2-696/1

2-696/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

26 APRIL 2001


Nationaal plan ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen


ADVIES VAN HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW PEHLIVAN EN DE HEER MALMENDIER


I. INLEIDING

Op 19 maart 2001 heeft mevrouw Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid belast met het Gelijkekansenbeleid, het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen om advies gevraagd over het ontwerp inzake de bijdrage van de federale Staat in het nationaal plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen.

Het Adviescomité heeft het ontwerp behandeld tijdens zijn vergaderingen van 20 en 27 maart en van 18, 24 en 26 april 2001. Aan de minister van het Gelijkekansenbeleid en aan haar collega van Justitie werd gevraagd die deelaspecten van het plan toe te lichten waarvoor zij respectievelijk bevoegd zijn.

Het Adviescomité heeft het advies alsook het verslag goedgekeurd tijdens zijn vergadering van 26 april 2001.

II. VOORSTELLING VAN HET ONTWERP VAN DE ORIËNTATIENOTA VAN DE FEDERALE STAAT (1)

II.1. Uiteenzettingen door de vertegenwoordigsters van mevrouw L. Onkelinx, vice-premier en minister van Werkgelegenheid, belast met het Gelijkekansenbeleid.

De werkgroep die het bestudeerde ontwerp heeft opgesteld, werd op het federale niveau geleid door premier Verhofstadt en vice-premier en minister van Werkgelegenheid Onkelinx, die belast is met het Gelijkekansenbeleid, en bestond voorts nog uit de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken. Alle ministeriële kabinetten zijn trouwens bij de zaak betrokken.

I. Het kader

Op 14 november 2000 werd de interministeriële conferentie voor gelijke kansen geïnstalleerd, die de ministers van de verschillende beleidsniveaus die op dat vlak bevoegd zijn, samenbrengt. Er werden drie domeinen van prioritaire acties afgebakend : de strijd tegen het geweld, de toegang van vrouwen tot de besluitvorming en de toegang van vrouwen tot de nieuwe technologieën en communicatietechnieken. Wat het geweld betreft, heeft de conferentie geconcludeerd dat het noodzakelijk is een nationaal actieplan goed te keuren, zoals verschillende internationale aanbevelingen aan de Staten vragen. Het eerste deel van het document herinnert aan de context van die aanbevelingen op internationaal niveau. De eerste aanbeveling in die zin dateert van 1993 en werd opnieuw geformuleerd tijdens de conferentie « Peking +5 », die in juni 2000 te New York werd gehouden. Momenteel beschikken alleen Spanje en Finland over een plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen.

De oriëntatienota voor de federale Staat werd in eerste lezing door de regering bestudeerd op 16 maart 2001. De federale bijdrage moest worden goedgekeurd tijdens de Ministerraad van 27 april. Ondertussen heeft de regering de minister van Gelijkekansenbeleid opgedragen om het advies in te winnen van de verschillende bevoegde instanties met de bedoeling de nota te verbeteren. In juni 2001 zal de interministeriële conferentie opnieuw samenkomen om het plan op Belgische schaal goed te keuren. De bedoeling is het nationale actieplan goed te keuren op het moment dat België het Europese voorzitterschap op zich neemt.

Twee hoofdlijnen krijgen speciale aandacht : de strijd tegen het geweld binnen het gezin en de strijd tegen de mensenhandel die gericht is op seksuele uitbuiting.

II. Functies van een nationaal actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen

Het plan erkent middels een officiële tekst die de verschillende overheden van het land verbindt, het belang van het fenomeen geweld tegen vrouwen en beschouwt het bestrijden en het voorkomen van dat fenomeen als een prioriteit. Het komt er ook op aan om een specifiek instrument ter bestrijding van geweld in te passen in een ruimere politiek van gelijkheid in alle domeinen van de samenleving en mainstreaming in de hand te werken. De uitwerking van het plan, ten slotte, moet de informatie-uitwisseling en de samenwerking tussen de betrokken overheden en de verschillende openbare diensten bevorderen.

Een dergelijk plan is er natuurlijk ook op gericht om de antwoorden die de verschillende machtsniveaus ten overstaan van het fenomeen geweld aanbrengen, te evalueren. Een reeks van voorstellen heeft betrekking op de evaluatie van de wetgeving en van de bestaande voorzieningen en programma's. De strafbare feiten kunnen worden gevolgd van bij het opmaken van het proces-verbaal tot aan de rechterlijke beslissing en soms zelfs nog daarna. Het is mogelijk om niet-officiële inlichtingen in te winnen om de « zwarte cijfers » van het geweld tegen vrouwen te berekenen. Het verzamelen van die inlichtingen veronderstelt echter wel een samenwerking met de gemeenschappen en gewesten. De onderzoeken en studies dienen te worden gecoördineerd. Ten slotte dienen de verzamelde inlichtingen te worden meegedeeld aan de bevoegde adviesorganen teneinde advies en aanbevelingen voor de toekomst te krijgen. Naast de bestaande organen op parlementair niveau zijn er nog de Raad voor de gelijkheid van kansen en het Nationaal Forum voor een beleid van hulp aan de slachtoffers waarop men een beroep kan doen. Dat laatste vergadert in het ministerie van Justitie en kan worden geraadpleegd door de ministers en het Parlement, maar het zou wenselijk zijn het een statuut te geven, zoals de regering heeft beloofd.

III. Eerste oriëntatielijnen op federaal niveau

De oriëntatielijnen zijn voornamelijk het werk van de ministers van Gelijkekansenbeleid, Justitie en Binnenlandse Zaken, maar andere ministers werd gevraagd het document te vervolledigen, met name de minister van Sociale Integratie en de minister belast met het Grootstedenbeleid.

De jongste jaren werden er tal van programma- en wetswijzigingen doorgevoerd. De wetgever wil de strafmaatregelen versterken en het geweld bestraffen dat voortvloeit uit machtsmisbruik, onder meer binnen een relatie. Er werd aanzienlijke vooruitgang geboekt op het vlak van de opvang van slachtoffers, strafrechtelijke bemiddeling en alternatieve straffen. In het huidige stadium stelt men niet voor om het wettelijk apparaat te versterken, maar wel om de bestaande instrumenten beter te gebruiken.

a) Strijd tegen geweld binnen het gezin

In verband met geweld binnen het gezin zijn er al tal van acties, waarvan er enkele betrekking hebben op verschillende ministeries, het voorwerp geweest van een akkoord op federaal niveau.

In september 2001 zal een campagne die op het grote publiek gericht is, herinneren aan het strafbare karakter van geweld binnen het gezin. Die campagne zal gepaard gaan met acties die op bepaalde doelgroepen gericht zijn : de politiediensten, de magistratuur, de parketten, de justitiehuizen, de ziekenhuizen, de artsen en de sociaal-culturele sector. In samenwerking met de gemeenschappen kunnen er preventieacties worden georganiseerd in de scholen.

De ministers van Gelijkekansenbeleid, Justitie en Binnenlandse Zaken gaan een werkgroep in het leven roepen die zal instaan voor het opstellen van relevante misdaad- en gerechtelijke statistieken met het oog op het meten van de gerechtelijke follow-up op het vlak van geweld binnen het gezin. Het tijdstip is goed gekozen aangezien de algemene dienst voor politiële steun bezig is met het herzien van zijn statistische methoden. De aanstelling van substituten die speciaal belast zijn met de strijd tegen geweld binnen het gezin gebeurt niet in alle parketten systematisch. De werkgroep zal aanbevelingen kunnen formuleren die erop gericht zijn gevallen van geweld binnen het gezin traceerbaar te maken. De samenwerking met de gewesten is van belang want er moet worden voorkomen dat gevallen van geweld binnen het gezin niet worden behandeld, zoals nu het geval is. Op dat vlak kan de werkgroep zich inspireren op het pilootproject dat geleid wordt door het Antwerpse parket en dat de bedoeling heeft te komen tot eenvormige systemen voor het registreren van klachten vanaf het opstellen van het proces-verbaal tot en met de gerechtelijke afsluiting ervan.

