2-154/1

2-154/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

28 MAART 2000


Beleidsintenties van mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen


ADVIES VAN HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR DE DAMES LIZIN EN de BETHUNE


INLEIDING

Het adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen organiseerde op woensdag 10 november 1999 een openbare hoorzitting met mevrouw Onkelinx, vice-eerste minister en minister belast met Werkgelegenheid en Gelijke Kansen voor mannen en vrouwen, over haar beleidsintenties inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Op de vergaderingen van 18 januari, 15 en 22 februari 2000 werd een voorstel van advies besproken dat op de vergadering van 28 maart 2000 werd aangenomen.

I. HOORZITTING

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER

I. Vaststellingen

Vervrouwelijking van de werkgelegenheid en van de activiteit

In de loop van het laatste decennium is de werkgelegenheid toegenomen met 5,7 %. Deze verhoging is hoofdzakelijk te danken aan de toename van de werkgelegenheid van vrouwen. De mannelijke werkgelegenheid is immers ongeveer gelijk gebleven (+ 0,3 %) over dezelfde periode. De vrouwelijke werkgelegenheid steeg daarentegen met zowat 15 %. De vrouwelijke werkgelegenheid heeft bijgevolg voor 98 % bijgedragen tot de stijging van de hele werkgelegenheid.

Vervrouwelijking van het deeltijds werk

De sterke deelname van de vrouwen aan de arbeidsmarkt en hun doorwegen op de aangroei van de werkgelegenheid, vermindert wanneer men hun activiteit beschouwt in termen van aantal gepresteerde uren, eerder dan in aantal werkende vrouwen, werkneemsters of loontrekkenden.

De belangrijkste oorzaak daarvan is de bloei van het deeltijds werk, dat haast systematisch aan vrouwen wordt toegewezen. In 1995 waren 90 % van de deeltijdse banen ingenomen door vrouwen. Bovendien werkten in 1997 37 % van de vrouwen deeltijds, tegenover 4 % van de mannelijke werknemers.

Daarenboven gebeurt de deeltijdse arbeid voornamelijk in bepaalde activiteitssectoren, namelijk :

­ de gezondheidszorg;

­ de handel;

­ het poetsen;

­ de Horeca-sector;

­ het onderwijs;

­ de sector van de gezinshulp.

Ongelijkheid in loon

De concentratie van de vrouwenarbeid in het deeltijds werk en in bepaalde sectoren legt de vastgestelde salariële ongelijkheden uit. Gemiddeld verdienen vrouwen 25 % minder dan mannen : 20 % minder bij de loontrekkenden en 30 % bij de bedienden.

Vertegenwoordiging in de openbare sector

Waar de vrouwen 48 % vertegenwoordigen van het personeel in de openbare sector (ministeriële departementen, wetenschappelijke instellingen, instellingen van openbaar nut), werken ze voor 70 % op het laagste niveau (niveau 4) en slechts 27 % op niveau 1.

Werkloosheidspercentage

Het percentage werkloosheid van lange duur, berekend in verhouding tot de actieve bevolking, bedraagt 5,8 %. Deze vorm van werkloosheid treft meer vrouwen dan mannen. In juni 1999 waren 58 % van de langdurige werklozen vrouw.

Wat de jongerenwerkloosheid betreft, overstijgt het percentage jonge vrouwen dat van de jonge mannen met 7 %.

Aantal uitsluitingen uit de werkloosheid

In 1996 werden 56,7 % van de uitsluitingen van de uitkeringsgerechtigd volledig werklozen uitgesproken tegen vrouwen wegens abnormaal lange duur van werkloosheid.

Armoede

Men stelt vast dat meer dan de helft van de bestaansminimumtrekkers vrouwen zijn (55,3 %). Ruim een derde daarvan zijn alleenstaanden met kinderlast. Er is bijgevolg een gelijklopendheid tussen de gegevens over bestaansminimum en de gegevens over werkloosheid die eveneens getuigen van een oververtegenwoordiging van de vrouwen.

Vertegenwoordiging in de politiek

Men kan zich verheugen over de vooruitgang die geboekt wordt in de toename van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politieke beslissingsorganen. Zonder onderscheid in de vergaderingen, heeft men aldus tussen 1995 en 1999 een toename vastgesteld van 5,4 % van het aantal vrouwelijke vertegenwoordigers, wat hun aanwezigheid brengt op 23 %. Wanneer men echter de resultaten bekijkt, dan merkt men dat ­ behalve in het Europees en in het Brussels Parlement ­ de verhouding één derde/twee derden verre van bereikt is.

Vertegenwoordiging in de bedrijfswereld

Uit een enquête van het tijdschrift Trends in verband met de promotie van vrouwen tot verantwoordelijkheids- en machtsfuncties in 1995 bij 1 000 bedrijven en bij de grootste banken en verzekeringsmaatschappijen van het land, blijkt dat, wat ook het aantal werknemers is van een bedrijf in welke activiteitensector dan ook, het aantal vrouwen altijd verhoudingsgewijs en consequent afneemt zodra men op het niveau van het kaderpersoneel komt. Zo 37 % vrouwen bediendenfuncties opnemen, zijn er nog slechts 14,5 % op het niveau van het kaderpersoneel van niveau 1 en 12,7 % op het niveau van het middenkader. Op het niveau van het leidinggevend kader zijn er nog slechts 6 %, en bij het directiecomité, dit wil zeggen het hoogste niveau van de hiërarchie, vindt men nog slechts 4 % vrouwen.

En hoe is het gesteld met de situatie van de vrouwelijke bedrijfsleiders ?

Hoewel de bedrijven nog altijd overwegend door mannen opgericht en geleid worden, registreert men in België een stijging van het aantal zaken die opgestart worden door vrouwen, voornamelijk in de dienstensector.

Volgens cijfers die in 1990 door de Europese Commissie werden verzameld (cf. Le Soir van 4-5 mei 1996) vertegenwoordigen de vrouwen 17,5 % van de Belgische vennootschapsdirecteurs, diensthoofden en bedrijfskaders.

Participatie van vrouwen bij de Sociaal-Economische Adviesraden

Niveau Jaar % vrouwen
Nationale Arbeidsraad 1997 12,5
Centrale Raad voor het bedrijfsleven 1998 4,0
Economische en Sociale Raad voor het Waalse Gewest 1997 12,5
Economische en Sociale Raad voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 1996 18,8

Bron : « Les Femmes dans la société belge : recueil de données statistiques 1970-1998 »

Participatie van vrouwen bij de paritaire comités

Année
­
Jaar
Hommes
­
Mannen
Femmes
­
Vrouwen
% femmes
­
% vrouwen
1988 5 566 306 5,2
1990 5 613 307 5,2
1994 5 347 393 6,8

Bron : Ibidem.

Percentage vrouwen, verkozen binnen de Ondernemingsraden in 1995

Secteur
­
Sector
Économique
­
Economische
Non-économique
­
Niet-economische
% candidats hommes. ­ % kandidaten mannen 74,8 45,4
% candidats femmes. ­ % kandidaten vrouwen 25,2 54,6
% élus hommes. ­ % verkozenen mannen 73,7 49,0
% élus femmes. ­ % verkozenen vrouwen 26,3 51,0

De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de sociaal-economische organen heeft tot gevolg dat zij afwezig zijn bij belangrijke collectieve onderhandelingen, dit wil zeggen onderhandelingen waar beslissingen worden getroffen die een rechtstreekse weerslag hebben op hun huidige en toekomstige beroepsleven.

Evolutie van de familiale modellen

De verhoogde flexibiliteit van het familiaal model is een belangrijke factor om de vervrouwelijking van de armoede te verklaren.

In 1991 is het uiteenvallen van het gezin, in meer dan de helft van de gevallen, te wijten aan een echtscheiding of aan een feitelijke scheiding. Deze situatie brengt een stijging van het aantal alleenstaande ouders met zich (zowat 35 %), die voor het overgrote gedeelte vrouwen zijn. Zo wonen meer dan 86 % van de kinderen, die worden opgevoed in een éénoudergezin, bij hun moeder. Bovendien ondervindt meer dan één vrouw op drie financiële moeilijkheden die verbonden zijn aan de niet-betaling van het alimentatiegeld voor de kinderen.

II. Sociaal-culturele remmen op de gelijkheid

Het zijn het cultureel en het historisch erfgoed die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van een « natuurlijk » verschil en voor het opsluiten van de vrouwen in een specificiteit die hen eigen zou zijn. Zolang de private en de huishoudelijke levenssfeer essentieel de verantwoordelijkheid van vrouwen zijn, zullen hun beroepsbezigheden en de mogelijkheden van toegang tot sociale activiteiten minder zijn. Er moeten dynamische maatregelen ontwikkeld worden om de vooroordelen te bestrijden die de meisjes beperken tot zogenoemde vrouwelijke rollen en functies. Die vooroordelen worden meer bepaald teruggevonden in de studiekeuze die leidt tot vrouwelijke banen of in domeinen die ruim vervrouwelijkt zijn en die ofwel in het verlengde liggen van hun taak als moeder (verpleegsters, sociaal assistenten, onderwijs, ...), ofwel van hun taak als huishoudster (diensters, poetsvrouwen, naaisters, ...). Daarom moet worden ingegrepen op het niveau van het onderwijs door de keuzemogelijkheden en de opleidingscircuits te diversifiëren. De seksistische referentiemodellen voor de mannen moeten eveneens doorbroken worden en er moeten beleidsvormen ontwikkeld worden voor de steun aan de mannen die steeds vaker hun familiale verantwoordelijkheden wensen op te nemen. Over een werkelijk vaderschapsverlof zal een debat worden gevoerd. Bovendien moet men mogelijkheden bieden aan mannen en aan vrouwen om de mechanismen te wijzigen die deze verhoudingen overdragen naar de maatschappelijke structuren. Het gaat hier meer bepaald om de aanpassing van arbeidsritmes en -dwangsituaties om zo een verzoening mogelijk te maken van de familiale sfeer met de beroepssfeer voor de vrouwen en voor de mannen door middel van meer bepaald de herschikking van de arbeidstijd, de uitbreiding van het ouderschapsverlof, de ontwikkeling van opvangstructuren voor kinderen evenals van de mantelzorg. De vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, bevoegd voor het Gelijkekansenbeleid weet wel dat het onderwijs een gemeenschapsbevoegdheid is, net als de kinderopvang, maar om transversale acties mogelijk te maken tussen de federale overheid, de overheden van de gemeenschappen en die van de gewesten werd op initiatief van de minister een Interministeriële Conferentie voor het gelijkekansenbeleid in het leven geroepen.

