5-2282/3

5-2282/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

21 OKTOBER 2013


Wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip (5-2282)

Wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie (5-2283)

Wetsontwerp houdende toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Zijne Majesteit Koning Albert II (5-2284)


Evocatieprocedure


Wetsvoorstel tot opheffing van de dotaties aan leden van de Koninklijke Familie (5-780)

Wetsvoorstel wat de bezoldiging van de leden van de Koninklijke Familie betreft (5-980)

Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 3bis van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent (5-1047)

Wetsvoorstel tot vaststelling van een gedragscode voor de leden van de Koninklijke Familie en tot wijziging van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan sommige leden (5-1077)


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN ANCIAUX EN DELPÉRÉE


I. INLEIDING

Op 10 oktober 2013 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers de volgende drie wetsontwerpen en -voorstellen aangenomen :

— wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip, met 102 tegen 35 stemmen (stukken Kamer, nrs. 53-2959/1-6);

— wetsvoorstel met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie, met 102 tegen 35 stemmen (stukken Kamer, nrs. 53-2960/1-5);

— wetsvoorstel houdende toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Zijne Majesteit Koning Albert II, met 98 tegen 35 stemmen bij 4 onthoudingen (stukken Kamer, nrs. 53-2961/1-5).

Het wetsontwerp en de twee wetsvoorstellen, waarop de optioneel bicamerale procedure van toepassing is, werden op 11 oktober 2013 aan de Senaat overgezonden en onmiddellijk geëvoceerd. De drie teksten werden diezelfde dag aan de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden overgezonden.

De commissie heeft de drie ontwerpen samen met wetsvoorstel nr. 5-780/1 van mevrouw Van dermeersch, wetsvoorstel nr. 5-980/1 van de heer Vanlouwe, wetsvoorstel nr. 5-1047/1 van de heer Laeremans c.s., en wetsvoorstel nr. 5-1077/1 van de heer Delpérée, besproken tijdens haar vergaderingen van 1 en 14 oktober 2013, in aanwezigheid van de heren Servais Verherstraten en Melchior Wathelet, staatssecretarissen voor Staatshervorming.

Dit verslag werd op 21 oktober 2013 ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

1. Wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip (nr. 5-2282/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming

Met het oog op de plechtige eedaflegging van Zijne Majesteit Koning Filip diende de regering op 21 juli 2013 het voorliggend wetsontwerp in in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Artikel 89 van de Grondwet bepaalt dat « de Civiele Lijst door de wet wordt vastgesteld voor de duur van de regering van elke Koning ». De toepassing van dit grondwetsartikel is het voorwerp van dit wetsontwerp.

De regering had uitdrukkelijk de wil het wetsontwerp in te dienen vóór de eedaflegging. Aldus heeft zij de Natie de mogelijkheid willen bieden zich over een ingediend wetsontwerp uit te spreken, terwijl de in Raad verenigde ministers, onder hun verantwoordelijkheid, de grondwettelijke macht van de Koning uitoefenden « in naam van het Belgische volk ».

Deze werkwijze spoort met de grondbeginselen van de Civiele Lijst die de Natie, krachtens de Grondwet, ter beschikking van haar Vorst stelt, zonder dat deze laatste daar zelf om moet verzoeken.

Voorts bepaalt artikel 89 van de Grondwet dat de Civiele Lijst wordt vastgesteld « voor de duur van de regering van elke Koning ». Het debat over het bedrag ervan wordt dus slechts eenmaal gevoerd en moet ervoor zorgen dat de verhoudingen tussen de grondwettelijke machten en hun vertegenwoordigers voor de toekomst zijn vastgelegd.

Door het debat over de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip slechts eenmaal te voeren, wil men voorkomen dat tijdens de regering van de Koning noch de Koning noch het Parlement hun respectieve invloed zouden moeten aanwenden, waardoor in de onderlinge verhoudingen een toestand van financiële afhankelijkheid zou ontstaan of zou worden onderhouden.

De Civiele Lijst vormt het geheel der middelen die de Natie ter beschikking stelt van het Staatshoofd om Hem toe te laten in volledige morele en materiële onafhankelijkheid gestalte te geven aan de koninklijke functie, zowel in het binnen- als in het buitenland.

Ze bestaat enerzijds uit een eenmalig vastgesteld bedrag, en anderzijds uit het recht op gebruik van het Koninklijk Paleis te Brussel en van het Koninklijk Kasteel te Laken, teneinde Hem toe te laten met passende waardigheid en uitstraling de continue vertegenwoordiging van het Land te verzekeren.

In wezen dient de Civiele Lijst om de Koning in staat te stellen kosten, inherent aan de uitoefening van de koninklijke functie, in volle onafhankelijkheid te kunnen dekken.

De Civiele Lijst is dus geenszins een liberaliteit ten bate van de Koning en evenmin een vergoeding voor het uitoefenen van de koninklijke functie. De Civiele Lijst laat de Koning toe zijn grondwettelijke taken te vervullen.

De Civiele Lijst wordt eenmalig vastgesteld. De regering heeft het juist en billijk geacht om de Civiele Lijst voor de regering van Koning Filip voor te stellen in continuïteit met de Civiele Lijst van Koning Albert II op 11 554 000 euro.

De uitgaven gedaan uit de Civiele Lijst zullen onderworpen worden aan alle toepasselijke indirecte belastingen en taksen.

Omdat de vaststelling van een Civiele Lijst wezenlijk een toekomstgerichte akte is, werd in de artikelen 3 en 4 respectievelijk voorzien in een mechanisme dat de vastheid van koopkracht regelt en dat rekening houdt met de evolutie van de reële loonkosten.

2. Wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie (nr. 5-2283/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming

Het Institutioneel Akkoord voor de Zesde Staatshervorming van 11 oktober 2011 bepaalt dat de unanieme aanbevelingen van de Senaat met betrekking tot de dotaties voor de leden van de Koninklijke Familie zullen worden uitgevoerd.

De aanbevelingen waarnaar het Institutioneel Akkoord verwijst, zijn door de Senaat geformuleerd in het verslag dat werd opgesteld door de werkgroep « Dotaties aan leden van de Koninklijke Familie » (Parl. St. Senaat, 2008-2009, nr. 4-1335/1). De werkgroep hield hoorzittingen met verschillende experts uit binnen- en buitenland, waarbij onder meer werd onderzocht of het toekennen van dotaties verplicht is, welke principes in acht dienen te worden genomen en welke praktijken in andere monarchieën worden gehanteerd inzake het toekennen van dotaties aan leden van de Koninklijke Familie en hoe het toezicht georganiseerd wordt, waarbij aansluitend de ontwerpen van aanbevelingen besproken zijn.

Dit wetsontwerp heeft hoofdzakelijk tot doel uitvoering te geven aan de aanbevelingen die de Senaat in dat verslag heeft geformuleerd. Hieronder worden de grote lijnen van de hervorming uiteengezet.

Het wetsontwerp voorziet vooreerst in een aantal algemene beginselen inzake de vergoedingen en dotaties die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie. Aansluitend bevat dit ontwerp een aantal regels inzake transparantie en controle op de uitgaven die worden aangerekend op deze dotaties en vergoedingen. Vervolgens voorziet het wetsontwerp in deontologische regels voor de leden van de Koninklijke Familie die een dotatie genieten. Tot slot worden de concrete dotaties van leden van de Koninklijke Familie vastgesteld in dit ontwerp.

Op het einde van het ontwerp staan een reeks overgangs- en opheffingsbepalingen en een inwerkingtredingsbepaling.

Deze elementen worden hieronder achtereenvolgens behandeld.

1. Algemene beginselen inzake de dotaties en vergoedingen aan de leden van de Koninklijke Familie

De beginselen vervat in het tweede hoofdstuk van dit wetsontwerp zijn van toepassing op alle leden van de Koninklijke Familie die een dotatie of vergoeding ontvangen die wordt ingeschreven in de begroting van het Rijk.

Het aantal begunstigden van de dotaties daalt. In de toekomst zullen enkel de vermoedelijke troonopvolger, de overlevende echtgenoot of echtgenote van de Koning of Koningin, de overlevende echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke troonopvolger en de Koning of Koningin die voortijdig zijn of haar functies neerlegt, en zijn of haar overlevende echtgenoot of echtgenote een dotatie kunnen genieten. De broers en zussen van de vermoedelijke troonopvolger zullen dus niet langer recht hebben op een dotatie.

Evenwel wordt er in een overgangsregel voorzien voor Prinses Astrid en Prins Laurent, die de dotatie die zij thans ontvangen, zullen blijven genieten.

Elke dotatie aan een lid van de Koninklijke Familie zal voortaan bestaan uit twee delen :

— een deel dat overeenstemt met een bezoldiging (hierna « bezoldigingsbestanddeel »), en

— een deel dat overeenstemt met de werkings- en personeelsuitgaven (hierna « deel werking en personeel »).

Het bezoldigingsbestanddeel wordt vastgesteld op basis van de bezoldiging van een topfunctie in de magistratuur of in het openbaar ambt (twaalf maanden wedde) en is onderworpen aan de inkomstenbelasting.

De indexatie en de uitbetaling van de dotatie worden eveneens opgesplitst volgens deze twee delen.

Het bezoldigingsbestanddeel evolueert op dezelfde wijze als de wedde waarop het gebaseerd is.

Het deel werking en personeel wijzigt in functie van de indexatieformule die thans geldt voor de dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie.

De uitbetaling van het bezoldigingsbestanddeel gebeurt maandelijks ten laatste zeven dagen na het vervallen van de termijn, terwijl het deel werking en personeel driemaandelijks voor het vervallen van de termijn wordt gestort zoals vandaag het geval is voor de dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie.

Het ontvangen van een dotatie is niet verenigbaar met het ontvangen van een ander belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid.

Het bezoldigingsbestanddeel dient te worden beschouwd als een inkomst uit beroepswerkzaamheid in de zin van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). De begunstigden van een dotatie zijn eveneens onderworpen aan alle toepasselijke indirecte belastingen en taksen.

Inzake sociale zekerheid vallen, zoals vandaag, en zoals bijvoorbeeld het geval is voor parlementsleden, de begunstigden van een dotatie niet onder het werknemersstatuut, het statuut van zelfstandige of van openbaar ambtenaar. Wat de geneeskundige verzorging betreft, kunnen zij zich bijgevolg aansluiten via het statuut « personen, die zijn ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen ».

Thans kunnen de begunstigden van de koninklijke dotaties eveneens genieten van een gebouw van de Koninklijke Schenking. Dit ontwerp voorziet erin het aantal begunstigden van deze dotaties naar de toekomst toe te beperken.

Om te verzekeren dat in de toekomst de terbeschikkingstelling van de residenties van de Koninklijke Schenking aan leden van de Koninklijke Familie zou plaatsvinden op een wijze die strookt met de beginselen van deze hervorming, zal deze terbeschikkingstelling slechts kunnen plaatsvinden met het akkoord van de minister van Financiën.

2. Transparantie en controle

De begunstigde van een dotatie ten laste van de Schatkist van het Rijk dient in algemene termen rekenschap af te leggen over het gebruik van dergelijke middelen.

Deze verantwoordelijkheid uit zich in de eerste plaats in de vorm van een verplichting tot transparantie en het mogelijk maken van een controle wat betreft de uitgaven die worden aangerekend op het deel werking en personeel. Daarnaast uit deze verantwoordelijkheid zich in het respecteren van een reeks deontologische regels, die vervat zijn in hoofdstuk IV van dit wetsontwerp.

Vandaag publiceert de Koninklijke Familie op de webstek van de monarchie reeds de grote uitgavenposten. Dit ontwerp heeft tot doel de transparantie en de controle op de dotaties uit te breiden door te voorzien in een aantal algemene regels die hieronder worden uiteengezet.

Alle uitgaven die worden aangerekend op het deel werking en personeel dienen te worden bijgehouden. Om de transparantie te waarborgen, worden jaarlijks de voornaamste rubrieken van de rekeningen betreffende het deel werking en personeel bedoeld in artikel 3, 2°, bekendgemaakt.

De verdeling van deze rubrieken moet ertoe bijdragen een beeld te vormen van het gebruik van het deel werking en personeel.

De eerste voorzitter en de voorzitter van het Rekenhof oefenen een wettigheids- en regelmatigheidstoezicht uit op de uitgaven aangerekend op het deel werking en personeel.

Tot slot zal het geheel van de uitgaven die verbonden zijn aan de monarchie (bedrag van de Civiele Lijst, dotaties, departementale budgetten) gehergroepeerd worden in eenzelfde begrotingssectie. Daarnaast zal jaarlijks een verslag worden opgesteld en gepubliceerd over de activiteiten van algemeen belang van de leden van de Koninklijke Familie.

3. Gedragsregels voor de leden van de Koninklijke Familie die een dotatie ontvangen

Zoals reeds werd aangegeven, gaat het ontvangen van een dotatie gepaard met verantwoordelijkheden. Naast de regels inzake transparantie en controle, voorziet deze wet in een reeks gedragsregels.

Vlotte technieken voor overleg, met name met de regeringsleden, moeten het mogelijk maken de gewenste resultaten te bereiken, zonder de vertrouwensbanden die tussen de regeringsleden en de leden van de Koninklijke Familie moeten ontstaan, overdreven te formaliseren.

Indien de gedragsregels niet worden nageleefd, kan de regering nadat ze de betrokkene heeft gehoord, via de procedure die door dit wetsontwerp wordt voorzien, overgaan tot een inhouding op de dotatie of tot de afschaffing van de dotatie die hem of haar is toegekend.

De regels die vervat zijn in dit ontwerp doen geen afbreuk aan eerdere verbintenissen die werden aangegaan door leden van de Koninklijke Familie.

4. Dotaties die worden toegekend aan de leden van de Koninklijke Familie

A. Hare Majesteit Koningin Fabiola

De aanbevelingen van de Senaat voorzien erin dat de jaarlijkse dotatie die wordt toegekend aan de overlevende echtgenoot of echtgenote van de Koning of Koningin niet meer zou mogen bedragen dan de dotatie van de vermoedelijke troonopvolger.

Met toepassing van dit beginsel heeft de Programmawet van 29 maart 2012 de dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola voor het jaar 2012 herleid tot het bedrag dat Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip ontving voor hij zijn vader opvolgde.

In dit wetsontwerp wordt nu bepaald dat de dotatie aan Koningin Fabiola de helft bedraagt van de dotatie die Prins Filip ontving.

Het bezoldigingssbestanddeel van Koningin Fabiola bedraagt de brutoaanvangswedde van een staatsraad. Zoals ingeschreven staat in de algemene beginselen van dit ontwerp, evolueert het bezoldigingsbestanddeel op dezelfde wijze als de bezoldiging van de topfunctie waarop het is gebaseerd.

B. Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent

In de aanbevelingen van de Senaat wordt aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met de wet van 7 mei 2000 die een jaarlijkse dotatie toekent aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent.

Deze dotaties zullen worden behouden, maar de beginselen van hoofdstuk II van deze wet zullen er onverkort op van toepassing zijn.

Bijgevolg zijn bijvoorbeeld de gedragsregels vervat in hoofdstuk IV ook van toepassing op Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent.

Voor Prinses Astrid en Prins Laurent zal het bezoldigingsbestanddeel het equivalent bedragen van de wedde van een staatsraad. Zoals ingeschreven staat in de algemene beginselen, evolueert het bezoldigingsbestanddeel op dezelfde wijze als de bezoldiging van de topfunctie waarop het is gebaseerd.

Verder voorziet het wetsontwerp eveneens in het personeel dat ter beschikking kan worden gesteld van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent.

Alle overige personeelsuitgaven dienen te worden aangerekend op het deel werking en personeel.

5. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op 1 januari 2014.

3. Wetsontwerp houdende toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Zijne Majesteit Koning Albert II (nr. 5-2284/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming

Gelet op de troonsafstand van Zijne Majesteit Koning Albert II en aangezien de Civiele Lijst werd vastgesteld voor de duur van Zijn regering, past het een jaarlijkse en levenslange dotatie toe te kennen aan Zijne Majesteit Koning Albert II.

Deze dotatie wordt vastgesteld op 923 000 euro.

De algemene principes vervat in de hoofdstukken II, III en IV van het wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie, zullen eveneens van toepassing zijn op deze dotatie.

Het aan de inkomstenbelasting onderworpen bezoldigingsbestanddeel bedoeld in artikel 3 van het voornoemde wetsontwerp stemt overeen met het dubbele van de brutoaanvangswedde van een staatsraad.

De begunstigde van de dotatie is eveneens onderworpen aan alle toepasselijke indirecte belastingen en taksen.

Zoals ingeschreven staat in de algemene beginselen van het wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie, evolueert het bezoldigingsbestanddeel op dezelfde wijze als de bezoldiging van de topfunctie waarop het is gebaseerd.

Het maximum aantal personeelsleden dat ter beschikking kan worden gesteld, wordt vastgesteld op tien rijksambtenaren of leden van de bijzondere korpsen.

Na vijf jaar zal dit maximum aantal personeelsleden worden geëvalueerd.

Deze wet treedt in werking op 1 januari 2014.

Gedurende een overgangsperiode van 21 juli 2013 tot en met 31 december 2013, wordt aan Zijne Majesteit Koning Albert II een dotatie toegekend die, op jaarlijkse basis, 923 000 euro bedraagt. De dotatie zal pro rata temporis worden toegekend. Vanaf de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad zal artikel 4 van toepassing zijn.

4. Wetsvoorstel tot opheffing van de dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie (nr. 5-780/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Laeremans

De heer Laeremans verklaart dat het wetsvoorstel nr. 5-780/1 van de hand van senator Van dermeersch een wetsvoorstel is dat, vanuit principiële overwegingen, alle dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie opheft, daar waar het wetsvoorstel nr. 5-1047/1 dat spreker zelf heeft ingediend, eerder de specifieke dotaties van prinses Astrid en prins Laurent betreft.

De heer Laeremans herinnert eraan dat het Vlaams Belang een republikeinse partij is die er zich onmogelijk mee kan verzoenen dat personen, gewoon omdat zij in een bepaalde wieg worden geboren, zomaar jaarlijks een hele smak geld krijgen en, daarmee samenhangend, ook veel macht ontvangen. Dat is niet verenigbaar met een democratie, waarvan de kern is dat de politieke macht wordt uitgeoefend namens het volk door vertegenwoordigers die het volk daartoe heeft gekozen. Essentieel is ook dat er een tegenmacht klaarstaat voor het geval diegenen die door het volk werden aangeduid om de macht uit te oefenen, dat niet naar behoren doen en een wissel van de macht zich opdringt. Dat is niet het geval bij het koningschap, dat loopt gedurende een onbepaalde periode en tijdens die periode een grote politieke macht verwerft waar nauwelijks enige politieke controle tegenover staat.

Vele vragen, onder meer op het financiële vlak, blijven daarom onbeantwoord en dat is de reden waarom spreker oordeelt dat het koningschap niet meer van deze tijd is, zeker niet wanneer de rol van de Koning zich niet beperkt tot protocollaire aangelegenheden, zoals dit in andere landen het geval is. Bij de regeringsvorming, bijvoorbeeld, blijkt dat de macht van de Koning zeer reëel is en op een anti-Vlaamse wijze wordt uitgeoefend. Het is niet overdreven te stellen dat men in ons land een Koning der Walen kent die resoluut de Waalse kaart trekt. Dat is onder meer gebleken in de lange periode van regeringsvorming en naar aanleiding van de wetgeving die de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde heeft gesplitst en het gerechtelijk arrondissement Brussel heeft hervormd. Deze wetten konden op een zeer ruime meerderheid bij de Franstalige partijen rekenen, maar vonden nauwelijks een meerderheid in Vlaanderen. De anti-Vlaamse houding van de Koning blijkt eveneens uit vele boeken en uit een fictiereeks over Albert II die thans wordt uitgezonden. Dat deze serie fictie is, wordt immers geïllustreerd door het feit dat de leden van de Koninklijke Familie in werkelijkheid helemaal geen Nederlands spreken, nochtans de taal van de meerderheid van de bevolking.

Hiermee samenhangend, is de heer Laeremans ook tegen de Civiele Lijst. Vanzelfsprekend is hij gekant tegen de wetsontwerpen die deze Civiele Lijst zullen bestendigen. Hij pleit dan ook voor de afschaffing daarvan. De betrokken familie is in 1830 immers louter toevallig op de Belgische troon gekomen als gevolg van het diplomatieke schaakspel tussen de politieke grootmachten uit deze periode. Zij was op dat ogenblik verarmd en heeft zich via de koloniale weg kunnen verrijken. Spreker had gehoopt dat het debat dat thans wordt gevoerd, de aanleiding zou zijn om een zicht te krijgen op het volledige financiële plaatje van de Koninklijke Familie, zoals ook politici een vermogensaangifte moeten doen bij het Rekenhof teneinde te vermijden dat er zich tijdens de uitoefening van hun ambt een ongerechtvaardigde verrijking zou voordoen.