Er zijn weinig nieuwe acties voorzien die onder het beschermheerschap van het ministerie van Binnenlandse Zaken vallen, maar de praktijk van de politiediensten is de jongste jaren aanzienlijk verbeterd. Men wil een lijst opstellen van de belangrijkste preventiepraktijken en modules voorstellen voor interventie, sensibilisering en opleiding door het permanent secretariaat met betrekking tot het preventiebeleid. Het gaat om een bijkomende stap in de richting van mainstreaming. Binnen de federale politie zal er een « gelijkheidscel » worden opgericht, die belast zal worden met het formuleren van voorstellen voor het gelijkekansenbeleid, meer bepaald met betrekking tot de middelen ter bevordering van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij aanwerving, selectie en promotie. De permanente vorming van de politieagenten wordt voortgezet. Het Nationaal Forum voor hulp aan slachtoffers zal terzake nieuwe voorstellen doen. Het aantal steundiensten voor politiële slachtofferbejegening zal toenemen zodat er één steundienst per zone is.

Door het ministerie van Justitie werd er een zeer belangrijk project opgestart dat betrekking heeft op het op de agenda van het College van procureurs-generaal plaatsen van de kwestie van het gerechtelijk beleid op het vlak van geweld binnen het gezin, zoals dat door de wet van 24 november 1997 wordt bepaald. De minister van Justitie geeft bovendien voorrang aan de ontwikkeling van specifieke opleidingen voor de magistratuur, de parketten en de justitiehuizen. De kwestie van de specifieke opleiding voor de magistratuur zal op de agenda van het Hoger Comité voor Justitie worden geplaatst en er zal in samenwerking met het ministerie van Gelijkekansenbeleid een opleidingsprogramma worden uitgewerkt voor de gerechtelijke assistenten.

Het ministerie van Gelijkekansenbeleid zal betrokken worden bij verschillende projecten van het federaal veiligheidsplan, met name bij een project dat gericht is op een betere coördinatie van onderzoeken en studies.

Onder het beschermheerschap van het ministerie van Volksgezondheid zal er een campagne worden gevoerd om artsen te sensibiliseren en zal de problematiek van het beroepsgeheim worden aangekaart. Het aanmaken en verspreiden van de « medische steekkaart inzake geweld » en de « medische steekkaart inzake seksueel geweld » wordt voortgezet. Samen met de ministers van de gemeenschappen en de gewesten zal de minister van Volksgezondheid de kwestie van de aanstelling van een vertrouwensarts bestuderen en zo naar een oplossing zoeken voor het delicate probleem waarmee huisartsen te maken krijgen als ze worden geconfronteerd met geweld binnen het gezin.

b) Mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting

De Belgische wetgeving voor de bestrijding van mensenhandel is één van de beste van Europa. Nochtans blijft in België ­ zoals in de rest van Europa ­ het aantal slachtoffers stijgen. De strijd tegen die plaag vereist een multidisciplinaire aanpak op nationaal en internationaal niveau.

Naast de bestaande wetgeving zijn er de structuren voor de slachtoffers van mensenhandel. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding kan in rechte optreden. Het moet een jaarverslag opstellen en waken over de coördinatie van de drie gespecialiseerde opvangcentra in België die bijstand verlenen op sociaal, psychologisch en administratief vlak. Binnen de federale politie werd er een nieuwe cel voor mensenhandel opgericht. Ook op het niveau van de plaatselijke politie zullen er dergelijke cellen worden opgericht.

De strijd tegen de mensenhandel vormt in België een prioriteit die deel uitmaakt van het nationaal veiligheidsplan en van het federaal veiligheids- en penitentiair beleidsplan. België is ook actief op het vlak van de internationale samenwerking. België zal bovendien van zijn Europees voorzitterschap gebruik maken om de aandacht te vestigen op de problematiek van de mensenhandel.

Het planontwerp is geïnspireerd op de aanbeveling die in mei 2000 door de Raad van Europa is aangenomen. België steunt ook de oprichting van Europol. Op initiatief van de premier is er een task force in het leven geroepen die als opdracht heeft om op korte en middellange termijn oplossingen voor een geïntegreerd beleid vast te leggen dat zowel het administratieve, sociale en strafrechtelijke aspect, als de slachtofferhulp omvat. De bedoeling is onder meer om alle verenigingen die de mensenhandel bestrijden, het recht te verlenen een zaak aan te spannen en het budget van de gespecialiseerde opvangcentra op te trekken. Op basis van de aanbevelingen van de subcommissie van de Senaat betreffende de mensenhandel stelt de task force voor om een Europese waarnemingspost onder het beschermheerschap van Europol op te richten. Een informatie- en analysecentrum zou er bovendien voor zorgen dat de informatie van elk departement met de andere departementen wordt gedeeld. De sensibiliseringscampagnes zouden nog worden versterkt. De politiescholen zouden een specifieke training over mensenhandel moeten organiseren. Er zouden eveneens gegevens moeten worden verzameld uit andere bronnen. Er zou ten slotte een wetsontwerp worden uitgewerkt met betrekking tot de bescherming van getuigen.

c) Inzake ontwikkelingssamenwerking

Dit gedeelte van de nota is onvolledig. Het gaat om een inventarisering van de bestaande acties, van verschillende projecten die een invloed hebben op het geweld tegen vrouwen in de ontwikkelingslanden en van programma's die gericht zijn op de gelijkwaardige behandeling van de geslachten. De staatssecretaris die bevoegd is in deze materie, zal zijn prioriteiten voor het einde van april 2001 meedelen.

IV. Acties tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie

In dit gedeelte wordt er gesproken over het vijfjarenprogramma betreffende de communautaire strategie voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, over het Daphné-programma en over de verschillende initiatieven die België wil nemen met betrekking tot de mensenhandel.

II.2. Gedachtewisseling

Een lid stemt in met de optie om geen nieuwe wetten uit te werken, maar het gebruik van het bestaande wettelijke apparaat te verbeteren en daarbij te waken over de toepassing ervan en de resultaten van de toepassing te evalueren. Zij juicht de multidisciplinaire aanpak toe van de problematiek van het geweld binnen het gezin en verheugt zich erop om te horen wat de minister van Justitie te vertellen heeft over de acties die onder zijn bevoegdheid vallen.

De voorzitter merkt op dat volgens de vooruitzichten van de minister van Gelijkekansenbeleid het plan voor de bestrijding van geweld op 27 april 2001 door de Ministerraad zal worden aangenomen, dus op de dag dat de Senaat een colloquium organiseert over de problematiek van het geweld tussen partners. Dat is volgens haar een gelukkige samenloop van omstandigheden die de aandacht zal vestigen op het probleem.

De vertegenwoordigster van de minister van Gelijkekansenbeleid herinnert er echter aan dat het globale plan pas zal worden aangenomen na afloop van de interministeriële conferentie met de gemeenschappen. Die conferentie zal wellicht begin juni 2001 plaatsvinden. De juiste datum hangt af van het werkritme van de gemeenschappen en de gewesten.

Een lid zou graag te weten komen of men gedacht heeft aan de structurele financiering van de drie gespecialiseerde opvangcentra (Payoke, Pag-Asa en Sürya). Zij merkt ook op dat het Adviescomité aanbevelingen zal kunnen formuleren op basis van de informatie die zal kunnen worden vergaard tijdens de studiedag over geweld tussen partners die op 27 april 2001 wordt gehouden en dat het interessant zou zijn die aanbevelingen nog aan de regering te bezorgen vóór de goedkeuring van het globale plan op de interministeriële conferentie.

De voorzitter vraagt waaruit de steun aan het Daphné-programma bestaat, waarover sprake is op pagina 7 van de oriëntatienota.

De vertegenwoordigster van de minister van Gelijkekansenbeleid antwoordt dat het gaat om financiële hulp. Het bestudeerde plan is opgesteld vanuit het perspectief van een regelmatige evaluatie, zodat er kan worden nagegaan of de oplossingen die voor een probleem worden aangebracht al dan niet adequaat zijn en of er al dan niet aanpassingen in overweging moeten worden genomen. Op nationaal niveau zijn er evaluatieorganen en -instrumenten voorzien. De Europese vrouwenlobby onderzoekt of het nuttig zou zijn om op Europees niveau een waarnemingspost voor geweld tegen vrouwen in het leven te roepen. Op die manier zou de evaluatie van de nationale voorzieningen kunnen gebeuren in vergelijking met de wetgeving van andere landen. De minister van Gelijkekansenbeleid steunt dat onderzoek in het kader van het Daphné-programma.