Ten slotte, om de ondervertegenwoordiging van de vrouwen te bestrijden op het niveau van de sociale-overlegorganen, werd binnen de begroting een bedrag vrijgemaakt om een sensibiliseringscampagne te voeren voor de sociale verkiezingen van mei-juni 2000. Bovendien werd in verband met de overgangsperiode voor de toepassing van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid (periode die eindigt op 31 december 1999) een evaluatie van de toepassing gevraagd aan de Ministeraad. Naargelang de verkregen resultaten, zullen de noodzakelijke maatregelen worden getroffen om er de volledige verwezenlijking van te verzekeren.

III. Economische remmen op de gelijkheid

Discriminaties bij de aanwerving

Wanneer men de werkloosheidspercentages bij vrouwen vergelijkt met deze van mannen op het niveau van de kwalificatie, stelt men vast dat :

­ voor een zelfde niveau van opleiding, het werkloosheidspercentage voor vrouwen hoger ligt, en

­ voor hoge opleidingsniveaus het werkloosheidspercentage bij vrouwen hoger ligt dan het mannelijke werkloosheidspercentage voor lagere opleidingsniveaus.

Werkloosheidspercentages per geslacht en per kwalificatieniveau

Mannen Vrouwen
Totaal 6,9 17,4
Niveau A 9 22,4
Niveau B 4,6 15,9
Niveau E 3,2 7,7

Bron : OESO 1989

A. Studieniveau lager dan tweede graad van het secundair onderwijs.

B. Volledige studies secundair tweede graad.

E. Studies afgesloten met een universitair diploma.

Wanneer men weet dat het niveau van het salaris van de vrouwen doorgaans lager ligt (tussen 20 en 30 %) dan het niveau van het salaris bij de mannen, betekent dit dat het gedrag van de bedrijven niet enkel wordt bepaald door arbeidskosten. Zo niet zou het werkloosheidspercentage van vrouwen lager liggen dan het mannelijk werkloosheidspercentage !

Discriminaties in het kader van de hulp bij tewerkstelling

De discriminaties spelen eveneens ten overstaan van groepen die bijzondere maatregelen voor « hulp bij tewerkstelling » kunnen genieten. De bedoeling van die maatregelen is de stroom van de mankracht te regelen. Globaal zijn ze gericht op een bepaalde groep (de jongeren, de langdurige werklozen, ...). Toch stelt men in de praktijk vast dat de mannen er meer voordeel bij hebben dan de vrouwen, al zijn deze in de meerderheid binnen de beoogde groep.

Aandeel van de geslachten bij het genieten van bepaalde maatregelen

Vrouwen Mannen
Voltijdse jongerenstage 41,4 % 58,6 %
Deeltijdse jongerenstage 69,4 % 30,6 %
Werklozen met beroepsopleiding 42 % 58 %
Betaald educatief verlof 26 % 74 %
Banenplan voor de jongeren 41,5 % 58,5 %
Aantal PAC-overeenkomsten 48,2 % 51,8 %
Conventionele brugpensioenen 10,5 % 89,5 %
Brugpensioenen voor grensarbeiders 17,5 % 82,5 %
Niet-werkzoekende werklozen 33,9 % 66,1 %
Loopbaanonderbreking 87,5 % 12,5 %
Voltijdse loopbaanonderbreking 83,9 % 16,1 %
Deeltijdse loopbaanonderbreking 90,3 % 9,7 %
Werkloosheidsonderbreking om sociale of familiale redenen 97,9 % 2,1 %
Schorsing wegens langdurige werkloosheid 89,2 % 10,8 %

Uit Traverses 123, juli/augustus 1997, Adinda Vanheerswingels, ULB.

Momenteel wordt een studie gefinancierd om een dimensie met betrekking tot het geslacht in te voeren in de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid om nadien de vastgestelde onevenwichten te kunnen bijsturen.

Discriminaties in het kader van de oprichting van bedrijven

Dezelfde stappen, namelijk het invoeren van een geslachtsdimensie om gelijkheid te realiseren, zullen moeten worden gezet om voor vrouwen het opstarten en het beheren van bedrijven te vergemakkelijken. Hetzelfde geldt voor de toegang tot krediet. In Europa worden inderdaad minder dan 30 % van de kleine en middelgrote bedrijven geleid door vrouwen. Zij zetten slechts een derde van de nieuw opgerichte bedrijven op hun naam. 40 % van de mensen die in 1990 een gespecialiseerde opleiding volgden voor de oprichting van een bedrijf waren bovendien vrouwen.

Daar tegenover staat dat slechts een vierde van de personen die hulp aan jonge stichters van bedrijven genoten, vrouwen waren. De toegang tot zowel de privé- als overheidsfinanciering is één van de grote struikelblokken die door vrouwelijke ondernemers wordt aangehaald om een verklaring te geven voor de lagere participatie van vrouwen aan het oprichten van bedrijven. Er zullen begeleidingsstructuren moeten worden ontwikkeld bij het oprichten van bedrijven door vrouwen, ondermeer door de financiële middens en de banken te sensibiliseren voor het potentieel aan ontwikkeling en slagen van activiteiten zoals de nabijheidsdiensten, die vandaag nog miskend of onderschat worden.

IV. Politieke remmen

De ondervertegenwoordiging van vrouwen in de beslissende politieke functies brengt het negeren met zich mee van de helft van de maatschappij. Alleen een paritaire democratie, waar vrouwen en mannen gelijk vertegenwoordigd zijn, is de naam van een ware democratie waardig.

Pariteit betekent niet dat, koste wat kost, een rekenkundige logica van fifty-fifty moet worden ingevoerd. Het is evenmin een politiek van quota. De pariteit wordt gerechtvaardigd in naam van de gelijkheid van status en niet in naam van de vertegenwoordiging van een minderheid. De verkozen vrouwen vertegenwoordigen niet de vrouwen. Zij vertegenwoordigen, net als de mannen, het geheel van de burgers.

Het is in die zin dat een sensibiliseringscampagne zal worden gevoerd met het oog op de komende gemeentelijke en sociale verkiezingen. In dit verband zal de idee van een charter van de paritaire democratie worden gelanceerd, naar het voorbeeld van het charter van de democratische partijen tegen extreem-rechts. Tenslotte zal, in het kader van de hervorming van de kieswet die ingeschreven staat in de regeringsverklaring, een initiatief worden genomen om een samenwerking te verzekeren tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister voor het Gelijke Kansenbeleid teneinde er de dimensie van evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in te bouwen.

V. Verruiming van het concept gelijkheid tot de andere vormen van discriminatie

Nu het enige gezinsmodel (gehuwd koppel met kinderen uit hetzelfde huwelijk en anderhalf inkomen per gezin) verdwijnt, moeten de wetgevingen aangepast worden die tot nog toe dit type van gezin als enige referentie namen.

Zo preciseert de regeringsverklaring in verband met discriminaties dat een wet met een algemene draagkracht de keuze van het geslacht zou moeten verbieden.

Zij bepaalt eveneens dat men voor samenlevende partners een reëel wettelijk samenlevingsregime moet uitwerken, en dat de wet van 23 november 1998 onmiddellijk in voege zal treden.

Op de eerste Ministerraad werd inderdaad beslist dat deze wet in werking zal treden op 1 januari 2000.

Dit is een stap vooruit, die symbolisch belangrijk is. Maar er blijven nog veel problemen te regelen : de successierechten : deze zouden moeten worden afgestemd op die van de echtgenoten; de regels voor de erfopvolging : aan de overlevende partner dient een elementaire bescherming geboden te worden; bij gebrek aan een testament zou de overlevende partner het vruchtgebruik krijgen van de woonst die het hoofdverblijf uitmaakte van de samenwonenden en van het meubilair. De rest van de nalatenschap valt onder de regels van het gemeen recht.

Er zijn eveneens discriminaties op fiscaal niveau die moeten worden weggewerkt : het opstellen op naam van de echtgenoot van de onroerende voorheffing op de persoonlijke onroerende goederen van de echtgenote; de inning van de verschuldigde belastingen tussen gescheiden levende echtgenoten; de leeftijd vóór dewelke de levensverzekeringsovereenkomst moet worden gesloten opdat de premies fiscaal zouden kunnen worden afgetrokken (60 jaar voor vrouwen, 65 jaar voor mannen); de beroepsvoorheffing, wanneer beide echtgenoten beroepsinkomsten hebben; de belastingvermindering voor personen ten laste waarop alleen de echtgenoot recht heeft.

Wat de adoptieprocedures betreft, zal de mogelijkheid om de duur van het verlof af te stemmen op die van het ouderschapsverlof actief voorgesteld worden.

Tenslotte wordt het afschaffen van de vermelding « répudiée » (verstoten, verworpen) op de identiteitskaarten van de Marokkaanse vrouwen voorgesteld. Tegelijk moet voor deze vrouwen, die betrokken zijn in een echtscheiding door verstoting, gezorgd worden voor het behoud van hun burger- en sociale rechten. Het is inderdaad zo, dat sedert vele jaren de Marokkaanse migrantenvrouwen in België door hun man verstoten worden zonder dat de Belgische Staat dit echt kan verhinderen. De Marokkaanse wet blijft immers het statuut bepalen van de Marokkaanse onderdanen, zelfs wanneer ze hier al jaren verblijven. Een actie tegen deze situatie zal ondernomen worden bij de minister van Binnenlandse Zaken.

VI. Gelijkekansenbeleid inzake werkgelegenheid

Gelet op de vervrouwelijking van de werkgelegenheid en van het deeltijds werk, en gelet op het voortduren van de horizontale en verticale segregatie van de arbeidsmarkt, en op de ongelijkheid in de lonen, is een heroriëntering nodig van het structurele tewerkstellingsbeleid.