Officieel wordt het vermogen van de Koninklijke Familie slechts geschat op 12 miljoen euro, wat overeenkomt met de optelsom van de jaarlijkse bedragen van de Civiele Lijst. Andere bronnen, zoals bijvoorbeeld het Britse tijdschrift « Euro Business », hadden het echter in 1999 reeds over een fortuin van 2,5 miljard euro, de eigendommen van de Koninklijke Schenking inbegrepen. Om deze redenen handhaaft de Vlaams Belang-fractie het principiële voorstel om deze Civiele Lijst en alle dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie te schrappen.

5. Wetsvoorstel wat de bezoldiging van de leden van de Koninklijke Familie betreft (nr. 5-980/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Vanlouwe

De huidige regeling inzake de Civiele Lijst en de dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie is op een aantal punten ondoorzichtig en inconsequent.

Wat de persoonlijke dotaties betreft, zijn er naast de dotatie voor Koningin Fabiola en toenmalig Prins Filip met de wet van 7 mei 2000 en de wet van 13 november 2001 ook dotaties toegekend aan Prinses Astrid en Prins Laurent, niet zozeer op basis van een staatsrechtelijke logica — het was toen al duidelijk dat beiden nooit in aanmerking zouden komen voor de troon — als wel vanuit een argument van gelijkheid onder de kinderen van het toenmalige Staatshoofd Albert II, wat geen uitstaans heeft met de officiële vertegenwoordigende functie van de Monarchie, maar enkel betrekking heeft op de privé-situatie van de Koninklijke Familie.

De heer Vanlouwe verwijst ook naar bepaalde uitspraken die toen gedaan werden door minister van Staat Herman De Croo, die vond dat men van prins Laurent niet kon verwachten dat hij ging werken. Spreker vraagt zich af waarom dit niet zou kunnen en verwijst naar de Nederlandse Koninklijke Familie, waarvan heel wat prinsen werken.

In de memorie van toelichting bij de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst, die opgesteld werd na het overlijden van Koning Boudewijn, werd « de toenemende inbreng van de Koninklijke Prinses en Prinsen » reeds als argument gebruikt om de dotatie aan Koning Albert aanzienlijk te verhogen.

Dit wetsvoorstel wil deze weinig transparante situatie verhelpen door enerzijds de leden van de Koninklijke Familie met een vertegenwoordigende taak duidelijk aan te wijzen, zoals bijvoorbeeld in Nederland het geval is, en anderzijds de financiering van de koninklijke representatieve functie transparant te maken, door een onderscheid in te stellen tussen de vergoeding van de werkingskosten en de persoonlijke vergoedingen van de leden van de Koninklijke Familie met een officiële vertegenwoordigende functie. Deze persoonlijke vergoeding is dan ook duidelijk een bezoldiging, die als zodanig ook aan belastingen onderhevig is. Als alle Belgen gelijk zijn voor de wet, mogen ook de leden van de Koninklijke Familie belastingen betalen. Deze discussie werd overigens ook gevoerd in andere koningshuizen waar ook dotaties bestaan en waar tegelijk belastingen worden betaald.

Ook de Civiele Lijst, die in essentie een manier van parlementaire controle op de uitgaven van het Staatshoofd is, blijkt in de huidige gang van zaken al te zeer te worden uitgehold.

1. De dotaties

Aangezien de functie van de Civiele Lijst in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II wordt omschreven als het aan de Koning toelaten van het vervullen van grondwettelijke taken, en aangezien de Grondwet geen dergelijke grondwettelijke taken voorziet voor de Koningin, de troonopvolger en de kinderen van de Koning, stroken de dotaties aan Koningin Fabiola, Prins Filip, Prinses Astrid en Prins Laurent, van wie de laatste twee respectievelijk zesde en twaalfde in lijn voor de troonsopvolging zijn, in se niet met de geest van de Grondwet, hoewel de Grondwet deze bijkomende dotaties niet verbiedt. Ook hier is nood aan meer duidelijkheid.

Dit wetsvoorstel voorziet daarom in een duidelijke regeling waarbij aan een beperkt aantal leden van de Koninklijke Familie een officiële rol als vertegenwoordiger van de Belgische Staat wordt toegekend. Voor het uitoefenen van deze vertegenwoordigende rol ontvangen deze personen een bezoldiging in de vorm van een overheidsdotatie, die overeenstemt met het loon van respectievelijk de eerste minister (Staatshoofd) en een minister in de federale regering. Dit is méér dan billijk wanneer men spreekt over het uitoefenen van een vertegenwoordigende rol. De vergelijking is vooral zeer boeiend in de huidige periode van discussie over de lonen van topmanagers en over de uittredingsvergoedingen van parlementsleden en gewezen ministers.

Concreet betreft het :

1) het Staatshoofd;

2) de weduwe of weduwnaar van het Staatshoofd;

3) de troonopvolger (man of vrouw), vanaf de leeftijd van achttien jaar.

Deze bezoldigingen worden gekwalificeerd als beroepsinkomsten overeenkomstig artikel 23, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en zijn dus belastbaar. Alle Belgen zijn immers gelijk voor de wet.

Hij verwijst naar George Orwell die in zijn boek « Animal Farm » stelde : « Iedereen is gelijk voor de wet maar sommigen zijn blijkbaar meer gelijk dan anderen. »

Ook sociale bijdragen zijn hierop verschuldigd. De persoonlijke vergoeding voor het Staatshoofd stemt overeen met het brutoloon van de eerste minister, deze van de troonopvolger met het brutoloon van een gewone minister. Met uitzondering van de troonopvolger genieten de kinderen van het Staatshoofd geen dotatie. In andere Europese monarchieën wordt dit systeem gehanteerd. In Nederland is hier nooit discussie over ontstaan.

Een troonopvolger die ouder is dan achttien jaar en door een nieuwe geboorte de positie van troonopvolger verliest, zal volgens dit wetsvoorstel geen aanspraak meer maken op een vergoeding aangezien hij ook niet langer de officiële vertegenwoordigende functie bekleedt. Waarom zouden bepaalde leden van de Koninklijke Familie niet kunnen werken ? Spreker kan aannemen dat dit in België moeilijk is maar hij stelt vast dat het in buitenlandse monarchieën wel kan. Sommige leden van de Nederlandse Koninklijke Familie hebben bijvoorbeeld in internationale bedrijven in België gewerkt. Ook wijlen Prins Friso was werkzaam in een bank in de City van London. Waarom zou hetgeen in het buitenland kan, niet mogelijk zijn in België ?

Het pensioenrecht van het voormalig Staatshoofd bedraagt zestig procent van de persoonlijke vergoeding. Ook op dit pensioen zijn alle gebruikelijke lasten van toepassing. Men heeft er alle belang bij om dit duidelijk in de wet in te schrijven. Op die manier vermijdt men lange discussies zoals ze nu bestaan over de uittredingsvergoedingen van parlementsleden die deze vergoeding als een vorm van pensioen beschouwen.

Net als de ambtenarenlonen en de sociale uitkeringen worden deze vergoedingen gekoppeld aan de spilindex op basis van de gezondheidsindex. Niettegenstaande het principe van de koppeling aan de index in het wetsvoorstel ingeschreven staat, betwijfelt spreker er de noodzaak van.

Met het wetsvoorstel verliest vooral Koningin Fabiola bepaalde middelen en gaat men verder dan hetgeen hieromtrent in de programmawet van 2012 werd voorzien. Zij zou effectief met deze nieuwe regeling een aanzienlijk deel van de middelen die zij thans ter beschikking heeft, verliezen. Ze zou van een dotatie van 1 462 000 euro in 2010 naar een dotatie van 129 000 euro gaan.

Destijds werd voor dit hoge bedrag aan Koningin Fabiola als reden aangegeven dat zij « een secretariaat had uitgebouwd waarvan de uitstraling genoegzaam bekend is ». Vanuit het gegeven dat onze maatschappij voluit heeft gekozen voor een sociaal stelsel dat is gebouwd op een fundamenteel maatschappelijk recht op sociale zekerheid ten nadele van het vroegere paternalistische stelsel waarbij behoeftigen afhankelijk zijn van de goede wil van welgestelden, lijkt een graduele afbouw van dit secretariaat gerechtvaardigd. Dit principe werd in een vorige wetsvoorstel uitgewerkt en heeft inmiddels kracht van wet gekregen (zie programmawet van 29 maart 2012). Ook al verheugt de N-VA zich daarover, toch wenst zij nog een stap verder te zetten met het huidige wetsvoorstel.

2. Een begroting van de Civiele Lijst

De Civiele Lijst wordt de Koning toegewezen om de kosten van de uitoefening van zijn ambt te dekken. De memorie van toelichting bij de wet van 16 november 1993 houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Albert II, tot toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Hare Majesteit Koningin Fabiola en van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, omschrijft de bedoeling van de Civiele Lijst als volgt :

« In wezen dient de Civiele Lijst om de Vorst in staat te stellen over alle kosten, inherent aan de uitoefening van de Koninklijke functie, in volle onafhankelijkheid te kunnen beslissen. Voor personeelsuitgaven betreft het hoofdzakelijk de lonen, toelagen, vergoedingen en bijdragen voor de sociale zekerheid. De werkingskosten dekken onder meer de uitgaven voor de administratie, kosten voor verwarming en onderhoud van de Koninklijke woonsten en het meubilair, de kosten voor het voertuigenpark, evenals de reiskosten en de representatieve verplichtingen van de Koning en Koningin. »

De dotatie van de Civiele Lijst beoogt aldus een evenwicht te vinden tussen enerzijds de onafhankelijkheid en onverantwoordelijkheid van het Staatshoofd, en anderzijds de beheersbaarheid van de besteding van openbare middelen verbonden aan de uitoefening van de koninklijke functie. De techniek van de Civiele lijst wordt vandaag evenwel sterk uitgehold door zowel private uitgaven van leden van de Koninklijke Familie als uitgaven naar aanleiding van de uitoefening van de koninklijke functie, aan te rekenen op de departementale begrotingen van de verschillende overheidsdiensten, wat blijkens bovenvermeld citaat nooit de bedoeling van de wetgever is geweest.

De begroting van de Civiele Lijst bedroeg in 2010 10,673 miljoen euro. De Koning maakt daarnaast echter ook gebruik van allerlei overheidsdiensten, die niet worden aangerekend op de Civiele Lijst. Professor Herman Matthijs van de Universiteit Gent raamt deze verborgen kosten van het Koningshuis eerder op 17,5 miljoen euro. Zelf raamden we deze op 16,8 miljoen euro. Deze bedragen vindt men bijgevolg niet terug in de dotaties maar worden wel aangerekend aan de verschillende overheidsdiensten.

Als voorbeeld van het gebruik van overheidsmiddelen buiten de dotatie door de Koninklijke Familie in 2010 verwijst spreker naar een bedrag van 14 560 000 euro aangerekend aan de federale overheidsdienst (FOD) Binnenlandse Zaken voor de beveiliging van het paleis door de federale politie en de dagelijkse escortes. Deze informatie werd bekomen naar aanleiding van parlementaire vragen, wat eens te meer wijst op het gebrek aan transparantie. Deze informatie verschijnt bijvoorbeeld niet op de website van de Belgische monarchie, terwijl dergelijke informatie wel terug te vinden is op de websites van andere buitenlandse monarchieën.

De heer Vanlouwe ontkent niet dat er behoefte is aan een goede beveiliging van het paleis of aan escortes van de Koninklijke Familieleden maar hij meent dat dit betaald moet worden met de Civiele Lijst. De rekening van 14 560 000 euro is overigens een immens bedrag.

De heer De Decker wijst erop dat in Zweden, sinds de moord op eerste minister Olaf Palme in Stockholm in 1986, alle ministers begeleid worden door drie Zweedse politieagenten, ook tijdens hun verplaatsingen in het buitenland. Gelet op de kostprijs hiervan, lijkt het hem niet ernstig dat in de Civiele Lijst te willen opnemen.

De heer Vanlouwe pleit in elk geval voor meer transparantie en voor een betere regeling van dergelijke kosten. Op die manier weet de bevolking hoeveel het Koningshuis precies kost. Wanneer een Belgische ambassade in het buitenland beveiligd moet worden, wordt dit aangerekend aan de FOD Buitenlandse Zaken. Hier wordt geen extra « potje » voor voorzien.

Ook het ministerie van Defensie moet personeel ter beschikking stellen van de Koning. In 2010 bedroeg het kostenplaatje 1 850 000 euro. Spreker verwijst eveneens naar de aanwezigheid van personeelsleden van defensie op het privéjacht van de Koning.

De heer Anciaux verwijst naar artikel 5 van het wetsontwerp nr. 5-2282/1 : « Er kunnen tot vijfendertig rijksambtenaren of leden van de bijzondere korpsen ter beschikking gesteld worden van zijne Majesteit Koning Filip. Alle personeelsuitgaven boven dit maximum zijn ten laste van de Civiele Lijst. » Hij wenst van de Staatssecretaris te vernemen of het veiligheidskorps hierin is begrepen.

De heer Vanlouwe onderschrijft deze vraag waarop hij ook een antwoord wenst.

De militaire vluchten van de Koninklijke Familie in 2010 hebben 158 488 euro gekost. Er is in dat verband ook al een hele discussie geweest over de elektronische handtekening die in zulke gevallen een echte besparing zou kunnen betekenen, zodat er geen vluchten met documenten meer richting vakantieplaats van de Koning moeten vertrekken om alles te laten ondertekenen. De N-VA-fractie heeft hier al een wetsvoorstel over ingediend.

Daarnaast bestaat er een afzonderlijke post voor de aanwezigheid van militairen aan boord van het koninklijk jacht en is er sprake van personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de FOD Wetenschapsbeleid tijdens de open maanden van het Paleis. Spreker herinnert aan zijn pleidooi om een deel van het Koninklijk Paleis van Laken ter beschikking te stellen van het grote publiek. Het Koninklijk Domein, dat voor één familie gebruikt wordt, is een echte groene long waarvan de oppervlakte groter is dan de gemeenten Sint-Joost-ten-Node (33 000 inwoners) of Koekelberg (28 000 inwoners). Het domein is echter amper tien dagen per jaar, betalend, open voor het grote publiek en de personeelskosten worden dan ook nog eens aangerekend op het budget van Wetenschapsbeleid.

Het totale bedrag van het gebruik van overheidsmiddelen buiten de dotatie door de Koninklijke Familie bedroeg 16,8 miljoen euro in 2010. Spreker vindt dit onbegrijpelijk.

Nochtans reikt de fundamentele parlementaire toestemming voor de kosten die het Koningshuis mag maken niet verder dan de eigenlijke dotatie van de Civiele Lijst en dit conform artikel 89 van de Grondwet « voor de duur van de regering van elke Koning ». Volgens de memorie van toelichting bij het wetsontwerp uit 1993 dat de dotatie voor de regering van Koning Albert II vaststelde, betreft de Civiele Lijst immers « het geheel der middelen die de Natie ter beschikking stelt van het Staatshoofd om Hem toe te laten in volledige morele en materiële onafhankelijkheid gestalte te geven aan de Koninklijke functie, zowel in binnen- als in buitenland ».

Dit wetsvoorstel wil daarom de beheersbaarheid van de besteding van openbare middelen die de dotatietechniek als bedoeling heeft, herstellen, door alle uitgaven gemaakt door de officiële vertegenwoordigers van de Belgische Staat onder de leden van de Koninklijke Familie naar aanleiding van het uitoefenen van deze vertegenwoordigende functie aan te rekenen op de daartoe voorziene dotatie van de Civiele Lijst. Spreker hoopt dat andere parlementairen hier ook het belang van zullen inzien en dat bepaalde besparingen kunnen worden gerealiseerd.

De begroting van de Civiele Lijst staat dus voortaan in voor alle dergelijke werk- en representatiekosten.

De tekst stelt dus voor de Civiele Lijst te beperken tot het eertijds door het Parlement vastgestelde en jaarlijks geïndexeerde bedrag van 10,673 miljoen euro in 2010, maar voegt zoals vermeld een aparte persoonlijke vergoeding voor de Vorst toe aan het dotatiesysteem.

Er wordt, gradueel, hoofdzakelijk gesnoeid bij de andere leden van de Koninklijke Familie, zoals koningin Fabiola, prinses Astrid en prins Laurent.

De heer Vanlouwe stelt vast dat de opvattingen inzake scheiding der machten en inzake democratische controle de laatste decennia sterk zijn geëvolueerd en dat een soepelere en meer pragmatische interpretatie van de scheiding der machten en een toenemende openbaarheid ten opzichte van de uitgaven van het Koningshuis een grotere transparantie inzake de aan het Koningshuis bestede belastinggelden wenselijk maken.

Daarom stelt hij voor om, zoals thans geldt voor de federale overheidsdiensten, een verantwoording van de verwachte uitgaven van de Civiele Lijst op te nemen in de verantwoording bij de uitgavenbegroting. Iedere burger in dit land is gebaat bij meer transparantie. Sommige partijen vragen terecht openbaarheid van de bestedingen inzake Defensie, maar dezelfde transparantie zou ook noodzakelijk zijn omtrent de besteding van belastinggelden door de Koninklijke Familie.

De intendant van de Civiele Lijst is verantwoordelijk voor de opmaak van deze verantwoording. Op deze manier verhoogt de democratische controle op de met publieke middelen gefinancierde uitgaven van het Koningshuis, en krijgen de Wetgevende Kamers ook een referentiepunt om de noodzakelijke middelen voor de vaststelling van de toekomstige Civiele Lijsten op een gefundeerde manier te begroten. Wanneer het opgenomen is in de begroting, bestaat er duidelijkheid over, kunnen er vragen over worden gesteld en is er geen ruimte meer voor schimmige constructies zoals het Fonds Pereos bijvoorbeeld.

De essentie van het voorstel is dus een vraag om transparantie en om de middelen van de Civiele Lijst eveneens op te nemen in de uitgavenbegroting.

Zolang het Koningshuis bestaat, hebben zowel het Staatshoofd, de troonopvolger, het voormalig Staatshoofd als de weduwe of weduwnaar van het voormalig Staatshoofd recht op een ambtswoning. De aan het gebruik van deze woning verbonden kosten vallen ten laste van de Civiele Lijst. Dit maakt constructies, zoals die werden gebruikt voor de herstellingen aan de « Villa Clementine » die wordt bewoond door prins Laurent, overbodig. Toen werden bepaalde bedragen van het ministerie van Defensie immers gebruikt voor herstellingen aan deze woning. Kolonel Noël Vaessen is veroordeeld voor het opzetten van deze constructie en heeft hiervoor geboet; prins Laurent werd toen enkel gedagvaard als getuige en ging vrijuit.

Het genot van de goederen van de Koninklijke Schenking blijft, overeenkomstig het wetsvoorstel nr. 5-980, voor de hele Koninklijke Familie. De vennootschapsboekhouding wordt aan de Koninklijke Schenking opgelegd. Een uitgebreid jaarverslag wordt bekendgemaakt. De beperking om onroerende goederen behorende tot de Koninklijke Schenking te verkopen, blijft evenwel van toepassing. Een verkoop kan voortaan enkel gebeuren met de goedkeuring van de Ministerraad. Dit alles gebeurt in het belang van de openheid en de transparantie met betrekking tot de besteding van overheidsgelden.

De leden van het Koningshuis die een persoonlijke dotatie ontvangen, kunnen deze volgens spreker niet combineren met andere beroepswerkzaamheden, al dan niet bezoldigd, met uitzondering van onbezoldigde activiteiten in liefdadigheidsorganisaties. De heer Vanlouwe verwijst in dat verband naar de aanstelling van prinses Claire, echtgenote van prins Laurent, tot afgevaardigd bestuurder van een vastgoedvennootschap die wellicht aan prins Laurent toebehoort. Jammer genoeg bestaat hierover onvoldoende openheid zodat men moet afgaan op wat hieromtrent in de pers verschijnt.

Het senatorschap van rechtswege, dat volgt uit artikel 72 van de Grondwet, moet op termijn dan ook worden afgeschaft. Het zou nuttig zijn te vernemen hoeveel keren de Prinsen en Prinses naar de Hoge Vergadering zijn gekomen. Zelf heeft de heer Vanlouwe ze alleszins nooit mogen ontmoeten in de Senaat.

Het was de bedoeling dat het wetsvoorstel, dat reeds werd ingediend op 28 april 2011, in werking zou treden op 1 januari 2012. Om de betrokkenen uitgebreid de kans te geven zich te schikken naar deze nieuwe regeling, werd voorzien dat de dotaties van Koningin Fabiola, Prins Filip, Prinses Astrid en Prins Laurent slechts geleidelijk zouden worden verminderd naar de door dit wetsvoorstel vastgestelde vergoeding. Ieder jaar wordt een vijfde van het huidige verschil tussen de dotatie die zij ontvangen in het huidige systeem en de dotatie die zij zullen ontvangen in het nieuwe systeem, van hun huidige dotatie in mindering gebracht, over een periode van vijf jaar. De Koning zou volgens dit wetsvoorstel echter zijn persoonlijke vergoeding met onmiddellijke ingang ontvangen en dit voor de volledige waarde.

6. Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 3bis van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent (nr. 5-1047/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Laeremans

Het wetsvoorstel betreft specifiek de dotaties aan prinses Astrid en prins Laurent. Dit wetsvoorstel werd geredigeerd naar aanleiding van een reis van prins Laurent naar Congo, die andermaal heeft geleid tot ophef en het land te schande heeft gemaakt. Het is gebleken dat niemand iets te zeggen heeft aan prins Laurent, die doet waar hij zin in heeft. Het Vlaams Belang stond toen overigens niet alleen met het voornemen de dotatie voor prins Laurent af te schaffen, dit was ook de mening van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken.

Het betreft bovendien grote bedragen : 320 000 euro voor prinses Astrid en 307 000 euro voor prins Laurent, met daarbovenop gratis huisvesting. Deze bedragen zijn vele malen groter dan de vergoeding die een staatsraad bij de Raad van State ontvangt of van een hardwerkend parlementslid. Hier staan ook weinig prestaties tegenover in hoofde van de betrokken prins en prinses. De Grondwet zegt niets over dergelijke dotaties en heeft het slechts over de Civiele Lijst die voor de duur van de regeerperiode van elke Koning wordt vastgesteld, en die zou moeten volstaan om zijn familie te onderhouden. De prinsen hebben derhalve geen enkele staatkundige rol en hun dotaties geen enkele grondwettelijke grondslag. In het buitenland bestaan dergelijke dotaties voor de broer en de zus van de kroonprins dan ook niet. Deze moeten werken voor de kost en doorgaans lukt dit wel, dankzij hun bevoorrechte relaties.

In wezen is de regeling die in ons land van toepassing is, beledigend voor de betrokkenen vermits men eruit kan afleiden dat zij niet in staat zijn om een behoorlijke betrekking te vinden en eigen inkomsten te genereren. Er bestaan in ons land overigens ook geen precedenten voor een dotatie aan de broers en zussen van de kroonprins, tenzij mogelijk deze aan de vroegere Prins Philippe, de broer van de latere Koning Leopold II. Vermits de voormalige kroonprins, thans Koning Filip, zelf vier kinderen heeft, maken Prins Laurent noch Prinses Astrid overigens enige kans om daadwerkelijk koning of koningin te worden, wat hun dotatie des te meer overbodig maakt. Zeker in het geval van Prins Laurent dient de dotatie vooral om hem te laten zwijgen. Wanneer de dotatie zou bedoeld zijn om de betrokkenen te vergoeden voor hun prestaties, zou het interessant zijn om hiervan een overzicht ter beschikking te stellen zodat men kan uitmaken hoeveel de vergoeding per prestatie bedraagt. Een dergelijk overzicht bestaat evenwel niet.

De heer Laeremans stelt dan ook voor om de dotatie integraal en onmiddellijk te laten vervallen omdat de Koninklijk Familie zeker geen « fanfare van honger en dorst » is. Spreker kan zich eventueel verzoenen met een uitdovingsscenario, indien de heer Vanlouwe een amendement zou indienen op basis van zijn wetsvoorstel wat de bezoldiging van de leden van de Koninklijke Familie betreft (stuk Senaat, nr. 5-980/1).

7. Wetsvoorstel tot vaststelling van een gedragscode voor de leden van de Koninklijke Familie en tot wijziging van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan sommige leden (nr. 5-1077/1)

Inleidende uiteenzetting door de heer Delpérée

De heer Delpérée legt uit dat er tijdens de vorige zittingsperiode uitstekend werk is verricht door de werkgroep « Dotaties aan leden van de Koninklijke Familie ». Het verslag van 2 juli 2009 (stuk Senaat, nr. 4-1335/1) kreeg ruime steun in de Senaat, ook van de « meer republikeinsgezinden ». Door de politieke crisis van 2010-2011 konden de beginselen uit het verslag echter niet worden omgezet in een wetsontwerp.

Met dit wetsvoorstel wilde spreker een reeks basisregels voor een gedragscode uitvaardigen. Die code is nu integraal overgenomen in het wetsontwerp nr. 5-2283/1. Bijgevolg is het wetsvoorstel overbodig geworden en het door de indiener zal worden ingetrokken.

III. ALGEMENE BESPREKING

1. Vragen en opmerkingen

De heer Moureaux wijst erop dat het Belgisch stelsel van de grondwettelijke monarchie heeft kunnen rekenen op de instemming van de volksvertegenwoordigers. Het is dus logisch om de Koning en de overige leden van zijn familie financiële middelen te geven die hen in staat stellen om in een vrij prestigieus kader te leven, dat borg staat voor een positief imago van ons land. Deze wetsontwerpen zijn redelijk omdat ze gekenmerkt worden door een grotere transparantie en een betere omkadering van de dotaties. Daarom kan spreker ze namens zijn fractie onvoorwaardelijk steunen.

Mevrouw Taelman legt uit dat er een transparante, overzichtelijke en volledige koninklijke begroting wordt opgesteld. Alle uitgaven worden in één duidelijk begrotingshoofdstuk ondergebracht. Het Rekenhof controleert daarenboven alle uitgaven voor de uitoefening van de koninklijke functie inclusief deze van de Civiele Lijst.

De leden van de Koninklijke Familie hebben recht op een bezoldiging, gekoppeld aan de vergoeding van een staatsraad. Dit bezoldigingsbestanddeel wordt niet gecontroleerd omdat het een privékarakter heeft. Er wordt personenbelasting geheven op de bezoldiging en er moet ook indirecte belasting betaald worden in de vorm van taksen. Via een overgangsregeling worden de dotaties beperkt tot de troonopvolger, de weduwe en eventueel de Koning die troonsafstand deed. Daarnaast zal jaarlijks een verslag worden opgesteld en gepubliceerd over de activiteiten van algemeen belang van de leden van de Koninklijke Familie.

Spreekster concludeert dat de voorliggende wetsontwerpen een definitieve princiepsregeling inhouden van de dotaties.

In het wetsvoorstel wat de bezoldiging van de leden van de Koninklijke Familie betreft van de heer Vanlouwe (stuk Senaat, nr. 5-980/1) is niet in gedragsregels voor de Koninklijke Familie voorzien. In het wetsontwerp nr. 5-2283/1 wordt dit wel gedaan op basis van het wetsvoorstel nr. 5-1077/1 van de heer Delpérée.

In het wetsvoorstel van de heer Vanlouwe wordt daarenboven geen onderscheid gemaakt tussen de privébezoldiging en de personeels- en werkingstoelagen die onderworpen zijn aan de controle van het Rekenhof. In dat wetsvoorstel wordt gesteld dat men onbeperkt gebruik zou kunnen maken van de Koninklijke Schenking, wat haaks staat op de vraag naar transparantie. Spreekster betreurt persoonlijk dat in het wetsvoorstel van de heer Vanlouwe de mogelijkheid tot werken wordt ontnomen aan de echtgenote van een prins.

De heer Vanlouwe repliceert dat in zijn wetsvoorstel wel degelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen de privébezoldiging en de personeels- en werkingstoelagen

De heer Cheron verklaart dat de wetsontwerpen nrs. 5-2282/1, 5-2283/1 en 5-2284/1 een groot aantal beginselen bevatten met betrekking tot de transparantie en de controle door het Rekenhof. Wetsontwerp nr. 5-2283/1 verwijst naar het verslag van 2 juli 2009 dat werd opgesteld door de werkgroep « Dotaties aan leden van de Koninklijke Familie » (stuk Senaat, nr. 4-1335/1). Het aantal begunstigden dat dotaties ontvangt, wordt beperkt. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de belastbare b ezoldiging en, anderzijds, de werkings- en personeelsuitgaven. De invoering van een deontologische code voorkomt ontsporingen. Men moet voorkomen dat die ontsporingen worden aangegrepen door mensen die er enkel op uit zijn een stok te vinden om de hond te slaan.

De heer Laeremans betreurt de snelheid waarmee deze wetsontwerpen worden behandeld. Het was beter geweest de verslagen van de debatten in de plenaire zitting van de Kamer van volksvertegenwoordigers over de dotaties af te wachten.

Spreker wenst de werkelijke kostprijs van ons Koningshuis te kennen, en dus niet alleen de Civiele Lijst. Eerder werd reeds verwezen naar de vele verdoken kosten (zoals bijvoorbeeld de kosten voor beveiliging). Het zou daarom logisch zijn om al de kosten onder te brengen in de Civiele Lijst, hetgeen een transparanter beeld zou opleveren. In andere landen kan dit, waarom niet in België ? De Civiele Lijst blijft ook een onduidelijk en wazig geheel. Het ware aangewezen hier een duidelijke onderverdeling aan te geven (zoals kosten voor personeel, voor onderhoud, ...) zodat er nadien op een ernstige wijze verantwoording voor de uitgaven kan worden gegeven.

Ook de motivering om een Civiele Lijst vast te leggen, is uiterst zwak : er wordt alleen gesteld dat de Civiele Lijst voor de nieuwe Koning voorgesteld wordt in continuïteit met de Civiele Lijst voor de vorige Koning op 11 554 000 euro. De tijdgeest is nu wel anders dan twintig jaar geleden en de regering had van deze troonswisseling gebruik kunnen maken voor een modernere invulling van de monarchie. In Nederland werd de troonswisseling wel goed voorbereid : nog voor de aankondiging van de troonswisseling, werd de macht van het Koningshuis — terecht — ingeperkt tot een protocollair koningschap en het Koningshuis heeft zich neergelegd bij de veranderde omstandigheden. In België beschikt de Koning nog altijd over te veel effectieve macht en mag het debat zelfs niet gevoerd worden. Immers, sinds 1993 werden herhaaldelijk grote debatten over de inperking van de koninklijke macht aangekondigd, maar uiteindelijk ging het niet door en bleef alles bij het oude.

Als republikein wil spreker uiteraard het koningschap afschaffen, maar als de meerderheid deze optie niet verkiest, dan is transparantie noodzakelijk. Die is er nu niet en er wordt ook geen kentering in het vooruitzicht gesteld. De Civiele Lijst blijft gehandhaafd en er worden zelfs dotaties vastgelegd voor de broer en zus van de Koning, die geen enkele grondwettelijke taak hebben. Zij zullen een royale tegemoetkoming (bedragen die drie keer hoger zijn dan de bruto jaarwedde van een parlementslid) ontvangen, tot voorbij hun pensioengerechtigde leeftijd, zonder dat hiervoor enige verantwoording wordt gegeven.

Volgens spreker was het daarenboven het ideale ogenblik om een nieuwe invulling te geven aan de functie van het staatshoofd : de Koning had een vergevorderde leeftijd bereikt en de troonopvolger had een leeftijd geschikt voor brugpensioen. Nu kon het land opteren voor een verkozen Staatshoofd, dat is democratie en mee met de tijd. Echter, het debat over de koninklijke functie blijft een groot taboe. Het Koningshuis heeft wel steeds de Waalse kaart getrokken, zoals gebleken is tijdens de laatste regeringsvorming.

De heer Laeremans staat, als democraat, zeer kritisch tegenover het huidige Staatshoofd en het instituut van het koningschap. Immers, in een interview met een populair weekblad in Vlaanderen heeft de Koning — toen nog kroonprins — tijdens een bezoek aan China de oorlog verklaard aan één welbepaalde politieke partij, het Vlaams Belang, en zich omschreven als « een taaie » die zou vechten tegen die politieke partij.

Terugkomend op het financieel aspect, stelt de heer Laeremans dat het Koningshuis in het verleden een groot fortuin heeft kunnen opbouwen en bijgevolg zijn de Civiele Lijst en de dotaties overbodig. Spreker verwijst hierbij naar de personele koloniale unie tussen koning Leopold II en Congo en de verrijking die daaruit voortvloeide.

Officieel bedraagt het familiebezit 12,5 miljoen euro. Volgens bepaalde buitenlandse deskundige tijdschriften zou dit eerder 2,5 miljard euro zijn. Om zinloze veronderstellingen en speculaties te vermijden, zou openheid over het fortuin een nuttige zaak zijn voor iedereen. Die openheid is er wel in hoofde van de Britse en Nederlandse staatshoofden. Waarom kan dit niet in België ? Zijn er welbepaalde redenen om openheid te weigeren ? Het is ook in het belang van het Koningshuis dat de regering mogelijke geruchten zou ontkennen en met klem zou logenstraffen dat de Koninklijke Familie het grootste deel van haar fortuin op buitenlandse rekeningen heeft geplaatst. Dit mag dan wel over een privévermogen gaan, ook parlementsleden moeten een verklaring afleggen over hun privégoederen zodat er kan worden nagegaan of ze zich ten onrechte verrijkt hebben tijdens hun mandaat.

In de voorliggende teksten zijn er te weinig mechanismen ingebouwd om eventuele persoonlijke verrijking op frauduleuze wijze, al dan niet moedwillig, te voorkomen. Spreker verwijst hierbij naar de ophef die is ontstaan over de villa van prins Laurent in Sicilië en over de « villa Clémentine » waar prins Laurent woont.

Er zijn veel te weinig controlemechanismen, en dan zeker voor die leden van de Koninklijke Familie die onrechtstreeks genieten van de Civiele Lijst of een dotatie ontvangen. Spreker verwijst hierbij naar het « Fons Pereos » en de regeling van de nalatenschap van Koningin Fabiola.

Het wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie (stuk Senaat, nr. 5-2283/1) bepaalt dat Prins Laurent en Prinses Astrid geen commerciële activiteiten mogen verrichten. De vraag is dan : wat met hun echtgenoten ? Lorenz, de echtgenoot van Prinses Astrid, heeft een loopbaan uitgebouwd in de financiële en zakenwereld, wat hem zeker gegund is. Claire Coombs, de echtgenote van Prins Laurent, werd bestuurslid bij de vastgoedmaatschappij van haar echtgenoot. De vraag hierbij is vooreerst hoe deze maatschappij tot stand is gekomen. Gaat het om familiekapitaal of een schenking door de Koning of een grootouder ? Waarom hebben wij hier geen enkel zicht op ? Verder kunnen vragen worden gesteld over de winsten van die maatschappij. Louter het feit dat er een inkomen gegenereerd wordt voor een personeelslid (zijnde Claire Coombs), betekent dat er winsten worden gerealiseerd. Rijst hier dan geen probleem ? Zijn deze winsten in overeenstemming met de geest en de letter van artikel 6 van het wetsontwerp ?

Wat de gedragsregels voor de dotatiegerechtigde leden betreft (artikelen 16 en volgende van het wetsontwerp), is de vraag wie voor begeleiding en controle zal zorgen. Volgens spreker is er te weinig omkadering, terwijl er zich in het verleden toch al problemen hebben voorgedaan. Wie zal er nu controle uitoefenen op het naleven van die gedragsregels ? Volgens het wetsontwerp (artikel 11) is daarbij de enig mogelijke sanctie het stopzetten van de dotatie.

De heer Anciaux stipt aan dat de tekst voorziet dat de regering, na de betrokkene te hebben gehoord, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers kan voorstellen om over te gaan tot een inhouding van de dotatie of tot de afschaffing ervan (art. 11).

De heer Laeremans stelt vast dat de verschillende partijen van de meerderheid in het verleden herhaaldelijk en publiek een modernisering van het Koningschap hebben aangekondigd. In de ontwerpen die thans voorliggen worden echter enkel de financiële aspecten geregeld en worden er gedragsregels opgelegd aan de twee andere kinderen van Koning Albert. Er wordt echter niets gewijzigd aan de rol van Koning Filip, alhoewel ook hij in het verleden op de vingers is getikt door de eerste minister. Is de huidige meerderheid van plan nog iets te wijzigen aan de invulling van de rol van de Koning ?

De Koning behoudt een aantal zeer belangrijke functies. Zo blijft de Koning een tak van de wetgevende macht. Dat betekent dat de Koning nog steeds de bevoegdheid heeft om de goedkeuring van een wet tegen te houden. Dat is niet langer aanvaardbaar.

De heer Laeremans wenst te vernemen hoeveel leden van het kabinet van de Koning specifiek instaan voor de uitoefening van die wetgevende rol. Tevens wenst hij te vernemen hoeveel dit personeel kost en of dit personeel betaald wordt door de Civiele Lijst. Als de koninklijke functie louter protocollair wordt dan zal dit personeel niet langer nodig zijn.

In de rol van wetgever oefent de Koning een toezicht uit op het werk van het Parlement. Bovendien betekent dit dat, als de Koning vragen stelt over de ontwerpen die hij moet ondertekenen, de ministers in feite aan hem uitleg en verantwoording verschuldigd zijn. Dat is de omgekeerde wereld en niet langer aanvaardbaar in een moderne democratie.

De heer Laeremans vraagt of het niet raadzaam is dat de Koninklijke Familie haar privévermogen aangeeft. Dat betekent niet dat de omvang van dit vermogen moet bekend gemaakt worden maar wel dat het privévermogen kan gecontroleerd worden bij de aanvang en het einde van het Koningschap door, bijvoorbeeld, het Rekenhof en de voorzitters van Kamer en Senaat. Graag wenst hij te vernemen of elke vorm van fraude of collusie tussen het privévermogen en de dotatie is uitgesloten. Hij herinnert aan het debat over de regeling van de erfenis van Koningin Fabiola. Als men weet dat een groot gedeelte van het privévermogen op buitenlandse rekeningen staat, vraagt spreker zich af of er niet een soort solidariteit moet bestaan tussen de Koninklijke Familie en het Belgische bedrijfsleven.

Wat de Civiele Lijst zelf betreft vraagt de heer Laeremans dat het voorziene bedrag, meer dan 11 miljoen euro, op een of andere manier verantwoord zou worden. Er wordt alleen een globaal cijfer gegeven zonder dat wordt gepreciseerd waarvoor dit geld moet dienen. Graag had hij een overzicht gekregen van de verschillende kostenposten die worden voorzien.

Grotendeels zullen de personeelskosten worden betaald vanuit de Civiele LIjst maar daar komen nog eens vijfendertig mensen bovenop. In welke mate is dat de handhaving, uitbreiding of inkrimping van het huidige aantal ?

Hoewel de heer Laeremans er geen probleem mee heeft dat er voor de veiligheid van de Koninklijke Familie wordt gezorgd merkt hij op dat deze kost in de Civiele Lijst is opgenomen. Het is absoluut onduidelijk om welke mensen het hier gaat zijn het leden van de federale politie of de Veiligheid van de Staat, of gaat het om nog andere mensen ? Door wie worden zij betaald ? Graag verkreeg hij hierover meer duidelijkheid.

Daarnaast worden er heel wat mensen gedetacheerd door de federale administratie. Zo was de kabinetschef van de vorige Koning gedetacheerd door het ministerie van Financiën. In concreto gaat het over die vijfendertig mensen die bovenop het personeel komen dat door de Civiele Lijst wordt betaald. Wie betaalt deze mensen en wat is de globale kost ervan ? Wie duidt deze mensen aan ? Wat is hun statuut ?

Tevens wenst de heer Laeremans te vernemen welke de kosten zijn voor de federale overheid als leden van de Koninklijke Familie een privéreis ondernemen. Wie betaalt de vliegtuigkosten of vallen die altijd ten laste van Defensie of van de Civiele Lijst ? Zo beschikt de vorige Koning over een jacht. Wie is de eigenaar van dit schip ? Wie betaalt de kosten voor het onderhoud van dit jacht ?

Op medisch vlak bestaat er een verschil tussen de regeling voor Koning Filip enerzijds en voor Prinses Astrid en Prins Laurent anderzijds. Deze laatsten zijn verzekerd voor medische kosten maar blijkbaar is er een andere regeling getroffen voor Koning Filip.

Tevens vraagt hij meer informatie over de koninklijke buitenverblijven. De Civiele Lijst zal dienen voor het onderhoud van de gebouwen. De grote kosten zijn blijkbaar voor rekening van de Staat. Graag had hij ook hierover meer informatie gekregen.

Graag had hij ook vernomen wat er gebeurt als het begrote bedrag van de Civiele Lijst niet volledig is opgebruikt. Wordt dat in mindering gebracht voor het volgende jaar ? Welke mogelijke andere bestemming wordt aan dit bedrag gegeven ?

Tevens wenst hij te vernemen welke veiligheidsmechanismen voorzien zijn om te voorkomen dat gelden van de Civiele Lijst worden overgedragen naar het privévermogen van de Koning. Wie houdt hier toezicht op zodat malversaties worden voorkomen ? Wie houdt zich hier mee bezig op het Koninklijk Paleis en kan hierop aangesproken worden ? Wie beheert het privévermogen van de Koning en wie staat in voor deze beheerskosten ?

De heer Laeremans besluit dat hij met zijn vragen vooral meer transparantie wenst en dit vooral om schandalen te vermijden.

De heer Anciaux verhult niet dat hij in wezen republikein is, zoals ongetwijfeld vele anderen dat diep in hun hart ook zijn. De situatie is echter wat ze is en een meerderheid van de bevolking en in het Parlement is er voorstander van om de huidige situatie te behouden. De oppositie maakt daar trouwens ook geen strijdpunt van.

De Grondwet bepaalt dat bij de aanvang van de regeerperiode van een nieuwe Koning onder meer een Civiele Lijst moet worden vastgesteld voor de duur van zijn regering.

