1-28

1-28

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU MARDI 5 MARS 1996

VERGADERING VAN DINSDAG 5 MAART 1996

(Vervolg-Suite)

VOORSTEL TOT INSTELLING VAN EEN PARLEMENTAIRE COMMISSIE VAN ONDERZOEK NAAR DE BESTEDING VAN DE GELDEN VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN DE WERKING VAN HET ABOS

Beraadslaging

PROPOSITION TENDANT À CRÉER UNE COMMISSION D'ENQUÊTE PARLEMENTAIRE CHARGÉE D'EXAMINER L'AFFECTATION DES FONDS DE LA COOPÉRATION AU DÉVELOPPEMENT ET LE FONCTIONNEMENT DE L'AGCD

Discussion

De Voorzitter . ­ Wij vatten de bespreking aan van het voorstel tot instelling van een parlementaire commissie van onderzoek naar de besteding van de gelden van ontwikkelingssamenwerking en de werking van het ABOS.

Nous abordons l'examen de la proposition tendant à créer une commission d'enquête parlementaire chargée d'examiner l'affectation des fonds de la coopération au développement et le fonctionnement de l'AGCD.

De beraadslaging is geopend.

La discussion est ouverte.

Het woord is aan de rapporteur.

De heer Hostekint (SP), rapporteur. ­ Mijnheer de Voorzitter, de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden heeft onderhavig voorstel besproken tijdens haar vergadering van 24 januari 1996. Dit voorstel vormde tevens de aanleiding om in de commissie even de rol van de nieuwe Senaat te bespreken. De indiener, collega Anciaux, was van oordeel dat de Senaat een specifieke rol te vervullen heeft op het vlak van de buitenlandse aangelegenheden, de ontwikkelingssamenwerking en de defensieproblematiek en dat de Senaat op deze terreinen eigenlijk de Eerste Kamer is en dus voorrang heeft bij het bespreken van het buitenlands beleid. Volgens hem is het van belang dat de Senaat op een onafhankelijke manier het ABOS-dossier grondig kan onderzoeken. Hij pleit daarbij voor een onderzoekscommissie, specifiek bevoegd voor de besteding van het ontwikkelingsgeld en de werking van het ABOS.

Tijdens de bespreking van het voorstel deelde een collega mee dat in de Kamer reeds verscheidene voorstellen werden ingediend tot oprichting van een dergelijke parlementaire onderzoekscommissie. Uiteindelijk werd in de Kamer beslist een opvolgingscommissie op te richten. Gezien de gewijzigde rol van de Senaat en vermits er voldoende politieke en maatschappelijke problemen te bespreken zijn, heeft het volgens hetzelfde commissielid weinig zin dat beide Kamers over dezelfde problematiek debatteren.

Een ander commissielid gaat dan weer uit van het principe dat onderzoekscommissies tot de opdracht van de Senaat als reflectiekamer behoren, daarom is hij voorstander van het voorstel.

Een onderzoekscommissie houdt zich, volgens een commissielid, enkel bezig met het verleden, meer bepaald met het opsporen van fouten en het zoeken naar verantwoordelijkheden. De commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden wenst evenwel een ruim en fundamenteel debat te voeren over de doelstellingen en de toekomst van de ontwikkelingssamenwerking.

Een aantal commissieleden, zowel van de meerderheid als van de oppositie, betreuren de mentaliteit waarbij het verstrekken van ontwikkelingshulp niet zozeer wordt getoetst aan de noden ter plaatse, maar uitsluitend wordt beschouwd vanuit de belangen van het Belgisch bedrijfsleven. Volgens een commissielid leidt deze praktijk tot cynische en negatieve reacties van de Belgische bevolking. Deze praktijk zal iedere vorm van solidariteit met de Derde Wereld in de toekomst in de weg staan.

Het voorstel tot de instelling van een parlementaire onderzoekscommissie naar de besteding van de gelden van ontwikkelingssamenwerking en de werking van het ABOS werd door de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden verworpen met acht stemmen tegen vijf.

De Voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Anciaux.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, men kan dit voorstel vandaag beschouwen als vijgen na Pasen.

