van de prostituees;

­ vertegenwoordigers van uitbaters van prostitutiebedrijven en escortbureaus;

­ afgevaardigden van alle bij deze wet betrokken federale en gemeenschapsministers;

­ afgevaardigden van de federale en gemeenschapsparlementen;

­ afgevaardigden van de steden en gemeenten;

­ afgevaardigden van de Orde der geneesheren;

­ afgevaardigden of vertegenwoordigers van maatschappelijke groeperingen waarvan de Koning de participatie aan de werking van de Commissie noodzakelijk acht.

§ 4. De Commissie brengt elk jaar een verslag van haar werkzaamheden uit bij de Wetgevende Kamers. Op verzoek van de betrokken ministers of van de Wetgevende Kamers brengt de commissie een advies uit over de volgens haar wenselijke wetgevende of regelgevende initiatieven met betrekking tot de in deze wet bedoelde aangelegenheden.

Art. 4

De Dienst voor de bescherming van de seksuele dienstverlener

§ 1. Er wordt een Dienst voor de bescherming van de seksuele dienstverlener (hierna genoemd « de Dienst ») opgericht waarbij prostituees van rechtswege aangesloten zijn en die hun professionele, sociale en medische rechten en plichten behartigt. De Dienst is samengesteld uit :

­ ambtenaren van de Rijksdienst voor de sociale zekerheid;

­ ambtenaren van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen van de zelfstandigen;

­ officieren van de federale politie;

­ afgevaardigden of vertegenwoordigers van andere overheidsdiensten waarvan de Koning de participatie aan de werking van de Dienst noodzakelijk acht.

De Dienst wordt voorgezeten door een onafhankelijke persoonlijkheid.

§ 2. De Koning neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn in het kader van het sociaal statuut en de sociale bescherming van de prostituees.

§ 3. ­ De Koning regelt de organisatie en werking van de Dienst.

Art. 5

Erkenningen en vergunningen

§ 1. De Koning bepaalt de modaliteiten waaronder persoonlijke vergunningen als prostituee worden verleend. Deze modaliteiten betreffen de fysische en psychische integriteit van de prostituee en de prostituant met bijzondere aandacht voor de problematiek van veilig seksueel verkeer, de regelmatige medische controle van prostituees, de mensenhandel en de bescherming van minderjarigen. De Koning belast de Dienst met de controle op de naleving van Zijn bepalingen.

§ 2. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten waaronder erkenningen aan prostitutiebedrijven, escortbureaus, hun vennoten, bestuurders en leidinggevend personeel worden verleend. Deze modaliteiten betreffen in het bijzonder :

­ voorlegging van een realistisch bedrijfsplan door de raad van bestuur van vennootschappen met of zonder rechtspersoonlijkheid;

­ bewijs van oorsprong van de gelden die voor de financiering van de onderneming worden aangewend;

­ bewijs van kennis van bedrijfsbeheer door elk van de bestuurders bij de oprichting en bij elke wijziging in de samenstelling van de raad van bestuur;

­ bewijs van kennis van de wet en haar uitvoeringsbesluiten en van de elementaire medische beginselen omtrent veilig seksueel verkeer door de bestuurders en het leidinggevend personeel;

­ bewijs van goed gedrag en zeden van de eigenaar of eigenaars, vennoten, bestuurders en het leidinggevend personeel in België en in voorkomend geval in de Staat waarvan vernoemde personen onderdaan zijn;

­ de duur van de erkenning.

§ 3. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten waaronder vergunningen aan prostitutiebedrijven worden verleend. Deze modaliteiten betreffen in het bijzonder :

­ de specifieke kwaliteitsnormen waaraan de open of besloten al dan niet polyvalente lokaties dienen te voldoen, in het bijzonder inzake veiligheid, salubriteit en hygiëne;

­ de specifieke normen inzake de herkenbaarheid van de prostitutiebedrijven;

­ de specifieke kwaliteitsnormen waaraan attributen die bij en voor het verlenen van prostitutiediensten worden gebruikt dienen te voldoen;

­ de voorwaarden voor het aanwerven van personeel;

­ de duur van de geldigheid van de vergunning.

§ 4. De Koning bepaalt de modaliteiten waaronder vergunningen aan escortbureaus worden verleend. Deze modaliteiten betreffen in het bijzonder :

­ de specifieke normen in zake de herkenbaarheid van de escortbureaus;

­ de voorwaarden voor het aanwerven van personeel;

­ het statuut en opleiding van de personen die zorgen voor transport en bescherming van prostituees die voor het escortbureau een opdracht uitvoeren;

­ de duur van de geldigheid van de vergunning.