Senator Anciaux meent dat de wetsontwerpen zoals die hier voorliggen een verbetering betekenen ten opzichte van de situatie onder Koning Albert II. Er wordt zonder enige twijfel voorzien in een begin van transparantie. Dat gaat misschien niet zo ver als de heer Anciaux zelf zou willen, maar het is een stap vooruit. Ook een aantal andere ingrepen kan spreker enkel toejuichen, zoals het betalen van indirecte belastingen en taksen, het belastbaar maken van het bezoldigingsbestanddeel en de gedragsregels die opgelegd worden bij wet. Dit bestond in het verleden niet.

Natuurlijk is meer mogelijk en wanneer parlementsleden zich moeten houden aan bepaalde regels inzake vermogenstransparantie, zou het niet slecht zijn dat deze regels ook voor andere personen zouden gelden, bijvoorbeeld voor personen die een dotatie krijgen. Het is echter duidelijk dat we daar nog niet aan toe zijn, maar het zou in de toekomst een mogelijkheid kunnen zijn.

De toelichting bij artikel 5 van het wetsontwerp inzake de Civiele Lijst (Doc. Kamer, nr. 53-2959/001, blz. 5) heeft betrekking op de vijfendertig personeelsleden die ter beschikking worden gesteld van de Koning. De toelichting stelt uitdrukkelijk dat het personeel van het Militair Huis deel uitmaakt van de Organieke Tabellen van de Krijgsmacht. Zij vallen dus buiten de groep van vijfendertig personeelsleden. Tegelijk wekt dit de indruk dat alle andere personeelsleden wel bij de vijfendertig personeelsleden moeten geteld worden. Ook staat er heel duidelijk dat extra personeelsleden ten laste van de Civiele Lijst vallen.

Wat betreft de Koninklijke Schenking zou senator Anciaux meer transparantie op prijs stellen. Dit is niet enkel wenselijk maar zelfs noodzakelijk.

Voorts stelt de heer Anciaux vast dat de monarchie in ons land evolueert naar een moderner koningschap dat vanzelfsprekend een meer protocollaire en ceremoniële rol van de Koning meebrengt. Dit is in de praktijk overigens voor een deel al gerealiseerd. Bij de herziening van de Grondwet of bij het in herziening stellen van de Grondwet binnen enkele maanden moet in de Senaat een open debat kunnen plaatsvinden over de artikelen die voor herziening vatbaar kunnen worden verklaard. Het is belangrijk dit debat in alle openheid en rust te voeren.

Ten slotte merkt de heer Anciaux op dat Koning Albert I in het begin van de vorige eeuw, toen de Civiele Lijst voor zijn regeerperiode werd vastgesteld, gezegd heeft dat hij dat allemaal niet nodig had. Het is duidelijk dat de voorliggende Civiele Lijst een maximum oplegt, geen minimum. Er is altijd de mogelijkheid het met minder te doen en bijvoorbeeld te zeggen dat een indexering niet nodig is.

De heer Claes verklaart dat zijn fractie de wetsontwerpen en wetsvoorstellen van de institutionele meerderheid steunt. Vijf belangrijke principes worden immers verankerd in deze wetteksten. Ten eerste worden de dotaties transparant. Ten tweede wordt er voorzien in een controle op de dotaties door het Rekenhof. Ten derde worden de bedragen van de dotaties aangepast en wordt het aantal begunstigden van de dotaties in de toekomst beperkt. Ten vierde worden er nieuwe gedragsregels toegepast. Ten slotte worden de dotaties voortaan aan belastingen onderworpen.

Dit zijn belangrijke principes die voor een groot stuk tot uiting komen in de initiatieven van de regering. Er bestaat alleszins een groot verschil met het verleden op het gebied van de regeling van de dotaties en voordelen.

De CD&V acht het ook van cruciaal belang dat er in ons land een Koning is omdat men moeilijk kan inzien wie de rol van neutrale bliksemafleider zou kunnen vervullen bij een regeringsvorming. Spreker verwijst in dat verband naar de alternatieven die zouden bestaan indien er geen Koningshuis zou zijn. Het verslag van de werkgroep « Dotaties aan leden van de Koninklijke Familie » (stuk Senaat, nr. 4-1335), uitgebracht op 2 juli 2009, stelt uitdrukkelijk in zijn conclusies dat de kosten voor een republiek niet mogen worden onderschat. Er zijn immers kosten inzake huisvesting, werkingskosten voor de zittende president en een eventuele vice-president. In een republiek zijn er bijkomende kosten : de kosten ten voordele van gewezen staatshoofden en de echtgenoten van overleden staatshoofden. Er valt op te merken dat er meer gewezen presidenten zijn dan gewezen koningen.

Bovendien moet men in bepaalde republieken rekening houden met de hoge kosten voor presidentsverkiezingen.

Ook al beschikken we niet over degelijke vergelijkingscijfers, toch staat het vast dat een republiek een duur kostplaatje heeft.

Toenmalig CD&V-lid Pol Van Den Driessche, eveneens lid van de werkgroep « Dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie », heeft tijdens de algemene discussie over de aanbevelingen in de plenaire zitting van 9 juli 2009 verklaard : « (...) Ik ben blij dat we een akkoord hebben bereikt en ik ben het eens met de aanbevelingen, al wou ik zelf op sommige punten nog verder gaan. Ik begrijp echter dat een politiek compromis met een aantal afspraken het hoogst haalbare was. (...) Ik ben ook blij over de wijze waarop de voorzitter de werkgroep heeft geleid. Weinigen hadden gedacht dat royalisten en republikeinen in dit land het nog eens zouden worden over een toch wel heikel punt. Soms is er in dit moeilijke land dus toch nog vooruitgang mogelijk als de wil bestaat om een akkoord te sluiten en naar elkaar te luisteren. » (zie Handelingen Senaat, nr. 4-83).

Spreker begrijpt dit standpunt volkomen. De bedoeling was om een compromis te bereiken, wat ook gelukt is. Hij verheugt er zich eveneens over dat de aanbevelingen van de Senaatswerkgroep werden hernomen in deze wetsontwerpen.

De heer De Decker dankt de heer Claes voor de conclusie van zijn toespraak. In 2009 had eerste minister Yves Leterme spreker in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Senaat inderdaad verzocht een werkgroep rond dat thema te vormen.

Die werkgroep werd pluralistisch en proportioneel samengesteld. Na vele vergaderingen, waarin heel wat nationale en internationale deskundigen werden gehoord, nadat men de situaties van verscheidene Europese monarchieën vergeleken had en de kostprijs van een republiek onderzocht had, is die werkgroep het eens geworden over een compromistekst en heeft hij zijn conclusies bekendgemaakt. Die compromistekst houdt een enorme hervorming en modernisering in van de Belgische monarchie. Hij voorziet immers in meer transparantie in het beheer van de Belgische monarchie.

Wanneer men onze Belgische monarchie doorheen de tijd analyseert, dan stelt men vast dat ze, naarmate de koningen elkaar opvolgden, is blijven evolueren. Leopold I was een monarch van het ancien regime die met tegenzin compromissen sloot met het Parlement en de regering. Met Leopold II was het niet anders. Albert I daarentegen gaf blijk van openheid voor veel problemen, zoals voor de Vlaamse Beweging, waarvan hij de ontwikkeling steunde, of voor het ontstaan van de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Tegelijk moedigde hij onze zakenlieden aan hun activiteiten wereldwijd te ontwikkelen. Als gevolg daarvan is de Belgische aanwezigheid in Latijns-Amerika en in Azië vandaag nog heel belangrijk en heeft ze een internationale uitstraling.

Hij betreurt dus bepaalde negatieve uitlatingen van de oppositie, die de monarchie een echte catastrofe vindt, terwijl ze een groot geluk is voor ons land. Hadden we een republiek gehad, dan bestond België waarschijnlijk al lang niet meer. Men ziet niet goed in hoe de deelstaten toen — en zelfs nu nog — entiteiten hadden kunnen oprichten die internationaal als Staat erkend hadden kunnen worden. Het pessimisme van sommigen ten aanzien van de monarchie, lijkt hem dus bijzonder onrechtvaardig.

Na een kort onderzoek van de Europese landen, meent spreker te kunnen vaststellen dat de meest democratische landen van Europa parlementaire en constitutionele monarchieën zijn. Men stelt heel vaak vast dat republieken autoritairder zijn en niet steeds zin voor compromis hebben.

Wanneer men het republikeins politiek stelsel met een of twee stemrondes analyseert, kan men zich onbetwistbaar vragen stellen over de resultaten die het oplevert inzake de levenskwaliteit van de inwoners.

Spreker verklaart parlementair en constitutioneel monarchist te zijn omdat hij de diepe overtuiging heeft dat dit het beste politieke stelsel is in het belang van de meeste mensen en omdat het tevens een matigende invloed uitoefent op de sociologische en politieke ontwikkelingen.

De tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van het verslag dat in 2009 door de werkgroep « Dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie » werd uitgebracht, een verslag dat met een zeer ruime meerderheid in de Senaat werd goedgekeurd, verheugt hem. Hij betreurt alleen dat het niet vroeger is gebeurd, want dat had het debat vergemakkelijkt.

De essentiële punten van die hervorming van de monarchie zijn volgens hem de volgende. Ten eerste beperkt men de dotaties tot de kroonprins, de Koning of de Koningin die is afgetreden en de weduwnaar of de weduwe van het Staatshoofd. Dat is een echte doorbraak.

Men voert grote transparantie in, aangezien de uitgaven van de Civiele Lijst en de dotaties door het Rekenhof gecontroleerd zullen worden. Anderzijds moet een activiteitenverslag van de monarchie worden bekendgemaakt. Dat stond reeds in de aanbevelingen van de werkgroep van de Senaat en staat ook in de wetsvoorstellen en -ontwerpen van de institutionele meerderheid.

Het belastbaar maken van een deel van de toegekende dotaties en de Civiele Lijst is een nieuwigheid in de voorliggende teksten. Dat is een nogal opmerkelijke maatregel, want het is maar een transactie van de Staat aan de Staat, maar hij draagt ongetwijfeld bij tot het kalmeren van een deel van de publieke opinie. Bovendien heeft hij niet veel gevolgen, tenzij dat de dotaties van de prinsen en het afgetreden Staatshoofd erdoor verminderd worden. Dat betekent dat alle dotaties significant zullen verminderen. Het is interessant dat de dotatie van Koning Albert II « met pensioen » lager zal zijn dan de dotatie die hij ontving als prins voor hij de troon besteeg.

Dan is er nog de kwestie van de gedragscode. Spreker kan nog begrijpen dat men die maatregel voorstelt, maar hij vindt hem bijzonder hinderlijk voor onze gewezen Vorst. Het is immers heel kwetsend dat men Koning Albert II de verplichting oplegt dat hij zijn verplaatsingen bekendmaakt en dat hij vooraf een toelating vraagt. Zijn we niet heel laag gevallen, wanneer we dergelijke vernederende en ongegronde verplichtingen opleggen ? Is dat niet in flagrante tegenspraak met de lovende toespraken die op het einde van de regering van Albert II werden gehouden ?

Het lid vestigt daarenboven de aandacht op artikel 17 van het wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie (stuk Senaat nr. 5-2283/1), waarin staat : « Om rekening te houden met de eventuele politieke implicaties die reizen van de leden van de Koninklijke Familie in het buitenland kunnen hebben, wordt elk plan om in privéverband of openbaar verband te reizen buiten de Europese Economische Ruimte meegedeeld aan de minister van Buitenlandse Zaken. »

Volgens spreker is die bepaling niet coherent met de rest van het dispositief. In de toekomst zullen de dotaties immers alleen nog aan de toekomstige Kroonprinses worden toegekend. Maar de voormelde bepaling geldt voor alle leden van de Koninklijke Familie, ook voor de broers en zusters van de Kroonprinses, terwijl ze geen dotatie zullen ontvangen. Moet men die tekst niet amenderen, zodat hij uitdrukkelijk vermeldt dat het over de leden van de Koninklijke Familie gaat die een dotatie genieten ?

De heer Delpérée wijst erop dat artikel 11 van het wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie (stuk Senaat, nr. 5-2283/1) duidelijk bepaalt dat alleen de leden van de Koninklijke Familie die een in artikel 3 bedoelde dotatie genieten, zich aan de in hoofdstuk IV bedoelde regels van de gedragscode moeten houden.

Staatssecretaris voor Staatshervorming Verherstraeten bevestigt de interpretatie van de heer Delpérée.

De heer De Decker vindt het in elk geval niet erg elegant dergelijke principes in een wettekst op te nemen.

De heer Delpérée weidt niet uit over het belang van de monarchie of de republiek. Hij heeft zijn ideeën reeds te kennen gegeven op de vergaderingen van de werkgroep betreffende de dotaties — waarvan hij overigens rapporteur was — en hij is de indiener van een wetsvoorstel dat hij uiteindelijk zal intrekken omdat de inhoud ervan in voorliggende wetsontwerpen is terug te vinden.

De Grondwet voorziet in de monarchie. Hij voorziet ook in de Civiele Lijst. Het gaat er hier slechts om die regels toe te passen.

Het lid beperkt zich bijgevolg tot enkele wetgevingstechnische opmerkingen.

Ten eerste wordt in de teksten die aan de commissie zijn voorgelegd duidelijk overdreven met hoofdletters : « Civiele Lijst », « Koninklijk Paleis » ...

Ten tweede, waarom vermeldt men in de wetteksten de getallen telkens in cijfers en in letters ? Artikel 5 van het wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip bijvoorbeeld bepaalt dat « vijfendertig (35) rijksambtenaren of leden van de bijzondere korpsen » ter beschikking van de Koning kunnen worden gesteld.

In de Franse tekst van de zesde considerans ten slotte, moet men ofwel het woord « dont » ofwel het woord « en » doen vervallen.

De heer Vanlouwe gaf eerder ook al een taalkundige opmerking, zo wordt « Hem » (de Koning) regelmatig met een hoofdletter geschreven.

De heer Vanlouwe vindt de voorliggende teksten geen grote stap voorwaarts inzake transparantie. Het is een goed moment om te evolueren naar transparantie in dit onderwerp, maar spreker stelt vast dat zelfs de meerderheid aangeeft dat het nog maar om een begin gaat.

De Civiele Lijst omvat nog steeds maar een deel van de reële kosten van het Staatshoofd en er bestaat nog steeds onduidelijkheid over meer dan de helft van de werkingskosten, terwijl er sprake zou zijn van de grootste hervorming op het vlak van transparantie inzake de Civiele Lijst en de dotaties. Spreker vindt dit een gemiste kans, zeker vergeleken bij andere landen zoals Nederland en Groot-Brittannië.

Er blijven onduidelijkheden over bijvoorbeeld facturatie van energiekosten, personeel, fiscale optimalisatie zoals bij het Fonds Pereos of vastgoedvennootschappen, enz. Spreker vraagt zich af of het opzetten van die fiscale constructies onder de voorgestelde gedragscode valt.

Het lijkt logisch dat voor iemand die via middelen van de overheid gefinancierd wordt een soort van vermogensaangifte zou worden opgesteld. De parlementsleden hebben zichzelf de verplichting opgelegd om hun mandaten aan te geven. Spreker vindt dat de parlementsleden streng zijn voor zichzelf en dus ook streng moeten zijn voor de leden van de Koninklijke Familie, aangezien zij een voorbeeldfunctie hebben.

De heer Moureaux wijst erop dat de burgemeester van Antwerpen zich geregeld laat begeleiden door politieagenten. Dat is volstrekt normaal. Wordt hem ook gevraagd de personeelskosten terug te betalen ?

De heer Vanlouwe merkt op dat er dagelijks veiligheidspersoneel, zowel overdag als 's nachts, wordt gebruikt voor de veiligheid van de Koning. Dat valt niet te vergelijken met de noden van een burgemeester.

De heer Ide voegt daaraan toe dat een burgemeester democratisch verkozen is.

De heer Vanlouwe hoopt dat de staatssecretaris duidelijkheid zal kunnen bieden over het juiste aantal personen die op deze manier aan het werk worden gezet.

Ten tweede is de heer Vanlouwe van mening dat de toegekende dotaties aan Prinses Astrid en Prins Laurent, respectievelijk de vijfde en de elfde troonopvolger, te omvangrijk zijn. Eenieder weet dat zij niet daadwerkelijk de Troon zullen bestijgen.

De heer De Decker repliceert dat, indien Koning Filip morgen een ongeval zou hebben, Prinses Astrid als regentes zal worden aangeduid totdat Prinses Elisabeth meerderjarig zal zijn en de Troon kan bestijgen. De vorige spreker houdt dan ook geen rekening met de grondwettelijke realiteit.

Bovendien wijst hij erop dat alles wat de beveiliging van de Koninklijke Familie betreft tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de regering, en met name de minister van Binnenlandse Zaken, behoort.

Volgens de heer Ide is het geen automatisme dat Prinses Astrid als regentes zal worden aangesteld. Mocht zij toch als dusdanig worden aangeduid, dan kan men in voorkomend geval nog steeds een dotatie vaststellen voor de duur van haar regentschap.

Bovendien wordt er alles aan gedaan om te verhinderen dat Koning Filip en zijn gezin in een ongeval zouden betrokken raken. Zo nemen nooit alle leden van dit gezin dezelfde vlucht.

Spreker vindt het stuitend dat hier alle aanbevelingen van het verslag dat de Senaat in 2009 opstelde zomaar worden verlaten. Hij verwijst naar professor Matthijs, die uitdrukkelijk op het gebrek aan transparantie heeft gewezen. Zo wordt geen onderscheid gemaakt tussen de echtgenotes en zijn de dotaties niet beperkt tot de kroonprins. Het is de eerste keer in de geschiedenis dat alle kinderen van de Koning een dotatie genieten, aldus nog professor Matthijs. Deze anomalie wordt nu bestendigd.

De heer Delpérée wijst erop dat, met toepassing van artikel 92 van de Grondwet, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat in verenigde vergadering bijeenkomen, teneinde in het regentschap en in de voogdij te voorzien indien, bij overlijden van de Koning, zijn opvolger minderjarig is. De Verenigde Kamers kunnen iemand van de Koninklijke Familie aanstellen als regent, maar ook iemand anders. Baron Surlet de Chokier bijvoorbeeld was regent, zonder lid te zijn van de Koninklijke Familie. De Verenigde Kamers kunnen eender wie als regent aanstellen.

De heer Laeremans verwijst naar de situatie in Nederland waar op 1 oktober 2013 werd beslist dat Koningin Máxima, in geval van overlijden of troonsafstand van Koning Willem-Alexander vóór de achttiende verjaardag van kroonprinses Amalia, tijdelijk regentes wordt. Mocht ook Koningin Máxima vóór die datum overlijden of troonsafstand doen, zal Prins Constantijn de rol van regent vervullen.

De heer Delpérée bevestigt dat de Belgische en de Nederlandse Grondwet op dit punt van mekaar verschillen.

Voor de heer Vanlouwe lijkt het evident dat Koningin Mathilde als regentes zou worden aangeduid wanneer Koning Filip niet langer koning zou zijn. Blijkbaar is dat in ons land echter niet evident.

Wat de problematiek van de dotaties aan Prinses Astrid en Prins Laurent betreft, ziet spreker niet in waarom beiden niet zouden kunnen gaan werken, zoals dit elders het geval is. De minister van Werk heeft immers onlangs gesteld dat met de aanstormende vergrijzing « al wie poten en oren heeft » zal moeten werken.

Volgens de heer Vanlouwe zouden enkel het Staatshoofd, de weduwe of weduwnaar van het Staatshoofd en de troonopvolger, vanaf de leeftijd van achttien jaar, een dotatie moeten krijgen. De dotaties die aan Prinses Astrid en Prins Laurent worden toegekend, zijn op geen enkele logica gestoeld, tenzij op de privé-situatie van beide betrokkenen. De gelijkheid van de wettelijke kinderen van Koning Albert II wordt hiermee gegarandeerd, maar men kijkt niet naar de logica van de troonsopvolging. Dit leidt tot allerhande schimmige constructies, zoals de oprichting van vastgoedvennootschappen en dergelijke. die enkel dienen voor eigen gewin. Het thans besproken wetsontwerp beschouwt de dotaties aan Prinses Astrid en Prins Laurent weliswaar als een overgangsbepaling, maar dit is een louter semantisch taalgebruik vermits er geen einddatum werd vastgesteld. In de praktijk verandert er immers niets aan de bestaande situatie.

De absolute bedragen van de dotaties zijn bovendien veel te hoog. Spreker verwijst naar de maatschappelijke discussie die is ontstaan naar aanleiding van de vergoedingen van overheidsmanagers en de uittredingsvergoedingen van parlementsleden. Het past dan ook de dotaties die aan de leden van de Koninklijke Familie worden toegekend gelijk te schakelen met de vergoedingen voor andere maatschappelijke functies. Het lijkt de heer Vanlouwe evident en billijk om de bezoldiging van het Staatshoofd te koppelen aan die van de eerste minister, die jaarlijks ongeveer 220 000 euro bedraagt. De andere dotaties kunnen worden gekoppeld aan de weddes van de andere leden van de federale regering.