Blijkbaar werkt men in de Kamer soms sneller dan in de Senaat. Toen ik mijn voorstel indiende, de heer Hostekint heeft dit trouwens in de commissie toegegeven, was er nog geen sprake van een onderzoekscommissie in de Kamer. Er was zelfs nog geen voorstel geformuleerd in de Kamer.

In de Kamer is echter anderhalve maand geleden een opvolgingscommissie geïnstalleerd, terwijl de Senaat pas vandaag mijn voorstel in plenaire vergadering behandelt. Het wordt tijd dat wij ons bezinnen over de wijze waarop wij de zaken in de toekomst zullen aanpakken om te vermijden dat we de feiten blijven achternahollen.

Er is evenwel een essentieel verschil tussen de opdracht van de twee commissies. Ik stel voor de Senaat een onderzoekscommissie voor die niet alleen het verleden napluist, maar heel de zaak van het ABOS onderzoekt en ook nagaat in hoeverre het ons menens is om de corruptie uit het verleden aan te klagen en in de toekomst te voorkomen. In de Kamer gaat het om een opvolgingscommissie. Een onderzoekscommissie heeft trouwens ruimere parlementaire en wettelijke bevoegdheden dan een opvolgingscommissie. De door ons voorgestelde commissie zou in elk geval veel vergaander bevoegdheden hebben dan diegene die in de Kamer werd opgericht als resultaat van een compromis tussen een aantal partijen.

Ik stel vast dat deze zaak in de Kamer, na een weliswaar stevige en stoere start, zo goed als volkomen is stilgevallen. Ik verneem overigens van mijn partijgenoten in de Kamer dat zoiets daar wel vaker gebeurt. Ik geef graag toe, mijnheer Vandenberghe, dat de Kamer ook veel meer werk heeft dan de Senaat.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Het is niet omdat u in de Senaat nergens te zien bent, mijnheer Anciaux, dat de Senaat niet met heel veel zaken bezig is.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik kan dit verwijt aan mijn adres niet aanvaarden, van wie het ook komt. De heer Vandenberghe kan bij zijn collega's gemakkelijk nagaan dat onze fractie in verschillende commissies zeer hard werkt, dit ondanks het feit dat zij van de partijen van de meerderheid daar geen stemrecht heeft gekregen. Ikzelf ontloop mijn verantwoordelijkheid in de Senaat zeker niet. Overigens neem ik dit verwijt zeker niet van iemand die elke echte gedachtenwisseling in de Senaat voortdurend saboteert door het indienen van gewone moties.

Mijnheer de Voorzitter, ik vraag de heer Vandenberghe dat hij zich verontschuldigt voor wat hij daarnet heeft gezegd.

De Voorzitter . ­ Mijnheer Anciaux, mag ik u vragen verder te gaan met uw uiteenzetting ?

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik kan het echt niet nemen dat men mij verwijt dat ik als senator mijn werk niet doe. Ik heb misschien al meer voorstellen ingediend dan de hele CVP-fractie samen.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Mijnheer Anciaux, als u zegt dat de Senaat veel minder werk verzet dan de Kamer, dan is dat een belediging voor de senatoren die hier dagelijks, iedere vooren namiddag, in de commissies bezig zijn. Ik moet dan toch vaststellen dat de Volksunie-fractie, misschien omwille van het feit dat zij geen stemrecht in de commissies heeft, daar nu veel minder aanwezig is dan tijdens de vorige legislatuur. Dat is alles wat ik wilde zeggen.

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer Vandenberghe, u weet heel goed dat onze fractie slechts drie leden telt en dat er meer commissies bestaan die wij desalniettemin in de mate van het mogelijke proberen te volgen.

De heer Vandenberghe (CVP). ­ Toch blijf ik het misplaatst vinden dat u telkens, in uw eigen klassieke stijl, de anderen verwijt dienaars van Mobutu te zijn als het over Zaïre gaat, of de meerderheid dat zij niet werkt wanneer bijvoorbeeld ABOS ter sprake komt en dergelijke meer. U hebt gelijkaardige verklaringen ook al afgelegd tegenover de pers en dus is een rechtzetting hier meer dan nodig.

De Voorzitter. ­ Heren, mag ik u verzoeken terug te keren tot het onderwerp ?