Een gelijke vermindering van de arbeidstijd voor mannen en vrouwen zal worden bestudeerd.

Het beroep op deeltijdse arbeid zal meer bepaald worden geanalyseerd door de impact te ramen van :

* de huidige stimuli voor de werknemers om deeltijdse arbeidsovereenkomsten aan te bieden;

* de berekening van het recht op educatief verlof voor de opleiding en de syndicale kredieturen in verhouding tot de arbeidstijd;

* de afschaffing van de discriminaties die overblijven in de sociale zekerheid voor de onvrijwillige deeltijdse werknemers (slaat op de mensen die deeltijdse arbeid aanvaarden om aan de werkloosheid te ontsnappen);

* de berekening van de anciënniteit, ongeacht het aantal gepresteerde uren.

Andere pistes zullen worden bestudeerd zoals het toekennen van een mobiliteitspremie (= 1 uur loon) voor de werknemers met een gesplitst werkrooster, het aansporen van een maximum aantal deeltijdse arbeidsovereenkomsten in verhouding tot de voltijdse binnen hetzelfde bedrijf, de wijziging van de wetgeving inzake arbeid die als « gepast » wordt beschouwd.

Deze beleidsvormen moeten gevoegd worden bij een ontwikkelingsbeleid voor kwalitatief hoogstaande mantelzorg met banen met een stabiel statuut, gesteund op erkende kwalificaties en valoriserende bezoldigingen.

Bovendien zullen andere verplichte vormen van periodes van « werkonderbreking » bestudeerd worden opdat zowel mannen als vrouwen ze zouden opnemen.

Wat de werkgelegenheid in de openbare sector betreft, en gelet op het voortduren van zowel de horizontale als de verticale segregatie en op de overwoekering van kwetsbare en onzekere statuten, zou een pilootproject kunnen opgestart worden in samenwerking met de minister voor Ambtenarenzaken om een proportionele vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de federale ministeries te bereiken. Daartoe zouden de doelstellingen en de middelen worden gebruikt die worden aanbevolen in het verslag dat werd opgesteld door de Dienst Gelijke Kansen.

Wat betreft de hulpmiddelen bij tewerkstelling en opleiding, heeft men vastgesteld dat deze niet even toegankelijk zijn voor de vrouwen als voor de mannen. In dit verband moet opgemerkt worden hoe moeilijk het is om gegevens per geslacht in te zamelen voor al deze programma's.

Daarom wordt voorgesteld om, voor al de programma's voor hulp bij tewerkstelling, de verplichting te voorzien van een gecoördineerde en transparante inzameling van coherente en correcte gegevens om er een diepgaande evaluatie van te kunnen uitvoeren, onder meer in termen van gelijkheid.

Bijzondere aandacht zal eveneens besteed worden aan de specifieke gezondheidsproblemen van vrouwen, meer bepaald om de risico's te identificeren bij banen die traditioneel voorbehouden worden aan de vrouwen (zoals spier- en beenderproblemen) en deze risico's in te voeren in de lijst van beroepsziekten. Zo kunnen de inspanningsfactoren van bepaalde vrouwelijke beroepen (bijvoorbeeld verpleegsters, zware arbeid, stress, geweld) geïntegreerd worden in de evaluatiecriteria voor de functies. Daarom is het noodzakelijk dat de vrouwen beter vertegenwoordigd zijn in de comités voor veiligheid en hygiëne.

Tenslotte, wat de ongelijkheid qua lonen betreft, zullen acties gevoerd worden voor een herziening van de classificaties van de functies op grond van de bestaande wetgeving (koninklijk besluit van 19 december 1996 en artikel 13 van de wet van 7 mei 1999 over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen) en op grond van het komende nationale actieplan voor de werkgelegenheid 2000 dat zal moeten worden opgesteld overeenkomstig de richtlijnen voor de werkgelegenheid zoals die goedgekeurd zijn op het niveau van de Europese Unie.

Ook dient onderstreept te worden dat, in het kader van het toekomstige enige document voor de programmatie van Doelstelling 3 van het Europees Sociaal Fonds, de gelijkheid van kansen ingeschreven staat als één van de prioritaire krachtlijnen.

VII. Mainstreaming

In het kader van de verbintenissen die werden aangegaan op internationaal niveau (zowel in Peking in 1995 als op niveau van de Europese Unie), moet een bijzondere waakzaamheid aan de dag worden gelegd om de geslachtsdimensie te integreren in de politieke overwegingen en acties.

Naast de bijzondere initiatieven die zullen worden genomen inzake de hervorming van de kieswet en de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op elk niveau, in de federale ministeries (zie boven), zal de analyse van alle maatregelen, actieplannen en beleidsvormen moeten gebeuren in functie van de weerslag op de gelijkheid. Daartoe zal op het niveau van de Ministerraad een systematische jaarlijkse evaluatie worden voorgesteld.

Tenslotte, om de coördinatie en de samenhang van het beleid inzake gelijkheid op het niveau van de verschillende machten te verzekeren (federaal, gewestelijk, communautair), wordt een interministeriële conferentie gepland.

VIII. Het geweld

De doeltreffendheid van de voorzieningen voor de bestrijding van het ongewenst seksueel gedrag zal versterkt worden en er zullen acties voorzien worden tegen de seksuele verminkingen waarvan vrouwen het slachtoffer zijn. Het verschijnsel niet-seksueel ongewenst gedrag in het beroepsmilieu (vernedering, systematische dominantie) zal eveneens het voorwerp uitmaken van studie en ontwikkeling. Er zullen initiatieven genomen worden in verband met de problematiek van de seksuele verminkingen, uitgaand van het advies dat werd uitgebracht door de Raad voor de gelijkheid van kansen.

Het probleem van het geweld in de steden zal in het verlengde van de acties die worden gevoerd op Europees niveau (Daphné-programma), worden geëvalueerd en de integratie in het kader van de veiligheidsplannen, de verspreiding van een algemene brochure over het geweld tegenover vrouwen en vooral het intrafamiliaal geweld zal voorgesteld worden.

Het bundel richtlijnen betreffende de slachtoffers van misdrijven, om het gebruik te verspreiden van de set « seksuele agressie », zal geëvalueerd worden in het kader van het Nationaal Forum van het geweld.

2. GEDACHTEWISSELING

Een lid dankt de minister voor haar gedetailleerde uiteenzetting. De voorstellen, zowel op politiek als op sociaal-economisch vlak, moeten uitvoerig in dit verslag worden besproken, zodat het adviescomité de voor de voorstellen vastgestelde agenda kan volgen.

Het adviescomité hecht veel belang aan de individualisering van de sociale zekerheidsrechten. Een lid vraagt of het concept « samenwonende », dat gebruikt wordt in de wet die tijdens de vorige zittingsperiode is goedgekeurd, opnieuw kan worden bekeken.

Ook het probleem van de gastmoeders is heel actueel : verschillende leden, onder wie spreekster, vinden dat er nood is aan regelgeving, die de vorm kan aannemen van een amendement op de wet betreffende de huisarbeid. Zou de minister deze oplossing steunen ? Kan men met de steun van de minister een voorstel indienen of komt er een wetsontwerp van de regering over de gastmoeders ?

De kieswetgeving was een van de thema's in de regeringsverklaring. Bijna alle senatoren vonden dat er een meer precieze wetgeving moest komen dan de wet « Smet-Tobback ». Er waren verschillende voorstellen, maar het doel was altijd te komen tot een meer evenwichtige verdeling van het aantal vrouwen en mannen op de lijsten. Dat project is mislukt, misschien omdat men onvoldoende heeft beseft hoe weinig tijd nog restte voor de verkiezingen. Nu rijst opnieuw het probleem van de tijd die nog rest vóór de gemeenteraadsverkiezingen. De minister heeft gesproken van een wet die zij samen met de minister van Binnenlandse Zaken voorbereidt. Zal die wet nog vóór de gemeenteraadsverkiezingen tot stand komen, zodat de wet daarop van toepassing is, of wordt er op een langere termijn gedacht ?

De commissie voor de Binnenlandse Zaken van de Senaat heeft een subcommissie opgericht die zich zal buigen over het probleem van de prostitutie. Voor een deel betreft dit probleem het politiewerk, maar het houdt ook verband met wat de minister wil ondernemen tegen het geweld tegen vrouwen, aangezien deze subcommissie zich vooral zal bezighouden met gedwongen prostitutie en mensenhandel.

Het ter sprake brengen van onderwerpen als genitale verminking, verstoting, een RIZIV-code voor het herstellen van het maagdenvlies en de maagdelijkheidsattesten die door Belgische ziekenhuizen worden afgegeven, mag niet worden beschouwd als een vorm van culturele agressie tegen een bepaalde gemeenschap. Men wil gewoon nagaan of in de migrantengemeenschappen in België dingen gebeuren die de wetsbepalingen met betrekking tot de rechten van de vrouw schenden. Het lid moedigt de minister aan om indien nodig wetten uit te werken, en zich in elk geval volledig op de hoogte te stellen van de werkelijke situatie in de verschillende culturele gemeenschappen.

Er bestaat al een wet over het geweld tegen vrouwen. De vraag is alleen hoe die zal worden toegepast door het gerecht, de politiemensen en door de vrouwen die klacht moeten indienen. De vrouwen moeten ervan overtuigd raken dat het niet normaal is dat ze thuis geslagen worden en dat zij het recht hebben om zichzelf te beschermen, zonder dat dat noodzakelijkerwijze het einde van het koppel betekent. Er zou een campagne moeten worden gevoerd om hen hun rechten uit te leggen.

Het lid stelt voor de Engelse term « mainstreaming » globaal te vervangen door een nieuwe uitdrukking, namelijk « gelijkheidsreflex ».