Dit is manifest niet de mening van de fracties die samen de institutionele meerderheid vormen : zij menen dat het Staatshoofd jaarlijks en onbeperkt in de tijd recht heeft op een bedrag van 11 554 000 euro, een aanzienlijk bedrag, zeker in tijden van besparing waarin de bevolking allerhande taksen en lasten worden opgelegd. Dit bedrag zou dan nog niet alle kosten dekken. Koning Albert II blijft bovendien een dotatie van 923 000 euro ontvangen, terwijl dit bedrag volgens spreker zou moeten worden gekoppeld aan de wedde van een minister in de federale regering. Ook de dotatie aan Koningin Fabiola, die volgens het wetsontwerp 461 500 euro bedraagt, zou sterk verlaagd kunnen worden. In het wetsvoorstel nr. 5-980/1 wordt een bedrag van 129 000 euro vooropgesteld. Prinses Astrid en Prins Laurent krijgen volgens het wetsontwerp een jaarlijkse dotatie van respectievelijk 320 000 euro en 307 000 euro, daar waar dit volstrekt onverantwoord is. De heer Vanlouwe stelt dan ook voor om deze dotaties af te bouwen over een periode van vijf jaar, om beiden toe te laten te voorzien in hun eigen inkomsten.

De wetsontwerpen die hier worden besproken zijn volgens senator Vanlouwe niet in overeenstemming met de Grondwet. Artikel 172 van de Grondwet voorziet immers uitdrukkelijk in de gelijke behandeling van alle Belgen inzake fiscale aangelegenheden, daar waar de voorliggende wetsontwerpen de leden van de Koninklijke Familie vrijstellen van directe belastingen. Spreker is van oordeel dat zij bovendien ook moeten worden onderworpen aan het stelsel van de sociale zekerheid.

De heer Vanlouwe meent dan ook dat de aanbevelingen van de Senaat slechts zeer gedeeltelijk worden uitgevoerd en verwijst hierbij naar het regeerakkoord, dat bepaalt :

« De unanieme aanbevelingen van de Senaat met betrekking tot de dotaties voor de leden van de Koninklijke Familie zullen uitgevoerd worden : onder de volgende koning zullen enkel de vermoedelijke troonopvolger, diens echtgenoot, de weduwe of weduwnaar van de Vorst en de afgetreden vorst een koninklijke dotatie ontvangen. Voor de andere leden van de Koninklijke Familie zal men een vergoedingssysteem voor diensten uitwerken. De transparantie van en controle op de financiering van de monarchie worden vergroot. De dotaties voor de leden van de Koninkljke Familie zullen eveneens gedurende twee jaar bevroren worden. »

Geen van deze elementen wordt thans werkelijkheid !

Verder bevatten de thans besproken wetsontwerpen enkele onduidelijkheden. Zo ontvangt men geen informatie over het precieze aantal personen dat ter beschikking wordt gesteld op het Koninklijk Paleis. Artikel 5 van het wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip (stuk Senaat, nr. 5-2282) bepaalt weliswaar dat er tot vijfendertig rijksambtenaren of leden van bijzondere korpsen ter beschikking gesteld worden van Zijne Majesteit Koning Filip en dat alle personeelsuitgaven boven dit maximum ten laste van de Civiele Lijst zijn. Hoeveel personeelsleden werden de voorbije jaren ter beschikking gesteld van de Koning, door middel van detachering vanuit de federale overheidsdienst Financiën, het ministerie van Defensie en de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ? Gaat het over meer of minder dan vijfendertig ambtenaren en is dit aantal in vergelijking met vroeger een verhoging of een verlaging  ?

De heer Claes verwijst naar het verslag van de werkgroep van 2 juli 2009, waarbij aanbevolen wordt : « 6. rekening te houden met de wet van 7 mei 2000, gewijzigd bij de wet van 13 november 2001, die dotaties met een persoonlijk karakter toekent aan Prinses Astrid en Prins Laurent. » (stuk Senaat, nr. 4-1335/1, p. 93). Hij vindt dat in de wetsontwerpen de aanbevelingen van de Senaat wel degelijk worden gevolgd.

De heer Vanlouwe vraagt hoeveel ambtenaren of leden van bijzondere korpsen er nu zijn. Hoe is men gekomen tot de vijfendertig rijksambtenaren die, krachtens artikel 5 van het wetsontwerp nr. 5-2282, ter beschikking worden gesteld van Koning Filip ? Behoren de personeelsleden die instaan voor de veiligheid van de Koning (leden van de federale politie en van de Staatsveiligheid) tot deze vijfendertig ?

De heer Moureaux legt uit dat er vroeger een speciaal korps bij de rijkswacht was dat uit een koninklijk detachement bestond en in de begroting van de rijkswacht werd ingeschreven. Een Staatshoofd, dat eigenlijk de Staat in zijn geheel symboliseert, heeft altijd een contingent beroepsmensen ter beschikking die door de Staat worden betaald om hem te beschermen. Die aangelegenheid heeft niks te maken met het debat en valt onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt dat het veiligheidspersoneel buiten het kader van de vijfendertig rijksambtenaren valt. Het wetsvoorstel met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie voorziet dat « Tot slot zal het geheel van de uitgaven die verbonden zijn aan de monarchie (bedrag van de Civiele Lijst, dotaties, departementale budgetten) gehergroepeerd worden in eenzelfde begrotingssectie. Daarnaast zal jaarlijks een verslag worden opgesteld en gepubliceerd over de activiteiten van algemeen belang van de leden van de Koninklijke Familie. » (stuk Kamer, nr. 53-2960/001, blz. 7). Dit betekent dat budgetten van andere departementen ook zullen gehergroepeerd worden in deze begrotingssectie met het oog op een totale transparantie.

Spreker benadrukt dat de veiligheid van de Koning steeds verzekerd moet blijven.

De heer Moureaux herinnert eraan dat de « nobiljons » vroeger betaalden om deel uit te maken van de entourage van de Koning. Als de Koning een beroep wil doen op mensen die de werking van de Staat goed kennen, dan moeten zij uiteraard op een behoorlijke manier worden vergoed.

De heer Vanlouwe concludeert dat het veiligheids-en militair personeel niet valt binnen het korps van vijfendertig personeelsleden. Wat is dan juist de taak van deze ambtenaren ?

Er is trouwens nog onduidelijkheid over andere kosten binnen de Civiele Lijst, die eventueel kunnen geïmputeerd worden op de begroting van verschillende federale overheidsdiensten. Zal de Koninklijke Familie bijvoorbeeld nog verder een beroep kunnen doen op militaire vluchten ?

Wat is het onderscheid, dat wordt gemaakt in § 1 van artikel 17 van het wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie, tussen een reis in privéverband en een reis met publiek karakter ? Wat is het verschil met § 2 van artikel 17, waarin sprake is van een reis met een « politieke betekenis ». Wie bepaalt trouwens de inhoud van « politieke betekenis » en gaat het hier om gevoelige landen of over contacten met hoge gezagsdragers of diplomaten ?

Spreker verwijst verder naar zijn vraag om uitleg van 6 februari 2013 aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over « het verlenen van een diplomatiek paspoort aan de leden van de Koninklijke Familie en hun entourage ». In zijn antwoord wees de minister er onder meer op dat « De leden van de Koninklijke Familie, maar niet hun medewerkers, mogen het diplomatiek paspoort ook gebruiken voor privéreizen, omdat er door hun representatieve en protocollaire rol niet altijd het onderscheid kan worden gemaakt tussen een privé- en officieel optreden of tussen het privé- en officieel gedeelte van een reis. Ook de voorzitters van de parlementen en de ministers kunnen daarom hun diplomatiek paspoort voor een privéreis gebruiken. » (vraag om uitleg nr. 5-3043, Handelingen nr. 5-224).

Het is dus blijkbaar moeilijk voor de minister om een onderscheid te maken tussen het privé- en publiek karakter van de reizen.

Spreker wenst eveneens meer duidelijkheid over recente persberichten betreffende het verschaffen van « paspoorten onder een valse naam of schuilnaam » aan de Koninklijke Familie.

Mevrouw de Bethune vindt dat hierover best een vraag gesteld kan worden aan de minister van Buitenlandse Zaken omdat deze aangelegenheid buiten het kader valt van het debat over de dotaties.

De heer Ide vindt dit wel terzake omdat men juist in § 1 van het aangehaalde artikel 17 een onderscheid maakt tussen reizen met privé- of publiek karakter.

De heer Moureaux wijst erop dat, indien men de monarchie nog nuttig acht, zij ook de nodige middelen moet krijgen om het kwaliteitsimago van België te verdedigen in het buitenland.

Keizerin Maria Theresia van Oostenrijk, die onze monarch was in 1750, had een autoritaire monarchie ingesteld, die echter verlicht en intelligent was en waarbij conservatisme en opening samengingen.

Wij hebben nu een « erg republikeinse » monarchie. Ze is symbolisch, maar vervult een stabiliserende rol. De N-VA, met de intellectuele subtiliteit die haar eigen is, laveert tussen een antimonarchistische houding en de aanvaarding van een « aangepast » systeem. Zij wenst de financiële middelen van de Koninklijke Familie te beperken om haar belachelijk te maken, te vernederen en op zwart zaad te zetten om sneller een republiek in het leven te kunnen roepen en het einde van België te bewerkstelligen. Het Vlaams Belang, van zijn kant, wenst de monarchie radicaal, onmiddellijk en volledig af te schaffen, en wenst niet echt deel te nemen aan het debat.

De heer Ide antwoordt dat het betoog van de heer Moureaux eerder kadert in een ander debat, te weten het debat over de zin van de monarchie, terwijl de huidige discussie het gebrek aan transparantie in de financiering van het Koningshuis betreft.

Trouwens, de discussie over de financiering van het Koningshuis is reeds jaren aan de gang. In 2001, bij de bespreking van de wet tot wijziging van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip en van een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid, diende de heer Van Quickenborne een amendement in (amendement nr. 1 — stuk Senaat, nr. 2-833/2) om geen dotatie toe te kennen met als verantwoording dat : « Aanvankelijk kreeg enkel de vermoedelijke troonopvolger en de koningin-weduwe een dotatie, maar sinds een aantal jaren schijnt het gebruik te zijn ontstaan dat alle koningskinderen in aanmerking komen. Dit lijkt ons niet te verantwoorden. De kans dat zij ooit de koning zullen opvolgen is zeer klein en we vragen ons af hoe dit in de toekomst zal worden verdergezet. Een explosie van het aantal dotaties dreigt wanneer de prinselijke huwelijken vruchtbaar blijven zijn. De regering ontwikkelt hier trouwens een vreemde oorzaak-gevolg-redenering. De kinderen van de koning ontvangen een dotatie omdat zij vertegenwoordigende taken opnemen. Is het niet eerder omgekeerd ? ».

We stellen vast dat er tot op heden nog altijd geen enkele vooruitgang is geboekt, terwijl de huidige meerderheid zich nu in allerlei bochten wringt om haar beslissingen te vergoelijken. In wezen wijzigt er niets, noch op het vlak van de transparantie, noch op het vlak van het matigen van dotaties.

Aanvullend op zijn eerdere tussenkomst, wenst de heer Vanlouwe nog een aantal concrete vragen te stellen, meer bepaald inzake de regels met betrekking tot fiscaliteit en sociale zekerheid.

In de toelichting bij het wetsvoorstel met betrekking tot de dotaties aan leden van de Koninklijke Familie (stuk Kamer, nr. 5-2960/1) wordt vermeld dat de begunstigden van een dotatie onderworpen zijn aan « alle toepasselijke indirecte belastingen en taksen ». Waarom wordt deze bepaling alleen in de toelichting vermeld, maar niet in de tekst van het wetsontwerp zelf ?

Er wordt ook gezegd dat de begunstigden ook accijnzen en BTW zullen betalen. Dit heeft uiteraard alles te maken met de accijnsvrije benzinepomp in Laken, de zogenaamde « pompe défiscalisée », waarvan zowat de hele Koninklijke Familie gebruik maakt voor hun verplaatsingen, ongeacht of die privé zijn of verband houdt met de uitoefening van hun functie.

In het verleden werden door de minister van Financiën allerlei uitvluchten bedacht om de uitgaven ten laste van de dotaties en de Civiele Lijst vrij te stellen van accijns en BTW. Er werden hierover heel wat vragen gesteld in Kamer en Senaat. De heer Vanackere, toenmalig minister van Financiën, heeft geantwoord dat artikel 89 van de Grondwet de dotaties en de Civiele Lijst vrijstelt van belasting en heeft ook een grondwettelijke gewoonte als verantwoording ingeroepen om geen belastingen te betalen.

De rechtsleer stelt echter dat de redenering volgens dewelke de belastingvrijstelling van de Civiele Lijst en de dotaties, gebaseerd op artikel 89 van de Grondwet en op een grondwettelijke gewoonte, niet klopt. Artikel 89 van de Grondwet luidt : « De Civiele Lijst wordt door de wet vastgesteld voor de duur van de regering van de Koning. » Over enige vrijstelling van belasting is in dit grondwetsartikel geen sprake. De Belgische Grondwet kent, in tegenstelling tot de Nederlandse Grondwet, geen bepaling die de Koning vrijstelt van belastingen. Bovendien geldt artikel 89 alleen voor de Civiele Lijst en niet voor de dotaties. Dit grondwetsartikel kan dan ook niet de basis vormen voor de fiscale vrijstelling van de dotaties. Een grondwettelijke gewoonte is al evenmin een mogelijke grondslag. Een gewoonte kan de Grondwet uiteraard aanvullen, maar niet buiten werking stellen. Een grondwettelijke gewoonte kan dus niet voorgaan op een uitdrukkelijke grondwetsbepaling. Anders geformuleerd : een grondwettelijke gewoonte kan nooit contra constitutionem zijn, maar enkel praeter constitutionem.

Artikel 172 van de Grondwet bepaalt uitdrukkelijk dat een vrijstelling of vermindering van belasting slechts kan worden ingevoerd door een wet. Een vermindering of vrijstelling veronderstelt de tussenkomst van het Parlement. Dergelijke wet bestaat evenwel niet.

De vrijstelling van accijns en BTW kent dus geen wettelijke grondslag en is kennelijk in strijd met artikel 172 van de Grondwet. De fiscale administratie stopt dus best zo snel mogelijk met deze ongrondwettelijke vrijstelling. Er bestaat geen enkele reden om de aankopen ten laste van de Civiele Lijst of de dotaties vrij te stellen van accijns of BTW.

Een tweede vraag heeft betrekking op het statuut van sociale zekerheid van zelfstandigen.

Artikel 3 van het wetsontwerp stelt dat het bezoldigingsbestanddeel wordt vastgesteld op basis van een topfunctie in de magistratuur (staatsraad in de Raad van State). Logischerwijze bepaalt de toelichting dat dit deel ook fiscaalrechtelijk inkomsten uit beroepswerkzaamheid zijn. De voetnoot 1 van het wetsvoorstel (stuk Kamer, nr. 53-2960/1, blz. 5) leert dat dit fiscaal dient aangegeven wordt in de rubriek « baten van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden ». In de toelichting van het wetsvoorstel lezen we echter ook dat : « inzake sociale zekerheid vallen, zoals vandaag, en zoals bijvoorbeeld het geval is voor parlementsleden, de begunstigden van een dotatie niet onder werknemersstatuut, het statuut van zelfstandige of van openbaar ambtenaar. Wat de geneeskundige verzorging betreft, kunnen zij zich aansluiten via het statuut « personen die zijn ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen. ».

Dit is niet logisch. Waarom zouden op dit bezoldigingsbestanddeel geen sociale bijdragen moeten worden betaald ? Waarom moeten alle Belgen op hun bezoldiging wel sociale zekerheidsbijdragen betalen, maar moet de Koninklijke Familie dit niet ? Indien dit bezoldigingsbestanddeel fiscaal wordt beschouwd als « baten uit vrije beroepen », dan is het de logica zelve dat het moet voldoen aan de regels van de sociale zekerheid waar alle vrije beroepen onder vallen.

Het gelijkheidsbeginsel in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vereist dat alle Belgen aan dezelfde wetten onderworpen zijn. Dit geldt eveneens voor de leden van de Koninklijke Familie die een dotatie ontvangen. Op de bezoldigingen die zij ontvangen, dienen zij dan ook sociale zekerheidsbijdragen te betalen omdat het bezoldigingsbestanddeel in kwestie wordt gelijkgesteld met of berekend volgens een verwijzing naar een « topfunctie in de magistratuur of het openbaar ambt ». Alle magistraten en ambtenaren betalen sociale zekerheidsbijdragen. Waarom zou dat dan niet gelden voor de leden van de Koninklijke Familie ?

De heer Ide verwijst naar de gedragsregels voor de leden van de Koninklijke Familie. In de toelichting wordt melding gemaakt van « vlotte technieken voor overleg zonder overdreven te formaliseren » (stuk Kamer, nr. 53-2960/1, blz. 7). Wat houden dergelijke technieken in ? In de toelichting staat verder dat « indien de gedragsregels niet worden nageleefd, kan de regering, nadat ze de betrokkene heeft gehoord, via de procedure die door dit wetsvoorstel wordt voorzien, overgaan tot een inhouding op de dotatie of tot de afschaffing van de dotatie die hem of haar is toegekend ». Met andere woorden, als de gedragsregels niet gerespecteerd worden, zelfs als was dat slechts op één enkel ogenblik, dan volgt minimaal een inhouding van de dotatie. Er is dus geen waarschuwing of blaam voorzien. Volgens spreker is dat enigszins contradictorisch omdat de tekst vertrekt vanuit de informaliteit (vlotte technieken zonder overdreven te formaliseren).

De tekst wordt dus geformuleerd op een wijze om de Koninklijke Familie niet te schofferen, noch te belasten met formele vergaderingen, maar de regeringsleden zullen wel verantwoordelijk worden gesteld voor het buitensporig gedrag van een lid van de Koninklijke Familie.

2. Antwoorden van de regering

De heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming, is het niet eens met de stelling dat de voorliggende tekst niets verandert aan het stelsel van de dotaties die worden toegekend aan het Koningshuis sinds het debat van 2001.

Het ontwerp voorziet in een reeks nieuwigheden. Zo is het aantal begunstigden van een dotatie verminderd, wordt er een onderscheid gemaakt tussen een deel « bezoldiging » waarop belastingen betaald worden en een deel « werkings- en personeelsuitgaven », komen er transparantieregels en een controlesysteem door het Rekenhof, en wordt er voorzien in gedragsregels en sancties.

De heer Wathelet begrijpt dat sommigen een nog strenger stelsel willen, of zelfs een afschaffing van alle dotaties aan de Koninklijke Familie. Spreker wil echter niet meedoen aan een dergelijk populistisch discours. Wanneer men voor een monarchie kiest, moet men coherent zijn en haar de nodige middelen toekennen zodat zij haar functie met het nodige prestige kan uitoefenen.

Wat betreft het aantal ambtenaren dat ter beschikking van de Koning wordt gesteld, meent de heer Wathelet dat vijfendertig niet overdreven is. Vergelijking met de ministeriële kabinetten, leert dat de meeste ministers heel wat meer medewerkers hebben. De Koning moet vele opdrachten vervullen. Het is dan ook normaal dat hij beschikt over medewerkers om de briefwisseling te behandelen, verplaatsingen voor te bereiden, hem over de politieke toestand in te lichten, enz. Het voorgestelde stelsel is trouwens volledig transparant, omdat personeelsuitgaven die het vooropgestelde maximum zouden overschrijden, ten laste komen van de Civiele Lijst.

De heer Wathelet meent dat het voorgestelde financieringsstelsel rechtvaardig en coherent is. Daarom schroomt hij niet om de verschillende bedragen van de Civiele Lijst openlijk bekend te maken.

Dezelfde transparantiebeginselen gelden voor het stelsel van de dotaties. De heer Wathelet acht het niet nodig te preciseren dat de leden van de Koninklijke Familie die een dotatie ontvangen belastingplichtig zijn. Dit spreekt vanzelf voor het deel « bezoldiging » van de dotatie. Dit deel wordt aan de personenbelasting onderworpen, met toepassing van het stelsel dat voor iedere andere burger van toepassing is. Het deel « vergoedingen » wordt niet belast, net zoals bij de parlementsleden.

Men moet niet vrezen dat de begunstigden van dotaties niet zullen worden onderworpen aan belastingcontroles. Wat BTW en accijnzen betreft, krijgen de leden van de Koninklijke Familie hetzelfde statuut als iedere andere burger. Hetzelfde geldt voor hun sociaal statuut. De toelichting bij het wetsvoorstel is hierover duidelijk : « Inzake sociale zekerheid vallen, zoals vandaag, en zoals bijvoorbeeld het geval is voor parlementsleden, de begunstigden van een dotatie niet onder het werknemersstatuut, het statuut van zelfstandige of van openbaar ambtenaar. Wat de geneeskundige verzorging betreft, kunnen zij zich bijgevolg aansluiten via het statuut « personen, die zijn ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen. ». » (stuk Kamer, nr. 53-2960/1, blz. 5).

