5-1104/1

5-1104/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

15 JUNI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen en het Gerechtelijk Wetboek wat het erfdeel van een gehandicapt kind betreft

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een wetsvoorstel dat reeds werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers op 30 september 2010 (stuk Kamer, nr. 53-241/001 - BZ 2010).

De wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen voert in de wet van 27 juni 1921 de mogelijkheid in om een private stichting op te richten door een rechtshandeling van één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen waarbij een vermogen wordt aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel (artikel 27, eerste lid van de wet van 27 juni 1921).

Luidens de parlementaire voorbereiding bij deze wet is de invoering van de private stichting in het Belgisch recht voornamelijk ingegeven om aan twee doelstellingen te beantwoorden. Één van die doelstellingen is aan ouders van gehandicapte kinderen de mogelijkheid bieden de toekomst van die kinderen te waarborgen door middel van een soepele en doeltreffende structuur die langer dan hen zal bestaan (1) .

Uit de praktijk blijkt dat ouders van een gehandicapt kind vaak ongerust zijn over de toekomst van hun kind ingeval zij er niet meer zijn en het kind geheel of een deel van hun vermogen erft (2) . Om beheersproblemen vanaf dat tijdstip te voorkomen, opteren steeds meer ouders van een gehandicapt kind voor een private stichting (3) . Dit is een rechtsfiguur waarin een deel van hun vermogen wordt ondergebracht en specifiek bestemd wordt voor het mindervalide kind, als voorschot op zijn erfdeel. Dit vermogen zal dienen om voldoende inkomsten te genereren voor de verzorging van hun kind.

De ouders beslissen zelf wie het vermogen beheert. Zij wijzen daartoe personen aan die zij vertrouwen en die vaak ook voeling hebben met het kind. In eerste instantie kunnen zij zelf het vermogen beheren en nadien broers of zussen, een ander familielid of een bevriende derde.

Op die manier wordt ook zoveel als mogelijk vermeden dat het kind onder een rechterlijke beschermingsmaatregel, zoals verlengde minderjarigheid of voorlopig bewind moet geplaatst worden. Dit strookt volledig met aanbeveling Nº R (99) 4 (4) van het Comité van ministers van de Raad van Europa.

Ingeval het gehandicapte kind toch onder een beschermingsstatuut werd geplaatst, kan door oprichting van een private stichting voorkomen worden dat er op tijdstip van overlijden van (één van) de ouders er een onverdeeldheid ontstaat tussen de andere kinderen en het gehandicapte kind waardoor goederen enkel verkocht kunnen worden met goedkeuring van de vrederechter. Zo is het immers perfect mogelijk om de erfrechtelijke reserve van het gehandicapte kind in de stichting in te brengen en het testamentair uit te sluiten uit andere goederen, zoals bijvoorbeeld de gezinswoning of andere onroerende goederen.

De stichting heeft een eigen rechtspersoonlijkheid waardoor de bezittingen van de stichting niet behoren tot het vermogen van het gehandicapte kind. Het is een structuur die de ouders overleeft en ervoor zorgt dat het kind op dat moment niet louter afhankelijk is van de goede intenties en zorgen van de eventuele andere kinderen. Ouders die kunnen vaststellen dat na hun overlijden het vermogen dat zij nalaten aan hun gehandicapt kind beheerd wordt door personen die zij vertrouwen en dit in het belang van het welzijn van dit kind, zien hun toekomst rustiger tegemoet.

De stichting heeft tot voordeel dat het een tijdelijke structuur heeft en in de statuten schikkingen getroffen kunnen worden voor de bestemming van de tegoeden na overlijden van het gehandicapte kind. Zo kan bepaald worden dat als het kind eerder zou overlijden, de tegoeden terugkeren naar de ouder(s) of naar de broers en zusters gaan of de persoon of instelling die de verzorging op zich heeft genomen. De rechtbank waakt bij de ontbinding ook over de bestemming van het vermogen.

Niettemin blijven er in de praktijk nog twee grote pijnpunten rijzen die voor vele ouders nog een struikelblok vormen bij de keuze tot oprichting van een private stichting.