De heer Anciaux (VU). ­ Mijnheer de Voorzitter, de heer Vandenberghe hoeft mij hier niet de les te spellen. Overigens kan elke senator gemakkelijk nagaan dat de agenda van de Kamer veel uitgebreider is, allicht omdat die over veel meer bevoegdheden beschikt. De Senaat zou onder meer daarom precies alle opdrachten moeten krijgen waarvoor zij als reflectiekamer het meest geschikt is. Dit geldt zeker voor onderzoekscommissies, waaraan de Kamer, die al zoveel commissies telt, moeilijk de nodige aandacht kan besteden. Ik betreur dat een dergelijke redenering hier op persoonlijke verwijten wordt onthaald. Ik heb overigens van geen enkele minister die door mij werd ondervraagd ooit het verwijt gekregen dat ik zo maar in het wilde weg iedereen aanval. Vandaag voelen blijkbaar diegenen die ik inderdaad wel wil treffen, zich aangevallen. Het is inderdaad op de eerste plaats de CVP die op tal van punten blijk geeft van grote schijnheiligheid. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Mag ik u vragen dit niet opnieuw als een persoonlijke belediging te beschouwen en terug te keren naar het onderwerp ?

De heer Anciaux (VU). ­ Mijn uitgangspunt was dus dat de Kamer een belangrijke controlerende functie heeft ten opzichte van de Regering en de Senaat niet, en dat wij met zijn allen in feite zoeken naar een ernstige nieuwe invulling van de rol van deze assemblée. Onderzoekscommissies rond bepaalde acute problemen, zoals het ABOS, kunnen een onderdeel daarvan zijn. In de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden, waar ik de heer Vandenberghe overigens nog maar zelden heb gezien, bestaat er alleszins een grote eensgezindheid dat er rond het ABOS heel wat problemen bestaan.

Het is niet vandaag dat wij het proces moeten maken van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en van ABOS of van wat er met de gelden van ABOS is gebeurd. Het is wel belangrijk dat wij ons uitspreken over de wenselijkheid om in de Senaat, in alle onafhankelijkheid, een onderzoekscommissie op te richten ten einde deze zaak grondig te onderzoeken. De verenigde oppositie is voorstander van een dergelijke onderzoekscommissie en ik meen vastgesteld te hebben dat sommige leden van de meerderheid dit voorstel eveneens gunstig gezind zijn. Het zou spijtig zijn indien de meerderheid deze zaak gewoon overlaat aan de opvolgingscommissie van de Kamer daar deze door tijdsgebrek geen grondig werk kan leveren.

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Staes.

De heer Staes (CVP). ­ Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe een toelichting te geven bij de afwijzing van de CVP-fractie van het voorstel tot oprichting van een onderzoekscommissie in verband met het ABOS. Het staat als een paal boven water dat ook de CVP-fractie duidelijkheid wenst over de besteding van de gelden voor ontwikkelingssamenwerking. Bovendien verwijzen wij wel degelijk naar de werkzaamheden van de opvolgingscommissie van de Kamer. Het zal niemand ontgaan zijn dat deze opvolgingscommissie het debat aanvankelijk in een welbepaalde en eenzijdige richting stuurde en dat men van in het begin alles toespitste op het ABOS. Een grondige analyse van de concrete dossiers, met alle harde gegevens op tafel, maakt duidelijk dat het ABOS bij alle projecten en schandalen die in de pers zijn verschenen, slechts een zeer beperkte rol speelt. Het is veeleer een kwestie van besluiten die zich situeren op het niveau van buitenlandse handel, van financiën, van overeenkomsten van Staat tot Staat. Wie een beetje een gevoel voor timing heeft, zal begrepen hebben waarom men in de richting van het ABOS een offensief lanceerde dat alle kenmerken vertoonde van een georchestreerd werk.

Wij hebben ondertussen vernomen dat de Kamercommissie haar werkterrein heeft verruimd. Laat daarom de opvolgingscommissie van de Kamer haar werk doen. Wij zullen niet meer duidelijkheid brengen in deze zaak door aan opbod te doen tussen de twee wetgevende Kamers. Dat gebeurt al veel te veel. De Senaat kan wel een debat houden over de internationale solidariteit en over de kenmerken van de ontwikkelingssamenwerking in de toekomst. Dat lijkt mij ook de fundamentele opdracht te zijn van een reflectiekamer. Tijdens dat debat moeten, op een zo concreet en pertinent mogelijke manier, alle vragen aan de orde komen die betrekking hebben op alles wat vandaag valt onder de noemer ontwikkelingssamenwerking. Daarbij moet worden nagegaan hoe dat in het licht van de ervaringen uit het verleden, in de praktijk kan worden gerealiseerd en hoe dit voor de toekomst veilig kan worden gesteld.