Wat de gedragsregels betreft, is het normaal dat wie een dotatie ontvangt ook verantwoordelijkheden heeft. De heer Wathelet verheugt zich er dan ook over dat het voorliggende wetsontwerp een aantal gedragsregels vaststelt. Spreker stelt vast dat diegenen die klagen dat de gedragsregels niet duidelijk genoeg zijn, er zelf geen enkele hebben opgenomen in hun wetsvoorstel (zie stuk Senaat, nr. 5-980/1).

Voor de verplaatsingen naar het buitenland, bepaalt de tekst dat iedere verplaatsing buiten de Europese Economische Ruimte gemeld moet worden aan de minister van Buitenlandse Zaken. Om interpretatieproblemen te voorkomen, betreft deze meldingsplicht zowel officiële als privéverplaatsingen. Dit is een originele regeling die de regeringsleden voor hun verantwoordelijkheid plaatst en een controle op de naleving van de gedragsregels mogelijk maakt.

Ten slotte meent de heer Wathelet dat wanneer men buitenlandse voorbeelden aanhaalt om het Belgische systeem te bekritiseren, men een allesomvattende vergelijking moet maken tussen stelsels die trouwens niet altijd makkelijk vergelijkbaar zijn. Zo vinden velen dat het Nederlandse model gevolgd moet worden. De verdedigers van het Nederlandse model vertellen er echter niet bij dat de dotatie voor Koningin Beatrix een niet-belastbaar bedrag van 1,4 miljoen euro per jaar bedraagt, terwijl die van Koning Albert slechts 930 000 euro bedraagt en deels belastbaar is.

De heer Vanlouwe werpt op dat het Nederlandse stelsel transparanter is.

De heer Wathelet antwoordt dat het belastbaar maken van dotaties het eerste is wat men moet doen als men transparantie beoogt. Spreker verwerpt partiële vergelijkingen met andere stelsels waarbij men de ongunstige aspecten voor de stelling die men verdedigt, weglaat.

De heer Wathelet besluit dat de voorliggende tekst een aantal maatregelen voorstelt die de goede richting uitgaan. Het financieringsstelsel is redelijk. De voorgestelde regels zijn duidelijk. Zij zorgen voor meer transparantie, al is het mogelijk ze in de toekomst nog te verfijnen.

3. Replieken van de leden

De antwoorden van de staatssecretaris overtuigen de heer Ide niet.

Inzake de vergelijking van het kabinet van de Koning met de kabinetten van de ministers, wijst spreker erop dat in de ministeriële kabinetten, eenieders functie en verantwoordelijkheid duidelijk omschreven zijn. Als men voor de Koning een kabinet met vijfendertig medewerkers wil oprichten, moet men op zijn minst een functiebeschrijving voor elk lid opstellen, zijn profiel bepalen, een organigram maken,... Zo kan men het nodige aantal medewerkers bepalen. Hoe is men gekomen tot het aantal van vijfendertig ambtenaren ?

De leden van de Koninklijke Familie die een dotatie ontvangen, krijgen een statuut dat vergelijkbaar is met dat van de parlementsleden. De heer Ide vraagt of men hen zal onderwerpen aan dezelfde belastingcontrole als de strikte controle die de parlementsleden zichzelf hebben opgelegd. Hij herinnert eraan dat parlementsleden om de twee jaar gecontroleerd worden door het controlecentrum Brussel 4.

In verband met het sociaal statuut vraagt spreker ten slotte of de leden van de Koninklijke Familie lid zijn van een mutualiteit of een hulpkas.

De heer Vanlouwe neemt er akte van dat de voorliggende wetsvoorstellen bedoeld zijn om meer transparantie te creëren. Nochtans bieden de voorgestelde maatregelen geen volledige transparantie. Zo dekt de Civiele Lijst slechts een deel van wat het Staatshoofd kost. Met de voorliggende teksten kan men zich helaas geen volledig beeld vormen van de totale kostprijs van de monarchie. Er bestaat nog een hele reeks posten die, hoewel zij verbonden zijn aan de uitoefening van de Koninklijke functie, ten laste vallen van verschillende federale overheidsdiensten.

Spreker herhaalt zijn vragen over het gebruik van fiscale optimalisatietechnieken door leden van de Koninklijke Familie. De voorliggende teksten bieden hierover geen enkele transparantie. De voorgestelde maatregelen hebben bijvoorbeeld geen betrekking op successierechten terwijl leden van de Koninklijke Familie constructies hebben opgezet om daaraan te ontsnappen.

Spreker vervolgt dat er ook geen duidelijkheid wordt verschaft over de werkelijke samenstelling van het kabinet van de Koning tot nog toe. Hij betreurt dit. De door de staatssecretaris in dit verband gemaakte vergelijking met ministeriële kabinetten, stelt hem niet gerust, zeker niet als men het zou vergelijken met sommige, uitgebreid bestafte, kabinetten van bepaalde leden van de Brusselse regering.

Voorts wenst de interveniënt te weten waarom er een onderscheid wordt gemaakt tussen reizen binnen de EER (Europese Economische Ruimte) en erbuiten, enerzijds, en anderzijds reizen die wel of geen politieke betekenis kunnen hebben (artikel 17 van het wetsontwerp, stuk Senaat, nr. 5- 2283/1). Hoe moet men het begrip « reis met een politieke betekenis » interpreteren ? Ware het niet eenvoudiger dat elke verplaatsing naar het buitenland aan de minister van Buitenlandse Zaken zou worden meegedeeld ? In antwoord op een vraag om uitleg van senator Vanlouwe gaf de huidige minister van Buitenlandse Zaken immers toe dat het zeer moeilijk is om een onderscheid te maken tussen reizen met een privékarakter en reizen met een openbaar karakter (zie supra).

Ten slotte wenst senator Vanlouwe te weten of de kosten voor vluchten van leden van de Koninklijke Familie en van documenten die hen ter ondertekening nareizen, ten laste zijn van de Civiele Lijst of ten laste van de bevoegde FOD's.

Senator Laeremans is van oordeel dat het antwoord van de staatssecretaris op de vele vragen die werden gesteld, ontluisterend beknopt is. Nochtans is het, bij het aantreden van een nieuwe Koning, juist hét moment bij uitstek om de overheidsfinanciering van de Koninklijke Familie tegen het licht te houden. De eerder gestelde vragen verdienen dan ook een grondig antwoord. Zo is de vraag over de samenstelling van het kabinet van de nieuwe Koning toch pertinent : de vijfendertig personeelsleden, voorzien in artikel 5 van het wetsontwerp (stuk Senaat, nr. 5-2282/1), betreft dit een maximum aantal of komen deze personen bij de reeds aanwezige personeelsleden, werkzaam op het kabinet van Koning Albert II ? De huidige kabinetschef, behoort die tot het quotum van vijfendertig of niet ? Hoeveel personeelsleden worden door de Civiele Lijst betaald ? Op deze vragen kan toch duidelijk worden geantwoord, aldus de heer Laeremans.

Voorts is het de spreker nog steeds niet duidelijk of enkel de broer en de zus van de Koning hun vrijstelling van belasting verliezen, of ook de Koning zelf. In elk geval mag het niet gaan om een « vestzak- broekzakoperatie » waarbij men het belasten van bepaalde inkomsten, zou compenseren door gratis meer personeel ter beschikking te stellen.

In de toelichting bij wetsontwerp nr. 5- 2283 wordt gesteld dat het statuut van de broer en de zus van de Koning vergelijkbaar is met het statuut van parlementsleden, maar parlementsleden betalen wél sociale bijdragen, bovenop de afhouding voor hun pensioenopbouw. Wordt de Civiele Lijst ook gebruikt voor sociale bijdragen en de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en is het systeem hetzelfde voor de Koning en de broer en zus van de Koning ?

Voorts is spreker van oordeel dat de Civiele Lijst, zoals nu voorgesteld, nog heel wat onduidelijkheden inhoudt. Bovendien is er niets bepaald over wat er met de eventuele overschotten op de Civiele Lijst gebeurt. Kunnen deze overschotten worden overgedragen naar privékapitaal ? Waar zit de scheidingslijn tussen publiek kapitaal (overheidsgelden) en privékapitaal ? Zijn dat communicerende vaten ? In verscheidene (ook internationale) publicaties wordt gesuggereerd dat de Belgische Koninklijke Familie heel wat tegoeden zou hebben op buitenlandse bankrekeningen. Spreker hoopt dat deze geruchten vals zijn. Kan de staatssecretaris hierover meer duidelijkheid verschaffen ?

Senator De Decker antwoordt dat heel wat van de door senator Laeremans opgeworpen vragen een antwoord vinden in het verslag van 2009 van de senatoriale werkgroep (stuk Senaat, nr. 4-1335/1).

Vervolgens betreurt senator Laeremans dat de staatssecretaris geen duidelijk antwoord heeft verstrekt met betrekking tot de personeelsleden die worden ingezet voor de veiligheid van de leden van de Koninklijke Familie.

Behoren de kosten voor het onderhoud en het gebruik van het koninklijk jacht van Koning Albert II tot de Civiele Lijst of niet ? Wat met het onderhoud van de verschillende domeinen ?

Ten slotte wenst senator Laeremans meer duidelijkheid over de vastgoedvennootschap van Prins Laurent. Klopt het dat zijn echtgenote hiervan afgevaardigd bestuurder is ? Wat is het lot van de gebeurlijke winst die wordt gecreëerd bij de verkoop van vastgoed ? Indien het om volledig privé-inkomsten gaat, zijn deze dan onderworpen aan de fiscaliteit ? Spreker citeert vervolgens artikel 6 van het wetsontwerp nr. 5- 2283 : « Het ontvangen van een dotatie zoals bedoeld in artikel 3 is niet verenigbaar met het ontvangen van een ander belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid. » Zijn de activiteiten van Prins Laurent en zijn echtgenote verenigbaar met dit artikel 6 ?

Senator Anciaux deelt de mening van de twee vorige sprekers niet en is van oordeel dat de staatssecretaris wél duidelijk op een aantal pertinente vragen heeft geantwoord. Spreker onderlijnt nogmaals dat met de voorliggende wetsontwerpen een begin van transparantie wordt ingevoerd. Dit in tegenstelling tot het verleden. Net via de nieuwe wettelijke bepalingen zal de parlementaire controle ter zake verscherpt worden. Het is door toepassing van de nieuwe wettelijke bepalingen dat er in de toekomst meer duidelijkheid zal kunnen worden gecreëerd.

Sommige opmerkingen van de senatoren Vanlouwe en Laeremans begrijpt spreker niet : het is toch vanzelfsprekend dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen reizen binnen de EER en erbuiten. De EER is een akkoord dat in 1992 werd gesloten tussen de landen van de EU en de EVA-landen (Noorwegen, Ijsland, Liechtenstein en, via het Schengen-Akkoord, ook Zwitserland). Het gaat hier immers om het algemeen principe van het vrij verkeer van personen.

De heer Laeremans merkt op dat voor Zwitserland derhalve een toelating nodig is.

De heer Anciaux wijst erop dat een privéreis naar een van die landen geen enkele politieke connotatie heeft. Een privéreis naar Iran, bijvoorbeeld, heeft wel een politieke connotatie. Het lijkt hem dus vanzelfsprekend dat in artikel 17 van het wetsontwerp nr. 5-2283 een onderscheid wordt gemaakt tussen reizen binnen of buiten de Europese Economische Ruimte.

Verder is de heer Anciaux van mening dat het antwoord van de staatssecretaris over de vijfendertig bijkomende personeelsleden wel correct is. Op dit ogenblik is er geen transparantie over het aantal medewerkers van de Koning, hun statuut en hun bezoldiging. Met het ontwerp wordt een oplossing aangereikt die in de toekomst volkomen transparantie verzekert. Vijfendertig kabinetsmedewerkers lijkt hem een aanvaardbaar aantal dat waarschijnlijk op ervaring gebaseerd is. Wil men meer medewerkers aantrekken dan zal dat moeten gebeuren met de gelden van de Civiele Lijst. Deze uitgaven zullen door het Rekenhof worden gecontroleerd en voorgelegd aan het Parlement.

De heer Ide heeft een fundamenteel probleem met de vergelijking van een ministerieel kabinet en dat van de Koning. De opdrachten van een minister en de Koning zijn te verschillend waardoor een dergelijke vergelijking intellectueel oneerlijk is. De Koning is politiek neutraal. De vraag is welk aspect van de grondwettelijke taak van de Koning een dergelijke hoeveelheid kabinetsmedewerkers vergt.

De heer De Decker vindt dat de heer Ide zelf intellectueel oneerlijk is, aangezien het niet zo moeilijk is de tijdsbesteding van de Koning na te gaan. Hij ontvangt ministers, parlementsleden, wetenschappers, kortom : alle mensen met wie hij het nuttig vindt om in contact te komen om zijn koninklijke taak te vervullen. Om die ontmoetingen te organiseren, heeft hij personeel nodig dat nota's voorbereidt over diverse onderwerpen. Het is de taak van de Koning om een van de best geïnformeerde personen te zijn van het Koninkrijk. Het is zeker niet overdreven om hem vijfendertig medewerkers toe te kennen. Ter herinnering : de echtgenoten van de Franse presidenten Chirac en Mitterand bijvoorbeeld, hadden ongeveer vijfentwintig medewerkers. Onze Koning is een staatshoofd. Kritiek geven op een dergelijk klein aantal personen getuigt van slechte wil.

Het lid vestigt daarentegen opnieuw de aandacht op de overdreven voorwaarden die gelden voor de reizen van de Koninklijke Familie. Men mag de leden van de Koninklijke Familie niet de vrijheid ontzeggen waarop elke andere Belgische burger recht heeft.

De heer Vanlouwe heeft reeds verschillende keren gevraagd over hoeveel kabinetsleden de Koning op dit ogenblik beschikt om een vergelijking te kunnen maken met de vijfendertig medewerkers die in het ontwerp worden voorgesteld. Vergelijkingen met Frankrijk zijn volkomen naast de kwestie gelet op het verschil in omvang van beide landen.

De heer De Decker antwoordt dat iedereen weet dat 66 % van het budget van de Civiele Lijst bestemd is om personeelskosten te dekken.

De heer Laeremans wenst meer duidelijkheid over wat wordt bedoeld met « beroepswerkzaamheden ». Volgens de toelichting gaat het om baten van vrije beroepen, ambten, posten of andere winstgevende bezigheden. Is het uitbaten en winst maken met een vastgoedvennootschap — wat Prins Laurent nu doet en zijn echtgenote daar tewerkstelt —, in overeenstemming met artikel 6 van wetsontwerp nr. 5-2283 dat stelt dat het ontvangen van een dotatie niet verenigbaar is met het ontvangen van een ander belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid ? Wat gebeurt er als de vastgoedvennootschap woningen verkoopt en winst maakt ? Wat is het statuut van die winst ? Moet die aangegeven worden ? Als de vastgoedmaatschappij winst maakt in die mate dat er een personeelslid in dienst kan worden genomen, meent spreker dat er een probleem is met het statuut van de winst.

De heer Ide heeft nog geen antwoord gekregen op zijn vraag inzake de fiscale controle.

De heer Vanlouwe wenst een concreet antwoord op zijn vraag over het aantal personen dat nu werkt op het kabinet van de Koning. Spreker hoopt dat de staatssecretaris daarover inlichtingen zal inwinnen en correct op de vraag zal kunnen antwoorden.

Spreker wil graag weten of de kosten van de vliegtuigreizen onder de Civiele Lijst vallen of zullen moeten gedragen worden door andere departementen. Met « vliegtuigreizen » bedoelt hij alle publieke en privéreizen en de reizen die gemaakt worden voor de bekrachtigingen en ondertekeningen van wetten.

Ten slotte meent de heer Vanlouwe dat elke reis, privé of publiek, binnen of buiten Europa, zou moeten worden meegedeeld aan de minister van Buitenlandse Zaken. Dit zou de discussie erover uitsluiten.

De heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat de vraag over de fiscale controle onder de bevoegdheid van de minister van Financiën valt.

De staatssecretaris kan inderdaad geen precies cijfer geven over de personeelssamenstelling van het kabinet van de Koning, maar de orde van grootte is vergelijkbaar met wat wordt voorgesteld.

De vluchten vallen niet onder de Civiele Lijst maar worden gegroepeerd in de begroting. Verder heeft de eerste minister al in het Parlement aangekondigd dat het gebruik van vliegtuigen van Defensie enkel kosteloos kan in het kader van officiële vertegenwoordigingen van ons land en niet voor privévervoer.

De heer Laeremans wijst erop dat er nog geen antwoord is gekomen op de vraag betreffende de personeelsleden van het kabinet van de Koning. De heer Laeremans wijst op de bijdrage van professor Herman Matthijs over de kostprijs van de monarchie in het boek « Zijn wij de Koning te Rijk » (1) .

Het is de eerste maal dat een wet duidelijk vermeldt hoeveel medewerkers op het kabinet van de Koning kunnen werken. Werden gedetacheerden in het verleden betaald door de Civiele Lijst of doorbetaald door de federale overheid ? Over hoeveel mensen ging het ? Het is nodig dat te weten om te kunnen inschatten hoeveel meer er nu zal betaald worden voor het Koningshuis.

De heer Delperée merkt op dat wetgevend werk bedoeld is voor een toekomstige situatie en niet voor de situatie in het verleden.

Mevrouw de Bethune antwoordt dat dit onderwerp al uitgebreid aan bod is gekomen toen staatssecretaris Wathelet aanwezig was in de commissie. Toen is duidelijk het verschil gemaakt tussen de oude en de nieuwe situatie. De nieuwe situatie zal transparant zijn en duidelijkheid geven over het aantal stafleden. Het lijkt weinig zinvol om zich in deze commissie te buigen over de situatie zoals ze was in het al dan niet verre verleden.

De heer Laeremans dringt aan op een antwoord, dat pertinent is omdat er steeds naar het verleden verwezen wordt om de nieuwe situatie te rechtvaardigen. Het is bovendien belangrijk te weten of de vijfendertig ambtenaren waarvan sprake geen nieuwe personeelsleden zullen zijn. Dit zou immers een serieuze meerkost inhouden ten opzichte van de huidige situatie. Een correcte inschatting van de toekomstige situatie is enkel mogelijk wanneer er duidelijkheid bestaat over de oude situatie.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, verwijst naar het antwoord van de heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming. Vóór deze periode waren er gedetacheerde personeelsleden die werden betaald door hun respectievelijke departementen. Het was de bedoeling van de meerderheid meer transparantie te creëren, via artikel 5 van het wetsontwerp nr. 5-2282.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

1. Wetsontwerp houdende vaststelling van de Civiele Lijst voor de duur van de regering van Koning Filip (nr. 5-2282)

Artikel 2

Amendement nr. 4

De heer Laeremans dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2). Voor de toelichting verwijst spreker naar de schriftelijke verantwoording van dit amendement.

De heer Laeremans vraagt of de representatiekledij van de monarchie ook onder de Civiele Lijst valt of behoort tot de privékosten. Welk statuut heeft het personeel van het Koningshuis, onder meer voor wat de sociale zekerheid betreft ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat de representatiekosten voor het vervullen van de grondwettelijke functie van de monarchie ook behoren tot de Civiele Lijst. De contracten in dit kader aangegaan vallen onder de verantwoordelijkheid van de intendant van de Civiele Lijst.

De arbeidsrelaties van de betrokken ambtenaren zijn van contractuele aard en onderworpen aan het arbeidsrecht. De bijdragen voor de sociale zekerheid vallen uiteraard binnen dit kader.

De heer Laeremans concludeert dat deze ambtenaren, met uitzondering van de gedetacheerden, een vergelijkbaar statuut hebben met de werknemers uit de privésector. De arbeidsrechtbanken zijn aldus bevoegd en terzake kan de intendant van de Civiele Lijst gedagvaard worden.

De heer Laeremans verwijst naar de studie van professor dr. Herman Matthijs met als titel « De Kostprijs van de Monarchie in Europa » (laatste editie april 2012). Hierin wordt volgens spreker gesteld, dat de vijfendertig ambtenaren zoals vermeld in artikel 5 van het wetsontwerp wel degelijk gefinancierd worden door de Civiele Lijst, wat nu ontkend wordt. De kabinetschef van Koning Albert II was echter al met pensioen bij zijn administratie en zou dus betaald geweest zijn door de Civiele Lijst.

De heer Laeremans vraagt hoe het jaarlijks saldo van de Civiele Lijst wordt besteed. Kan een deel van dit geld overgaan naar het privévermogen van de Koning en waar ligt trouwens de scheidingslijst tussen de Civiele Lijst en het privévermogen ?

De heer Delpérée antwoordt de vorige spreker dat voornoemde professor, Herman Matthijs, in een interview van 14 oktober 2013 in La Libre Belgique meent dat de voorliggende tekst geen kritiek ontlokt.

De heer Broers meent dat de in het regeerakkoord aangekondigde transparantie ontbreekt in deze wetsontwerpen.

Op de vraag van de heer Laeremans, antwoordt de staatssecretaris dat de Koning discretionair kan beslissen over de aanwending van de middelen die hem ter beschikking worden gesteld, op grond van artikel 89 van de Grondwet.