Wat de concrete acties betreft die worden opgesomd in de nota, vestigt de voorzitter de aandacht op het feit dat het ministerie van Gelijkekansenbeleid deelneemt aan projecten die opgezet zijn door het federaal veiligheidsplan : slachtofferopvang, justitiehuizen, enz. Gaat het om nieuwe initiatieven of bestaande projecten ?

De vertegenwoordigster van de minister antwoordt dat het om projecten gaat waarover de minister van Justitie al had beslist op het moment dat het federaal veiligheidsplan werd aangenomen, maar waarbij de minister van Gelijkekansenbeleid niet formeel betrokken was. Voortaan zal het departement van Gelijkekansenbeleid deel uitmaken van de verschillende werkgroepen waarvan de taak omschreven is in het federaal veiligheidsplan.

De tussenkomst van de federale Staat in de financiering van de gespecialiseerde opvangcentra voor de slachtoffers van mensenhandel is momenteel beperkt tot de kredieten van de Nationale Loterij. De Ministerraad heeft dit jaar beslist om per centrum die kredieten op te trekken van 3,5 miljoen naar 5 miljoen frank. Het is echter duidelijk dat er een bijkomende structurele financiering moet worden gevonden. Die kwestie zal, samen met de kwestie van het toekennen van de bevoegdheid aan andere centra om in rechte op te treden op de agenda worden geplaatst van een vergadering die de premier binnenkort zal houden met de gemeenschappen en gewesten.

II.3. Uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de heer Verwilghen, minister van Justitie

Met het oog op de aanpak van het intrafamiliaal geweld hebben de eerste minister en de ministers van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid, van Binnenlandse Zaken en van Justitie, in het kader van het nationaal plan ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen, een ontwerp van oriëntatienota van de federale Staat opgesteld.

Daarbij rust op ieder van hen de verantwoordelijkheid om op grond van de hun toegewezen bevoegdheden aan de uitvoering van dit plan gestalte te geven. Het sluitstuk, de repressieve aanpak, namelijk wanneer een slachtoffer van intrafamiliaal geweld klacht indient en de strafvordering wordt uitgeoefend, ligt in handen van de minister van Justitie.

Dat neemt niet weg dat de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid ook gezamenlijke actiepunten hebben uitgewerkt; hierna volgt een opsomming van de belangrijkste van deze actiepunten :

1. nauwer overleg tussen de verantwoordelijke instanties over de problematiek van de vrouwenmishandeling. Spijtig genoeg is er in België nog maar weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar geslachtsgebonden geweld. Dat uit zich in een gebrek aan statistisch materiaal. Het weinige waarop beleidsinstanties zich kunnen baseren, zijn de ongeveer 5 800 klachten die zijn ingediend op grond van de wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan. Aangezien deze wet pas begin 1998 in werking is getreden, zijn er hierover op dit ogenblik nog geen veroordelingsstatistieken voorhanden. Zodra dat het geval is, zullen ze aan het Parlement worden meegedeeld;

2. de oprichting van een werkgroep door de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid, met als opdracht ervoor te zorgen dat hun departementen relevant statistisch materiaal inzamelen. Zoals hiervoor al is aangegeven, beschikt men op dit ogenblik slechts over gerechtelijke gegevens. Men moet er zich echter van bewust zijn dat de overgrote meerderheid van slachtoffers van intrafamiliaal geweld het pas na een lange voorgeschiedenis aandurft om klacht in te dienen. Het is hun laatste reddingsboei. Deze lage aangiftebereidheid heeft onder meer te maken met de geringe bekendheid van de voormelde wet van 24 november 1997. Een onderzoek van de « zwarte cijfers » lijkt dus absoluut noodzakelijk.

In het buitenland beschikt men wel over relevant cijfermateriaal. Zo is de Britse psycholoog Archer op grond van een onderzoek van 34 000 gerapporteerde gevallen van intrafamiliaal geweld tot de bevinding gekomen dat dit geweld evenveel door vrouwen als door mannen ten opzichte van elkaar wordt gepleegd, met dit verschil dat de geweldpleging van mannen op vrouwen gewelddadiger is en meer sporen nalaat, zowel fysiek als psychisch.

Er zal dus werk worden gemaakt van een geïntegreerde statistiek waarbij, dankzij de wet van 24 november 1997, de gevallen van intrafamiliaal geweld afzonderlijk zullen worden geregistreerd en elke procedurestap vanaf de indiening van de klacht tot de rechterlijke eindbeslissing kan worden getraceerd.

In dat verband moet op het in Antwerpen lopende pilootproject worden gewezen waarbij alle gevallen van geweldpleging binnen eenzelfde familie in een enkel dossier worden gebundeld. De minister bespreekt thans met het college van procureurs-generaal de mogelijkheid om dit experiment uit te breiden tot andere hoven van beroep, in eerste instantie dat van Brussel en een in Wallonië;

3. de door de wet voorgeschreven evaluatie van de seksuele agressieset. De evaluatie van de techniciteit van deze set op het niveau van het ministerie van Justitie is bijna afgerond. Bij de evaluatie van de procedures die de politiediensten en de hulpverleners moeten volgen, doen er zich bij de politiediensten evenwel nog problemen voor omdat de circulaires over het gebruik van deze set nog niet overal zijn doorgedrongen;

4. de opleiding van magistraten in verband met de problematiek van het intrafamiliaal geweld en het geweld tegen vrouwen zal, in overleg met de Hoge Raad voor de Justitie (en niet met het Hoger Comité voor Justitie zoals de nota verkeerdelijk stelt), verder worden uitgediept. Idem dito voor de opleiding van de justitieassistenten (en niet de gerechtelijke assistenten zoals de nota verkeerdelijk stelt). In samenwerking met de minister van het Gelijkekansenbeleid zal voor hen een specifieke opleiding worden uitgewerkt;

5. bij de bestrijding van het intrafamiliaal geweld moet tevens rekening worden gehouden met het federaal Veiligheids- en Detentieplan, dat niet alleen aandacht heeft voor de repressieve aanpak, maar ook voor de preventieve benadering en de nazorg. Dat betekent dat, wanneer een slachtoffer van partnergeweld zich op een justitiehuis aanmeldt, de justitieassistenten niet onmiddellijk het strafrechtelijk spoor moeten volgen. Het is de overtuiging van de minister van Justitie dat een bemiddelingspoging meer soelaas kan bieden dan een gerechtelijk optreden. Daarom moet de mogelijkheid om een zaak van intrafamiliaal geweld buitengerechtelijk af te handelen, worden gepromoot. De justitieassistenten moeten het slachtoffer uiteraard de keuze laten tussen de strafrechtelijke weg en die van de sociale en psychologische bijstand, maar ze moeten de betrokkene wel op de consequenties van zijn keuze wijzen. Ook de politiediensten zouden deze aanpak moeten volgen. Indien een slachtoffer zich bij hen aanmeldt om raad te vragen, zouden zij van de aangifte schriftelijk akte moeten nemen, maar niet onmiddellijk een proces-verbaal opmaken waarmee de strafvervolging op gang wordt gebracht. Aldus vindt men weer aansluiting bij de vroeger gangbare praktijk, waarbij deze zaken onderling door de betrokken partijen werden afgehandeld, eventueel door bemiddeling van de notabelen van het dorp. Op dit ogenblik bestaat in onze samenleving al te vaak de neiging om elk, zelfs miniem, conflict langs gerechtelijke weg af te handelen. De wettelijke bescherming en procedures zijn natuurlijk noodzakelijk, maar het spoor van de buitengerechtelijke afdoening van klachten mag niet worden opgegeven;

6. Momenteel bestaat er tussen de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap een samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg. Met Franstalig België is er evenwel nog geen akkoord gesloten. De Franse Gemeenschap heeft immers bij decreet een aantal bevoegdheden aan het Waalse Gewest overgedragen dat nagelaten heeft een ontvangstdecreet goed te keuren. Dit alles heeft in het Franstalig landsgedeelte tot grote verwarring geleid omtrent de vraag wie welke bevoegdheid uitoefent. Daarom wordt er thans overleg gepleegd met de bevoegde Franstalige ministers om het probleem zo spoedig mogelijk te verhelpen. Daartoe moet de Raad van State eerst een arrest vellen.