Een lid bedankt de minister omdat ze de primeur over de krachtlijnen van haar beleid aan het Adviescomité van de Senaat heeft gegeven. Ze stelt met tevredenheid een continuïteit in het beleid vast. De voorbije tien jaar ­ en zelfs meer dan tien jaar ­ heeft minister Smet echt de fundamenten gelegd van een Belgisch gelijkekansenbeleid. Het lid is blij om vast te stellen dat de huidige minister op de verschillende kernen van het beleid verderwerkt en daar een aantal andere aspecten aan toevoegt, andere accenten legt. Het is goed dat er verder wordt gebouwd aan hetzelfde gebouw.

De minister engageert zich om een intergouvernementele conferentie op te zetten : deze methode heeft de volledige steun van de fractie van het lid. Het was één van de punten in het verkiezingsprogramma van de CVP-vrouwen. Het lid vraagt welke andere methodes inzake gelijkekansenbeleid de minister denkt aan te wenden. De partij van het lid is bijvoorbeeld voorstander van een emancipatie-effectrapportage. Het lid heeft een voorstel in die zin neergelegd. De partij waarvan het lid deel uitmaakt is ook voorstander van het ontwikkelen van gelijkekansen-indicatoren, streefcijfers die te bereiken zijn. Op Vlaams niveau is hierrond reeds heel wat werk verricht.

Het mainstreamingsbeleid moet een horizontale structuur krijgen binnen de hele administratie, zodat ook de hele regering werk kan maken van een gelijkekansenbeleid. Dat moet ontstaan naast een sterk specifiek beleid dat ook verder wordt uitgebreid.

Die methodes voor het gelijkekansenbeleid kunnen wellicht ook de komende weken en maanden een grondig gesprek in het Adviescomité voor gelijke kansen stofferen.

Het lid verheugt zich erover dat de minister overweegt om aan de ministers te vragen regelmatig een gelijkekansenplan te evalueren. Het lid dringt er ook op aan dat het adviescomité het jaarlijks Peking-rapport van de regering zou ontvangen. Het adviescomité verwacht een rapport van de minister bevoegd voor Gelijke Kansen, van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, maar ook een rapport dat een hoofdstuk bevat voor elk departement van de regering. Dat moet een hoofdpunt in het actieplan van de minister zijn, namelijk dat het adviescomité de komende weken het eerste Peking-rapport kan ontvangen en volgend jaar alle ministers kan horen om te zien hoe zij aan het mainstreamingsbeleid vorm geven.

Het lid sluit daarbij aan met een vraag over de middelen die de minister voor haar beleid ter beschikking heeft. Aangezien de minister van plan is om verder een sterk specifiek gelijkekansenbeleid uit te bouwen, neemt het lid aan dat de minister ook van plan is om meer middelen vrij te maken voor het beleid inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen. De vraag is : hoe zal de minister meer financiële middelen vrijmaken voor het gelijkekansenbeleid ? En welke middelen concreet voor bestaffing zowel op het kabinet als binnen de diensten ? Hoe functioneert de cel « gelijke kansen » in het kabinet ? Hoe kan ook de Gelijkekansenraad gevaloriseerd worden ? De Gelijkekansenraad heeft veel werk verricht tijdens de voorbije legislaturen, in samenwerking met de minister bevoegd voor Gelijke Kansen, maar heeft minder gehoor gevonden bij de andere ministers. Het lid heeft zelfs een reeks parlementaire vragen gesteld om te vragen op welke wijze zij met de raad samenwerken, en de conclusie daarvan was dat er meestal geen contact was geweest.

Kan dit ook verwerkt worden in het gelijkekansenplan van de minister, namelijk dat de federale ministers worden aangezet op een ernstige wijze met de Raad samen te werken en het advies van de Raad in overweging te nemen ?

Het lid vraagt tevens aan de minister toelichting over de wijze waarop ze zal werken met de vrouwenorganisaties. De leden van het adviescomité hebben ook hoge verwachtingen over de werking van « Amazone » en over de verruiming van het vrouwenhuis. Het lid hoopt dat de minister dit project echt kan steunen.

De minister heeft het belang onderstreept van de politieke vertegenwoordiging van vrouwen in de besluitvorming. Zij is van plan om mee te werken aan een wetswijziging met de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken. Tijdens de vorige legislatuur heeft het adviescomité daarrond hard gewerkt, misschien kan deze discussie verdergezet worden. Het lid en haar fractie zijn voorstanders van een ritslijst, zij zijn bereid om wetgevend werk te verrichten, ze hebben al teksten voorbereid en collega's van andere partijen ook. Het lid vraagt dus om daarrond verder samen te werken. Wat betreft het afschaffen, of een andere berekening, van de lijststem, nodigt het lid de minister uit om een studie door bevoegde wetenschappers te laten uitvoeren. Er is slechts beperkt studiemateriaal voorhanden verzameld op initiatief van de Gelijkekansenraad, en misschien is er vandaag nood om sterker of grondig in te gaan op, enerzijds, wat de effecten kunnen zijn van een andere berekening van de lijststem, anderzijds, wat andere wijzigingen van het kiessysteem zouden kunnen zijn. Het lid verwijst naar een studie van de Raad van Europa die voor het ogenblik loopt en die alle verschillende kiesstelsels in Europa vergelijkt om te bepalen wat het meest neutrale kiesstelsel is.

Het lid verheugt er zich nog over dat de minister zal toezien op het naleven van de wet betreffende de aanwezigheid van vrouwen in adviesorganen. De minister kan op de steun van het Parlement rekenen hiervoor. Maar het lid doet toch een oproep opdat de minister een inspanning zou doen voor een meer evenwichtige samenstelling van de ministeriële kabinetten. Op federaal niveau blijkt dat in heel veel kabinetten, zelfs bij de eerste minister, de twee-derde verhouding mannen-vrouwen niet gerespecteerd is. Het zou getuigen van belangrijke politieke engagementen als een correctie op dat gebied zou kunnen gebeuren.

Een lid wil drie thema's aanstippen. Ten eerste heeft de minister gezegd dat zij de wetgeving over het ouderschapsverlof wil wijzigen. Het lid wil weten of die wijzigingen aansluiten bij de voorstellen van de Ligue des familles, die een langer en soepeler ouderschapsverlof wil. Deze voorstellen willen recht geven op een ouderschapsverlof van zes maanden bij voltijdse arbeid en van twaalf maanden bij deeltijdse arbeid, dat bijvoorbeeld kan worden opgedeeld in twee delen, als de werknemer dat wil. Bovendien kan het verlof worden uitgesteld. Zal, in het kader van het ouderschapsverlof, aan vrouwen die van hun werk afwezig zijn geweest wegens ziekte of een moeilijke zwangerschap, de mogelijkheid worden gegeven om een langer postnataal verlof op te nemen ? Moet ook geen rekening worden gehouden met meerlinggeboorten, die met de huidige vruchtbaarheidsbehandelingen steeds talrijker worden en die ook een langer postnataal verlof nodig maken ?

Ten tweede spreekt het lid haar bezorgdheid uit over de kinderopvang, hoewel die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten behoort. De begrotingen van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschap zijn uiterst beperkt. Ze bedragen niet veel meer dan wat tijdens de vorige zittingsperiode voor de « proefprojecten » werd uitgetrokken.

Ten slotte heeft het lid tijdens een reis met andere parlementsleden in Zweden ontdekt hoezeer het probleem van geweld tegen vrouwen als een geheel moet worden aangepakt. Het is opvallend hoeveel vooruitgang daar werd geboekt op verschillende terreinen dankzij een sensibiliseringscampagne. Op initiatief van vrouwelijke Zweedse parlementsleden is een wet goedgekeurd, bijgenaamd « Damesvrede », die niet alleen de hele problematiek van de vrouwenmishandeling behandelt, maar ook de prostitutie, die voortaan onder het strafrecht valt. Het lid vraagt zich af of het niet interessant zou zijn om ook bij ons het probleem van geweld tegen vrouwen in zijn geheel aan te pakken.

Een ander lid stelt zich voor en zegt dat de gelijke behandeling van vrouwen en mannen ook haar ter harte gaat, ondanks het feit dat de minister suggereerde dat alleen de democratische partijen en niet de extremistische partijen voor een vertegenwoordiging zijn van vrouwen op alle niveau's. Het lid is voorstander van een betere vertegenwoordiging van de vrouwen op alle niveau's, binnen de maatschappij, ook op het niveau van de uitvoerende macht. De minister wil allerlei initiatieven ontwikkelen over verbetering van de combinatie arbeid en gezin. Het lid kan die initiatieven alleen maar toejuichen want het is niet gemakkelijk om gezin en arbeid te combineren. Maar de minister spreekt niet over vrouwen of mannen die de keuze willen maken om thuis te blijven voor de opvoeding van hun kinderen. Opvoeding van kinderen is een heel belangrijk onderwerp. Maar die keuze is niet gemakkelijk vooral om financiële redenen. In de omgeving van het lid zijn het vooral hoog opgeleide mensen die kiezen om thuis te blijven omdat zij kunnen rondkomen met één inkomen. Er zijn veel gezinnen waarbij beide partners verplicht zijn om buitenshuis te gaan werken. Er is niets voorzien voor de opvoeding van de kinderen. Is de minister van plan om dergelijke initiatieven te ontwikkelen ?

In verband met de opleidingen zal de minister een campagne lanceren over diversificatie in de studiekeuze, zodat de meisjes niet alleen de keuze zouden maken voor typisch vrouwelijke beroepen. Het lid vindt dat terecht, maar ze vindt ook dat de nadruk zou kunnen gelegd worden op het feit dat de keuze voor een vrouwelijk beroep niet per se slecht is. De emancipatie van een vrouw betekent ook dat vrouwelijke beroepen evenwaardig worden gepercipieerd als mannelijke beroepen. Dergelijke visie mist het lid een beetje in de beleidsintenties.

In het kader van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek werd er gepleit voor de toepassing van een ritssysteem. Het lid denkt dat parlementairen in een bevoorrechte positie zitten omdat zij als vrouwen hun beroep beter kunnen combineren met hun gezinsleven. Maar op gemeentelijk of provinciaal vlak is het heel moeilijk het ritssysteem door te voeren. De vrouwen zullen bijna drie jobs moeten vervullen : hun beroep, hun gezinsleven, en 's avonds daarnaast nog eens het politieke leven. Het lid vraagt zich af hoe de sensibiliseringscampagne voor meer vrouwen in de politiek zal geconcretiseerd worden.

