4-615/1

4-615/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

5 MAART 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, met betrekking tot de regeling inzake noodweer en tot invoering van de algemene schulduitsluitingsgrond « noodweerexces »

(Ingediend door de heer Yves Buysse c.s.)


TOELICHTING


Onze strafwetgeving staat noodweer enkel toe bij de verdediging van de eigen persoon of van een ander. Dit zorgt voor een onaanvaardbare rechtsonzekerheid voor de middenstanders die hun handelszaak verdedigen tegen nietsontziende criminele bendes. Sommigen zullen ongetwijfeld aanvoeren dat de rechtspraak ertoe neigt het begrip « wettige zelfverdediging » zodanig ruim uit te leggen dat het mede de bescherming van goederen omvat. De « dader » (!) die handelde in een verdedigingssituatie tegen wederrechtelijke aanranding, moet echter steeds rekenen op de goodwill van de rechter. De rechters beschikken op dit ogenblik niet over een voldoende rechtszekere basis om een rechtvaardig oordeel te vellen.

Dit wordt geïllustreerd door de zaken van de door ramkraken getroffen juweliers Tyberghien en Moortgat. De Harelbeekse juwelier Tyberghien kreeg weliswaar geen strafrechtelijke sanctie opgelegd, maar het werd wel bewezen geacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag, met als gevolg dat hij diende op te draaien voor de proceskosten en zelfs een schadevergoeding diende te betalen aan de nabestaanden van de neergeschoten gangster. Het slachtoffer wordt op die manier behandeld als een crimineel, terwijl de gewelddadige overvaller een slachtofferstatuut verwerft. Slachtoffers worden als het ware tweemaal gestraft : een eerste maal door de criminelen en een tweede maal door het gerecht.

De Aalsterse juwelier Moortgat werd in eerste aanleg op grond van wettige zelfverdediging vrijgesproken. Het parket ging evenwel tegen deze uitspraak in beroep, zodat de reeds zwaar getroffen ondernemer en zijn familie nog een jaar in grote onzekerheid moesten leven, vooraleer ook in hoger beroep vrijspraak volgde.

Deze gang van zaken wekt terecht grote verontwaardiging bij de bevolking. Algemeen wordt immers aangevoeld dat iemand, die bij een gewelddadige overval overgaat tot de gewapende verdediging van zijn handelszaak, geen straf verdient en evenmin mag worden aangehouden.

De enge interpretatie van het begrip « wettige zelfverdediging » door de betrokken parketmagistraten is voor ons de aanleiding om het desbetreffende wetsartikel te wijzigen en naar Nederlands, Duits en Frans voorbeeld het begrip noodweer of wettige verdediging uit te breiden. Het Nederlandse strafrecht bepaalt — in tegenstelling tot het onze — uitdrukkelijk dat ook de noodzakelijke verdediging van een « goed » tegen aanranding als noodweer moet omschreven worden (artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht). Het Duitse Strafgesetzbuch gaat nog verder en heeft het over de bescherming van leven, lichaam, vrijheid, eerbaarheid, eigendom en ieder ander rechtsgoed (§ 34).

In artikel 41 van het Nederlandse Strafwetboek wordt bovendien uitdrukkelijk de schulduitsluitingsgrond « noodweerexces » erkend :

« Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. »

Het Duitse Strafgesetzbuch zegt het beknopter : « Überschreitet der Täter die Grenze der Notwehr aus Verwirrung, Furcht oder Schrecken, so wird er nicht bestraft. ».

Via een dergelijke algemene bepaling, zoals we die aantreffen in artikel 41, tweede lid, van het Nederlandse Strafwetboek, wordt een schuldigverklaring in zaken zoals die van de Harelbeekse juwelier Tyberghien duidelijk uitgesloten. Zelfs al was de bedreiging strikt gezien reeds afgewend of stond de afweer, achteraf beschouwd, niet helemaal in verhouding tot de aanranding, dan nog wordt een schuldigverklaring formeel uitgesloten, wanneer blijkt dat de betrokkene zich aanvankelijk in een noodweersituatie bevond (noodzakelijke verdediging tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding) en dat de overschrijding, op een bepaald moment, van de grenzen van de noodzakelijke verdediging te wijten was aan een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke gevolg was van de aanranding.

De invoering van een algemene wettelijke schulduitsluitingsgrond « noodweerexces » sluit aan bij de in de samenleving heersende rechtsovertuiging. Elke weldenkende mens begrijpt immers dat het voor een slachtoffer, dat geconfronteerd wordt met een acute wederrechtelijke aanranding, niet evident is om een rationele afweging te maken van wat onder een noodzakelijke verdediging dient te worden verstaan, rekening houdende met de emoties van angst, vrees, radeloosheid, blinde woede en paniek die zich begrijpelijkerwijs in die omstandigheden van het slachtoffer meester maken.

Bij ons bestaat « noodweeroverschrijding » niet als een aparte categorie. Wij kennen enkel de morele dwang als algemene schulduitsluitingsgrond of de uitlokking als strafverminderende verschoningsgrond. Het is duidelijk dat zulke « morele dwang », waarvan de aanwezigheid per geval bewezen moet worden, veel stringenter is dan de « hevige gemoedsbeweging » uit het Nederlandse recht. Het verdient bijgevolg aanbeveling dat ook de bepaling inzake noodweeroverschrijding uit het Nederlandse strafrecht wordt overgenomen.