Het ministerie van Justitie is, wat slachtofferzorg betreft, uitsluitend bevoegd voor het slachtofferonthaal op de hoven en rechtbanken. De samenwerkingsakkoorden, die kracht van wet hebben, bepalen dat de politiediensten die instaan voor de slachtofferbejegening, uitsluitend het slachtoffer opvangen, maar geen hulpverlening verstrekken. Zij moeten het slachtoffer op adequate wijze doorverwijzen naar de dienst slachtofferonthaal op de parketten of naar de instanties bevoegd voor hulpverlening.

De dienst slachtofferonthaal op de parketten staat in voor de opvang en de begeleiding van het slachtoffer tijdens gerechtelijke procedures, terwijl slachtofferhulp gericht is op de individuele hulpverlening aan het slachtoffer, welke een exclusieve bevoegdheid is van de gemeenschappen;

7. een ander punt inzake slachtofferzorg is dat er een officieel statuut zal worden verleend aan het Nationaal Forum voor slachtofferbeleid. Tot op heden wordt dit forum door sommigen oneerbiedig als een « praatbarak » bestempeld waar slechts vrijblijvende standpunten worden ingenomen. Om de adviezen van het forum meer kracht te verlenen en de verantwoordelijkheid van de ministers dienaangaande te beklemtonen, wordt voorgesteld het forum een officieel statuut te verlenen;

8. een ander gezamenlijk actiepunt is het voeren van een nationale sensibiliserings- en informatiecampagne zowel voor het grote publiek, als voor de professionele hulpverleners, onder de slogan « Geweld binnen het gezin is een misdrijf ». De lage aangiftebereidheid is immers deels te verklaren door de geringe bekendheid van de wet van 24 november 1997.

II.4. Gedachtewisseling

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie zal een exemplaar bezorgen van het door de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap gesloten samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg, alsmede het ontwerp van akkoord met de Franse Gemeenschap (2).

Het feit dat de Franse Gemeenschap haar bevoegdheden inzake slachtofferzorg aan het Waalse Gewest heeft overgedragen, heeft ertoe geleid dat er zich ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een probleem voordoet. Voor de Nederlandstalige Brusselaars bestaat er, gelet op het samenwerkingsakkoord met de Vlaamse Gemeenschap, echter geen probleem.

Voor Brussel kan er pas een akkoord worden gesloten nadat er een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de verschillende overheden in Wallonië is tot stand gekomen. Gelet op de specifieke structuur van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest dient hier zo spoedig mogelijk werk van te worden gemaakt. De besprekingen daartoe zullen eerstdaags aanvangen.

Op de vraag of er al een hulpverleningsstructuur is uitgebouwd in het Waalse Gewest en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest antwoordt de vertegenwoordiger van de minister dat dit een gemeenschapsmaterie is. Uit eigen ervaring weet hij dat er alleszins in Brussel vluchthuizen bestaan voor vrouwen die hun thuis zijn ontvlucht. De situatie in Brussel heeft echter veel weg van een doolhof. Zo weigeren sommige vluchthuizen Nederlandstaligen of tweetaligen op te vangen die door Nederlandstalige instanties naar hen zijn doorverwezen en vice-versa. Zowel bij de slachtoffers als bij de veldwerkers heerst er grote onduidelijkheid over de bevoegdheden. Vandaar de nood aan een samenwerkingsakkoord en een gedegen opleiding van magistraten en justitieassistenten.

De vertegenwoordiger van de minister voegt hieraan toe dat de minister van Justitie en de Vlaamse minister van Welzijn op 26 maart 2001 een protocolakkoord hebben ondertekend dat veel meer behelst dan de slachtofferzorg.

Voorts wordt het in 1998 door de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap gesloten samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg thans geëvalueerd omdat bij de toepassing ervan veel tekortkomingen aan het licht zijn gekomen.

Het bovenvermelde protocolakkoord bevat de grote lijnen van de toekomstige samenwerking tussen de twee bevoegdheidsniveaus, onder meer inzake slachtofferzorg, hulp aan gedetineerden, de problematiek van de geïnterneerden en de minderjarigen, welke in samenwerkingsakkoorden zullen worden uitgediept.

Een lid meent te weten dat de federale en de lokale politie slachtoffers van partnergeweld in de Vlaamse Gemeenschap al systematisch naar de Vlaamse centra voor slachtofferhulp doorverwijzen. Om evenwel te vermijden dat de Nederlandstalige centra in Brussel zouden worden overbelast, pleit zij ervoor dat de samenwerkingsakkoorden met Franstalig België en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zo spoedig mogelijk worden gesloten.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie preciseert dat het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap geïmplementeerd is in O.P. 15ter, dit is een omzendbrief voor de geïntegreerde politiedienst, die eveneens in Wallonië en Brussel wordt toegepast. De politiedienst die in Wallonië dus met slachtoffers van intrafamiliaal geweld te maken krijgt, zal hen dus op grond van deze omzendbrief naar de bevoegde hulpverleningsinstanties doorverwijzen.

De vertegenwoordiger van de minister zal het Adviescomité een kopie van deze omzendbrief en van het protocolakkoord bezorgen (3).

Op de vraag van een lid of er plannen voorliggen om de wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan te herzien, antwoordt de vertegenwoordiger van de minister dat het nationaal plan ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen niet is uitgewerkt met de bedoeling om nieuwe wetgeving uit te vaardigen. Wel zal de bestaande wetgeving worden geëvalueerd om na te gaan in welke mate zij bijdraagt om het fenomeen van het partnergeweld te bestrijden. In dat verband pleit hij voor een multidisciplinaire aanpak van het probleem door de verschillende overheden. Voor het overige verwijst hij naar zijn inleidende uiteenzetting.

Het lid verantwoordt haar vraag omdat de wet van 24 november 1997 uitsluitend het partnergeweld betreft, terwijl er zich binnen een gezin eveneens gevallen van geweldpleging kunnen voordoen tussen ouders en kinderen.

De vertegenwoordiger van de minister repliceert dat de wet op de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, die op 1 april 2001 in werking is getreden, een aantal bepalingen bevat inzake geweld tegen kinderen. Voorts mag men met betrekking tot het intrafamiliaal geweld tussen ouders en kinderen niet uit het oog verliezen dat de huidige strafwetgeving reeds een ruime bescherming biedt (cf. de verruiming van het begrip verkrachting). Hij staat daarom huiverig tegenover een wetgevend optreden vooraleer de bestaande wetgeving is geëvalueerd. Vandaar ook de nood aan samenwerkingsverbanden tussen de verschillende overheden inzake slachtofferhulp.

Een lid wenst te weten of er tussen het ministerie van Justitie en de Europese instellingen samenwerkingsverbanden bestaan dan wel informatie wordt uitgewisseld onder meer inzake mensenhandel waarvan vrouwen het slachtoffer zijn.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie kan hier niet onmiddellijk gedetailleerde informatie over verstrekken. Er bestaat alleszins supranationaal overleg inzake mensenhandel.

De vertegenwoordigster van de minister van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid verklaart dat de task force heeft voorgesteld om een Europees observatorium op te richten waar de lidstaten hun informatie onderling zouden kunnen uitwisselen, alsook een Informatie- en Analysecentrum inzake mensenhandel (Centre d'information et d'analyse sur la traite des êtres humains) met als opdracht een structurele oplossing aan te reiken voor het probleem van de coördinatie en de verwerking van informatie. Indien België met betrekking tot deze problematiek over een goede wetgeving en adequate hulpverleningsstructuren wil beschikken, dan impliceert zulks dat de informatieverwerving gecoördineerd en geïntegreerd moet verlopen.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie voegt daaraan toe dat op het niveau van het departement van Justitie met Europa overleg wordt gepleegd. Zo verleent de dienst Strafrechtelijk Beleid zijn medewerking aan een aantal werkgroepen die zich bezighouden met de studie en de aanpak van verschillende vormen van geweld, waaronder intrafamiliaal geweld.

Een lid acht de uitspraak van de minister als zou België in Europa model staan met haar wetgeving en haar aanpak van de mensenhandel, enigszins cynisch. België is veeleer een draaischijf in de mensenhandel. Bestaat er bijgevolg geen grote discrepantie tussen de theorie en de praktijk ?