Een volgend lid verheugt zich erover te horen dat het beleid van de minister veel facetten heeft en vooral over de gelijkwaardigheid in de werkgelegenheid, want deelname van de vrouwen aan de maatschappij op economisch vlak is heel belangrijk. Het lid vraagt hoe de minister de rol van het adviescomité voor gelijke kansen ziet. Ze hoopt dat de minister zal meewerken en regelmatig het advies van het adviescomité zal vragen.

De specifieke noden van allochtone vrouwen komen niet aan bod in de uiteenzetting van de minister. Het lid zou graag zien dat die specifieke noden van de allochtone vrouwen opgenomen worden in het algemeen beleid.

Een lid merkt op dat de bevindingen van de minister aantonen dat men zich dringend moet toeleggen op de verschillende vraagstukken die hier aangesneden zijn. Zelfs al is er vooruitgang geboekt, toch blijkt uit de beschrijving van de toestand op het vlak van de werkgelegenheid dat de vrouwen zich tegenwoordig in een weinig rooskleurige positie bevinden. Bevat het jongerenbanenplan dat de minister zal indienen, reeds maatregelen tegen genderdiscriminatie om de inschakeling van vrouwen in het arbeidsproces te bevorderen ? Indien men het vraagstuk in zijn verdere ontwikkeling bekijkt, kan men al bij de jongerenbanen reeds voorstellen doen ten gunste van vrouwen en afstand nemen van de discriminatie die op de arbeidsmarkt bestaat.

Inzake sociale zekerheid wijst het lid op het probleem van de samenwonenden, met name het begrip « samenwonende » in de werkloosheidsregeling. Men moet terugkomen op deze vragen want het blijft een constante dat vrouwen verder verarmen. Dit heeft wellicht te maken met de gezinsstructuur maar ook met de sociale uitkeringen en met het feit dat de rechten van de vrouwen die bijdragen betalen voor de sociale zekerheid, niet correct nageleefd wordt.

Het lid vestigt de aandacht op het probleem dat de verstoting op de identiteitskaart vermeld wordt van gescheiden Moslimvrouwen. Men zou een consensus moeten vinden om dit probleem op te lossen. Het is een zeer symbolische ingreep maar dit zou vrouwen hun waardigheid teruggeven. Dat is een doelstelling die zeer snel bereikt kan worden.

Het lid vindt het een zeer interessante idee om een intergouvernementele commissie op te richten over het gelijkekansenvraagstuk. De gemeenschappen spelen een zeer belangrijke rol op het vlak van het onderwijs en de kinderopvang. De wil bestaat om het aanbod inzake opvang en begeleiding van kleine kinderen te verhogen, maar de financieringsproblemen zijn bekend, zeker in de Franse Gemeenschap. Een minder log middel, dat immers een minder dure infrastructuur vereist, zijn de gecontroleerde opvangmoeders maar het statuut van deze opvangmoeders als werkneemster doet problemen rijzen. Hetzelfde lid wenst te weten welke sporen de minister in deze commissie denkt te volgen.

Mevrouw Vandamme, voorzitster van het Vrouwen Overleg Komitee, stelt met tevredenheid vast dat de aandachtspunten van de minister een belangrijke weerslag zullen vinden in de eisen die het Komitee op de vrouwendag van 11 november 1999 zal voorstellen. Voorts wil ze enkele zaken preciseren die voorkomen in haar werksituatie. Zij werkt en is syndicaal actief in Fortis-Bank. Die ervaring heeft haar bewust gemaakt van een aantal grote problemen die zich, naar haar mening, gaan stellen tegenover de vrouwen. Eerst hoopt ze dat het eerste deel van de campagne voor de oproep van kandidaten-vrouwen voor de sociale verkiezingen vlug komt. Er is niet veel tijd meer voordat de lijsten moeten ingediend zijn. In de tweede fase moet er ook aandacht gegeven worden aan de ondernemingsraden. Spontaan vinden we meer vrouwen in de comités voor preventie dan in de ondernemingsraden die dikwijls beschouwd worden als rechtstreekse contacten met grote basen van het bedrijf en dus daar vindt men de belangrijke mannen veel meer dan de vrouwen.

Er zijn veel meer vrouwen die deeltijds werken. Maar de meeste bedrijven gebruiken de jongerenstage als een opleidingsfase voor die jongeren waar ze de beste krachten uitputten voor een definitief arbeidscontract. Als die keuze gebeurt, verliest men het grootste deel van de vrouwen. Er zou een stap verder moeten gegaan worden : wat doet men met de jongeren als men ze aanwerft ? Moeten we niet kijken dat er dan een element van pariteit behouden blijft ?

In de Fortis-bank zijn er meer dan vijftig procent vrouwelijke bedienden, maar men vindt ze veel minder terug in het circuit van promoties en kaders. De belangrijkste reden waarom de vrouwen moeilijk doorstromen is deeltijdarbeid : zij stappen heel vlug in een systeem van deeltijdarbeid gewoon omdat zij in de eerste vijf à tien jaar in het bedrijf de hoop hebben verloren op promotiekansen en zij in die periode kinderen krijgen. Mevrouw Vandamme denkt dat dit aandachtspunt moet versterkt worden.

Er is nu een fusieproces van twee grote banken. Achthonderd kantoren moeten verdwijnen. Er moet telkens een keuze worden gemaakt tussen kantoordirecteurs. Er zijn al weinig vrouwen die kantoordirecteur zijn en die vrouwen riskeren te verdwijnen omdat zij nog niet zolang kantoordirecteurs zijn, jonger zijn, enz. Al die fusieprocessen maken door de trapsgewijze selecties dat de positie van vrouwen nog slechter zal zijn in die grote bedrijven. Het is heel belangrijk dat de minister bevoegd voor Tewerkstelling daar de nodige aandacht aan schenkt.

Mevrouw De Vos spreekt als lid van de Raad van de gelijke kansen. Zoals de andere spreeksters stelt ze met tevredenheid vast dat er in het voorgestelde beleid een aantal elementen zijn die in de richting van de aanbevelingen van de Raad van de gelijke kansen gaan. Ze haalt het voorbeeld aan van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen inzake deeltijdarbeid. Ze wenst op de eerste plaats te herhalen dat de raad in alle omstandigheden efficiënt wil samenwerken. De raad kan deskundigheid voorleggen in tal van domeinen, met name in de tenuitvoerlegging van het beleid. De wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen (1) is bij voorbeeld niet van toepassing op de gewesten en de gemeenschappen. De Interministeriële Conferentie moet op de eerste plaats nagaan hoe deze wet uitgevoerd kan worden, want het is een stap achteruit ten opzichte van titel V van de wet tot economische heroriëntering van 1978. Er zijn verschillende uitvoeringbesluiten nodig om de wet te laten gelden. De Raad wenst een advies te kunnen uitbrengen over de uitvoeringsmaatregelen.

Kinderopvang is een gemeenschapsbevoegdheid, maar kan men het probleem niet voorstellen in termen van werkgelegenheid, van buurtdienst ? Zo kan men het problemen van de kinderopvang, van de bejaarden, enz., benaderen door het te laten aansluiten bij het beleid van de minister van Tewerkstelling.

Een aantal behandelde punten zijn fundamenteel en hierover bestaat een eenparige aanbeveling van de raad. Indien men een gezins- en inkomensbeleid wenst dat neutraal is wat sociale en fiscale heffingen betreft, komt men terecht bij de problematiek van het verschil in rechten van vrouwen en mannen in de sociale zekerheid en niet alleen op het vlak van de werkloosheid. Men zou opnieuw een studie kunnen verrichten om de kostprijs van deze beleidsdomeinen te beoordelen en om te bepalen welke kosten geneutraliseerd kunnen worden naargelang men het ene of het andere socialezekerheidsstelsel toepast. De raad werkt anderzijds op het domein van de fiscaliteit.

Mevrouw Van Parijs werkt in een vormingsinstelling die gespecialiseerd is in intrafamiliaal geweld en misbruik. Ze is heel blij te horen dat de minister het beleid van de voormalige minister op dat gebied wil voortzetten. Zij heeft een vraag betreffende het opnemen van de wetgeving rond dit onderwerp. Ze pleit voor een globalisering van de aanpak. Geweld heeft zowel met arbeid te maken als met gezinssituatie, geweld heeft met alles te maken en het ene vloeit voort uit het andere. De vormingsgroep zou graag aan een globalisering van de problematiek meewerken want de leden bekijken het probleem al globaal en niet vanuit één standpunt.

Mevrouw Van Parijs wenst natuurlijk dat de minister de zaken blijft ondersteunen die de organisaties ondernemen. De vormingsgroep Lijn heeft op dit moment een initiatief met de Erasmus hoge school, een langlopend project voor vroedvrouwen dat in de stage geglobaliseerd is, en dat zij graag samen met franstalige collega's zou uitwerken.

Ten slotte zou mevrouw Van Parijs graag op tijd weten wanneer het Nationaal Forum rond geweld zou doorgaan.

Mevrouw Van Oldeneel, voorzitster van de VZW Femmes et Foyer, vraagt zich af, als men ziet hoeveel vrouwen met deeltijdarbeid te maken krijgen, en in het belang van al deze vrouwen, of het wel nodig is in het beleid van de minister een onderscheid te blijven maken tussen onvrijwillige deeltijdarbeid en vrijwillige deeltijdarbeid. Veel vrouwen zijn gedwongen een deeltijdse baan te aanvaarden maar anderen kunnen niet kiezen om verder voltijds te werken of wensen zo op bepaalde ogenblikken misschien familiale problemen op te vangen. Is het resultaat niet gelijk, of men nu vrijwillig deeltijds werkt of niet ?

Mevrouw Van Vaerenbergh, voorzitster van de federale Gelijkekansenraad, pleit ervoor dat de minister de adviezen van de raad zou opnemen in de concretisering van het beleid en bijvoorbeeld zou vertalen in wetgevende initiatieven.

