2-954/1 | 2-954/1 |
21 NOVEMBER 2001
Het Verdrag van Maastricht van 7 februari 1992, bepaalt in artikel 8B dat iedere EU-burger die in een lidstaat verblijft waarvan hij geen onderdaan is, actief en passief kiesrecht bezit bij de gemeenteraadsverkiezingen, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.
Het Verdrag van Maastricht en de richtlijn van 19 december 1994 hebben voor het eerst nationaliteit en burgerschap losgekoppeld.
De wet van 11 december 1998 voerde een afwijking in op het tweede lid van artikel 8 van de Grondwet door stemrecht toe te kennen aan onderdanen van een andere lidstaat van de Europese Unie. De gemeentekieswet regelt dit stemrecht in overeenstemming met de internationale en supranationale verplichtingen van België.
Artikel 8 van de Grondwet doet echter meer dan artikel 8B van het Verdrag van Maastricht en de richtlijn van 19 december 1994 louter uitvoeren : het voorziet tevens in de mogelijkheid om het stemrecht uit te breiden tot in België verblijvende niet-EU-onderdanen onder de voorwaarden en op de wijze te bepalen door een wet die niet kan worden aangenomen vóór 1 januari 2001.
Wij menen deze mogelijkheid, vervat in het vierde lid van artikel 8 van de Grondwet, te moeten benutten.
In het licht van onze gelijkheidsbeginselen is het immers moeilijk te aanvaarden dat een Europees onderdaan die pas in België gevestigd is, kan gaan stemmen en zelfs verkozen kan worden, terwijl dit ontzegd wordt aan een niet-Europees onderdaan die er sinds vele jaren verblijft en in een gemeente allerlei contacten onderhoudt en goed geïntegreerd is.
Verschillende andere argumenten kunnen aangehaald worden om aan niet-Europese vreemdelingen het gemeentelijk stemrecht toe te kennen :
Een vreemdeling moet het gemeentelijk stemrecht kunnen uitoefenen zonder verplicht te zijn te kiezen voor de Belgische nationaliteit. De wil om zijn verbondenheid te tonen met de gemeente waar hij leeft, mag niet afhangen van het verwerven van de Belgische nationaliteit. Voor een vreemdeling behoort er ook een verschil te bestaan tussen burgerschap en nationaliteit. De vreemdeling integreert zich op plaatselijk vlak, waar hij, ook als hij om persoonlijke redenen zijn nationaliteit wenst te behouden, zich geroepen kan voelen tot deelname, burgerschap en integratie.
De voorbeelden in Nederland, Zweden en Ierland tonen aan dat de invoering van het stemrecht voor vreemdelingen goed verlopen is, dat het politiek landschap geen grondige wijzigingen heeft ondergaan, aangezien de vreemdelingen niet massaal voor één bepaalde lijst stemmen, maar voor verschillende lijsten.
Het toekennen van het gemeentelijk stemrecht moet bijdragen aan een betere integratie van de vreemdelingen die beslist hebben in ons land te blijven. Ook andere middelen zijn hiertoe nodig, als daar zijn een volwaardig beleid voor de huisvesting en de jeugdzorg, het onderwijs en de strijd tegen sociale uitsluiting. Actief en passief kiesrecht voor niet-Europese buitenlanders zal echter ongetwijfeld meer aandacht voor hun belangen en hun streven opwekken.
Vreemdelingen genieten reeds stemrecht bij sociale verkiezingen in ondernemingen, wat gelijkheid onder de werknemers schept en de discussies verrijkt.
Dit voorstel wil het stemrecht wel alleen toekennen aan wie langer dan vijf jaar op het Belgisch grondgebied verblijft, zodat hij in die periode een voldoende sterke band heeft ontwikkeld met het land waar hij dit recht wil uitoefenen.
Bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen is gebleken dat de administratieve rompslomp om te kunnen gaan stemmen vele Europeanen ontmoedigd heeft. De inschrijvingsformulieren moeten bijgevolg afgeschaft worden en alle buitenlanders moeten automatisch ingeschreven worden.