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat ons land paradoxaal genoeg over een goede wetgeving beschikt, maar wegens haar ligging tevens geconfronteerd wordt met belangrijke trafieken van mensenhandel. Het probleem is dat onze wetgeving uitsluitend op het Belgisch grondgebied toepasselijk is. Vandaar de nood aan een Europese harmonisatie waarbij de Belgische en de Italiaanse wetgeving als model kunnen worden genomen. In het Europees Parlement zijn daartoe verschillende voorstellen ingediend.

Een ander lid is van oordeel dat met het nationaal plan ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen een belangrijk politiek signaal wordt gegeven. Zij heeft evenwel bedenkingen bij de strategie om de problematiek van het partner- en het intrafamiliaal geweld te koppelen aan die van de mensenhandel en de ontwikkelingssamenwerking. Alledrie zijn even belangrijk. Zo is de uitbuiting van vrouwen via de mensenhandel een bijzonder ernstig probleem. Dat neemt niet weg dat er ter bestrijding van deze problemen uiteenlopende strategieën moeten worden ontwikkeld. Misschien heeft de regering ter wille van haar imago besloten om de mensenhandel en het geweld tegen vrouwen gezamenlijk aan te pakken. Dat stoort haar niet, maar het is niet efficiënt omdat elk thema een andere aanpak en dus een verschillend budget vereist.

Spreekster is van oordeel dat een globale aanpak waarin alles op dezelfde kar wordt geladen, niet zal bijdragen tot een sensibilisering van het grote publiek voor de problematiek van het geweld tegen vrouwen. Zij pleit derhalve voor een gedifferentieerde aanpak met subcampagnes.

Voorts is het van belang om in de strategie tegen de mensenhandel de geslachtsgebonden dimensie daarvan te onderkennen. De aanpak van de mensenhandel impliceert echter niet noodzakelijk dat de vrouwenhandel wordt geraakt.

Ten derde wil spreekster weten of België tijdens het voorzitterschap van de Europese Unie de problematiek zal aankaarten van onder andere het geslachtsgebonden politiek asiel, de geslachtsgebonden immigratie en de rechten van de echtgenote of partner van de mannelijke immigrant. Het volstaat dus niet te stellen dat vrouwenhandel een probleem is en de bestrijding van het geweld tegen vrouwen daarom als actiepunt wordt uitgeroepen. Het probleem van de geweldpleging is specifieker.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie verklaart dat de geplande sensibiliseringscampagne uitsluitend het geweld in het gezin zal betreffen en niet de mensenhandel.

In het nationaal plan wordt aandacht geschonken aan de mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting omdat vrijwel uitsluitend vrouwen in de prostitutie belanden.

De voorzitter acht het positief dat de regering de bestrijding van het geweld tegen vrouwen in haar verschillende facetten groepeert, maar toch in een gediversifieerde aanpak voorziet waarbij verschillende ministers, elk op hun eigen bevoegdheidsterrein, betrokken zullen zijn. Beleidsmatig zijn de verschillende aspecten samengebracht omdat ze allemaal onder dezelfde noemer kunnen worden gebracht, met name geweld tegen vrouwen, maar de aanpak wordt aangepast aan de eigenheid van de drie probleemgebieden.

Mensenhandel wordt dus niet vereenzelvigd met vrouwenhandel, evenmin als geweld in het gezin met geweld tegen vrouwen. De handel in jonge voetballers en het feit dat ook mannen slachtoffer zijn van geweld in het gezin vormen daarvan het bewijs. Met betrekking tot dat laatste merkt spreekster op dat het uiteindelijk vrijwel uitsluitend vrouwen zijn die klacht indienen.

Spreekster heeft voorts twee vragen.

Ten eerste meent zij te weten dat het door de wet van 24 november 1997 strafbaar gestelde misdrijf geen klachtmisdrijf is. Dit wil zeggen dat zodra een slachtoffer aangifte doet, de politie verplicht is hiervan een proces-verbaal op te stellen dat met het oog op strafvervolging aan het parket wordt overgezonden. De minister heeft in dat verband verklaard dat de politiediensten het slachtoffer de keuze zullen moeten laten tussen een strafrechtelijke procedure dan wel een procedure van bemiddeling en hulpverlening. Betekent dit dat het voormelde misdrijf dan toch een klachtmisdrijf zou worden ? Spreekster wijst erop dat de procedure waarbij de politie elke aangifte van mishandeling automatisch doorspeelt aan het parket, het slachtoffer een vorm van bescherming biedt, maar voor deze laatste tevens zware consequenties kan hebben, wanneer zij financieel van haar partner afhankelijk is of wanneer er kinderen zijn. Daartegenover staat dat de vrouw door haar partner onder druk kan worden gezet om geen klacht in te dienen zodat de geweldpleging blijft doorgaan.

Ten tweede wenst ze nadere uitleg over de meldingsplicht van artsen die vaststellen dat hun patiënt slachtoffer is van een misdrijf, en over het systeem van de « vertrouwensartsencentra ».

Met betrekking tot de eerste vraag verklaart de vertegenwoordiger van de minister van Justitie dat het niet de bedoeling is dat de politieambtenaar die kennis krijgt van het misdrijf van partnergeweld, zelf beslist of hij het parket daarvan al dan niet in kennis stelt. Wanneer een persoon zich als slachtoffer van intrafamiliaal geweld op het politiekantoor aanmeldt, dan moet de politieambtenaar of de politieassistent het slachtoffer op objectieve wijze de verschillende mogelijkheden schetsen om het conflict op te lossen, langs gerechtelijke of buitengerechtelijke weg, alsook de betrokkene daarvan de consequenties voorhouden, bijvoorbeeld de duur van een gerechtelijke procedure. In elk geval behoudt het slachtoffer de keuzevrijheid, die door de politieagent dient te worden gerespecteerd. Hij mag dus geen stelling innemen. Hij mag het slachtoffer evenmin een keuze opdringen. Dat verhindert niet dat men moet openstaan voor de buitengerechtelijke afhandeling van conflictsituaties (cf. het systeem van de bemiddeling in strafzaken ­ artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering). De minister staat echter huiverig tegenover een systeem waar bij elke klacht de mallemolen van het gerecht op gang wordt getrokken.

Hij moet daarbij node vaststellen dat er een gebrek aan overleg en samenwerking is tussen de verschillende actoren op het werkveld. Wat erger is, zij beconcurreren elkaar om hun bevoegdheden veilig te stellen. Aangezien te allen prijze moet worden vermeden dat het slachtoffer in de kou blijft staan, moet ervoor worden gewaakt dat de bevoegdheden inzake slachtofferopvang naadloos op elkaar aansluiten en er geen grijze zones worden gelaten die tot problemen aanleiding geven.

Het protocolakkoord dat de minister met de Vlaamse minister van Welzijn heeft gesloten, geeft de hoofdlijnen van de samenwerking aan die door samenwerkingsakkoorden zullen worden uitgediept. Dat kan ertoe leiden dat er in bepaalde gevallen een systeem van cofinanciering wordt opgezet tussen de federale overheid en de gemeenschappen.

Met betrekking tot de actie waarbij verbindingsagenten zullen worden aangewezen op het vlak van de strijd tegen het geslachtsgebonden geweld binnen de betrokken besturen, is de hier gebruikte terminologie niet correct. De bedoeling van deze maatregel is te komen tot een onmiddellijke uitwisseling van informatie. Daarom zouden de administraties van de gemeenschappen en Justitie, in navolging van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap waar een aandachtsambtenaar justitie-welzijn is aangesteld, bij elkaar verbindingsambtenaren moeten hebben zodat er tussen de twee instanties overleg kan worden gepleegd. Deze formule garandeert dat de beslissingen van beide beleidsniveaus op elkaar kunnen worden afgestemd.

Met betrekking tot de specifieke opleiding van magistraten wenst een lid te weten of het niet de voorkeur verdient om in het universitair curriculum van de rechtenopleiding reeds aandacht aan deze problematiek te besteden.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie beschouwt dit als een interessante denkpiste, maar wijst erop dat deze kwestie een gemeenschapsbevoegdheid is waarover de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid geen zeggenschap hebben. Zij kunnen de bevoegde gemeenschappen daaromtrent alleen maar suggesties doen. In elk geval zal bij de vorming van de magistraten in een opleidingsonderdeel worden voorzien die hun gevoeligheid voor dit thema moet aanscherpen. Veel magistraten blijken zich immers niet bewust te zijn van de harde dagelijkse realiteit.