De spreekster is verheugd over de intentie van de minister om vanuit het federale niveau contacten te leggen met de gemeenschappen en de gewesten en zij verklaart dat zij als voorzitster van de Gelijkekansenraad bereid is op dezelfde wijze tewerk te gaan. Tevens onderlijnt zij dat zij van de minister goed begrepen heeft dat de minister regelmatig het gelijkekansenbeleid op de Ministerraad zal bespreken. De intenties zijn, aldus de spreekster, positief, maar zij dringt aan op een concrete opvolging van deze intenties. Anders bestaat immers het gevaar dat keer op keer op bijeenkomsten, zoals deze van vandaag, hetzelfde zal moeten worden verteld.

De spreekster betreurt het echter ook dat zij vandaag geen nieuwe accenten hoort in het beleid. Zij sluit zich in elk geval aan bij de vraag van senator de Bethune dat de federale regering de zogenaamde Peking-wet zou naleven. In deze wet is voorzien dat de federale regering jaarlijks drie rapporten moet overmaken aan het Parlement met betrekking tot haar gelijkekansenbeleid. Op deze wijze wordt bovendien aan het Parlement (in casu de adviescomités) een efficiënt middel gegeven om het federale gelijkekansenbeleid op te volgen.

Tevens vraagt de spreekster aandacht voor de beperkte middelen waarover de Gelijkekansenraad beschikt : slechts 1,2 miljoen frank. Met dit zeer kleine bedrag moet heel de werking van de raad verzekerd worden. Gevolg hiervan is dat de raad bijvoorbeeld nooit een ernstige studie kan bestellen of op experten beroep kan doen. Zij dringt er dan ook op aan dat de raad over voldoende middelen zou kunnen beschikken om degelijk en op continue wijze te kunnen werken en zij hoopt tevens op een goede samenwerking met het kabinet van de minister.

Tenslotte benadrukt de spreekster dat de raad bereid is om samen met de diensten van de minister de sociale verkiezingen voor te bereiden en zo het accent van de gelijke kansen in deze verkiezingen aan bod te laten komen.

Mevrouw Van Tichelen, lid van de Conseil des femmes francophones de Belgique, feliciteert de minister want het beeld dat zij geschetst heeft, is een opmerkelijke synthese van de problemen die zich voordoen. Anderzijds neemt de minister enigszins afstand van bepaalde opvattingen die de tijdgeest weergeven en die de vrouwen verschrikkelijk veel schade berokkenen. Mevrouw Van Tichelen dankt de minister met name omdat ze blijkbaar wil breken met de opvatting van de vorige minister die van mening was dat anderhalf salaris in een huishouden voldoende was. Mevrouw Van Tichelen stelt de minister ten slotte voor een campagne te voeren tegen het Nerderlandse model, dat geregeld voorgesteld wordt. Dat model is erg gevaarlijk en niet geschikt voor België en leidt in feite tot alle kritieke toestanden die de minister beschreven heeft. Men moet deze analyse tonen in de beleidskringen en in de bedrijfswereld.

In het kader van de structurele maatregelen die het werkgelegenheidsbeleid zo moeten ombuigen dat het makkelijker wordt het gezinsleven, het beroepsleven en het burgerschap met elkaar te verzoenen, hoopt mevrouw Van Tichelen dat er maatregelen komen om op Europees vlak de strijd aan te binden tegen de sociale dumping die met name bestaat ten gevolge van discriminatie via deeltijdarbeid. In Engeland bijvoorbeeld leidt de invoering van deeltijdarbeid tot grote uitbuiting van vrouwen. Graag vernam ze het standpunt van de minister terzake.

Mevrouw Van Tichelen pleit ten slotte voor de afschaffing van het begrip « samenwonende » dat zeer nadelige gevolgen heeft.

De minister merkt op, afgaande op het aantal vragen en beschouwingen, dat het belangrijk is regelmatige contacten te onderhouden zodat zij de concrete tenuitvoerlegging van haar ideeën kan toelichten maar ook verder kan luisteren naar de voorstellen die gedaan worden.

Zonder alles te kunnen behandelen, tracht de minister de verschillende thema's te bespreken die aangesneden zijn. Om te beginnen weerlegt de minister het idee dat een verhoging van de begroting absoluut noodzakelijk is om nieuwe ideeën ten uitvoer te brengen. Indien men een werkgelegenheidsbeleid wil ontwikkelen, moet dat niet noodzakelijk door middel van de begroting voor het gelijkekansenbeleid. Indien men het horizontaliteitsbegrip ingang wil doen vinden in verschillende beleidsgebieden, moet men vanzelfsprekend de andere begrotingen erbij betrekken en niet alle last op de begroting van het gelijkekansenbeleid leggen.

De minister heeft helemaal niet de intentie om te breken met de ondersteuning van initiatieven of acties die de verenigingen in het veld voeren. Het staat vast dat de gelijkekansendienst voor elk geval apart de kwaliteit van de actie zal beoordelen.

Over Amazone bis wordt nagedacht. Enerzijds hebben een aantal verenigingen die een deel van het gebouw Amazone 1 betrekken, onvoldoende middelen om hun huur te betalen en anderzijds spreekt men al over een Amazone bis. De minister heeft hierover mog geen standpunt ingenomen maar vraagt zich af of het niet beter is in een eerste periode meer steun te verlenen aan de aanwezige verenigingen in plaats van de begroting aan te wenden voor de inrichting van de lokalen van Amazone II.

Er zijn vragen gesteld over de problematiek van de samenwonenden. Deze problematiek gaat veel verder dan het idee van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Het spreekt vanzelf dat bepaalde vormen van samenwonen gediscrimineerd worden te opzichte van de gezinsnorm. De vraag is de volgende : dient men, binnen een gelijkekansenbeleid, enkel de man ten opzichte van de vrouw te beschouwen of moet men mannen en vrouwen met hun respectieve situatie beschouwen ten opzichte van de verschillende discriminaties die kunnen ontstaan naargelang van de keuzes die zij maken, in het bijzonder op het vlak van de familiale samenlevingsvormen.

De minister denkt dat er een wetgeving moet komen met betrekking tot de onthaalmoeders. Men heeft veel gesproken over kinderopvang, wat een gemeenschapsmaterie bij uitstek is. De minister heeft, zowel om het probleem op te lossen van de onthaalmoeders die geen sociale zekerheid hebben als ter bestrijding van het ook in die sector bestaande zwartwerk en om aan de vraag te voldoen, een ontwerp laten opstellen met betrekking tot de mantelzorg. Dit ontwerp wordt thans onderzocht door een werkgroep van de regering. Het concept van de « mantelzorg » verenigt twee begrippen : dat van de dienstencheque (in het meer gebruikelijke kader van huishoudelijke taken, kinderopvang, ziekenopvang, enz.) en dat van de terbeschikkingstelling van werknemers. Men moet het voor mensen die in de mantelzorg werkzaam kunnen zijn, mogelijk maken een echt arbeidscontract te hebben.

Wanneer zal de kieswet gewijzigd worden ? Liefst zo snel mogelijk, maar dat hangt ook af van de agenda van de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken. Op welke manier zal de kieswet rekening houden met de vrouwenproblematiek ? Het speelt niet altijd in het voordeel van de vrouwen te rekenen op de devolutieve werking van de lijststem. Er bestaan documenten waarvan de resultaten soms verrassend zijn. Indien men de vrouwen werkelijk wil vooruithelpen door middel van een wijziging van de kieswet, zal men misschien zijn toevlucht moeten nemen tot andere oplossingen, of het systeem van de devolutieve werking van de lijststem zodanig wijzigen dat er effectief meer vrouwen worden gekozen. Het is zeker geen slecht idee die kwestie nader te bestuderen.

Een lid heeft gewezen op wat er soms werkelijk onder onze ogen gebeurt zonder dat wij dat beseffen, namelijk het afgeven van maagdelijkheidsattesten na een door het RIZIV terugbetaalde reconstructie van het maagdenvlies. De minister zal de minister bevoegd voor Sociale Zaken hierover aanspreken.

De minister is het ermee eens dat de vermelding « verstoten » op de identiteitskaart niet meer kan. Op initiatief van de vroegere procureur-generaal zijn er in Luik acties ondernomen die hebben geleid tot het weglaten van die vermelding. Er zou echter een bredere beweging op gang moeten komen ­ waar de eerste minister het trouwens mee eens is ­ en wel om bepaalde overeenkomsten te herzien tussen België en andere staten als Marokko, die de verstoting toestaan.

Verschillende vrouwelijke senatoren hebben over Zweden gesproken waar een algemene wet over geweld tegen vrouwen gepaard is gegaan met een zeer grote campagne. Men dient gewoon te kijken of er wetgevend kan worden opgetreden op dat vlak. Men weet dat de geweldpleging op een geheime en verborgen manier gebeurt, het valt vrouwen moeilijk erover te praten. Ook intrafamiliaal geweld, dat ongemerkt en dagelijks plaatsvindt, hoort daarbij. Een goede reactie op dit fenomeen is bijvoorbeeld een bewustmakingscampagne.

In verband met de aanwezigheid van vrouwen in ministeriële kabinetten belooft de minister verslag uit te brengen bij de Ministerraad over wat haar vandaag daarover werd meegedeeld.

Het ouderschapsverlof dient te worden bestudeerd. Het is zaak de verschillende mogelijkheden te onderzoeken alsook de middelen om ze te financieren. Er is nader onderzoek nodig van alles wat verband houdt met de uitkeringen, die het mogelijk maken gedurende de hele loopbaan rekening te houden met afwezigheidsperiodes wegens allerhande verplichtingen. Dat kan bepaalde problemen oplossen. De sociale partners houden zich hiermee bezig en over deze aangelegenheid moet verder worden nagedacht.

Voor de campagne van de sociale verkiezingen werd reeds samengewerkt met de Dienst gelijke kansen, de Raad van de gelijke kansen. Die samenwerking kan voor de volgende verkiezingen nog worden uitgebreid. Er moet in ieder geval een campagne georganiseerd worden die aanslaat, waarbij niet uit het oog mag worden verloren dat de kieswet misschien in een later stadium gewijzigd moet worden.