De nieuwe wereldorde, de nieuwe Europese en de nieuwe Belgische context vereisen een andere benadering van de ontwikkelingssamenwerking. Vele oude tegenstellingen zijn weggevallen, maar er zijn er nieuwe opgedoken. De vraag naar humanitaire hulp beheerst veel meer dan vroeger de ontwikkelingssamenwerking. Op dit vlak moeten wij inventief optreden ten einde tegemoet te komen aan de toekomstige noden. Dit is een essentiële voorwaarde voor de overleving van onze planeet. Laat dat geen grote woorden zijn.

Wij steunen het voornemen van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden om in de loop van de volgende maanden een openbaar debat te houden over dit onderwerp. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Sémer.

Mevrouw Sémer (SP). ­ Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met de heer Anciaux dat er dringend klaarheid moet komen in de dossiers waarin ogenschijnlijk werd geknoeid met ontwikkelingsgelden. Onze meningen verschillen echter wanneer hij zegt dat hiertoe een parlementaire onderzoekscommissie moet worden opgericht.

In de eerste plaats is het voorstel grotendeels door de actualiteit achterhaald. De heer Anciaux heeft het zelf over vijgen na Pasen. Op voorstel van de Conferentie van voorzitters heeft de Kamer tijdens de plenaire vergadering van 14 december 1995 een bijzondere commissie opgericht die belast is met de opvolging van de problemen bij het ABOS. Wij juichen dit initiatief toe. Het mandaat van deze commissie is overigens niet beperkt tot het onderzoeken van de problemen bij het ABOS. Ontwikkelingssamenwerking in het algemeen en financiële stromingen in de bilaterale en multilaterale samenwerking in het bijzonder, zullen steekproefsgewijs worden doorgelicht. Het heeft dus weinig zin een parallelle onderzoekscommissie op te richten om nogmaals dezelfde stenen in dezelfde poel om te draaien.

Ten tweede beweert de heer Anciaux dat een opvolgingscommissie slechts een zwak afkooksel is van een onderzoekscommissie. Niets is echter minder waar. In deze materie biedt een opvolgingscommissie een duidelijk voordeel. In plaats van zich toe te leggen op zeer complexe dossiers waarmee het Parlement overigens niet vertrouwd is, besteedt de commissie het onderzoek uit aan experts. Reeds in juli 1995 werd door minister Derycke een task force opgericht, bestaande uit leden van het Hoog Comité van toezicht en van de inspectie van Financiën. Dit team werd ondertussen uitgebreid. Bovendien laat de opvolgingscommissie zich bijstaan door het Rekenhof. Het zou dus dom zijn geen gebruik te maken van deze expertise of als onderzoekscommissie het werk vanaf nul te herbeginnen.

De opvolgingscommissie zal zich daarentegen laten leiden door een team deskundigen en zich erop toeleggen de Belgische ontwikkelingssamenwerking opnieuw op het goede spoor te zetten.

Wij kijken echter wel uit naar een diepgaand debat over ontwikkelingssamenwerking in het algemeen in de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden. (Applaus.)

M. le Président. ­ La parole est à Mme Willame.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Monsieur le Président, à la suite des déclarations parues dans la presse concernant des anomalies de fonctionnement dans le chef de l'administration générale de la Coopération au Développement, le Parlement fédéral ­ la Chambre et le Sénat ­ a voulu aborder la question.

Avant que soit discutée en commission des Affaires étrangères la proposition de M. Anciaux, la Chambre a instauré une commission du suivi chargée d'enquêter et d'entamer une réflexion de prospective sur la coopération au développement. À cet égard, je souscris aux propos tenus par M. Anciaux sur le surcroît de travail auquel s'astreint la Chambre en mettant sur pied un nombre impressionnant de commissions d'enquête.

Afin de ne pas faire double emploi avec la commission du suivi de la Chambre, le groupe PSC du Sénat n'a pas voulu instituer une commission d'enquête parlementaire chargée d'examiner l'affectation des fonds de la coopération et le fonctionnement de l'AGCD.