Ten eerste rijzen er problemen met betrekking tot het erfrecht. De ingebrachte goederen behoren tot de nalatenschap van de overleden ouder (artikel 922 van het Burgerlijk Wetboek). Het gehandicapte kind heeft steeds recht op een aandeel in de nalatenschap van zijn ouders. Dit is de wettelijke erfrechtelijke reserve die van openbare orde, minstens van dwingend recht, is. De omvang van het aandeel hangt af van het aantal kinderen (artikel 913 van het Burgerlijk Wetboek). Indien nodig kan het kind de inkorting of de inbreng van de gedane schenkingen vragen. Het probleem is dat het gehandicapte kind het vermogen dat werd ingebracht in de stichting als voorschot op zijn erfdeel, niet (in natura) verkrijgt op het tijdstip van overlijden van (één van) de ouders. Het vermogen dat werd ingebracht behoort immers toe tot de rechtspersoon, hoewel het besteed moet worden in het belang van het gehandicapte kind. Dit impliceert dat het gehandicapte kind zelf of, in voorkomend geval, zijn wettelijke vertegenwoordiger, overeenkomstig de bepalingen van het erfrecht (zie bijvoorbeeld de artikelen 826, 913 en 920 van het Burgerlijk Wetboek) zijn deel van de roerende en de onroerende goederen van de nalatenschap nog in natura kan opeisen.

Ten tweede wordt de private stichting bij notariële akte opgericht (artikel 27, derde lid van de wet van 27 juni 1921). De inbreng van roerende goederen wordt belast met schenkingsrechten. In Vlaanderen bedraagt het tarief actueel 7 % (artikel 131, § 2, 2º van het Wetboek van de registratie-, hypotheek- en griffierechten). Gelet op dit hoge tarief opteren vele ouders ervoor om later schenkingen door bankoverschrijvingen te doen, hetgeen niet belast wordt (5) . In die hypothese bestaat evenwel het vereiste dat de schenker nog drie jaar na de schenking blijft leven, zoniet moeten toch nog successierechten betaald worden (artikel 7 van het Wetboek der successierechten). Dit brengt onzekerheid en ongerustheid met zich mee.

Indieners willen met dit voorstel het eerste pijnpunt verhelpen, zodat dit geen hinderpaal meer vormt voor ouders om een private stichting voor hun gehandicapt kind op te richten om het erfdeel van laatstgenoemde daar in onder te brengen. Bepaald wordt dat de inbreng in de private stichting als voorschot op erfdeel wordt gelijkgesteld met de verkrijging van (een deel van) het voorbehouden erfdeel in natura. Dit stemt ook overeen met de werkelijkheid. Het vermogen van de private stichting krijgt immers een bepaalde bestemming, namelijk het welzijn van het kind te dienen. Een gelijkaardige definitie is ook terug te vinden in artikel 3 van de richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zoals omgezet door artikel 8 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Luidens voornoemde bepalingen zijn de uiteindelijke begunstigden indien de cliënt een rechtspersoon is, met uitzondering van een vennootschap, zoals een stichting : zij die reeds als toekomstige begunstigden werden aangewezen, de natuurlijke persoon of personen die de begunstigden zijn van 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon. In die optiek wordt niet geraakt aan de regels inzake erfrecht nu het gehandicapte kind geacht wordt de begunstigde te zijn.

Niettemin moeten er volgens indieners een aantal garanties worden ingebouwd die voorkomen dat er misbruik van de rechtsfiguur van de stichting wordt gemaakt. De inbreng van het erfdeel van het gehandicapte kind in deze stichting en het beheer van dit vermogen door derden moeten het belang van dit kind dienen en rekening houden met het VN-Verdrag van 13 december 2006 betreffende de rechten van personen met een handicap. Het kan niet de bedoeling zijn dat ouders die van oordeel zijn dat hun kind niet de juiste beslissingen treft of het niet eens zijn met zijn of haar levensstijl, op die manier kunnen voorkomen dat het zijn erfdeel zelf kan beheren of erover kan beschikken naar eigen goeddunken. Er moeten garanties worden ingebouwd waaruit blijkt dat het kind op het tijdstip van overlijden van de ouder(s) ook daadwerkelijk niet in staat zal zijn om enig vermogen te beheren. Deze vorm van buitengerechtelijke bescherming dient te voldoen aan de algemene eisen om een beschermingsregime te organiseren. Enkel een persoon die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk niet in staat is zijn goederen te beheren, kan onder bescherming worden geplaatst. De private stichting ontneemt het gehandicapte kind de mogelijkheid om zelf en zelfstandig te beschikken over zijn (reservatair) erfdeel.

