5-1510/1

5-1510/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

1 MAART 2012


Wetsvoorstel tot wijziging van koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, wat de verlaging van het tarief voor brandstoffen betreft

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt, met een aantal wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat reeds op 1 juli 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-850/1 - 2007/2008).

De forse stijging van de olieprijs en de hogere taksen deden in tien jaar tijd de dieselprijs met 100 % stijgen, vier keer meer dan het algemene prijspeil. Benzine is alleen in Nederland en diesel alleen in Zwitserland duurder dan in België.

Een oorzaak van de stijgende prijzen van benzine, diesel en huisbrandolie is de stijging van de olieprijs op de internationale markten. Dit heeft vooral te maken met het feit dat het wereldwijde aanbod van olie de explosief stijgende vraag in de wereld niet kan volgen. De snel stijgende vraag is dan weer een gevolg van malthusiaanse spanningen — de wereldbevolking kent een explosieve groei — en van de snelle economische ontwikkeling van landen zoals Brazilië, India en China.

Maar dit is slechts een deel van de verklaring, want een groot deel van de stijgende prijzen van benzine, diesel en huisbrandolie gaat naar de Staat. Van de prijzen aan de pomp van benzine en diesel gaat respectievelijk 56,46 % en 48,41 % naar de Staat. Bij huisbrandolie vloeit bijna 20 % van de eindprijs naar de Staatskas.

Het aandeel van de Staat in de eindprijs bestaat voornamelijk uit twee belastingen : accijnzen en btw. De accijnzen werden eerst verhoogd aan de hand van het positief kliksysteem en daarna weer verlaagd met het negatief kliksysteem. De btw bleef sinds 1996 echter constant op het niveau van 21 %. Iedere prijsstijging brengt dus een extra stijging van 21 % met zich mee die integraal naar de Staatskas vloeit.

De stijgende prijzen hebben dus als pervers gevolg dat de Staat zonder bijkomende inspanning beduidend meer inkomsten genereert op de kap van de verbruiker.

Bovendien is het zo dat de verbruikers ook op de accijnzen btw betalen. Ze betalen dus een belasting op een belasting. In hoeverre is hier dan nog sprake van een belasting over toegevoegde waarde (btw) ? Worden belastingen dan ook al gezien als toegevoegde waarde ?

Overigens zal niemand ontkennen dat zich behoorlijk verwarmen en de verplaatsing van en naar het werk basisbehoeften zijn. Daarom is het niet logisch dat het btw-tarief van 21 % wordt toegepast in plaats van het tarief van 6 %, dat bijvoorbeeld wel geldt voor voeding en drank.

Omwille van bovengenoemde redenen, alsook om de koopkracht van de gezinnen te waarborgen, beoogt dit wetsvoorstel het btw-tarief voor alle petroleumbrandstoffen te verlagen van 21 % naar 6 %.

Tevens stellen de indieners voor om steenkoolproducten, die nu onderhevig zijn aan een btw-tarief van 12 %, eveneens te onderwerpen aan een btw-tarief van 6 %.

Anke VAN DERMEERSCH.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.
Bart LAEREMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In tabel A van de bijlage van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven wordt rubriek XIV, opgeheven bij het koninklijk besluit van 17 maart 1992, hersteld als volgt :

« XIV — Brandstoffen

1. Alle brandstoffen die gemaakt zijn op basis van petroleum.

2. Steenkool en van steenkool vervaardigde vaste brandstoffen; bruinkool en geperste bruinkool, met uitzondering van git; cokes en halfcokes van steenkool, van bruinkool of van turf; niet-gecalcineerde petroleumcokes, als brandstof gebruikt. »

Art. 3

In tabel B van de bijlage van hetzelfde koninklijk besluit wordt rubriek VIII opgeheven.

28 februari 2012.

Anke VAN DERMEERSCH.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.
Bart LAEREMANS.