Dit voorstel voorziet echter ook in de mogelijkheid zowel voor de onderdanen van een andere EU-lidstaat als voor de overige buitenlanders die langer dan vijf jaar in België verblijven te verklaren dat zij geen gebruik willen maken van hun stemrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen, binnen drie maanden vanaf de eerste april van het jaar waarin de gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden.
Zij die hun stemrecht niet willen uitoefenen, moeten de kans krijgen zich te laten uitschrijven uit de kiezerslijst.
Artikel 7.1. van de richtlijn van 19 december 1994 verbiedt immers dat Europese onderdanen verplicht worden te stemmen wanneer zij daartoe de wens niet hebben geuit. Het automatisch inschrijven van niet-Belgische EU-onderdanen schept een onweerlegbaar vermoeden van de wil om ingeschreven te staan op de kiezerslijst. De betrokkene moet dit vermoeden kunnen omkeren indien hij dit wenst.
Dankzij deze uitschrijvingsmogelijkheid vermijdt men voorts dat sommige vreemdelingen het stemrecht in hun land van herkomst verliezen omdat de wet aldaar verbiedt in twee Staten ter stembus te gaan.
Indien men ten slotte burgerschap en nationaliteit wil scheiden en de integratie en participatie van vreemdelingen bevorderen, moet ook het passief kiesrecht naar niet-Europeanen zowel als naar Europeanen gaan, aangezien actief en passief kiesrecht onlosmakelijk verbonden zijn.
Georges DALLEMAGNE. René THISSEN. Magdeleine WILLAME-BOONEN. Clotilde NYSSENS. Michel BARBEAUX. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 1, § 1, van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932, vervangen bij de wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) het 1º wordt aangevuld als volgt : « , onderdaan zijn van een andere lidstaat van de Europese Unie of langer dan vijf jaar regelmatig in België verblijven »;
B) in de Franse tekst van het 3º, worden de woorden « au registre » vervangen door de woorden « aux registres ».
Art. 3
Artikel 1bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Art. 1bis. De onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie en de personen die langer dan vijf jaar regelmatig in België verblijven, kunnen hun wil te kennen geven hun stemrecht niet uit te oefenen bij de gemeenteraadsverkiezingen, binnen een termijn van drie maanden vanaf de eerste april van het jaar waarin de gewone gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden. »
Art. 4
In artikel 3, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wetten van 11 april 1994 en 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in het tweede lid, punt 1, worden de woorden « in de artikelen 1, § 1, en 1bis » vervangen door de woorden « in artikel 1, § 1 »;
B) in het derde lid worden de woorden « en de hoofdverblijfplaats » vervangen door de woorden « , de hoofdverblijfplaats en de nationaliteit »;
C) in hetzelfde lid vervallen de tweede en de derde volzin.
Art. 5
In artikel 23, § 1, achtste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in de aanhef worden de woorden « De niet-Belgische kandidaten van de Europese Unie » vervangen door de woorden « De kandidaten van buitenlandse nationaliteit »;
B) in het 1º en het 2º worden de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » vervangen door het woord « Staat ».
Art. 6
In artikel 26, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 27 januari 1999, vervallen de woorden « van de Europese Unie ».
Art. 7
In artikel 65 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in het eerste lid vervallen de woorden « of artikel 1bis »;
B) in het tweede lid worden de woorden « de andere Lid-Staten van de Europese Unie » vervangen door de woorden « een andere Staat ».
Art. 8
In artikel 71 van de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij de wetten van 16 juli 1993, 11 juli 1994, 27 januari 1999 en 19 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
A) in het eerste lid, 9º, worden de woorden « van een andere Lid-Staat van de Europese Unie » vervangen door de woorden « van een andere Staat »;
B) het tweede lid wordt vervangen als volgt :
« De bepalingen van het eerste lid, 1º tot 8º, zijn van overeenkomstige toepassing op de onderdanen van een andere Staat die in België verblijven voor de uitoefening in een andere Staat van ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in deze bepalingen. »
Art. 9
In artikel 72, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, worden de woorden « de niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie » vervangen door de woorden « de onderdanen van een andere Staat » en de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » door het woord « Staat ».
6 november 2001.
Georges DALLEMAGNE. René THISSEN. Magdeleine WILLAME-BOONEN. Clotilde NYSSENS. Michel BARBEAUX. |