Actueel zou het kind bij toepassing van artikel 826 en 921 van het Burgerlijk Wetboek (inkorting) deze vorm van misbruiken kunnen voorkomen. Een regelgeving die bepaalt dat het kind (een deel van) zijn erfdeel in natura heeft verkregen door inbreng in het vermogen van de private stichting, opgericht in zijn belang, moet voornoemde garantie behouden. Daarenboven dient in het licht van het V.N. Verdrag van 13 december 2006 bij de organisatie van het beheer van dit vermogen rekening te worden gehouden met de rechten van personen met een handicap, inzonderheid het op maat maken van het beschermingsregime. Er moet immers vertrokken worden van de bekwaamheid om zelf het te erven vermogen te beheren.

Om die reden koppelt dit voorstel voorwaarden aan de gelijkstelling van de inbreng in de private stichting met de verkrijging van het erfdeel. De ouders die deze gelijkstelling wensen, dienen daartoe een machtiging te verkrijgen van de vrederechter. Het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift op tegenspraak. De procedure is vergelijkbaar met de procedure die van toepassing is bij de organisatie van een rechterlijke beschermingsmaatregel. Het kind wordt, in voorkomend geval, vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordiger of een voogd ad hoc. Het heeft ook recht op bijstand door een advocaat. Bij het verzoekschrift wordt een omstandig gemotiveerd medisch getuigschrift gevoegd, dat ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van het gehandicapte kind beschrijft, alsook een voor eensluidend verklaarde kopie van het dossier van de vereniging met onder meer de statuten.

Aan de hand van deze gegevens onderzoekt de vrederechter of voldaan is aan de vereisten om een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel te organiseren, of de inbreng bijdraagt tot verwezenlijking van het doel waarvoor het werd opgericht en of de statuten rekening houden met het maatwerk en de rechten van het betrokken kind. Hij beschikt daartoe over dezelfde middelen als bij de rechterlijke bescherming. Hij kan alle dienstige inlichtingen inwinnen en een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van het kind. Hij hoort in ieder geval het kind, zijn vader en zijn moeder en de personen met wie het kind samenleeft.

De machtiging dient verzocht te worden vóór het overlijden van de ouder die goederen inbracht in de private stichting. Het is aldus niet nodig om een machtiging te verzoeken op het tijdstip van de oprichting van de private stichting. Aan de ouders en de omgeving wordt voldoende tijd gelaten om het kind voor te bereiden op deze procedure. Begeleiding in deze fase kan van groot belang zijn. Vooral bij kinderen met een psychische stoornis kan het voor de ouders heel moeilijk zijn om dit over te brengen. Het ziektebeeld schommelt en vaak zijn deze kinderen heel achterdochtig en hebben de ouders veel angst om dit mee te delen. Zowel de ouders als het kind moeten daar goed op voorbereid zijn. Indieners zijn echter van oordeel dat het beter is dat de machtiging wordt verzocht vóór overlijden, aangezien het kind het vroeg of laat toch te weten komt. Vaak zal de situatie dan ontploffen op tijdstip van overlijden en moet er alsnog een rechterlijke beschermingsmaatregel bevolen worden. De oprichting van de private stichting probeert dit precies te voorkomen.

Eens de machtiging verkregen, kan de private stichting niet meer ontbonden worden op grond van de bekwaamheid van het gehandicapte kind om zelf het geërfde vermogen te beheren. Enkel het gehandicapte kind kan dan, na machtiging door de vrederechter, vragen om de stichting te ontbinden gelet op zijn bekwaamheid om zelf het ingebrachte vermogen te beheren (zie infra).

Tijdens de werking van de private stichting wordt er een bijkomende garantie ingebouwd tegen misbruiken door de beheerders en ter eerbiediging van het VN Verdrag van 13 december 2006. Het is immers niet ondenkbaar dat de statuten erin voorzien dat wanneer het belangeloos doel van de stichting is verwezenlijkt, de rechthebbenden van de stichter een bedrag gelijk aan de waarde van de goederen of de goederen zelf terugnemen die de stichter aan de verwezenlijking van dat doel heeft besteed (artikel 28, 6º van de wet van 2 mei 2002). Het is dus mogelijk dat tot beheerders de broers/zussen van het kind worden aangeduid en tegelijk in de statuten wordt voorzien dat zij bij overlijden van het kind de overgebleven waarden kunnen verkrijgen. Hierdoor bestaat het gevaar dat zij een beheer gaan voeren gericht op vermogensvermeerdering zonder rekening te houden met het welzijn van hun gehandicapte broer of zus. Het vermogen dient aangewend te worden in het belang van het kind en zijn welzijn te bevorderen. Daarnaast moet ook het maatwerk van de bescherming bewaakt worden.