De minister heeft vrouwen en democratie met elkaar in verband gebracht, want in de meeste totalitaire staten of in de staten die niet vrij zijn van een zeker fundamentalisme, dreigt de klassieke verleiding van de terugkeer van de vrouwen naar de haard. De minister is hier geen voorstander van. De regel van de drie k's (kerk, keuken en kinderen) blijft een programmapunt waartoe sommige politieke partijen zich laten verleiden.

Wat de allochtone vrouwen betreft, denkt de minister dat men moet pogen niet al te veel categorieën te maken. Met een goede transversale actie moet men alle reële toestanden het hoofd kunnen bieden. Anderzijds moet men soms voor doelgroepen werken. Er is een studie gevraagd aan het migrantenforum, dat voorstellen moet formuleren. Men kan naderhand uitmaken hoe op die voorstellen moet worden gereageerd.

De jongerenstage had veel weg van een koopjes- en afroomoperatie. De werkgever kon « koopjes » doen omdat de meerderheid van de in het kader van de stage aangeworven jongeren over degelijke kwalificaties beschikten. Die mensen zocht men al op de arbeidsmarkt. Het voordeel was dus dat men ze minder kon betalen. Men kan van « afromen » spreken omdat de stage tweemaal zes maanden duurde : dat maakte een verlengde proefperiode mogelijk. Er waren ook veel meer mannen dan vrouwen bij betrokken. De minister wil een actie voeren die vooral gebaseerd is op het verhogen van de kwalificatie van de minst geschoolden, onder wie er veel vrouwen zijn. Het is de bedoeling die vrouwen aan te sporen tot het volgen van een aanvullende opleiding via de school, een beroepsopleiding of het bedrijf. Er worden echte arbeidsovereenkomsten voorgesteld. De doelgroep zal worden verruimd. Heeft de overeenkomst betrekking op een deeltijdbaan, dan moet die gepaard gaan met een aanvullende opleiding.

De minister heeft gevraagd dat de naleving van sommige doelstellingen door de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven zou worden geëvalueerd. In het kader van die evaluatie zou onmiddellijk een genderstudie moeten worden aangevat. Aldus zou men niet alleen zien of het doel dat men zich gesteld heeft, bereikt wordt maar ook of er een verbetering is met betrekking tot de cijfers over vrouwen.

De minister neemt er akte van dat meer samenwerking met de Raad van de gelijke kansen gewenst wordt. Het idee om de Raad zeer duidelijke opdrachten ­ gekoppeld aan een follow-up ­ te geven, bijvoorbeeld wat betreft de wet van 7 mei 1999 en de uitvoeringsbesluiten, is interessant en kan vrij snel concrete vorm aannemen.

Tot slot antwoordt de minister op de vraag naar een campagne tegen het Nederlandse model. De minister verkiest een campagne « voor » iets en niet zozeer een campagne « tegen » iets. Ideaal zou een campagne voor het Belgische model zijn, maar in een verbeterde versie. Slaagt men daar ooit in, dan zou men die campagne kunnen noemen : « Belgisch model : gelijkheidsreflex », zoals een lid heeft voorgesteld.

B. ADVIES

1. Instrumenten voor een Belgisch gelijkekansenbeleid

1.1. Specifiek beleid (verticaal beleid)

Het adviescomité acht het positief dat de regering een specifiek gelijkekansenbeleid blijft voeren. Het beveelt aan nieuwe instrumenten aan te wenden ter ondersteuning van dit beleid, zoals het opstellen van emancipatie-effectrapporten, het ontwikkelen van indicatoren in verband met het creëren van gelijke kansen, van streefcijfers, enz.

1.2. Mainstreaming (horizontaal beleid)

Het adviescomité is van mening dat naast een specifiek gelijkekansenbeleid ook een « mainstreamingbeleid » gevoerd moet worden. Het beleid dat op Europees niveau ontwikkeld wordt, moet terzake de toon aangeven. Het « mainstreamingbeleid » moet voorzien worden van een horizontale structuur in alle openbare besturen en in de ministeriële kabinetten zodat heel de regering zich kan toeleggen op een gelijkekansenbeleid.

In dit verband stelt het adviescomité voor dat de regering op initiatief van de minister belast met het gelijkekansenbeleid minstens eenmaal per jaar samenkomt om een balans op te maken van het beleid inzake gelijke kansen dat in elk departement gevoerd wordt.

Het adviescomité verzoekt de minister belast met het gelijkekansenbeleid in het Parlement haar strategie inzake mainstreaming te komen voorstellen.

1.3. Peking-verslag aan het Parlement : « verslag 1999 »

De wet van 6 maart 1996 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die van 4 tot 14 september 1995 in Peking heeft plaatsgehad, legt de minister die bevoegd is voor het beleid van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de minister die bevoegd is voor de ontwikkelingssamenwerking, de verplichting op jaarlijks een verslag op te maken over de voortgang in zijn departement.

Bovendien voorziet de « Peking-wet » ook in een jaarlijks verslag van de regering.

Het adviescomité meent dat deze verslagen een efficiënt middel vormen om het Parlement (in casu de adviescomités) in staat te stellen het federale gelijkekansenbeleid te volgen. Het adviescomité vraagt met aandrang dat de Peking-verslagen voor het jaar 1999 in de loop van de volgende weken beschikbaar worden en dat het alle ministers in de loop van het parlementair jaar kan horen over de wijze waarop zij het « mainstreamingbeleid » concreet gestalte geven.

1.4. « Peking + 5 »

Het adviescomité spoort de regering aan de voorbereiding van de conferentie « Peking + 5 » zo zichtbaar mogelijk te laten verlopen. Het gaat om een belangrijke stap in het perspectief van de evaluatie van het gelijkekansenbeleid in ons land. Het adviescomité is van mening dat de voorbereiding van deze gebeurtenis een geschikte gelegenheid vormt voor de voorlichting en de bewustmaking van de publieke opinie. Men moet deze kans aangrijpen en onverwijld een bewustmakingscampagne op het getouw zetten.

Het adviescomité wenst stelsematig ingelicht te worden over de werkzaamheden van de regering en wenst er concreet bij betrokken te worden. Het wenst op de hoogte te blijven van het werkschema van de voorbereidende vergaderingen en van de resultaten. Het adviescomité vraagt dat in de Senaat een openbaar debat wordt georganiseerd over de voorbereiding van « Peking + 5 » en dat de Senaat ruim vertegenwoordigd wordt op de Conferentie in New York.

Om een vruchtbare samenwerking met alle betrokken partijen mogelijk te maken, stelt het adviescomité de oprichting van een werkcomité voor. Dat comité moest pluralistisch samengesteld worden en dus bestaan uit afgevaardigden van NGO's, experts, parlementsleden en afgevaardigden van de regering.

1.5. Begroting ­ financiële middelen voor het gelijkekansenbeleid

Uit de algemene uitgavenbegroting voor het jaar 2000 (Stuk Kamer, nr. 198/1, blz. 428) blijkt dat er veel minder middelen zijn uitgetrokken voor het gelijkenkansenbeleid. Deze begroting is gedaald van 113,4 miljoen in 1999 naar 98,4 miljoen voor het jaar 2000.

De minister belast met het Gelijke kansenbeleid heeft daarover de volgende toelichting verstrekt. Strikt cijfermatig bekeken heeft de minister in 1999 een verhoging van de begroting met 10 miljoen verkregen met het oog op de financiering van de informatiecampagne voor de vrouwen in het kader van de sociale verkiezingen. Deze campagne is inderdaad van start gegaan in december 1999. Men moet ook met andere elementen rekening houden. Ten eerste is op de begrotingspost « sociale verkiezingen » een bedrag uitgetrokken voor de financiering van de informatiecampagne die de sociale verkiezingen voorafgaat. Vervolgens is de minister voornemens een aanpassing voor het jaar 2000 te vragen om een voorlichtingscampagne te financieren in de aanloop naar de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen. De minister belast met het Gelijkekansenbeleid beklemtoont ten slotte dat ze reeds andere maatregelen heeft genomen die een « gelijkekansen »-component bezitten. Zo moet het startbanenplan, het zogenaamde « Rosetta-plan », een gunstig effect hebben op de werkgelegenheid voor jonge vrouwen. Aangezien de minister een mainstreamingbeleid wenst te voeren, hangt het gelijkekansebeleid niet af van één begrotingsartikel.

Het Adviescomité uit niettemin zijn bezorgdheid over de voormelde vaststelling. Daarnaast steunt het adviescomité de minister in haar voornemen om een verhoging te vragen van de begroting voor het gelijkekansenbeleid en pleit voor bijzondere financiële ondersteuning van vrouwenverenigingen, van de campagne met betrekking tot de gemeente- en provincieraadsverkiezingen en van de oprichting van Amazone bis.

2. Steun aan vrouwenbewegingen

2.1. Subsidiebeleid

Het adviescomité verheugt er zich over dat de minister heeft bevestigd dat het haar bedoeling is om de initiatieven van vrouwenverenigingen actief te blijven steunen. Het adviescomité zou graag de concrete voorstellen van de minister belast met het Gelijkekansenbeleid kennen.

Het Adviescomité vraagt ook aandacht voor de Nederlandstalige Vrouwenraad en de « Conseil des femmes francophones », twee belangrijke adviesorganen die financiële steun nodig hebben om doeltreffend te kunnen werken.

Het adviescomité vraagt bijzondere aandacht voor de politieke vrouwengroepen die geen structurele subsidie kunnen krijgen. Het adviescomité stelt voor om, in het kader van het streven naar een paritaire democratie, te werken aan hun erkenning en aan het ondersteunen van hun werking.

2.2. Amazone bis

Het adviescomité hecht veel belang aan het ondersteunen en uitbreiden van Amazone.

Blijkbaar ondervinden sommige vrouwenverenigingen die in het gebouw van Amazone huizen echter grote moeilijkheden om hun huur te betalen. Het adviescomité zou graag over precieze gegevens beschikken om deze problematische situatie met de minister te bespreken.