Een lid heeft van justitieassistenten te horen gekregen dat er volgens hen te weinig rekening wordt gehouden met de maatschappelijke enquêtes die zij uitvoeren. Hoe kan dat worden verholpen ?

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie verklaart dat enorm veel magistraten nuttige informatie uit die enquêtes putten. Er blijft evenwel een categorie magistraten die hiervan het nut niet inzien en de conclusies ervan naast zich neerleggen. Indien de magistratuur middels een aangepaste vorming meer aandacht zal schenken aan het probleem van het intrafamiliaal geweld, zal zij ook meer genuanceerde beslissingen nemen. Dat vergt ook het invoeren van alternatieve sancties zodat de magistraat over een keuzemogelijkheid beschikt en een individueel aangepaste straf kan opleggen, rekening houdend met de belangen van het slachtoffer en de dader. Gelet op het fundamenteel karakter van deze voorstellen, zal dit proces wellicht enige jaren in beslag nemen. Een goed begin daartoe is alleszins het bevorderen van het overleg en de samenwerking tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus.

Een lid wenst te weten of de wet van 24 november 1997 iets heeft gewijzigd aan de in het verleden gangbare praktijk waarbij politieambtenaren het slachtoffer dat aangifte kwam doen van intrafamiliaal geweld, dikwijls ontmoedigden om klacht in te dienen.

Spreekster is het eens met de stelling van de minister dat bemiddeling de beste oplossing is voor gevallen van partnergeweld. Maar hoe zal hij zijn beleidsvisie in de praktijk omzetten ? Is hij bereid een pilootproject op te starten ?

De vertegenwoordiger van de minister antwoordt dat elke instantie waar een slachtoffer zich aanmeldt, de betrokkene op objectieve wijze informatie dient te verstrekken over de mogelijkheden om iets aan het partnergeweld te doen. Dat vereist in de eerste plaats dat in de opleiding van de politieambtenaren en de politieassistenten daar specifiek aandacht aan wordt besteed.

De vorige spreekster verklaart dat dit initiatief maar pas na vier of vijf jaar zijn vruchten zal afwerpen. Zouden de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid daarom geen wetenschappelijk begeleid pilootproject kunnen opstarten in een welbepaald commissariaat, met een spoedopleiding van een aantal agenten en assistenten, om op grond daarvan na te gaan welk effect een dergelijke aanpak sorteert ? Op basis hiervan kan dan een algemene opleiding worden uitgewerkt.

De vertegenwoordiger van de minister merkt op dat dergelijke projecten weliswaar nuttig zijn, maar niet wetenschappelijk. Zij geven immers een totaal vertekend beeld. Daarom acht hij ze in dit verband overbodig. Het is de evidentie zelf dat slachtoffers van intrafamiliaal geweld op een correcte en begripsvolle wijze ontvangen worden op het politiecommissariaat en worden doorverwezen naar centra van slachtofferhulp. Hij pleit er dan ook voor om in de opleiding van de politieambtenaren onmiddellijk een onderdeel in te voegen betreffende slachtofferopvang.

Het lid repliceert dat niets verhindert om de beide initiatieven parallel te laten verlopen.

De vertegenwoordigster van de minister van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid wijst erop dat er binnen de politie, in het kader van de voortgezette opleiding, al een specifieke vorming bestaat in verband met geslachtsgebonden geweld. In het basisprogramma wordt hier evenwel geen bijzondere aandacht aan geschonken.

Voorts verwijst ze naar het pilootproject in Antwerpen dat toegespitst is op de opvang van vrouwelijke slachtoffers van intrafamiliaal geweld. Daartoe volgden politieambtenaren die daartoe bereid waren, een opleiding inzake mensenhandel. Na evaluatie is gebleken dat hoe beter politieambtenaren gevormd zijn, des te gevoeliger zij zijn voor de problematiek van intrafamiliaal geweld tegen vrouwen. In de praktijk houdt het project in dat de betrokken agenten aan alle vrouwen die mogelijk slachtoffers van intrafamiliaal geweld zijn, een kaartje meegeven met een groen nummer dat zij gedurende bepaalde dagen in de voormiddag kunnen bereiken indien er zich problemen voordoen. Een op vijf van de betrokken vrouwen heeft deze dienst opgebeld.

Er is dan ook besloten om het project in Antwerpen voort te zetten en soortgelijke projecten op te zetten in Brussel en Wallonië, waarschijnlijk in Charleroi.

Met betrekking tot de aangiftebereidheid merkt een lid op dat onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat vrouwen pas na drie jaar met het probleem van hun mishandeling naar buiten durven te komen en pas na zeven contacten met de politie beslissen hun partner te verlaten en klacht in te dienen. Spreekster is van oordeel dat slachtoffers na een dergelijke fysieke en psychische lijdensweg maatschappelijk niet meer kunnen functioneren. Men moet daarom sneller de daad bij het woord voegen en directer ingrijpen in plaats van te opteren voor de zachte behandeling. Indien slachtoffers op de consequenties van hun beslissing wordt gewezen ten aanzien van hun gezin of hun financiële afhankelijkheid, brengt men hen aan het twijfelen en zullen ze ervoor terugdeinzen klacht in te dienen. Aldus dreigen ze in een doodlopend straatje terecht te komen.

Een ander lid wijst erop dat de bemiddelingsprocedure in verschillende domeinen van het recht zoals het strafrecht, het handelsrecht en het personen- en familierecht, de wind in de zeilen heeft. Nochtans pleit zij voor een voorzichtig gebruik van deze methode. Men mag het intrafamiliaal geweld immers niet relativeren en voorbijgaan aan de wens van het slachtoffer dat de dader gestraft wordt.

Daarom wenst zij te weten of de in artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering geregelde bemiddeling in strafzaken toepasselijk is op partnergeweld.

Voorts wijst zij erop dat voornamelijk allochtone vrouwen veel te snel klacht indienen wegens partnergeweld omdat zij niet op de hoogte zijn van de eerstelijnswelzijnszorg. Achteraf komen ze dan in een situatie terecht die ze helemaal niet hadden voorzien. Wordt de echtgenoot veroordeeld, dan kunnen ze tijdelijk in een vluchthuis terecht. Na verloop van tijd moeten ze evenwel op hun eigen benen staan, hetgeen ze niet gewoon zijn omdat ze steeds onder de hoede van hun echtgenoot hebben gestaan. Daarom moet er werk worden gemaakt van de nazorg. Dat vergt duidelijke samenwerkingsverbanden tussen de federale overheid en de gemeenschappen.

Een volgende spreker verwondert zich erover dat de commissie zich vastbijt in de bestrijding van de symptomen in plaats van het kwaad bij de wortel aan te pakken. Het probleem van het partnergeweld is immers een maatschappelijk kwaad.

Het valt daarbij op dat wordt geopteerd voor een institutionele aanpak via de politie en het gerecht. De verenigingen die op dit vlak werkzaam zijn en met een gebrek aan middelen te kampen hebben, worden echter ten onrechte over het hoofd gezien. Spreker is van oordeel dat deze organisaties, die een groot maatschappelijk draagvlak hebben, veel meer in de diepte en preventief kunnen werken. In dat verband heeft de minister verklaard voorstander te zijn van bemiddeling, maar dan is het eigenlijk al te laat omdat het probleem al aan de oppervlakte is gekomen.

Het lid meent dan ook dat de nodige middelen in het sociale weefsel moeten worden geïnjecteerd opdat de burgers zelf een deel van de verantwoordelijkheid voor deze problematiek in handen kunnen nemen en het grote publiek zich zou bewust worden van de ernst van het kwaad. Aldus zal onze samenleving niet met de verwijten worden geconfronteerd die ze heeft opgelopen wegens de nefaste aanpak van de problematiek van de kindermishandeling en de pedofilie. Spreker verwacht dan ook veel meer van deze aanpak via in het maatschappelijk leven verankerde verenigingen dan van een louter justitiële aanpak.