Om die reden bepaalt dit voorstel dat de private stichting jaarlijks een verslag dient te bezorgen aan de vrederechter en aan het kind. De verplichting gaat evenwel slechts in vanaf het overlijden van (één van) de ouder(s) die de goederen heeft ingebracht. De vrederechter kan de stichting er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan het kind, voor zover het kind niet in staat is ervan kennis te nemen. In dat verslag dient te worden aangegeven op welke wijze de stichting het kind betrokken heeft bij het beheer en rekening heeft gehouden met zijn mening, welke initiatieven er zijn genomen ter bevordering van het welzijn van het gehandicapte kind, de materiële levensvoorwaarden van het kind, eventuele wijzigingen in de statuten en, in voorkomend geval, de wijze waarop de stichting rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag. De vrederechter dient het verslag goed te keuren. Hij kan daarbij opmerkingen formuleren zoals de suggestie tot aanpassing van de statuten. Weigert hij het verslag goed te keuren, dan maakt hij zijn gemotiveerde bezwaren over aan het openbaar ministerie.

Het openbaar ministerie kan vervolgens volgende acties ondernemen :

1º op grond van artikel 30, § 3, van de wet van 27 juni 1921 de rechtbank vorderen om de statuten te wijzigen omdat een ongewijzigde handhaving van de statuten gevolgen zou hebben die de stichter bij de oprichting redelijkerwijze niet kan hebben gewild en de personen die gemachtigd zijn de statuten te wijzigen, zulks nalaten;

2º op grond van artikel 39, § 1, de ontbinding van de stichting vorderen. Dit kan onder meer om volgende redenen zijn :

— de doeleinden zijn verwezenlijkt;

— de stichting niet meer in staat is de doeleinden na te streven waarvoor zij is opgericht. Dit is in het bijzonder het geval indien het belang van het gehandicapte kind niet gediend is met het behoud van de stichting;

— de stichting haar vermogen of de inkomsten uit dat vermogen voor andere doeleinden aanwendt dan het doel waarvoor zij is opgericht. Dit is inzonderheid het geval indien er geen gevolg werd gegeven aan de opmerkingen geformuleerd door de vrederechter bijvoorbeeld in de situatie waarin de stichting louter aan vermogensvermeerdering doet zonder oog te hebben voor het welzijn van het kind;

— de stichting in ernstige mate in strijd handelt met haar statuten, of in strijd handelt met de wet of de openbare orde.

Zelfs indien de rechtbank de vordering tot ontbinding afwijst, kan zij de vernietiging van de betwiste handeling uitspreken;

3º op grond van artikel 43 de rechtbank vorderen om de afzetting van de bestuurders die blijk hebben gegeven van kennelijke nalatigheid, die de verplichtingen welke hen door de wet of de statuten zijn opgelegd niet nakomen of die goederen van de stichting aanwenden in strijd met hun bestemming of voor een doel in strijd met de statuten, met de wet of met de openbare orde uit te spreken.

Niet enkel het openbaar ministerie kan de wijziging van de statuten vragen, maar ook elke bestuurder (artikel 30, § 3). Verder kan de ontbinding van de private stichting ook verzocht worden door de stichter, door één van zijn rechthebbenden of door minstens één bestuurder (artikel 39, eerste lid).

Het wetsvoorstel bepaalt daarenboven dat het gehandicapte kind te allen tijde de vrederechter om machtiging kan vragen teneinde een verzoek tot ontbinding van de stichting in te stellen of een wijziging van de statuten te verkrijgen. De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van het kind. Hij verleent de machtiging ingeval blijkt dat de werking van de private stichting, gelet op de geëvolueerde gezondheidstoestand van het kind, niet meer beantwoordt aan de doeleinden waarvoor zij is opgericht en aldus zijn rechten toegekend door het VN-Verdrag van 13 december 2006 schendt.

De keuze om de vrederechter bevoegd hiervoor te maken is ingegeven door het feit dat de vrederechter actueel alle beschermingsmaatregelen opvolgt en aldus de rechter bij uitstek is om te onderzoeken of het beheer gebeurt in het belang van het kind.

Vanaf het ogenblik dat de wet inwerking is getreden kunnen ouders voor de reeds opgerichte private stichtingen alsnog een machtiging verkrijgen.