2.3. Gelijkekansenraad

De Gelijkekansenraad heeft tijdens de voorbije zittingsperioden veel werk verricht in samenwerking met de minister belast met het gelijkekansenbeleid, maar heeft minder gehoor gevonden bij de andere ministers. De raad kan echter op vele vlakken bijdragen door zijn deskundigheid, met name wat de tenuitvoerlegging van het beleid betreft.

Het adviescomité pleit voor meer samenwerking tussen de regering en de Gelijkekansenraad. Het stelt voor dat de minister aan alle federale ministers vraagt om op een ernstige manier met de raad om te gaan en om zijn adviezen in overweging te nemen.

Het adviescomité onderstreept evenwel dat de Gelijkenkansenraad over zeer weinig financiële middelen beschikt. Het adviescomité vindt het absoluut noodzakelijk dat de raad over voldoende middelen beschikt om bijvoorbeeld in bepaalde gevallen een beroep te doen op deskundigen, of om studies aan te vragen over bepaalde onderwerpen.

Het adviescomité vestigt ook de aandacht op het probleem van de terugbetaling van het presentiegeld aan de Gelijkekansenraad, dat blijkbaar nog niet geregeld is. Het adviescomité zou graag precieze informatie krijgen over dat probleem, om met kennis van zaken een standpunt te kunnen innemen. De Gelijkekansenraad dient hoe dan ook op dezelfde manier behandeld te worden als de andere federale adviesraden.

3. Paritaire democratie

3.1. Kieswet

Het adviescomité vindt dat de regering en vooral de minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister belast met het Gelijkekansenbeleid erop gewezen moeten worden dat de kieswet dringend aan verandering toe is, zodat gestreefd kan worden naar een evenwichtiger vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. De evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de politiek is een van de belangrijke onderwerpen die aangesneden moeten worden in het kader van de politieke vernieuwing die momenteel op de regeringsagenda staat.

Het adviescomité beklemtoont het belang van de studies over de invloed die het lijstsysteem heeft op het aantal vrouwelijke verkozenen, in het bijzonder de studie over de politieke vertegenwoordiging van vrouwen na de verkiezingen van 13 juni 1999 (2) die onlangs is uitgevoerd door het CRISP. Uit de analyse blijkt dat het afschaffen van de lijststem de vrouwen slechts een beperkt voordeel oplevert. Het is een stap in de richting van de paritaire democratie, maar het adviescomité benadrukt dat er, naast de voorstellen die in het regeerakkoord zijn opgenomen, nog een hele reeks andere mogelijkheden bestaan. Het adviescomité verwijst in dit verband naar het advies dat het tijdens de vorige zittingsperiode heeft uigebracht en dat de volgende grote lijnen bevatte (3) :

­ de artikelen 10, 11, 99 en 104 van de Grondwet dienen toegevoegd te worden aan de lijst van de grondwetsartikelen waarvoor een voorstel van verklaring tot herziening is ingediend;

­ de wet Smet-Tobback dient geamendeerd te worden als volgt :

de twee eerste effectieve plaatsen van elke verkiezingslijst worden ingenomen door personen van een verschillend geslacht;

de eerste effectieve plaats en de eerste opvolgersplaats van elke verkiezingslijst worden ingenomen door personen van een verschillend geslacht;

er wordt voor gezorgd dat de verkiezingslijsten evenwichtig verdeeld zijn tussen mannelijke en vrouwelijke kandidaten;

­ de tweederderegel die voor alle federale adviesraden geldt, wordt ook toegepast op de bestuursorganen van de Senaat en voor de afvaardiging van de Senaat binnen de parlementaire overlegcommissie;

­ er wordt een specifiek reglement opgesteld waardoor senatoren (en bij voorkeur alle parlementsleden) de mogelijkheid krijgen om, in geval van zwangerschap, bevalling of adoptie, gedurende een bepaalde periode niet meer aan de parlementaire werkzaamheden deel te nemen, voor zover die werkzaamheden daardoor niet gehinderd worden.

­ de voorstellen met betrekking tot de afschaffing of de neutralisering van de lijststem en de voorstellen om de devolutieve werking van die stem af te zwakken dienen nader onderzocht te worden, aan de hand van gegevens uit verschillende verkiezingen.

Het huidige adviescomité zal over dit thema een debat ten gronde voeren van zodra de voorstellen ter zake van de regering bekend zijn.

3.2. De twee-derderegel toegepast op adviesorganen ­ naleving van de wet

Het adviescomité dringt erop aan dat men toeziet op de naleving van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid.

Uit een beslissing van de Ministerraad van 23 december 1999 blijkt dat een meerderheid ­ namelijk 90 % ­ van de adviesorganen niet aan de vereisten van de wet voldoet. De Ministerraad heeft voor zeker een derde van de adviesorganen een afwijking toegestaan.

Het adviescomité betreurt de beslissing van de regering om aan een groot aantal adviesorganen een uitstel van een jaar of zelfs een afwijking van de wet toe te staan. Sommige leden van het adviescomité beschouwen dit als een beslissing die ingaat tegen de wet, of ten minste tegen de geest van de wet.

Het adviescomité benadrukt dat er constructieve oplossingen gevonden moeten worden, zodat de adviesorganen waarvan sprake is, zich nog in de loop van dit parlementair jaar aan de wet kunnen aanpassen. Het adviescomité stelt voor dat de minister belast met het Gelijkekansenbeleid zo snel mogelijk een actieplan voorlegt om ervoor te zorgen dat deze adviesorganen de wet naleven. Anders zullen de door de wet bepaalde sancties moeten worden toegepast.

Het adviescomité vraagt bovendien dat de minister belast met het Gelijkekansenbeleid de regel die voorschrijft dat in een orgaan niet meer dan twee derde van de leden van hetzelfde geslacht mogen zijn, uitbreidt tot de federale bestuursorganen.

3.3. De twee-derdenregel in de kabinetten

Op federaal niveau blijkt dat in de meeste kabinetten en zelfs in het kabinet van de eerste minister de twee-derdenverhouding niet wordt gerespecteerd. Het adviescomité pleit voor meer evenwicht in de samenstelling van de ministeriële kabinetten.

3.4. De campagne « Stem vrouw »

Het adviescomité verzoekt de minister belast met het Gelijkekansenbeleid haar campagneplan ten voordele van de vrouwen in de gemeente- en provincieraadsverkiezingen in de Senaat te komen voorstellen. Bovendien beklemtoont het adviescomité dat het noodzakelijk is zo snel mogelijk met deze campagne te beginnen.

4. Vrouwen en werkgelegenheid

Het adviescomité staat achter het voornemen van de minister belast met het Gelijkekansenbeleid om gezinsvriendelijke beleidsmaatregelen in te voeren, bijvoorbeeld met betrekking tot de werkregeling, de verlenging van het ouderschapsverlof, de verdere uitbreiding van de opvangstructuur voor kinderen en van de mantelzorg.

Het Adviescomité heeft met belangstelling kennis genomen van de diepgaande analyse van de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op het vlak van de werkgelegenheid. Het voornemen van de minister belast met het Gelijkekansenbeleid om een beleid uit te bouwen ter bevordering van de werkgelegenheid voor vrouwen, is volkomen terecht.

Het adviescomité benadrukt ook de nood aan een gelijkekansenbeleid binnen de overheidsdiensten. Men stelt immers vast dat de meeste vrouwen in overheidsdienst op contractuele basis werken, terwijl de meeste statutaire ambtenaren mannen zijn. Het adviescomité vindt dat er een beter evenwicht moet komen.

Het adviescomité staat erop dat de regel « gelijk loon voor gelijk werk » wordt toegepast en dat men blijft werken aan de herziening van de functieclassificatie.

5. Geweld

Het adviescomité heeft kennis genomen van de beleidsintenties van de minister. Hij vindt het positief dat er een hoofdstuk aan geweld gewijd is.

Het adviescomité legt de nadruk op het belang van een verdere ontwikkeling van het beleid ter bestrijding van geweld dat tijdens de vorige zittingsperiode is uitgestippeld. Er moet vooral gewerkt worden aan de voortzetting van de bewustmakingscampagnes met betrekking tot geweld tegen vrouwen. Het adviescomité adviseert voorts dat het probleem van de genitale verminking van vrouwen een blijvende bijzondere aandacht verdient.

Het adviescomité vraagt de minister zich te blijven bezighouden met de problematiek van het fysiek en het psychisch geweld binnen het gezin en binnen het huwelijk. Op voorstel van het adviescomité is er hierover tijdens de vorige zittingsperiode een wet aangenomen. Men kan nu overgaan tot een eerste evaluatie van de resultaten van die wet.

Het adviescomité heeft bijzondere aandacht voor de werkzaamheden van de subcommissie « Mensenhandel en prostitutie » van de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden.

Het adviescomité verklaart voorstander te zijn van een totaalaanpak van de problematiek van geweld tegen vrouwen.

6. Diversiteit binnen de vrouwengroep

Het adviescomité vraagt de minister belast met het Gelijkekansenbeleid om in haar beleid rekening te houden met de diversiteit binnen de vrouwelijke leefwereld.

Het adviescomité wenst dat het algemene beleid van de minister bijzondere aandacht zou schenken aan de specifieke noden van de allochtone vrouwen.

De vermelding « verstoten » mag niet meer op de identiteitskaart van vrouwen voorkomen. Er zou een consensus gevonden moeten worden om dit probleem op te lossen. Het is een erg symbolische actie, maar ze zou de vrouwen hun waardigheid teruggeven.

Ook gedwongen huwelijken verdienen bijzondere aandacht.

Het advies wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag is goedgekeurd met 10 stemmen bij 1 onthouding.

De verslaggevers,
Anne-Marie LIZIN.
Sabine de BETHUNE.
De voorzitter,
Iris VAN RIET.

(1) Wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid, Belgisch Staatsblad van 19 juli 1999.

(2) V. Verzele en C. Joly. La représentation des femmes en politique après les élections du 13 juin 1999. Évaluation de la loi Smet-Tobback, Courrier hebdomadaire du CRISP, 1999, nr. 1662-1663.

(3) Advies met betrekking tot diverse voorstellen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen bij de politieke besluitvorming, Stuk Senaat, nr. 1-584/2, 1998-1999.