De uitbreiding van het begrip « wettige zelfverdediging » of « noodweer » is natuurlijk geen wondermiddel dat er automatisch zal voor zorgen dat gewelddadige overvallen uit de wereld worden gebannen. Daarvoor dienen er zowel op politioneel als op justitieel gebied structurele maatregelen getroffen te worden, waartoe in eerste instantie gevergd is dat er voldoende politieke wil aanwezig is om de criminaliteit keihard aan te pakken. Het Vlaams Belang beklemtoont eveneens dat het geen voorstander is van een situatie waarbij eenieder het recht in eigen handen neemt. Criminaliteit moet in principe door de overheid beteugeld worden. Het gaat dan ook om eerder uitzonderlijke situaties, waarbij de overheid niet bij machte is bescherming te bieden op het moment dat daaraan een onmiddellijke en dringende behoefte bestaat.

De uitbreiding van de noodweerregeling tot de bescherming van goederen is geenszins een vrijgeleide om er maar op los te schieten. Ook in Nederland is dat niet het geval en moeten duidelijk in de wet omschreven voorwaarden vervuld zijn, wil men zich met succes op de rechtvaardigingsgrond « noodweer » of op de schulduitsluitingsgrond « noodweerexces » kunnen beroepen.

Zo moet het bij « noodweer » gaan om een reactie die noodzakelijk is voor de verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De aanranding moet ogenblikkelijk zijn : er moet een begin van uitvoering van de aanval zijn of een ernstige bedreiging bestaan. De vrees voor aanranding is onvoldoende en ook wraak achteraf wordt uitgesloten. Met andere woorden : de aanranding moet reëel zijn op het ogenblik van de reactie. De aanval moet tevens wederrechtelijk zijn. Bovendien dient de reactie noodzakelijk te zijn, dit wil zeggen dat er geen andere mogelijkheid bestaat om de aanranding te doen ophouden en dat het aangewende verdedigingsmiddel in verhouding dient te staan tot de aard of de ernst van de aanranding (proportionaliteitsbeginsel). De verdediger moet zich dus in principe van het minst ingrijpende verdedigingsmiddel bedienen.

Wil men zich beroepen op « noodweerexces », dan moet aannemelijk worden gemaakt dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging (bijvoorbeeld een reactie die niet geheel in verhouding staat tot de aard of de ernst van de aanranding) het onmiddellijke gevolg was van de hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt. Wie een kruimeldief neerschiet, zal zich dus niet kunnen beroepen op hetzij de rechtvaardigingsgrond « noodweer » of de schulduitsluitingsgrond « noodweerexces ».

Er valt ten zeerste te betreuren dat er over een uitbreiding van de wettige zelfverdediging tot op heden geen sereen debat mogelijk is geweest, vooral omdat de tegenstanders onmiddellijk vervallen in tot op de draad versleten clichés, zoals de niet-gestaafde bewering dat een dergelijke uitbreiding tot Far West-toestanden en tot een escalatie van geweld zou leiden. De ervaring in andere Europese landen toont aan dat een uitbreiding van de noodweerregeling tot goederen in de praktijk niet tot excessen leidt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikelen 2 en 3

De indieners zijn er voorstander van om de uitbreiding van de wettige verdediging tot goederen te regelen door het invoegen in hoofdstuk VIII van het eerste boek van het Strafwetboek (betreffende de rechtvaardigings- en verschoningsgronden) van een artikel 72, waarvan de bewoordingen grotendeels zijn gebaseerd op artikel 41 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Het eerste lid van het voorgestelde artikel 72 komt neer op een uitbreiding van de huidige noodweerregeling van artikel 416 van het Strafwetboek tot de bescherming van goederen. Het tweede lid voert de op dit ogenblik in het Belgische strafrecht onbestaande schulduitsluitingsgrond « noodweerexces » in.

Noodweer en noodweerexces worden in het voorgestelde artikel 72 van het Strafwetboek geformuleerd als een algemene rechtvaardigingsgrond, respectievelijk schulduitsluitingsgrond; het gaat om een niet nader omschreven « feit », wat de plaatsing van het artikel in het algemeen deel van het Strafwetboek verantwoordt. Op dit ogenblik wordt noodweer of wettige verdediging geregeld in de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek, die deel uitmaken van afdeling IV van hoofdstuk I van titel VIII van het tweede boek, van welke afdeling het opschrift luidt : « Gerechtvaardigde doodslag, gerechtvaardigde verwondingen en gerechtvaardigde slagen ». Noodweer wordt in de huidige wetgeving met andere woorden opgevat als een bijzondere rechtvaardigingsgrond, beperkt tot doodslag en slagen en verwondingen.

Omwille van het overzicht en de systematiek van het Strafwetboek kiezen de indieners voor de regeling in het eerste boek van het Strafwetboek. Artikel 3 van het onderhavige wetsvoorstel heft derhalve de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek op.

Yves BUYSSE
Hugo COVELIERS
Anke VAN DERMEERSCH.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 72 van het Strafwetboek, opgeheven bij de wet van 15 mei 1921, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 72. — Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van zichzelf of van een ander, van zijn handelszaak, eigendom of ieder ander rechtsgoed of die van een ander, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. ».

Art. 3

In boek II, titel VIII, hoofdstuk I van hetzelfde Wetboek, wordt afdeling IV, bestaande uit de artikelen 416 en 417, opgeheven.

22 februari 2008.

Yves BUYSSE
Hugo COVELIERS
Anke VAN DERMEERSCH.