Het tweede pijnpunt behoort tot de bevoegdheden van de gewesten. De indieners hopen hiermee dat de gewesten, eens deze garanties worden verleend en het erfrecht werd aangepast aan deze logica, ook de inbrengbelastingen zullen verlagen. Alleen dan kan de bedoeling van de wetgever bij de instelling van de rechtsfiguur van de private stichting ten volle worden gerealiseerd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Deze bepaling beoogt de inbreng van goederen in een private stichting die ouders doen, onder voorwaarden, gelijk te stellen met een schenking als voorschot op erfdeel. De voorwaarden daartoe zijn :

1. er moet een private stichting zijn opgericht met tot doel de ingebrachte goederen te beheren in het belang van het kind;

2. het vermogen moet door de ouders of een ouder zijn ingebracht. Enkel dit vermogen wordt gelijkgesteld;

3. het vermogen moet door de ouders of een ouder zijn ingebracht met het doel het ingebrachte vermogen te schenken aan hun kind als voorschot op het erfdeel van het kind;

4. de ouder(s) moet(en) een machtiging hebben verkregen. De vrederechter verleent deze machtiging enkel ingeval het gehandicapte kind geheel of gedeeltelijk niet in staat is de ingebrachte goederen zelf te beheren (of het beheer door derden te controleren), de inbreng bijdraagt tot verwezenlijking van het doel waarvoor het werd opgericht én de statuten rekening houden met het « maatwerk ». In die optiek kunnen de statuten bepalen dat het gehandicapte kind medebestuurder is, steeds zijn mening gevraagd moet worden alvorens een beslissing getroffen wordt, er op regelmatige tijdstippen overleg gepleegd moet worden tussen de persoon die het dagelijkse bestuur waarneemt en het kind, er gemotiveerd moet worden waarom afgeweken wordt van de mening van het kind, enzovoort.

Onder « kind » wordt afstammeling in de rechte lijn in de eerste graad verstaan. Er moet een door de vastgestelde (of adoptieve) afstammingsband bestaan tussen de ouder die goederen inbrengt en het begunstigde kind.

Het verzoek tot machtiging gebeurt bij verzoekschrift op tegenspraak. De procedure is dezelfde als bij het verzoek tot het bevelen van een rechterlijke beschermingsmaatregel. De rechten van het gehandicapte kind worden op die manier geëerbiedigd. Het gehandicapte kind heeft recht op bijstand door een advocaat en een arts. De broers en zussen worden steeds betrokken in de procedure.

Opdat de vrederechter de wilsbekwaamheid en het maatwerk kan beoordelen, dient er een geneeskundig attest van ten hoogste 15 dagen oud alsook een voor eensluidend verklaard afschrift van het dossier van de stichting toegevoegd te worden. De vrederechter kan alle dienstige inlichtingen inwinnen.

De vrederechter kan aan zijn machtiging voorwaarden hechten. Zo kan hij aanpassingen aan de statuten suggereren waardoor deze beter beantwoorden aan het maatwerk.

Er moet over gewaakt worden dat het ingebrachte vermogen niet meer bedraagt dan de reserve van het gehandicapte kind en het beschikbare deel samen. De waarde van de ingebrachte goederen wordt geschat overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels inzake erfrecht. Overtreft het ingebrachte vermogen de reserve en het beschikbaar deel samen, dan kunnen de andere erfgenamen de inkorting vragen (artikel 921 van het Burgerlijk Wetboek). Indieners willen met dit wetsvoorstel geen afbreuk doen aan de omvang van de erfrechtelijke reserve die van openbare orde, minstens van dwingend recht, is.

De wijziging van de statuten behoeft geen nieuwe machtiging. Een wijziging moet wel aangegeven worden in het jaarverslag. De vrederechter controleert alsdan of de wijziging in voldoende mate rekening houdt met de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind alsook met zijn betrokkenheid bij het besluitvormingsproces. De vrederechter kan aanpassingen suggereren of het verslag afkeuren en zijn opmerkingen meedelen aan het openbaar ministerie.

Ten slotte wordt er voor elke private stichting waarvoor de inbreng van het vermogen door (een) ouder(s) gemachtigd wordt, een dossier aangelegd op de griffie van het bevoegde vredegerecht. Dit dossier bevat onder meer het verzoekschrift, de neergelegde stukken van de stichting, de beschikking, de jaarverslagen en de processen-verbaal.

Artikel 3

Vanaf het tijdstip van overlijden van de ouder die goederen heeft ingebracht in de private stichting, dient de raad van bestuur van de private stichting jaarlijks een verslag te overhandigen aan de vrederechter en aan het begunstigde kind. In dat verslag dienen een aantal gegevens opgenomen te worden :

1. de identiteit van de persoon in wiens belang de private stichting werd opgericht;

2. de wijze waarop de raad van bestuur het begunstigde kind bij het beheer betrokken heeft en rekening heeft gehouden met zijn mening;

3. welke initiatieven er werden genomen ter bevordering van het welzijn van het begunstigde kind;

4. de materiële levensomstandigheden van het begunstigde kind;

5. de eventuele wijzigingen die in de statuten werden aangebracht. In voorkomend geval moet een eensluidend verklaard afschrift van de gewijzigde statuten toegevoegd worden;

6. in voorkomend geval, de wijze waarop de raad van bestuur rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.