Bovendien wordt de door de regering nagestreefde transparantie uitdrukkelijk in de wet bepaald. Voor de Koning in het bijzonder zullen de uitgaven die hem in staat moeten stellen zijn functie uit te oefenen, ondergebracht worden in een specifieke afdeling van de Rijksbegroting. Zo kunnen de parlementsleden gemakkelijk de uitgaven controleren die horen bij de uitoefening van de koninklijke functie.

Stemming

Het amendement nr. 4 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 2/1 (nieuw)

Amendement nr. 12

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2) dat ertoe strekt het bezoldigingsbestanddeel voor de Civiele Lijst gelijk te stellen aan het loon van de eerste minister.

Stemming

Amendement nr. 12 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 3

Amendement nr. 5

De heer Laeremans dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Indiener verwijst naar de schriftelijke verantwoording van zijn amendement.

De heer Laeremans stelt zich vragen over de index waarvoor uiteindelijk werd gekozen. Gaat het om de gezondheidsindex of het indexcijfer van de consumptieprijzen ?

De staatssecretaris bevestigt dat het om de gezondheidsindex gaat, als verduidelijkt in de commentaar op artikel 3 van het wetsontwerp.

Stemming

Amendement nr. 5 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 3/1 (nieuw)

Amendement nr. 1

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr; 5-2282/2) dat ertoe strekt een artikel 3/1 in te voegen, luidende :

« De uitgaven ten laste van de Civiele Lijst zijn onderworpen aan alle indirecte belastingen en taksen, waaronder accijns en btw, en alle andere heffingen van welke aard dan ook. »

Indieners verwijzen naar de schriftelijke verantwoording van hun amendement.

Wat dat punt betreft, herinnert de staatssecretaris eraan dat er in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp duidelijk het volgende staat vermeld :« De uitgaven gedaan uit de Civiele Lijst zullen onderworpen worden aan alle toepasselijke indirecte belastingen en taksen ». Tijdens het debat in de Kamer verklaarde de minister van Financiën bovendien het volgende : « De regering heeft beslist om btw en accijnzen aan te rekenen op de uitgaven van het Hof, met ingang van 21 juli 2013. »

Stemming

Amendement nr. 1 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 4

Amendement nr. 6

De heer Laeremans dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Indiener verwijst naar de schriftelijke verantwoording van zijn amendement.

Verder vraagt de heer Laeremans of het volledige bedrag van 11 554 000 euro zal worden onderworpen aan de driejaarlijkse herwaardering aangezien slechts twee derde van dat bedrag bestemd is voor de betaling van lonen.

De staatssecretaris verduidelijkt dat het in artikel 4 bedoelde mechanisme vroeger al bestond. Spreker meent dat het logisch is dat de Civiele Lijst, die hoofdzakelijk dient om lonen te financieren, de evolutie van de loonkosten volgt. Er dient ook rekening te worden gehouden met de eventuele verhoging van de sociale bijdragen.

De heer Laeremans begrijpt niet waarom het loon van het contractueel personeel van de Koning dat reeds geïndexeerd wordt, nog kan worden aangepast aan de evolutie van de reële lonen van de overheidssector. Aangezien laatstgenoemde evolutie ook rekening houdt met de gezondheidsindex, is er dan geen risico op een dubbele indexering ?

De heer Anciaux antwoordt de heer Laeremans dat het om een algemene bepaling gaat die in de overheidssector wordt toegepast. Spreker herinnert eraan dat heel wat werknemers, naast de loonindexering, een loonschaalverhoging krijgen na twee of drie jaar. Door middel van artikel 4 wordt hiermee rekening gehouden.

De staatssecretaris benadrukt dat de artikelen 3 en 4 verschillende doelstellingen hebben.

Artikel 3 waarborgt de koopkracht van de Civiele Lijst door het bedrag te koppelen aan de evolutie van de gezondheidsindex. Artikel 4 regelt daarentegen de automatische driejaarlijkse aanpassing van de Civiele Lijst aan de evolutie van de reële lonen in de federale overheidsdiensten. Het is in geen geval de bedoeling dezelfde indexering twee keer toe te passen.

De heer Laeremans is het daarmee eens, maar wijst erop dat in casu de herwaardering betrekking heeft op een algemeen bedrag en niet op specifieke lonen. Aangezien de staatssecretaris verklaarde dat artikel 4 een bestaande regel voortzet, wenst spreker informatie over de manier waarop die driejaarlijkse herwaardering in het verleden werd toegepast.

De staatssecretaris antwoordt dat alle gegevens waarnaar de heer Laeremans vraagt, kunnen worden geraadpleegd in de begrotingen van de afgelopen jaren.

Stemming

Amendement nr. 6 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 5

Amendementen nrs. 2 en 7

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Indieners verwijzen naar de schriftelijke verantwoording van hun amendement.

De heer Laeremans dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2) dat er ook toe strekt dit artikel te doen vervallen.

Indiener verwijst naar de schriftelijke verantwoording van zijn amendement.

De heer Laeremans vraagt zich echter af hoe rijksambtenaren en leden van de bijzondere korpsen in het verleden ter beschikking werden gesteld van de Koning. Wordt die terbeschikkingstelling normatief geregeld ?

De staatssecretaris verwijst naar zijn vorige verklaringen.

Stemmingen

Amendement nr. 2 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 7 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 6

Amendementen nrs. 3 en 8

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2) dat de laatste zin van artikel 6, die bepaalt dat de Federale Staat de verwarmingskosten van het Koninklijk Paleis te Brussel ten laste neemt, wil schrappen.

De heer Laeremans dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2), dat er ook toe strekt de laatste zin van artikel 6 te doen vervallen.

De heer De Decker maakt de vergelijking met de toestand in Italië. De president van de Republiek, wiens grondwettelijke functies vrij dicht aanleunen bij die van onze Koning, beschikt over het Quirinaalpaleis in Rome, en over villa Rosebery in Napels en het domein (Tenuta Presidenziale) van Castelporziano, die dienst doen als buitenverblijven.

De heer Deprez herinnert eraan dat de Koning het Staatshoofd is. Het Paleis in Brussel is zijn werkplaats. Spreker is dan ook verbaasd dat de indieners van amendement nr. 3 voorstellen om de tenlasteneming van de verwarmingskosten van het Koninklijk Paleis door de Federale Staat af te schaffen. Er wordt immers ook niet aan een minister, een staatssecretaris of een burgemeester gevraagd dat hij zelf zou instaan voor de verwarmingskosten van zijn ambtsbureau.

Spreker meent dat de verwarmingskosten van het Paleis van Brussel moeten worden aangerekend op de Civiele Lijst. Het gaat niet op dat bovenop de Civiele Lijst ten bedrage van jaarlijks 11,5 miljoen euro ook nog eens de verwarmingskosten van het Koninklijk Paleis te Brussel ten laste worden genomen door de Federale Staat.

De heer Laeremans besluit a contrario van artikel 6 dat de verwarmingskosten van alle andere paleizen waar de Koning verblijft wel ten laste komen van de Civiele Lijst. Kan de regering bevestigen dat de verwarmingskosten van het Paleis van Laken of van het kasteel van Ciergnon voor rekening van de Civiele Lijst zijn ? En zal de Civiele Lijst accijnzen en btw betalen op de stookolie voor de verwarming van deze gebouwen ?

Spreker vraagt vervolgens welk fiscaal stelsel wordt toegepast op de brandstof die de Koninklijke Familie gebruikt voor haar verplaatsingen. Voor de Koning lijkt het erop dat deze kosten ten laste van Defensie komen. Voor zijn officiële verplaatsingen is dit begrijpelijk, maar hoe zit het met zijn privéverplaatsingen of het gebruik van zijn persoonlijke yacht ?

De heer Verherstraeten bevestigt dat de Civiele Lijst indirecte belastingen zal betalen op de uitgaven die voor haar rekening zijn.

Wat de verwarmingskosten betreft, verwijst de staatssecretaris naar de verklaringen van de minister van Financiën in de commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers hierover. De minister van Financiën heeft hierover gezegd dat aangezien het wetsontwerp bepaalt dat de verwarmingskosten van het Paleis te Brussel ten laste zouden zijn van de Staat, is het logisch dat de verwarmingskosten van het Kasteel van Laken ten laste zouden zijn van de Civiele Lijst.

De heer Laeremans vraagt of deze regeling nieuw is. Waren de voormelde verwarmingskosten van de andere kastelen waarover de Koninklijke Familie beschikt voor rekening van de Regie der Gebouwen ?

De heer Verherstraeten antwoordt dat tot 21 juli 2013, de begrotingsruiter werd toegepast voor de uitgaven voor verwarming en veiligheid.

De heer Laeremans besluit dat deze uitgaven voordien niet ten laste waren van de Civiele Lijst, en dat zij dat sinds 21 juli 2013 wel zijn. Hij betreurt dat de staatssecretaris geen duidelijker antwoord geeft op dit punt.

De heer De Decker vindt het volkomen logisch dat de Federale Staat de verwarmingskosten van het Koninklijk Paleis van Brussel betaalt. Hij begrijpt niet waarom men niet dezelfde redenering volgt voor het Koninklijk Paleis van Laken. Waarom dit verschil in behandeling terwijl beide gebouwen eigendom zijn van de Staat ?

Volgens de heer Delpérée is de voorgestelde regeling een klassieke oplossing die voordien reeds werd toegepast. De redenering is dat de Koning zijn ambt uitoefent en zijn verantwoordelijkheden op zich neemt in het Paleis van Brussel.

De heer Anciaux meent dat artikel 6 duidelijk is. De verwarmingskosten van het Paleis van Brussel zijn niet ten laste van de Civiele Lijst. Zij komen ten laste van de federale overheid. Aangezien deze regeling niet geldt voor het Paleis van Laken, vloeit hieruit voort dat de verwarmingskosten van dit paleis voor rekening van de Civiele Lijst zijn.

Stemmingen

Amendement nr. 3 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 8 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 7

Amendement nr. 9

De heer Laeremans dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2), dat ertoe strekt artikel 7 te vervangen om de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip, een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid en een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Laurent, op te heffen. De dotaties voor Prinses Astrid en Prins Laurent moeten worden afgeschaft.

Stemming

Amendement nr. 9 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 8

Amendement nr. 10

De heer Laeremans dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2), dat ertoe strekt artikel 8 te vervangen. Dit amendement vloeit voort uit zijn amendement nr. 9 op artikel 7 dat strekt om de dotaties voor Prinses Astrid en Prins Laurent af te schaffen.

Stemming

Amendement nr. 10 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 9

Amendement nr. 11

De heer Laeremans dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-2282/2), dat ertoe strekt artikel 9 te vervangen. Dit amendement vloeit voort uit amendement nr. 9, dat strekt om de dotaties voor Prinses Astrid en Prins Laurent af te schaffen.

Stemming

Amendement nr. 11 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

2. Wetsontwerp met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie (nr. 5-2283/1)

Artikel 2

Amendementen nrs. 1 en 18

De heren Vanlouwe en Boogaerts dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat nr. 5-2283/2), dat strekt om het tweede lid te doen vervallen.

Het tweede lid bepaalt dat elke dotatie bij wet wordt vastgesteld op voorstel van de regering. De heer Broers leidt daaruit af dat dit lid het Parlement zijn initiatiefrecht ter zake ontneemt. Die oplossing is strijdig met artikel 75 van de Grondwet. Spreker denkt dat het belangrijk is dat de parlementsleden hun initiatiefrecht inzake de dotaties aan de Koninklijke Familie behouden.

De heer Anciaux merkt op dat het Parlement dat artikel steeds kan wijzigen en de regel steeds kan veranderen.

De heer Laeremans vindt het tweede lid heel eigenaardig, omdat die tekst het resultaat is van een parlementair initiatief. Waarom amputeert het Parlement zichzelf van een deel van zijn bevoegdheden door de bepaling dat alleen de regering initiatieven kan nemen om de dotaties voor de Koninklijke Familie vast te leggen ? Wat is de meerwaarde van het tweede lid ?

Staatssecretaris Verherstraeten verwijst naar het verslag van de werkgroep dotaties aan de leden van de Koninklijke Familie (stuk Senaat nr. 4-1335/1). Daarin beveelt de Senaat aan het bedrag van de dotaties ten laste van de Schatkist bij wet, op voorstel van de regering, vast te stellen. Die oplossing is logisch aangezien de dotaties duidelijk een budgettaire impact hebben. Spreker preciseert dat het voorgestelde artikel geen afbreuk doet aan het initiatiefrecht van het Parlement zoals artikel 75 van de Grondwet.

De heer Anciaux vraagt of de toekomstige Senaat nog initiatiefrecht zal hebben in die aangelegenheid.

De heer Verherstraeten antwoordt dat de wetten in verband met de dotaties en de Civiele Lijst na de verkiezingen van mei 20114, als de hervorming van de Senaat, zoals ze nu voorligt, wordt goedgekeurd, geen bicamerale aangelegenheden zullen zijn.

De heer Delpérée meent dat het tweede lid aan een logica beantwoordt. De dotaties zijn hoofdzakelijk budgettaire kwesties. Het is de regering die de voorstellen formuleert voor de budgettaire aangelegenheden. Aangezien de dotatie bij wet moet worden vastgelegd, stelt de regering het Parlement voor dat soort wetgeving aan te nemen. Niets belet de wetgever artikel 2 van de toekomstige wet met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie in de toekomst te wijzigen. Indien men daarentegen een dotatie toekent aan de hand van de procedure bedoeld in artikel 2, dan komt het de regering toe de tekst in te dienen. Spreker heeft er geen bezwaar tegen.

De heer Cheron meent dat de voorgestelde bepaling duidelijk aangeeft dat het laatste woord hoe dan ook de wetgever toebehoort. Hij had evenwel de tekst in die zin gelezen dat ook een parlementair initiatief kon aanleiding geven tot het toekennen van een dotatie. De tussenkomst van de vorige spreker maakt evenwel duidelijk dat een eventueel parlementair initiatief ook het tweede lid van artikel 2 van voorliggend wetsontwerp zal moeten wijzigen.

Wat de bevoegdheid van de toekomstige Senaat in deze aangelegenheid betreft, meent de heer Cheron dat deze instelling voortaan ook bevoegd zal blijven voor wat alle grondwettelijke aspecten van het Koningshuis betreft. De problematiek van de dotaties en de Civiele Lijst maakt hiervan evenwel geen deel uit. Hij meent dan ook dat de Senaat in de toekomst niet langer bevoegd zal zijn in deze aangelegenheid.

De heer Delpérée onderstreept dat, wanneer het tweede lid van artikel 2 van dit wetsontwerp bepaalt dat een dotatie wordt toegekend « op voorstel van de regering », dit geenszins betekent dat het om een wetsvoorstel moet gaan. De draagwijdte van deze bepaling is dat de regering enkel de bedragen van de dotaties voorstelt, zoals zij ook in andere aangelegenheden suggereert om bedragen in een wetsvoorstel op te nemen.

De heer Laeremans dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Volgens de heer Laeremans is het helemaal niet zeker dat de vermoedelijke troonopvolger daadwerkelijk Koning zal worden. Wat gebeurt er, bijvoorbeeld, wanneer deze persoon verzaakt aan de Troon ? Het is dan ook geen goed idee om de vermoedelijke troonopvolger een dotatie te geven. Hetzelfde geldt voor de Koning of de Koningin die troonsafstand heeft gedaan. De betrokkenen zijn immers bemiddeld genoeg om in het eigen onderhoud te voorzien. Dezelfde bedenkingen kunnen worden gemaakt bij de overlevende echtgenoot of echtgenote van de afgetreden Koning of Koningin en de overlevende echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke troonopvolger.

Spreker informeert wat er zal gebeuren op het vlak van de dotaties indien, bijvoorbeeld, de wettelijke troonopvolger niet huwt maar besluit om samen te wonen. Moet men in de echt verbonden zijn om aanspraak te kunnen maken op een dotatie ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat het hier gaat om burgerrechtelijk gedefinieerde begrippen en ook in die zin moeten geïnterpreteerd worden voor wat de toepassing van voorliggend wetsontwerp betreft.

Stemmingen

Amendement nr. 1 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 18 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 3

Amendement nr. 2

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat beoogt om aan dit artikel 3 een 3° toe te voegen, teneinde de uitgaven ten laste van de dotaties ook te onderwerpen aan alle indirecte belastingen en taksen, waaronder accijns en btw, en alle andere heffingen van welke aard dan ook.

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Stemming

Amendement nr. 2 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 4

Amendement nr. 3

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt artikel 4 aan te vullen met een bepaling volgens dewelke het bezoldigingsbestanddeel inkomsten zijn uit beroepswerkzaamheid in de zin van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

Amendement nr. 4

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt artikel 4 aan te vullen met een bepaling volgens dewelke het bezoldigingsbestanddeel onder het statuut van sociale zekerheid van de zelfstandigen valt.

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

De heer Laeremans verklaart dat artikel 5 als concreet gevolg heeft dat het bezoldigingsbestanddeel, waarvan sprake in het eerste lid, elke zesde dag van de maand wordt betaald aan de betrokkene en of het deel dat betrekking heeft op de werking en het personeel, waarvan sprake in het tweede lid, aan het einde van elk trimester wordt gestort. Klopt deze interpretatie ? Waarom is er sprake van een termijn van zeven dagen ? Waarom niet, bijvoorbeeld, aan het begin van elke maand ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat het bezoldigingsbestanddeel binnen de zeven dagen na het vervallen van de termijn wordt betaald, naar analogie met het arbeidsrecht. Wat de andere bestanddelen betreft, blijft de huidige regeling behouden en wordt de betaling gedaan voor de termijn vervallen is.

De heer Anciaux bevestigt deze interpretatie. Ook in de privésector is het gebruikelijk dat het loon ten laatste wordt uitbetaald aan het begin van de maand die volgt op de geleverde prestaties tijdens de maand ervoor. Men kan in sommige gevallen een voorschot op loon vragen.

Stemmingen

Het amendement nr. 3 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Het amendement nr. 4 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 6

Amendement nr. 5

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat beoogt artikel 6 volledig te vervangen om de onverenigbaarheid niet enkel te laten gelden voor een ander belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid, wat onmiskenbaar een stap vooruit is ten aanzien van de huidige situatie, maar ook met andere bronnen van inkomsten, zoals bijvoorbeeld het voeren van handelsactiviteiten in de hoedanigheid van bestuurder van vennootschappen.

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement.

De heer Laeremans meent dat deze bepaling een concreet gevolg is van de misstappen die eerder werden begaan door Prins Laurent. De vraag is hoe ze moet worden geïnterpreteerd. Zo heeft Prins Laurent zijn echtgenote, Prinses Claire, een topfunctie gegeven bij « Renewable Energy Construct Arlon 67 », een vastgoedvennootschap waarin hijzelf belangen heeft. Kan Prins Laurent winst nemen op de activiteiten van deze vennootschap, bijvoorbeeld wanneer een vastgoed wordt verkocht, en dit bovenop het loon dat zijn echtgenote reeds ontvangt van ditzelfde bedrijf ? Wat indien deze vennootschap wordt overgenomen en er een meerwaarde wordt gerealiseerd ? Is dit, in hoofde van Prins Laurent, een inkomen in de zin van voorliggend artikel en derhalve onverenigbaar met een dotatie of, indien dit niet het geval zou zijn, waarom niet ? Wie controleert een en ander ? Wie is hiervoor politiek verantwoordelijk ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, verwijst naar het debat dat hierover werd gevoerd tijdens de algemene bespreking en naar de toelichting, die zeer precies omschrijft wat wordt verstaan onder een belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid, in de zin van voorliggend artikel.

De heer Laeremans repliceert dat dit antwoordt geenszins volstaat. Het is hem helemaal niet duidelijk wat de precieze draagwijdte is. Wat gebeurt er indien een vennootschap wordt overgenomen en een aanzienlijke meerwaarde wordt gerealiseerd, of wanneer een liquidatiebonus wordt uitgekeerd ? Is dit verenigbaar met een dotatie ? Hoe wordt dit gecontroleerd, en door wie ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, verwijst naar de toelichting bij het wetsvoorstel (stuk Kamer, nr. 53-2960/1, blz. 5), die de volgende precisering geeft :

« Het ontvangen van een dotatie is niet verenigbaar met het ontvangen van een ander belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid. Het belastbaar inkomen uit een beroepswerkzaamheid dient te worden geïnterpreteerd zoals in het Wetboek van inkomstenbelastingen (zie artikel 23, § 1, 1, 2, 3 en 4, van het WIB 92). »

Deze interpretatie is volgens de staatssecretaris voldoende duidelijk.

Stemming

Amendement nr. 5 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 7

Amendementen nrs. 6 en 19

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat beoogt dit artikel te doen vervallen.

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording. Er is zijns inziens geen enkele reden om, bovenop de dotaties, nog ambtenaren ter beschikking te stellen, zeker in tijden van besparingen.

De heer Laeremans dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat er eveneens toe strekt dit artikel te doen vervallen. Aangezien men geen zicht krijgt op het aantal personeelsleden dat vandaag reeds ter beschikking wordt gesteld van de dotatiegerechtigden, is er geen enkele reden om nu carte blanche te geven voor de ter beschikkingstelling van extra personeelsleden. Omwille van redenen van goed, doelmatig en zuinig bestuur, kan deze bepaling dan ook vervallen.

