4-676/1

4-676/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

8 APRIL 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie

(Ingediend door mevrouw Myriam Vanlerberghe en de heer André Van Nieuwkerke)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt, met wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat reeds op 14 december 2005 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1485/1 - 2005/2006).

De wet van 28 mei 2002 die euthanasie mogelijk maakt, stelt dat enkel een bewuste en handelingsbekwame meerderjarige euthanasie kan vragen. Het verzoek tot euthanasie van een meerderjarige ongeneeslijke patiënt moet vrijwillig, overwogen en herhaaldelijk geformuleerd worden. Volgens de wet moet de patiënt zich als gevolg van een door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening in een uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden bevinden. De bepalingen in de wet van 28 mei 2002 gelden niet voor wilsonbekwame dementerenden. Euthanasie voor wilsonbekwame dementerenden is dus nog steeds onmogelijk en ook een wilsbeschikking, opgesteld wanneer mensen wel nog volledig zelfstandig kunnen beslissen, biedt geen oplossing. Een wilsbeschikking geldt enkel voor iemand die in een onomkeerbare coma terechtkomt, niet bij dementerenden die blijvend onbewust zijn door het onomkeerbaar ziekteproces.

De wet op de euthanasie is zes jaar oud en steeds meer stemmen gaan op om ze aan te passen. Uit een enquête, uitgevoerd eind 2004 door TNS Dimarso in opdracht van de vzw Recht op Waardig Sterven, bleek dat een meerderheid verder wil gaan dan de wet nu toelaat. Ingeval van aangetaste hersenfuncties, onherroepelijke verwardheid en dementie vond ruim 71 % dat euthanasie ook moet kunnen, mits de patiënt op voorhand in een schriftelijke verklaring een wil tot euthanasie heeft geuit.

Het voorstel tot aanpassing van de wet van 28 mei 2002 beoogt de opheffing van beperkingen op het gebied van euthanasie bij dementerenden alsook bij allen die blijvend onbewust zijn ten gevolge van onomkeerbaar en ernstig aangetaste hersenfuncties, zoals dit het geval is bij dementerenden of na multiple hersenbloedingen. Dementie is een syndroom, d.w.z. een constellatie van symptomen waarbij naast geheugenstoornissen ook sprake is van afasie (taalstoornissen), apraxie (verminderd vermogen om motorische activiteiten uit te voeren), agnosie (stoornissen in het herkennen of identificeren van voorwerpen) of stoornissen van uitvoerende functies zoals plannen maken, organiseren, volgorde aanbrengen en abstract denken. Die stoornissen veroorzaken elk een duidelijke beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren en houden een betekenisvolle beperking in van de mogelijkheden ten opzichte van het vroegere niveau. Er kan verder van dementie gesproken worden als de stoornissen niet uitsluitend voorkomen tijdens het verloop van een acute verwardheid (delirium). De Internationale Classificatie van Ziekten van de Wereldgezondheidsorganisatie (ICD), omschrijft dementie als volgt : « Dementie is een syndroom ten gevolge van een hersenaandoening, meestal chronisch of progressief van aard, waarbij er een verstoring is van multiple corticale hersenfuncties, zoals geheugen, denken, oriëntatie, begripsvermogen, rekenen, taal en beoordelingsvermogen. Verlies van deze verstandelijke functies gaat meestal gepaard met, of wordt in mindere mate voorafgegaan door, een deterioratie van emotionele controle, sociaal gedrag en motivatie. »

Er bestaan tal van tests voor het meten van cognitieve vaardigheden. Een goede test laat een onderscheid toe tussen ziekelijk verouderen bij dementie en normaal verouderen. Met goede klinische diagnostiek kan de diagnose « dementie » met redelijke zekerheid worden gesteld. In de praktijk worden de DSM-IV (Diagnostic and Statistical Manual, vierde versie, 1994) gehanteerd, een internationaal gebruikt classificatie- en definitiesysteem voor psychische stoornissen, de GDS (Global Deterioration Scale) en de CDR (Clinical Dementia Rating).

Meestal wordt het verloop van dementie gekenmerkt door een geleidelijk begin en een progressieve achteruitgang. Wegens het progressieve karakter van dementie en aangezien de beslissingsbekwaamheid op een bepaald moment in het verloop van de ziekte zal aangetast worden, is het belangrijk om beslissingen rond gezondheid en levensverlengende behandeling vroeg in of zelfs vóór het ziekteproces te bespreken. De patiënt heeft tijdens en juist na de diagnose meestal nog genoeg capaciteiten om zijn wensen kenbaar te maken. Een wilsverklaring met een beperkte geldigheidsduur van vijf jaar moet, gelet op het soms geleidelijke verloop van dementie, aangepast en verlengd worden.