Comme d'autres partis l'ont indiqué à cette tribune, il a préféré privilégier la voie d'un plus large débat sur la coopération. Aussi importante qu'elle soit, l'AGCD n'est qu'un élément de la coopération. Il faut, par exemple, souligner les efforts à accomplir pour une meilleure organisation entre les ministères des Affaires étrangères, des Finances, de la Coopération et du Commerce extérieur, et ce en se basant sur des orientations générales de politique de coopération à définir. Nous voulons que le Sénat participe à la discussion sur ces choix essentiels pour l'avènement d'un monde plus juste. (Applaudissements.)

M. le Président. ­ La parole est à M. Destexhe.

M. Destexhe (PRL-FDF). ­ Monsieur le Président, c'est à la lecture de la presse et de différents rapports que nous avons pu constater la mauvaise gestion de l'AGCD et les malversations qui ont eu lieu ces dernières années. Ces faits, révélés une fois de plus exclusivement par la presse, méritent amplement à eux seuls la création d'une commission d'enquête parlementaire. Nous estimons que cette commission est le seul moyen de faire impartialement la lumière sur les faits qui ont été évoqués.

Je voudrais brièvement aborder un second point qui concerne le rôle du Sénat en général. Notre assemblée est devenue une chambre de réflexion. Or, je constate que chaque proposition de création d'une commission d'enquête parlementaire a été rejetée alors que la Chambre a souvent fait preuve de plus d'initiatives en cette matière.

Sur le sujet évoqué aujourd'hui, la Chambre a constitué une commission du suivi parlementaire de faits qui avaient notamment été révélés par le journal De Morgen. Au Sénat, une proposition de création d'une commission d'enquête sur les sectes, émanant de Mme Willame, est à l'étude actuellement, alors que la Chambre a déjà créé la commission ad hoc. Il en va de même en ce qui concerne l'étude des drogues, sans parler du sujet dont je m'occupe plus spécialement, à savoir la mort des paracommandos et le génocide au Rwanda.

Pour la plupart de ces questions, notre assemblée a refusé la création d'une commission d'enquête parlementaire ­ presque toujours majorité contre opposition ­, ce qui, à moyen terme, posera au Sénat non seulement un problème de relation avec la Chambre, mais également un problème de crédibilité.

J'estime que cette commission d'enquête parlementaire doit être créée pour deux raisons : d'abord, parce que les faits le justifient amplement, ensuite, parce que ce sujet relève typiquement de la compétence du Sénat.

Notre groupe appuiera donc cette proposition. (Applaudissements.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Goris.

De heer Goris (VLD). ­ Mijnheer de Voorzitter, toen daarjuist de heer Anciaux op zijn eigen flamboyante manier de meestal rustige Senaat in rep en roer zette had hij deels gelijk. De VLD-fractie betreurt eveneens dat de Senaat in deze materie opnieuw als tweede komt. Het dossier rond de problematiek van het ABOS werd in de Senaat aangekaart en toch stak de Kamer van volksvertegenwoordigers ons opnieuw voorbij, wat wij ten zeerste betreuren.

De VLD-fractie stelt vast dat dit dossier reeds ten gronde werd bestudeerd in de opvolgingscommissie van de Kamer. Vele weken na de inleiding van het debat in de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden van de Senaat komt het tot een bespreking in openbare vergadering maar wij enkel kunnen vaststellen dat het debat wordt afgevoerd. Ik meen nochtans dat buitenlandse aangelegenheden en de aspecten reflectie en onderzoek, die aan de Senaat werden voorbehouden, aspecten zijn die de rol van de nieuwe Senaat moeten benadrukken, wat we hier alweer niet kunnen waarmaken.

Ik roep alle verantwoordelijken, zeker de leden van het Bureau van de Senaat, op om bij hoogdringendheid tot een modus vivendi te komen met de Kamer van volksvertegenwoordigers om te vermijden dat dit spelletje, om elkaar in dit soort dossiers te snel af te zijn, zou blijven duren en om tot ernstige afspraken rond de taakverdeling te komen. Ik vind het spijtig te moeten vaststellen dat de leden van de meerderheid van de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden akkoord gaan om zich door de Kamer te laten voorbijgaan.