De vrederechter dient dit verslag in een proces-verbaal goed te keuren. Hij kan daarbij opmerkingen formuleren waarmee de raad van bestuur rekening moet houden. Keurt hij het verslag af, dan stelt hij een met redenen omkleed proces-verbaal op dat de gronden tot afkeuring nauwkeurig vermeldt. De griffier deelt dit proces-verbaal tezamen met het verslag vervolgens mee aan het openbaar ministerie dat de sancties bedoeld in artikel 30, 39 en 43 van de wet van 27 juni 1921 kan vorderen. Het is daar evenwel niet toe verplicht.

Daarenboven blijft de mogelijkheid voor derden om deze sancties te vorderen onverminderd bestaan. In die optiek kan een stichter of één van zijn rechthebbenden alsook één van de bestuurders de ontbinding van de private stichting (artikel 39) vorderen of kan iedere belanghebbende de afzetting van een bestuurder (artikel 43) vorderen.

Het proces-verbaal en het verslag worden neergelegd in het procesdossier.

Artikel 4

Eens de machtiging werd verleend, kan de private stichting op grond van de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind slechts ontbonden worden volgens de procedure bepaald in dit artikel. Indieners zijn van oordeel dat de vrederechter het meest geschikt is om te oordelen over de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind.

Het begunstigde kind dat wenst dat de private stichting wordt ontbonden omwille van het feit dat hij in staat is om zelf zijn eigen vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, dient daartoe een verzoek tot machtiging in bij de vrederechter vergezeld van een medisch getuigschrift van ten hoogste vijftien dagen oud. De vrederechter onderzoekt de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind. Ingeval de vrederechter de machtiging verleent, kan het begunstigde kind de rechtbank zelf verzoeken om de ontbinding van de private stichting uit te spreken op grond van zijn wilsbekwaamheid. De private stichting kan zijn doel waarvoor het werd opgericht immers niet meer dienen. De rechtbank spreekt alsdan de ontbinding uit.

Artikel 5

De vrederechter van de verblijfplaats of bij ontstentenis, de woonplaats van het gehandicapte kind wordt aangewezen als territoriaal bevoegde vrederechter naar analogie met de regeling inzake voorlopig bewind. De vrederechter die de machtiging verleent, blijft in beginsel bevoegd voor de verdere opvolging van het dossier. Enkel bij gemotiveerde beslissing, ambtshalve of op verzoek van het gehandicapte kind of van elke belanghebbende, evenals van de procureur des Konings genomen, kan hij het dossier overzenden aan de vrederechter van het kanton van de nieuwe verblijfplaats.

Sabine de BETHUNE
Peter VAN ROMPUY
Rik TORFS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, wordt een artikel 33/1 ingevoegd luidende :

« Art. 33/1. § 1. De in de private stichting ingebrachte goederen afkomstig van een ouder en geschonken als voorschot op erfdeel, worden op tijdstip van overlijden van deze ouder geacht in natura verkregen te zijn als erfdeel door het kind in wiens belang de private stichting werd opgericht indien de vrederechter daartoe een machtiging heeft verleend.

De vrederechter verleent de machtiging als het kind zich in de toestand bevindt als bedoeld in artikel 488bis, a) van het Burgerlijk Wetboek, de inbreng nuttig is voor de verwezenlijking van het doel en de statuten op voldoende wijze rekening houden met de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind alsook met zijn betrokkenheid in het besluitvormingsproces naar verhouding van zijn begripsvermogen. De vrederechter kan aan het verlenen van de machtiging voorwaarden hechten.

§ 2. De machtiging bedoeld in paragraaf 1 wordt door de ouders of de ouder die de goederen inbracht, verzocht bij verzoekschrift op tegenspraak overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek.

Het verzoekschrift bevat, behalve de vermeldingen bepaald in artikel 1034ter van het Gerechtelijk Wetboek :

1. de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en het begunstigde kind;

2. de naam, voornaam, de verblijf- of woonplaats van het begunstigde kind en in voorkomend geval van zijn ouders, de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, voor zover het begunstigde kind met hen samenleeft, of de persoon met wie het kind een feitelijk gezin vormt;

3. de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad.