Dit voorstel dient de beperkingen weg te werken welke dementerenden of personen die blijvend onbewust zijn ten gevolge van onomkeerbaar ernstig aangetaste hersenfuncties, in de praktijk ondervinden om een euthanasievraag te stellen. Het doel van het voorstel is mensen in de mogelijkheid te voorzien om op voorhand een wilsverklaring in te vullen, waarin ze verduidelijken wanneer ze een actieve levensbeëindiging wensen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 A

De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie bepaalt dat een arts euthanasie mag toepassen als de patiënt lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, of bij een persoon die blijvend onbewust is ten gevolge van onomkeerbaar ernstig aangetaste hersenfuncties, en deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is. Een matige of gevorderde dementie voldoet niet aan die voorwaarde. Door het niet meer bij bewustzijn zijn, zoals geformuleerd in de wet, te vernauwen tot een toestand van bewusteloosheid of buiten kennis zijn, komen enkel comateuze patiënten in aanmerking voor euthanasie. Mensen die na een voorafgaande wilsverklaring zelf hun stervensmoment willen bepalen als ze bijvoorbeeld dement zouden worden, komen niet in aanmerking voor euthanasie. Voor dementerenden die het verval van persoonlijkheid en de achteruitgang van het gehele geestelijke functioneren onaanvaardbaar vinden, en voor patiënten die blijvend onbewust zijn ten gevolge van onomkeerbaar ernstig aangetaste hersenfuncties, is er momenteel echter geen geschikte legale context waarin hun vraag tot euthanasie kan worden getoetst. Met deze wetswijziging willen we dit wel mogelijk maken.

Artikel 2 B

In dit voorstel wordt de geldigheidsduur van de wilsverklaring van 5 jaar verlengd tot een onbepaalde termijn. De tijdsvereiste van 5 jaar is te kort voor heel wat aandoeningen die aanleiding kunnen geven tot uitzichtloos fysiek of psychisch lijden. De overlevingsduur na het stellen van de diagnose is bij dementie gemiddeld 7 jaar maar vertoont een zeer grote variatie van 2 tot 25 jaar. Mensen met dementie worden niet opeens beslissingsonbekwaam, maar het cognitieve vermogen gaat vaak progressief achteruit. De verlenging van de geldigheidsduur van de wilsverklaring maakt het mogelijk om als handelings- en wilsbekwame persoon een verklaring op te stellen die gedurende het hele dementieproces van kracht is. De dementerende kan dan een bewuste keuze maken om zijn leven niet te verlengen en een vertrouwenspersoon aanwijzen voor het geval hij wilsonbekwaam wordt.

Artikel 2 C

Zie toelichting bij artikel 2 A.

Artikel 3

De euthanasiewet biedt geen oplossing voor het geval waarin de behandelende arts het euthanasieverzoek weigert en de patiënt niet meer in staat is een andere arts aan te wijzen en evenmin een vertrouwenspersoon heeft aangewezen. De patiënt heeft nochtans recht op de uitvoering van zijn wilsverklaring en op de continuïteit van de zorgverlening. Daarom dient de arts die de euthanasie weigert, in dat geval zelf het medisch dossier door te geven aan een arts die de wilsuiting wel wil respecteren.

Myriam VANLERBERGHE
André VAN NIEUWKERKE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. paragraaf 1, eerste lid, tweede streepje, wordt vervangen als volgt :

« — hij zich niet meer bewust is van zijn eigen persoon, zijn mentale en fysieke toestand; en zijn sociale en fysieke omgeving; »;

B. paragraaf 1, zesde lid, wordt opgeheven;

C. paragraaf 2, eerste lid, tweede streepje, wordt vervangen als volgt :

« — hij zich niet meer bewust is van zijn eigen persoon, zijn mentale en fysieke toestand en zijn sociale en fysieke omgeving; ».

Art. 3

Artikel 14 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« Indien geen arts werd aangewezen door de patiënt of zijn vertrouwenspersoon, moet de arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek het medisch dossier meedelen aan een andere arts met het oog op het verzekeren van de continuïteit van de zorgen. »

2 april 2008.

Myriam VANLERBERGHE
André VAN NIEUWKERKE.