De vertegenwoordigster van de minister van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid antwoordt dat het voorliggende actieplan uitgewerkt is in het kader van de federale bevoegdheden. De gemeenschappen en de gewesten zullen binnen hun eigen bevoegdheidssfeer, bijvoorbeeld inzake bijstand aan personen, op hun beurt elk hun eigen bijdrage leveren. Alleszins kunnen zij inspelen op de door de vorige spreker bepleite benadering.

Een lid wenst te weten hoeveel er zal worden uitgetrokken voor de uitvoering van het eerste deel van de campagne inzake de strijd tegen geweld binnen het gezin, hoeveel voor de campagne in haar geheel en hoe deze middelen zullen worden verdeeld over de begrotingen van Justitie, Binnenlandse Zaken en Werkgelegenheid en Gelijkekansenbeleid.

De vertegenwoordigster van de minister van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid deelt mee dat de eerste minister eerstdaags een vergadering zal houden met de betrokken ministers waarop de budgetten zullen worden vastgesteld.

De vertegenwoordiger van de minister van Justitie voegt daaraan toe dat ieder van de betrokken ministers reeds op zijn eigen begroting hiervoor reeds in kredieten heeft voorzien.

III. ADVIES

Op vraag van mevrouw Onkelinx, vice-premier en minister van Tewerkstelling, belast met het Gelijkekansenbeleid, heeft het Adviescomité het ontwerp van nationaal plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen bestudeerd.

Het Adviescomité heeft eerst geluisterd naar de uiteenzettingen van de vertegenwoordigsters van de minister van Gelijkekansenbeleid en vervolgens naar die van de vertegenwoordiger van de minister van Justitie. Om praktische redenen was het niet mogelijk om een vertegenwoordiger van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking te horen.

Op basis van die hoorzittingen en de discussies die het heeft gehouden geeft het Adviescomité het volgende advies :

Gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 betreffende het wegwerken van alle vormen van discriminatie ten aanzien van vrouwen (CEDAW) en het facultatief Protocol van 1999 met betrekking tot het recht op het indienen van een klacht, dat België als één van de eerste Staten ondertekende;

Gelet op de Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1993 betreffende het wegwerken van geweld tegen vrouwen, die de Staten met name uitnodigt om « te onderzoeken of het mogelijk zou zijn nationale actieplannen op te stellen ter bevordering van de bescherming van de vrouw tegen alle vormen van geweld of in de bestaande plannen bepalingen in die zin op te nemen »;

Overwegende dat het actieplan dat na afloop van de in 1995 in Peking gehouden vierde Wereldconferentie over vrouwen werd aangenomen, de strijd tegen het geweld tegen vrouwen als één van de twaalf strategische actiedomeinen vermeldt en dat die prioriteit herbevestigd werd tijdens de in juni 2000 in New York gehouden uitzonderlijke sessie van de Verenigde Naties « Peking + 5 »;

Overwegende dat de bestrijding van het geweld tegen vrouwen ook een prioriteit is in tal van teksten van de Raad van Europa, met name in de aanbeveling van het Ministercomité van 19 mei 2000 betreffende de strijd tegen de mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting en de aanbeveling betreffende geweld tegen vrouwen in Europa die in april 2000 door de Parlementaire Vergadering werd aangenomen;

Overwegende dat de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen opgenomen is in artikel 2 van het Verdrag van de Europese Unie en dat artikel 3 van dat verdrag duidelijk vermeldt dat de Gemeenschap in alle acties die ze onderneemt om haar taak uit te voeren ernaar streeft om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;

Overwegende dat de Europese Unie op die basis fundamentale instrumenten in het leven heeft geroepen, met name het STOP-programma, gericht op de versterking van de samenwerking op het vlak van de handel in vrouwen en kinderen, en het DAPHNE-programma;

Gelet op het op 20 december 2000 aangenomen EU-actieprogramma dat een communautaire kaderstrategie vastlegt met betrekking tot de gelijkheid van vrouwen en mannen (2001-2005) en dat een specifiek operationeel doel voorziet om het geweld te bestrijden dat samenhangt met het geslacht en met de mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting;

I. Algemeen

Vooreerst vestigt het Adviescomité de aandacht van de minister op de slechte kwaliteit van de Nederlandse tekst van het ontwerp-plan. Om te beginnen zijn de pagina's van de Nederlandse tekst niet genummerd, wat het verwijzen naar de tekst bemoeilijkt. Belangrijker is echter dat de vertaling heel wat te wensen overlaat. Sommige termen komen niet overeen met de termen die gewoonlijk in het kader van het gelijkekansenbeleid worden gebruikt of wijken af van de termen die door de wetgever worden gehanteerd.

1. Het Adviescomité verheugt zich erover dat de regering zich buigt over de problematiek van het geweld tegen vrouwen en dat de basis is gelegd van een echte samenwerking met de gemeenschappen en gewesten. Het is van mening dat het van het grootste belang is om zo vlug mogelijk de hinderpalen weg te nemen die de toepassing in de weg staan van de samenwerkingsakkoorden betreffende de hulp aan slachtoffers die met de verschillende deeleenheden, meer bepaald met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, werden afgesloten.

2. Het plan omvat drie luiken, namelijk geweld binnen het huisgezin, mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting en ontwikkelingssamenwerking. Het Adviescomité is van mening dat het niet mogelijk is om een advies te formuleren over het luik van de ontwikkelingssamenwerking aangezien dat in dit stadium alleen nog maar een overzicht van bestaande acties bevat en aangezien de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking nog niet kon worden gehoord in verband met de prioriteiten die hij voor de toekomst heeft gesteld. Het Adviescomité beslist om het verslag van de staatssecretaris af te wachten overeenkomstig de wet van 6 maart 1996 gericht op het toezicht op de toepassing van de besluiten van de Wereldconferentie over vrouwen van Peking. Het Adviescomité is van mening dat het luik over de mensenhandel veeleer onder de verantwoordelijkheid van de subcommissie « Mensenhandel » van Binnenlandse Zaken valt. Naast beschouwingen over het plan en zijn functies, bevat het onderhavige advies dus voornamelijk beschouwingen over de actielijnen die betrekking hebben op de strijd tegen het geweld binnen het huisgezin.

3. Het Adviescomité staat achter de optie om te waken over de toepassing en de evaluatie van de bestaande instrumenten alvorens het uitwerken van nieuwe wetten in overweging te nemen. Het heeft echter de indruk dat bepaalde lacunes al gekend zijn en dat een wetgevende actie zich opdringt, met name op het vlak van mensenhandel. Het Adviescomité weidt daar niet verder over uit omwille van de redenen die vermeld worden in punt 2.

4. Het Adviescomité wenst de aandacht te vestigen op de noodzaak om de oorzaken van geweld tegen vrouwen aan te pakken en niet alleen naar remedies ervoor te zoeken. Het Adviescomité vraagt meer financiële steun voor de verenigingen die een fundamentele rol spelen in de preventie en het informeren en sensibiliseren van de bevolking.

II. Over de functies van een nationaal plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen

Uit de oriëntatienota blijkt dat het nationaal plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen volgens de regering drie functies heeft, namelijk :

­ het erkennen van geslachtsgebonden geweld via een officiële tekst;

­ de actie van de overheid op dit vlak doen passen in een algemeen beleid voor de bevordering van de gelijkheid van de geslachten en de systematisering voorzien van « gender mainstreaming »;

­ zo volledig mogelijk de bestaande middelen voorstellen om actie te ondernemen tegen het geweld.

Het Adviescomité is van mening dat er daar nog twee andere moeten worden aan toegevoegd, namelijk :

­ De erkenning van het slachtoffer door de gerechtelijke instanties. De slachtofferbejegening bij de politie dient verder uitgebouwd te worden. Kerntaken hierin zijn luisterbereidheid, doorverwijzing naar de hulpverlening, juridisch advies geven, crisisopvang en begeleiding.

Op het niveau van het parket moet klassering zonder gevolg (seponering) zoveel mogelijk vermeden worden en een buitengerechtelijke afhandeling (minnelijke schikking en bemiddeling in strafzaken) nagestreefd te worden. Tevens moet er werk gemaakt worden van een duidelijke classificatie van de vonnissen uitgesproken naar aanleiding van de wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan.

Bij het onderzoek ten gronde moet de maatschappelijke enquéte aan belang inwinnen.