Het verzoekschrift moet vergezeld zijn van een attest van woonplaats van het begunstigde kind, dat ten hoogste vijftien dagen oud is.

Als het verzoekschrift onvolledig is, vraagt de vrederechter de verzoeker om het binnen acht dagen aan te vullen.

Bij het verzoekschrift wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid gevoegd :

1. een omstandige geneeskundige verklaring, die ten hoogste vijftien dagen oud is en de gezondheidstoestand van het begunstigde kind omschrijft. Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van het begunstigde kind of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar het begunstigde kind zich bevindt. De geneeskundige verklaring vermeldt of het begunstigde kind zich kan verplaatsen, en in het bevestigend geval, indien zulks gelet op zijn toestand aangewezen is. Tevens vermeldt deze verklaring of het begunstigde kind nog kennis kan nemen van de rekenschap van het beheer.

2. een voor eensluidend verklaard afschrift van het dossier bedoeld in artikel 31, § 3.

De vrederechter verzoekt bij ontvangst van het verzoekschrift de stafhouder van de Orde van advocaten of het bureau voor consultatie en verdediging om van ambtswege een advocaat aan te wijzen.

De vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in; hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van het begunstigde kind. De vrederechter wint, in voorkomend geval, inzonderheid alle inlichtingen in bij de personen die instaan voor de dagelijkse zorg van het begunstigde kind of deze persoon en zijn omgeving begeleiden in deze zorg.

Het begunstigde kind en desgevallend, zijn ouders, de echtgenoot, de wettelijke samenwonende, voor zover begunstigde kind met hen samenleeft, of de persoon met wie het begunstigde kind een feitelijk gezin vormt, worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, desgevallend, in aanwezigheid van hun advocaten. Bij de gerechtsbrief wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd. De gerechtsbrief aan het begunstigde kind, vermeldt de naam en het adres van de advocaat die ambtshalve is aangesteld en vermeldt het recht van het begunstigde kind om een andere advocaat te kiezen en om zich te laten bijstaan door een arts. Daarenboven verwittigt de griffier bij gerechtsbrief de in het verzoekschrift vermelde familieleden dat er een verzoekschrift werd ingediend, van de plaats en het tijdstip van het verhoor van het begunstigde kind.

De personen die bij gerechtsbrief worden opgeroepen overeenkomstig de bepalingen van deze paragraaf worden aldus partij in het geding tenzij verzet hiertegen ter zitting. Van deze bepaling geeft de griffier kennis in de gerechtsbrief.

De familieleden tot de tweede graad kunnen in persoon op de zitting verschijnen en vragen gehoord te worden. Zij kunnen hun opmerkingen ook schriftelijk vóór de dag van de zitting aan de vrederechter meedelen.

De vrederechter kan daarnaast eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De oproeping gebeurt door de griffier bij gerechtsbrief.

De vrederechter mag zich begeven naar de verblijfplaats van de persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt. Hiervan wordt een proces-verbaal opgesteld.

De behandeling van de vordering geschiedt in raadkamer, de uitspraak geschiedt in openbare zitting.

De beslissing wordt na de uitspraak ervan ter kennis gebracht van het openbaar ministerie.

§ 3. Voor iedere private stichting waarvoor de vrederechter een machtiging als bedoeld in paragraaf 1 heeft gegeven, wordt op de griffie van het vredegerecht een individueel procesdossier aangelegd.

Daarin worden alle verzoekschriften, beschikkingen en andere akten betreffende deze private stichting per datum geklasseerd.

Indien nodig maakt de griffier de eensluidend verklaarde afschriften van de stukken die in verschillende dossier moeten worden neergelegd. »

Art. 3

In dezelfde wet wordt een artikel 37/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 37/1. De raad van bestuur van een private stichting opgericht ten gunste van een persoon bedoeld in artikel 33/1, § 1, overhandigt jaarlijks een verslag aan de vrederechter en aan het begunstigde kind vanaf het tijdstip waarop de ouder die de goederen inbracht is overleden. De vrederechter kan de raad van bestuur er evenwel van ontslaan om dit verslag over te zenden aan het begunstigde kind, voor zover het kind niet in staat is ervan kennis te nemen.