Mevrouw Sémer beklemtoonde dat de opvolgingscommissie in de Kamer niet enkel de taak heeft het ABOS-dossier, maar het ganse dossier van de ontwikkelingssamenwerking te bestuderen. Kan deze onderzoekscommissie dan een echte reflectietaak over ontwikkelingssamenwerking op zich nemen ? Ik dacht dat dit tot de taak van de Senaat behoorde. De heer Staes heeft gezegd dat het ABOS slechts een kleine rol gespeeld zou hebben in de wanpraktijken. Dat is geen argument om de zaak niet te onderzoeken. Zijn partij heeft in de Kamer trouwens het initiatief gesteund tot het oprichten van een opvolgingscommissie. Ik meen dat er redenen zijn om een onderzoek in te stellen en dat de rol van het ABOS in het gebeuren zeker niet te verwaarlozen is.

Tot slot wil ik verwijzen naar een klein incident dat zich in de commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden heeft afgespeeld en dat niet in het verslag werd opgenomen. Het amendement nummer twee, ingediend door de heer Bourgeois, werd ter stemming voorgelegd. Nadat een aantal leden hun stem hadden uitgebracht, besloot de CVP-fractie het amendement terug te trekken. Dat kan niet. Eenmaal een stemming over een amendement, een wetsvoorstel of een wetsontwerp is aangevat moet deze beëindigd worden. Ik hoop dat de commissievoorzitters in de toekomst rekening zullen houden met mijn opmerking.

De VLD-fractie zal in ieder geval blijven ijveren voor de oprichting van een onderzoekscommissie en ervoor blijven pleiten dat de Senaat in dit soort aangelegenheden zijn rol kan vervullen. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Ceder.

De heer Ceder (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de Voorzitter, als we nu aannemen dat de huidige politieke meerderheid niets te maken heeft met het wanbeleid van het ABOS in het verleden, dan heeft ze nu de kans om te tonen dat het menens is met de uitmesting van het ABOS en dat ze bereid is klaarheid te scheppen.

De argumentatie om dit voorstel tot het oprichten van een onderzoekscommissie af te wijzen met de oproep de vis te verdrinken in een algemene reflectie en in een algemeen debat over ontwikkelingsbeleid, overtuigt ons niet. Een debat dat meer dan vrijblijvend wil zijn, kan enkel worden gevoerd na de kennis van de feiten. Het zijn enkel de concrete berichten over concrete fraude en over concreet wanbeleid die het abces hebben doen openbarsten. Enkel concreet onderzoek naar concrete praktijken van het ABOS kan het debat doen vorderen.

Wanneer wij de kleine broer onderzocht hebben, kunnen we ook de grote broer onderzoeken, want de kans dat hij aan dezelfde ziekte lijdt is reëel. Eén detail uit de onverkwikkelijke onthullingen van 1995 is een beetje aan het oog van de politiek en de kritiek van de pers ontsnapt. In De Morgen van 5 december 1995 vertelde de inspecteur-generaal Druyts dat hij net vóór zijn ontslag van plan was een onderzoek te beginnen naar de boekhouding en de facturatie van de NGO's. De eerste steekproef zou worden gehouden bij Artsen zonder grenzen. Het strekt toenmalig staatssecretaris Derycke tot eer dat hij daar niet afkerig tegenover stond. Ik hoop dat huidig staatssecretaris Moreels zijn mening deelt. « For Moreels is an honourable man », kan ik in alle kranten lezen. Indien dat waar is, dan weet ik dat hij ook de NGO's, die tenslotte het grootste deel van de ontwikkelingshulp verdelen, zal doorlichten. Misschien kan de Senaat dat als reflectiekamer voor hem doen.

Mijnheer de Voorzitter, onze fractie zal het voorstel goedkeuren. (Applaus.)

De Voorzitter. ­ Daar niemand meer het woord vraagt in de beraadslaging verklaar ik ze voor gesloten.

Plus personne ne demandant la parole dans la discussion, je la déclare close.

Ik wijs erop dat de commissie voorstelt het voorstel te verwerpen.

Je rappelle que la commission propose le rejet de cette proposition.

De stemming over de conclusie van de commissie heeft later plaats.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur les conclusions de la commission.