De heer De Decker informeert wat de impact van deze bepaling is op het lid van de Koninklijke Familie die de handelsmissies zal leiden. Het aantal personeelsleden waarin de wet voorziet, zal immers niet volstaan om deze tot een goed einde te brengen. Hij veronderstelt dat het personeel hiervoor ter beschikking zal worden gesteld door de Belgische Dienst voor buitenlandse handel, of de opvolger van deze organisatie. Klopt deze interpretatie ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, verwijst naar artikel 10 van voorliggend wetsontwerp, dat bepaalt dat het equivalent van twee diplomaten ter beschikking wordt gesteld van het lid van de Koninklijke Familie dat de handelsmissies begeleidt.

Stemmingen

Amendement nr. 6 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 19 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 8

Amendement nr. 7

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt een tweede lid toe te voegen, luidende : « De minister licht de Kamer van volksvertegenwoordigers onverwijld in over de genomen beslissing. »

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording dit amendement.

Stemming

Amendement nr. 7 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 9

De heer Laeremans peilt naar de motivering om leden van de Koninklijke Familie die geen dotatie ontvangen, toch een vergoeding toe te kennen voor bepaalde prestaties. Wie komt hiervoor eventueel in aanmerking ? Over welke bedragen gaat het ? Wat is het nut van een dergelijke bepaling, vooral gezien het feit dat er reeds een uitgebreide keuze is van personen die taken van algemeen belang kunnen uitoefenen en die allemaal reeds vergoed worden ?

De heer Delpérée legt uit dat dit artikel teruggaat op de aanbevelingen van de Senaatswerkgroep « Dotaties aan leden van de Koninklijke Familie » (stuk Senaat, nr. 4-1335/1). De Senaat heeft deze aanbeveling trouwens eenparig goedgekeurd.

Volgens de heer De Decker was deze bepaling in feite de tegenhanger van de beperking van de dotaties : de dotaties werden beperkt tot de broer en zus van de huidige koning, maar als andere leden van de Koninklijke Familie, zoals bijvoorbeeld de kinderen van Prinses Astrid, taken van algemeen belang zouden uitoefenen, is het evident dat zij daarvoor een vergoeding ontvangen.

De heer Laeremans stelt zich hierbij grote vragen : als de neven en nichten kunnen worden ingeschakeld, wat dan met achterneven en -nichten ? Waar en wanneer zal dat uiteindelijk eindigen ?

Artikel 10

Amendementen nrs. 8 en 20

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt artikel 10 te schrappen.

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij dit amendement.

De heer Laeremans dient amendement nr. 20 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat er eveneens toe strekt artikel 10 te schrappen.

De heer Laeremans verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement en voegt eraan dat artikel 10 tot unitaire recuperatie kan leiden : de aangelegenheden die gedefederaliseerd zijn, zoals buitenlandse handel, tracht men opnieuw zo Belgisch mogelijk te sturen door extra diplomaten aan te werven voor het lid van de Koninklijke Familie dat de handelsmissies gaat begeleiden.

Spreker heeft verder nog concrete vragen over dit artikel.

Wat is het equivalent van twee diplomaten ? Hoe werd dat voorheen geregeld ? Had Prins Filip extra personeel in dienst bij het begeleiden van buitenlandse missies ? Ging het reeds over personeel gedetacheerd door Buitenlandse Zaken ? Zijn deze personeelsleden nu werkzaam in het kabinet van Koning Filip en moeten er dus bijkomend personeel worden aangeworven voor het Koninklijk Huis ? Wie zal de diplomaten selecteren en volgens welke criteria ?

De heer Anciaux betwist ten stelligste dat artikel 10 zou toelaten een deel van de bevoegdheden van de deelstaten federaal te recupereren.

Volgens spreker blijkt de monarchie wel efficiënt bij handelsmissies. Heel de wereld kijkt met ontzag naar prinsen en prinsessen, vooral landen die geen monarchie hebben. Ook de bedrijfsleiders zijn quasi unaniem in hun oordeel dat het zinvol is dat een prins of prinses een handelsmissie begeleidt.

Het equivalent van twee diplomaten is ook niet zo veel. Het moeten daarenboven niet noodzakelijk diplomaten van de FOD Buitenlandse Zaken of Buitenlandse Handel zijn; het kunnen evenzeer diplomaten van de gemeenschappen of gewesten zijn.

De staatssecretaris merkt op dat artikel 10 de toestand van voor 21 juli 2013 tracht te handhaven, wat grootte orde betreft.

Het equivalent van twee diplomaten kan bijvoorbeeld vier halftijdse diplomaten zijn. De ter beschikking stelling gebeurt uiteraard met goedkeuring van de betrokken administratie.

Tot slot, artikel 10 doet geen enkele afbreuk aan enige bevoegdheid van de gewesten inzake buitenlandse aangelegenheden.

De heer De Decker voegt hieraan toe dat handelsmissies worden voorbereid deels door de federale overheid, maar vooral door de gewesten. Prins Filip, die jaarlijks drie of vier handelsmissies begeleidde, bereidde die missies voor met de hulp van federale en regionale diplomaten die voor de duur van de missie in kwestie samenwerkten met de prins, maar die nadien terugkeerden naar hun respectievelijke administraties.

De heer Laeremans leidt hieruit af dat de diplomaten ad hoc meewerkten aan een handelsmissie, terwijl artikel 10 de indruk geeft dat het nu permanente kabinetsmedewerkers zouden worden. Daarenboven bepaalt artikel 22 dat maximum één onderofficier en één lagere officier ter beschikking wordt gesteld van Prinses Astrid. Als de Prinses de komende jaren de buitenlandse handelsmissies zal leiden, dan zullen ook nog twee diplomaten permanent op haar kabinet werkzaam zijn, waardoor zij over vier personeelsleden kan beschikken, die zij daarenboven vrij kan kiezen. Kunnen de diplomaten worden geselecteerd of aangewezen vanuit het diplomatencorps van de deelstaten ?

De heer Anciaux onderstreept dat de diplomaten ter beschikking worden gesteld. Dat wil dus zeggen dat er een akkoord over moet zijn, minstens met de federale overheid.

De heer Broers verwijst naar het verslag van de bevoegde Kamercommissie (stuk Kamer, nr. 53-2960/3, blz. 23) waar wordt gesteld dat in artikel 10 daadwerkelijk twee diplomaten worden bedoeld en dat de term « equivalent » betekent voltijds in de zin van « voltijdse equivalenten ». Is dat zo ?

De staatssecretaris antwoordt dat de tekst duidelijk is : degene die de handelsmissie begeleidt, krijgt het equivalent van twee diplomaten ter beschikking gesteld. Mogelijks kan het gaan om vier halftijdse.

Met betrekking tot de terbeschikkingstelling wordt in feite de bestaande praktijk van voor 21 juli 2013 gehandhaafd.

Stemmingen

Amendement nr. 8 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 20 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 11

Amendement nr. 9

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) teneinde het tweede lid te vervangen als volgt : « Indien deze bepalingen niet worden nageleefd, kan het Parlement, nadat betrokkene werd gehoord, overgaan tot de inhouding van de dotatie bedoeld in artikel 3 die hem of haar is toegekend. »

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording van dit amendement.

Stemming

Amendement nr. 9 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 13

Amendement nr. 10

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt de tweede zin van dat artikel als volgt te veranderen : « Jaarlijks worden de rubrieken van de rekeningen betreffende de werkings- en personeelsuitgaven bedoeld in artikel 3, 2° als volgt bekendgemaakt :

Artikel 1 : gedetailleerde afrekening van de personeelsuitgaven;

Artikel 2 : gedetailleerde afrekening werkingskosten en functionele uitgaven;

Artikel 3 : gedetailleerde afrekening uitgaven van andere begrotingen. Dit zijn uitgaven betreffende de dotatiegerechtigden die voorkomen op andere begrotingen; ».

De heer Broers verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij dit amendement.

De heer Laeremans vraagt zich af of de regering bereid is om zich te engageren om dit al toe te passen voor de begroting van 2014.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor de Staatshervorming, denkt dat dit waarschijnlijk het geval zal zijn en is in ieder geval van plan om dit mogelijk te maken wat zijn specifieke bevoegdheden voor de Regie der Gebouwen betreft.

De heer Laeremans hoopt dat de andere ministers hetzelfde engagement zullen tonen, zodat er een integraal zicht beschikbaar zal zijn van alle kosten die verbonden zijn aan de Koninklijke Familie.

Stemming

Amendement nr. 10 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 14

De heer Laeremans stelt zich de vraag of het onderzoek door het Rekenhof naar de wettigheid en de regelmatigheid van de op het deel werking en personeel aangerekende uitgaven een controle a posteriori zal zijn of zal er op regelmatige wijze nagekeken worden zodat eventuele deviatie kan worden voorkomen ? Zal het Parlement de verslagen kunnen inkijken ?

De heer Anciaux legt uit dat de controle op dezelfde manier zal worden georganiseerd als de controle van de werking van de ministeriële kabinetten. De controle zal dus achteraf gebeuren.

De heer Delperée preciseert dat in de tekst van artikel 14 sprake is van « de wettigheid en de regelmatigheid van de [...] aangerekende uitgaven ». Het gaat dus om uitgaven die reeds gedaan zijn.

Amendement nr. 11

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 11 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt de woorden « eerste voorzitter en de voorzitter » te vervangen door de woorden « algemene vergadering ».

De heer Broers legt uit dat in de regel wordt toegezien op de besteding van openbare gelden door het Rekenhof. Er is geen enkele reden om deze de controlebevoegdheid alleen aan de eerste voorzitter en de voorzitter toe te kennen.

De heer Laeremans heeft het gevoel dat deze controle beperkt zal zijn.

De heer Anciaux is het daar niet mee eens. De toetsing zal achteraf gebeuren, maar wel grondig.

De heer De Decker benadrukt vooral dat er een controle van het Rekenhof wordt ingevoerd, controle die in het verleden niet bestond.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor de Staatshervorming, legt uit dat de controle inderdaad a posteriori zal plaatsvinden. Spreker verwijst naar de tekst van het artikel die zeer duidelijk is. De tekst bepaalt waarop de controle toepasselijk is, welke bevoegdheid er is en wie die controle uitoefent.

De heer Laeremans wenst nog verduidelijking over de rol van het Parlement in deze zaak.

De heer Anciaux legt uit dat de wet op de openbaarheid van bestuur geldt en dat elk parlementslid daar zijn rechten uit kan putten.

De heer Verherstraeten verwijst naar artikel 13 : « Jaarlijks worden de voornaamste rubrieken van de rekeningen betreffende de in artikel 3, 2°, bedoelde werkings- en personeelsuitgaven bekendgemaakt. » Het betreft dus een wettelijke verplichting, terwijl dit vroeger niet het geval was. Daarnaast bestaat de controle zoals vastgesteld in artikel 14, wat een merkelijke vooruitgang betekent.

Stemming

Amendement nr. 11 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 15

Amendement nr. 12

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 12 (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) in dat ertoe strekt tussen de woorden « aan de eerste minister een » en het woord « verslag », het woord « gedetailleerd » toe te voegen.

De heer Broers legt uit dat enkel een gedetailleerd verslag een daadwerkelijke controle mogelijk maakt door het Parlement.

Stemming

Amendement nr. 12 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 16

De heer Laeremans heeft vragen bij de zin : « Ze verplaatsen zich in die hoedanigheid zowel in België als in het buitenland. » Hij snapt niet goed wat er juist bepaald is voor privéreizen.

Mevrouw de Bethune verwijst naar de tekst van het artikel : « in het kader van hun activiteiten ».

Artikel 17

Amendement nr. 13

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt het tweede lid aan te vullen als volgt : « De minister van Buitenlandse Zaken brengt onverwijld de Kamer van volksvertegenwoordigers op de hoogte van het verstrekte advies. »

De heer Broers legt uit dat artikel 101 van de Grondwet bepaalt dat de ministers verantwoordelijk zijn tegenover de Kamer van volksvertegenwoordigers. Om de Kamer ook daadwerkelijk toe te staan haar controleopdracht te vervullen, moet de minister van Buitenlandse zaken onverwijld de Kamer inlichten over het advies en de draagwijdte van het advies.

Stemming

Amendement nr. 13 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 19

Amendement nr. 14

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt het artikel aan te vullen als volgt : « Zij waken er in het bijzonder over dat hun woorden, houdingen of gedragingen politiek en communautair neutraal zijn. »

De heer Broers wijst erop dat er in het verleden problemen zijn ontstaan en dat het amendement ertoe strekt dit in de toekomst te vermijden.

Stemming

Amendement nr. 14 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 20

Amendement nr. 15

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt het woord « communautaire » in te voegen tussen de woorden « politieke » en « filosofische ».

De heer Broers verwijst naar de verantwoording van het amendement.

De heer Laeremans stelt vast dat verschillende artikelen van het wetsvoorstel naar de « leden van de Koninklijke Familie » verwijzen. Wordt hiermee de leden van de Koninklijke Familie in brede zin bedoeld of enkel de leden van de Koninklijke Familie aan wie een dotatie werd toegekend ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor de Staatshervorming, wijst erop dat hij dit punt reeds heeft uitgeklaard tijdens de algemene bespreking. Het staat letterlijk in de toelichting van het wetsvoorstel dat het uiteraard alleen van toepassing is voor de leden van de Koninklijke Familie die een dotatie krijgen. Ook de titel van het wetsvoorstel is overduidelijk.

De heer Delpérée merkt op dat dit niet alleen voortvloeit uit de toelichting van het wetsvoorstel, maar ook uit artikel 11, eerste lid.

De heer Laeremans stelt vast dat artikel 9 het volgende bepaalt : « Aan de leden van de Koninklijke Familie die geen dotatie ontvangen krachtens artikel 2 kan bij koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een vergoeding worden toegekend voor de uitoefening van prestaties van algemeen belang. »

Betekent dit concreet dat een lid van de Koninklijke Familie dat een vergoeding krijgt voor een prestatie van algemeen belang zich bijgevolg niet moet houden aan de gedragsregels ? Moet dit lid zich evenmin melden als hij bijvoorbeeld naar Brazilië wil reizen ?

De heer Delpérée herinnert aan het grondbeginsel van het wetsontwerp : als er een ambt is, zijn er plichten. Daarentegen zijn er logischerwijs geen plichten als er geen ambt is.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor de Staatshervorming, benadrukt de voorruitgang die via het wetsontwerp wordt geboekt inzake gedragsregels voor de leden van de Koninklijke Familie. Hij verklaart dat het parlementaire werk van senator Delpérée (wetsvoorstel nr. 5-1077/1) een bron van inspiratie was voor de besproken wetsregels.

Bepaalde gedragsregels worden voor de toekomst opgelegd aan de leden van de Koninklijke Familie die een dotatie genieten en indien deze worden overtreden, kan een sanctie worden opgelegd via een inhouding op deze dotatie. De leden van de Koninklijke Familie die geen dotatie hebben kunnen die sanctie logischerwijze niet krijgen. Het spreekt echter voor zich dat wanneer een lid van de Koninklijke Familie, dat geen dotatie krijgt, een opdracht uitvoert conform artikel 9, hij ook de vastgestelde regels dient na te leven.

Stemming

Amendement nr. 15 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 21

Amendementen nrs. 21 en 24

De heer Laeremans dient amendement nr. 21 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

De indiener verklaart dat het amendement ertoe strekt de dotatie voor gewezen Koningin Fabiola ten bedrage van jaarlijks 461 500 euro tot nul euro te herleiden.

De heer Broers dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt dit artikel te vervangen door wat volgt : « Aan Koningin Fabiola wordt een vergoeding gegeven gelijk aan 60 % van het loon van een minister in de federale regering. Het bezoldigingsbestanddeel is een inkomst uit een beroepswerkzaamheid in de zin van het WIB 1992. Het bezoldigingsbestanddeel valt onder het statuut van sociale zekerheid van zelfstandigen. »

Stemmingen

Amendement nr. 21 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendement nr. 24 van de heer Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 22

Amendementen nrs. 16 en 22

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt dit artikel te vervangen als volgt : « De dotatie op heden toegekend aan Prinses Astrid wordt met ingang van 2014 elk jaar met 20 % afgebouwd. »

De heer Laeremans dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat, nr. 5-2283/2) dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Dit amendement strekt ertoe de dotatie voor Prinses Astrid ten bedrage van jaarlijks 320 000 euro tot nul euro te herleiden.

De indiener wenst meer verduidelijking over het statuut van onderofficier van Prinses Astrid. Is een onderofficier een lagere officier ? Of is een lagere officier hoger dan een onderofficier ?

De heer Delpérée verwijst naar de militaire hiërarchie, met hogere en lagere officieren.

Stemmingen

Amendement nr. 16 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 22 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 23

Amendementen nrs. 17 en 23

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 17 in (stuk Senaat nr. 5-2283/2) waarin wordt voorgesteld de dotatie aan Prins Laurent jaarlijks met 20 % af te bouwen.

De heer Laeremans dient amendement nr. 23 in (stuk Senaat nr. 5-2283/2) dat er toe strekt de dotatie voor Prins Laurent af te schaffen.

De heer Laeremans wernst te vernemen waarom er een verschil is in de dotatie voor Prinses Astrid en voor Prins Laurent.

Tevens wenst hij te vernemen of de prinsen recht hebben op kinderbijslag voor hun kinderen.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor de Staatshervorming, antwoordt dat de voorziene dotatie de voortzetting is van de dotatie die thans wordt toegekend. De staatssecretaris geeft aan dat hij niet zeker is, maar meent zich te herinneren dat het feit dat Prinses Astrid eerder recht had op een dotatie en het bedrag van de dotatie werd aangepast aan de index, het verschil verklaart in dotatie tussen beide prinsen.

Wat de kinderbijslag betreft, antwoordt de heer Verherstraeten dat zij, net als de parlementsleden, onder het zogenaamd residuair statuut kunnen vallen.

Stemmingen

Amendement nr. 17 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 23 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 1 stem bij 1 onthouding.

3. Wetsontwerp houdende toekenning van een jaarlijkse en levenslange dotatie aan Koning Albert II (nr. 5-2284)

Artikel 2

Amendementen nrs. 1, 4 en 5

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-2284/2) waarin wordt voorgesteld de dotatie aan Koning Albert te reduceren tot 461 500 euro, hetzelfde bedrag dat wordt toegekend aan de weduwe van Koning Boudewijn, Koningin Fabiola.

De heer Laeremans dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat nr. 5-2284/2) dat ertoe strekt de voorziene dotatie voor Koning Albert af te schaffen.

Tevens dient hij amendement nr. 5, subsidiair op amendement nr. 4, in (stuk Senaat nr. 5-2284/2), waarin wordt voorgesteld het voorziene bedrag te vervangen door 8 093,56 euro, hetgeen overeenstemt met het jaarlijkse basisbedrag in september 2013 van de inkomensgarantie voor ouderen.

Stemmingen

Amendement nr. 1 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 stememn tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 4 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendement nr. 5, subsidiair op het amendement nr. 4, van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 3

Amendementen nrs. 2 en 6

De heren Vanlouwe en Broers dienen amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-2284/2), waarin wordt voorgesteld het laatste lid van artikel 3 te doen vervallen.

Aangezien de Koning geen politieke rol meer zal spelen is het niet nodig hem tien personeelsleden ter beschikking te stellen.

De heer Laeremans dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-2284/2) dat er eveneens toe strekt het laatste lid van dit artikel te doen vervallen.

Stemmingen

Amendement nr. 2 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Amendement nr. 6 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Artikel 4

Amendementen nrs. 3 en 7

De heren Vanlouwe en Broers dienen het amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-2284/2), waarin wordt voorgesteld de dotatie aan Koning Albert te reduceren tot 461 500 euro, hetzelfde bedrag dat wordt toegekend aan de weduwe van Koning Boudewijn, Koningin Fabiola.

De heer Laeremans dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-2284/2) dat ertoe strekt de voorziene dotatie voor Koning Albert af te schaffen.

Stemmingen

Amendement nr. 3 van de heren Vanlouwe en Broers wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 7 van de heer Laeremans wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

V. STEMMINGEN OVER HET GEHEEL

Het wetsontwerp nr. 5-2282 in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen.

Het wetsontwerp nr. 5-2283 in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen.

Het wetsontwerp nr. 5-2284 in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 2 stemmen.

Ingevolge deze stemmingen vervallen de wetsvoorstellen nrs. 5-780, 5-980 en 5-1047.


Dit verslag werd goedgekeurd met 10 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteurs,  De voorzitster,
Bert ANCIAUX. Francis DELPÉRÉE. Sabine de BETHUNE.

De door de commissie aangenomen teksten van de wetsontwerpen nrs. 5-2282, 5-2283 en 5-2284 zijn dezelfde als de teksten van de door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerpen (zie stukken Kamer, nrs. 53-2959, 53-2960 en 53-2961).


(1) Zijn wij de koning te rijk ?, Brigitte Balfoort, Bart Maddens, Herman Matthijs, Veerle Segers, Geert Hoste, Mark Van den Wijngaert, Carl Devos, Davidsfonds, Leuven, 2013.