In dit schriftelijke verslag worden minstens de volgende gegevens vermeld :

1. de naam, de voornaam en de woon- of verblijfplaats van het begunstigde kind;

2. de wijze waarop de raad van bestuur het begunstigde kind betrokken heeft bij het beheer en rekening heeft gehouden met zijn mening;

3. de initiatieven die er werden genomen ter bevordering van het welzijn van het begunstigde kind;

4. de materiële levensvoorwaarden van het begunstigde kind;

5. de eventuele wijzigingen die in de statuten werden aangebracht. In voorkomend geval, wordt een voor eensluidend verklaard afschrift van de gewijzigde statuten toegevoegd aan het verslag;

6. desgevallend de wijze waarop de raad van bestuur rekening heeft gehouden met de opmerkingen die de vrederechter heeft geformuleerd bij een eerder verslag.

De vrederechter keurt in een proces-verbaal het verslag goed. Hij kan daarbij opmerkingen formuleren waarmee de raad van bestuur rekening moet houden.

Ingeval de vrederechter het verslag afkeurt, stelt hij een met redenen omkleed proces-verbaal op dat de gronden tot afkeuring nauwkeurig vermeldt. De griffier deelt een afschrift van dit proces-verbaal en het schriftelijke verslag mee aan het openbaar ministerie.

Het verslag en het proces-verbaal worden neergelegd in het procesdossier bedoeld in artikel 33/1, § 4. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 39/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 39/1. § 1. In afwijking van artikel 39 kan de private stichting waarvoor machtiging werd verleend overeenkomstig artikel 33/1 slechts ontbonden worden op grond van de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind mits naleving van de procedure bepaald in dit artikel.

§ 2. Het begunstigde kind kan, op zijn verzoek, door de vrederechter worden gemachtigd om de ontbinding van de private stichting te verzoeken overeenkomstig artikel 39. De artikelen 1026 tot 1034 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing onder voorbehoud van de volgende bepalingen :

1º het verzoekschrift wordt ondertekend door de partij of door de advocaat van de partij;

2º de verzoeker wordt door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord;

3º de vrederechter kan een geneesheer-deskundige aanstellen die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand van de beschermde persoon;

4º de vrederechter wint alle dienstige inlichtingen in en kan eenieder horen die hij geschikt acht om hem in te lichten. De bestuurders behoren in voorkomend geval te worden gehoord of opgeroepen. De vrederechter wint inzonderheid alle inlichtingen in bij de personen die instaan voor de dagelijkse zorg van de te beschermen persoon of de te beschermen persoon en zijn omgeving begeleiden in deze zorg.

Bij het verzoekschrift wordt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, een omstandige geneeskundige verklaring gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand beschrijft van het begunstigde kind. Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een geneesheer die een bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon of van de verzoeker, of op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt.

De vrederechter oordeelt over de wilsbekwaamheid van het begunstigde kind. »

Art. 5

Artikel 628, van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 10 mei 2007, wordt aangevuld met de bepalingen onder 25º, luidende :

« 25º de rechter van de verblijfplaats of, bij gebreke daaraan, van de woonplaats van de persoon bedoeld in artikel 33/1, paragraaf 1, van de wet 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen in wiens belang een private stichting werd opgericht, wanneer het de toepassing van artikel 33/1 van voornoemde wet betreft. De vrederechter die de machtiging heeft verleend blijft bevoegd voor de verdere toepassing van de artikelen 37/1 en 39/1 van voornoemde wet, tenzij hij bij gemotiveerde beslissing, ambtshalve of op verzoek van het begunstigde kind of van elke belanghebbende, evenals van de procureur des Konings beslist heeft het dossier over te zenden aan de vrederechter van het kanton van de nieuwe verblijfplaats in het geval dat het begunstigde kind, het kanton verlaat om zijn hoofdverblijfplaats duurzaam in een ander gerechtelijk kanton te vestigen. De laatstgenoemde vrederechter wordt bevoegd. »

19 mei 2011.

Sabine de BETHUNE
Peter VAN ROMPUY
Rik TORFS.

(1) Verslag namens de commissie voor de Justitie, Parl. St. Senaat 2000-2001, nr. 2-283/16, 146.

(2) Netto, zaterdag 9 december 2006, 16-17.

(3) In 2003 werden er 4 stichtingen opgericht, in 2004 : 38, in 2005 : 88; in 2006 : 106; in 2007 : 82. Het merendeel werd opgericht om familieaangelegenheden (> 20 % van het totaal). Zie : Excellence for non profit, « Het statuut van private stichting : balans na 4 jaar bestaan », www.excellencefornonprofit.eu; F-X. Dubois en K. Van Echelpoel, De private stichting in de praktijk. Balans na 5 jaar bestaan, Kortrijk, UGA, 2008, p. 61 en 66.

(4) Recommendation on principles concerning the legal protection of incapable adults, aangenomen op 23 februari 1999.

(5) Zie Netto, 9 december 2006.