­ Coördinatie en samenwerking tussen de verschillende instanties die in de praktijk zowel op het vlak van preventie, van sanctionering als van nazorg, betrokken zijn bij slachtoffers van geweld (politie, justitie, hulpverleningsinstanties, onderwijsinstellingen, huisartsen, gezondheidsinstellingen, vrouwenorganisaties, vormingsorganisaties enz.) De instelling van regionale overlegplatforms is een absolute noodzaak om deze samenwerking te optimaliseren.

Weliswaar is het aangewezen dat de transparantie tussen de betrokken instellingen verwezenlijkt wordt.

III. Over de actielijnen voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen

« De federale Staat en de federale instellingen moeten van het gevecht tegen geweld binnen het huisgezin een prioriteit maken op het nationaal actieplan voor de strijd tegen geweld tegen vrouwen. Zij zullen erover waken de samenwerking op dit punt te versterken, in het bijzonder op het vlak van preventie, slachtofferhulp en de behandeling van plegers » (Oriëntatienota, blz. 12).

De overheid wil de samenwerking stimuleren op drie domeinen : preventie, slachtofferhulp en behandeling van plegers. Hierop wenst het Adviescomité de volgende twee bemerkingen te maken :

1. In de hiervoor geciteerde paragraaf vergeet men een domein, hoewel het verder in de nota verschillende keren aan bod komt. Het gaat over de effectiviteit van de sanctionering. Effectieve sanctionering betekent dat wanneer iemand een klacht indient, hier ook gevolg aan wordt gegeven; politie en justitie moeten de klacht ernstig nemen, onderzoeken en indien een persoon schuldig is bevonden moet deze ook gesanctioneerd worden. Om de effectiviteit te bevorderen neemt men twee initiatieven : het opstellen van statistieken om de gerechtelijke opvolging te meten en het plaatsen van deze problematiek op de agenda van het College van algemene procureurs. Bijgevolg stelt het Adviescomité de volgende herindeling van de domeinen van aandacht voor :

1. Preventie

2. Sanctionering

3. Zorg (zowel slachtofferhulp als behandeling van plegers worden onder zorg geïntegreerd) en nazorg ten aanzien van de slachtoffers. In dit kader moet er ook aandacht besteed worden aan de kinderen van de slachtoffers.

2. In de hiervoor geciteerde paragraaf vermeldt men de behandeling van plegers, hoewel dit domein verder in de nota niet aan bod komt. Een consequentere strategie zou zijn dat men dit domein niet vermeldt, of dat men de initiatieven die men met betrekking tot dit domein gaat nemen wel vermeldt.

Acties die berusten op de samenwerking van meerdere ministeries

Binnen het actieplan dient de nadruk gelegd te worden op het informeren en sensibiliseren van alle betrokken partijen en op de burgers in het algemeen (bijvoorbeeld « Witte Lint »). Het Adviescomité steunt dan ook de campagne « Geweld binnen het gezin is een misdrijf ». Weliswaar dienen voor een dergelijke breedschalige campagne voldoende middelen vrijgemaakt te worden.

Elke sensibiliserende campagne heeft als doel een bepaalde groep voor een bepaald thema gevoelig te maken. De basisvoorwaarde hierbij is dat de boodschap de doelgroep bereikt. Het medium waarlangs men de informatie verspreidt is hierbij niet onbelangrijk. In het licht van de campagne « Geweld binnen het gezin is een misdrijf » dient er ook goed nagedacht te worden over dit medium. Men wil folders opstellen die verdeeld worden door bijvoorbeeld politie, justitie of de welzijnssector. Het Adviescomité vermoedt dat dit betekent dat de politie deze informatie doorgeeft aan preventieambtenaren, wijkagenten, ... of dat justitie deze informatie doorspeelt aan advocaten, rechtswinkels, ...

De vraag hierbij is of dit alles wel laagdrempelig genoeg is. Het veronderstelt dat het slachtoffer deze instellingen kent, en ook al effectief de stap heeft gezet naar een van deze instellingen. Bijgevolg dienen de aangewende media verfijnd en aangevuld te worden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van radio en televisie.

Er moet samengewerkt worden met bestaande organisaties, die nu reeds over een hulplijn beschikken, bijvoorbeeld voor wat betreft de bekendmaking van telefoonnummers.

Leven in een multiculturele samenleving brengt anderstaligheid met zich mee. Opdat zoveel mogelijk personen de informatie zou bereiken moeten de folders ook in andere talen beschikbaar zijn, en op de infolijn moet rekening gehouden worden met de moeilijkheden van ethnische minderheden.

Maatregelen van de minister van Binnenlandse Zaken :

In de politiediensten moet er aandacht voor gelijke kansen zijn bij de aanwerving, selectie en promotie om te kunnen garanderen dat slachtoffers van geweld in het gezin kunen opgevangen worden door personen van hetzelfde geslacht. Het Adviescomité verwijst naar het advies dat het terzake tijdens de vorige legislatuur heeft uitgebracht (4).

Er moet aandacht gaan naar specifieke vorming voor de opvang van slachtoffers. Alle leden van het korps die in de eerste lijn voor de opvang instaan moeten voorbereid worden om met slachtoffers geconfronteerd te worden. In dit proces kunnen gendersensitieve trainingen een bijdrage leveren.

IV. Wat de uitvoering van het plan betreft

De wetgever wil de strafmaatregelen versterken en het geweld als resultaat van machtsmisbruik binnen een koppel, gezin of breder in het kader van relaties waarbij de pleger macht heeft over het slachtoffer een sanctie toekennen. Het actieplan heeft pas kans op slagen indien er meer budgettaire middelen zijn alsook een vooropgestelde timing. Meer middelen en mensen moeten ter beschikking gesteld worden teneinde de werkdruk binnen de gerechtelijke instanties te verminderen en een efficiëntere uitbouw van de justitiële hulpverlening na te streven.

Een eventuele versterking van de strafmaatregelen is nutteloos indien de justitiële hulpverlening (justitiehuizen, justitieantennes) niet verder wordt uitgebouwd.

Het Actieplan moet vergezeld gaan van een duidelijke budgettering en timing voor de uitvoering, waarbij eventueel verwezen wordt naar de respectieve begrotingen toegewezen aan de bevoegdheidsterreinen die deel uitmaken van het plan.

Het advies werd éénparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Dit verslag is éénparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteurs,
Fatma PEHLIVAN.
Jean-Pierre MALMENDIER.
De voorzitter,
Iris VAN RIET.

BIJLAGE 1


NATIONAAL PLAN TER BESTRIJDING VAN HET GEWELD TEGEN VROUWEN :

Ontwerp van de oriëntatienota van de federale Staat

Guy VERHOFSTADT, eerste minister

Laurette ONKELINX, vice-eerste minister, minister van Werkgelegenheid en van Gelijkekansenbeleid

Antoine DUQUESNE, minister van Binnenlandse Zaken

Marc VERWILGHEN, minister van Justitie

Deze bijlage blz. 29 tot en met 58 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 2


Deze bijlage blz. 59 tot en met 65 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 3


PROJET D'ACCORD DE COOPÉRATION ENTRE L'ÉTAT FÉDÉRAL, LA COMMUNAUTÉ FRANÇAISE ET LA RÉGION WALLONNE EN MATIÈRE D'ASSISTANCE AUX VICTIMES

Deze bijlage blz. 66 tot en met 78 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


BIJLAGE 4


PROTOCOLAKKOORD TUSSEN DE FEDERALE MINISTER VAN JUSTITIE, DE HEER M. VERWILGHEN, EN DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, GEZONDHEID EN GELIJKE KANSEN, MEVROUW VOGELS, HOUDENDE DE KRACHTLIJNEN VAN DE VERDERE SAMENWERKING OP HET GRENSGEBIED WELZIJN-JUSTITIE

Deze bijlage blz. 79 tot en met 83 is uitsluitend gedrukt beschikbaar.


(1) Zie bijlage 1.

(2) Zie bijlagen 2 en 3.

(3) Zie bijlage 4.

(4) Advies betreffende het voorstel van resolutie betreffende de gelijke kansen voor vrouwen en mannen bij de reorganisatie van de politie en het voorstel van resolutie betreffende het vaststellen van een bijzondere procedure om naar aanleiding van de politiehervorming vrouwelijke politieagenten in dienst te nemen, Stuk Senaat, nr. 1-754/4, 1997-1998.