§ 5. De Koning kan in afwijking van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting van de consument bijzondere regelen instellen inzake reclame voor seksuele diensten.

§ 6. De Koning bepaalt de modaliteiten inzake de intrekking van de erkenning en de duur van een schorsing van de vergunning als gevolg van het niet naleven van de bepalingen van deze wet.

§ 7. De Commissie verleent en schorst de vergunning voor de exploitatie van een prostitutiebedrijf en escortbureau.

§ 8. De Koning regelt de modaliteiten in zake de controle van vergunningsplichten van prostituees, prostitutiebedrijven en escortbureaus door de Dienst. De Dienst maakt zijn bevindingen op regelmatige tijdstippen over aan de Commissie.

Art. 6

Het prostitutiecontract

§ 1. Het prostitutiecontract is een aannemingscontract dat wordt gesloten tussen een prostituee en een prostitutiebedrijf of een escortbureau voor de uitvoering van seksuele diensten en waarvoor een vergoeding ontvangen wordt.

§ 2. De Koning stelt het model van prostitutiecontract op voor het aangaan van een overeenkomst tot het verlenen van prostitutiediensten tussen prostitutiebedrijf en prostituee binnen de infrastructuur van een prostitutiebedrijf en voor het uitvoeren van prostitutiediensten door prostituees in opdracht van escortbureaus.

Art. 7

Totstandkoming van prostitutieverbintenissen tussen prostituee en prostituant

§ 1. Onverminderd de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek komen verbintenissen tussen prostituee en prostituant enkel tot stand bij gelijktijdige en persoonlijke aanwezigheid van de voornoemde partijen.

§ 2. Enkel prostituanten zijn gerechtigd om verbintenissen met betrekking tot prostitutie aan te gaan met prostituees.

§ 3. Onverminderd de bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting van de consument kan de prostituee op elk ogenblik afzien van de levering of van het verder verlenen van de dienst aan de prostituant, zonder betaling van enige vergoeding tegenover deze laatste verschuldigd te zijn, behoudens terugbetaling van het voorafbetaalde, en zonder opgave van motief.

Art. 8

Wijzigingsbepalingen

§ 1. In artikel 380, § 1, van het Strafwetboek, hernummerd bij de wet van 28 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) het 1º wordt aangevuld als volgt « behoudens indien dit geschiedt overeenkomstig de wet van ... inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening »;

B) het 2º wordt aangevuld als volgt « zonder houder te zijn van de vergunning als bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van ... inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening »;

C) het 3º wordt aangevuld als volgt : « Onder abnormaal profijt wordt verstaan een profijt dat hoger ligt dan twee maal de normale verkoop- of huurprijs »;

D) het 4º wordt aangevuld als volgt : « zonder houder te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 4, § 3 of § 4, van de wet van ... inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening ».

§ 2. Artikel 380bis van hetzelfde Wetboek, hernummerd bij de wet van 28 november 2000 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « Met dezelfde straf wordt gestraft hij die door reclame kenbaar maakt dat hij zich aan prostitutie overlevert, de prostitutie van anderen mogelijk maakt of vergemakkelijkt, of wenst in contact te komen met iemand die prostitutie als beroep uitoefent, tenzij dit gebeurt op de wijze en volgens de voorwaarden bepaald in de wet van ... inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening. »

§ 3. In de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een artikel 1ter ingevoegd, luidende :

« Art. 1ter. ­ § 1. Deze wet vindt eveneens toepassing op de personen die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, op grond van een prostitutiecontract tegen betaling van een loon seksuele diensten verlenen in opdracht van een natuurlijke of rechtspersoon, tenzij de persoon die de seksuele dienst levert, bewijst dat deze seksuele diensten niet worden geleverd in gelijkaardige socio-economische voorwaarden als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn werkgever bevindt. De natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de persoon die de seksuele dienst levert, de vergoeding ontvangt, wordt voor de toepassing van deze wet beschouwd als de werkgever onder wiens gezag de seksuele dienstverlener nochtans niet staat.

§ 2. « Prostitutiecontract » en « het leveren van seksuele diensten » dienen te worden begrepen conform de bepalingen van de wet van ... inzake de reglementering van het vrijwillig tegen betaling verrichten van seksuele dienstverlening.

§ 3. De eerste paragraaf is niet van toepassing op de personen die seksuele diensten leveren in het kader van de rechtspersoon waarvan ze mandataris zijn, zoals bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. »

25 juli 2003.

Jean-Marie DEDECKER.
Hugo COVELIERS.