3-1417/2

3-1417/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

22 FEBRUARI 2006


Wetsvoorstel tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de bestrijding van het partnergeweld

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 223, 1447 en 1479 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 587, 594 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, inzake preventieve uithuisplaatsing en houdende andere maatregelen ter opvolging en beteugeling van het partnergeweld

Wetsvoorstel ter beteugeling van het familiaal geweld en tot aanvulling van artikel 458 van het Strafwetboek


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITÉ VOOR GELIJKE KANSEN VOOR VROUWEN EN MANNEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW VAN de CASTEELE


I. INLEIDING

Overeenkomstig artikel 86, § 4, van het reglement van de Senaat, heeft het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen besloten om op eigen initiatief een advies te verstrekken aan de commissie voor de Justitie over de drie wetsvoorstellen ter bestrijding van het geweld binnen het gezin.

Het adviescomité heeft de heer Ch. Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, gevraagd om het Nationaal Actieplan ter bestrijding van het geweld te komen voorstellen tijdens een vergadering die is gehouden op 30 november 2005.

De vergaderingen van 9 november en 20 december 2005 en van 10 januari 2006 waren gewijd aan hoorzittingen met verschillende personen die in het veld bij de problematiek betrokken zijn, met name :

— op 9 november : de dames F. Guilitte en A Williams, verantwoordelijken voor Amnesty International Belgique francophone, afdeling Vrouwen; mevrouw P. Franck, coördinatrice van een project in verband met geweld binnen het gezin, Stichting Welzijnszorg van de provincie Antwerpen; mevrouw Van Parijs, vertegenwoordigster van de VZW Zijn en van het project Beweging tegen Geweld;

— op 20 december : de heer J. D'Hauwe, huisarts;

— op 10 januari : mevrouw I. Stals, projectcoördinator geweld binnen het gezin, Politie Antwerpen en mevrouw Th. Delattre, kinderarts, werkzaam voor de Service d'Aide et Prévention Enfants-Parents te Charleroi.

Op basis van elementen die tijdens deze hoorzittingen zijn verzameld, heeft het adviescomité een ontwerp van advies uitgewerkt dat besproken en aangenomen is tijdens de vergaderingen van 14, 21 en 22 februari 2006.

II. HOORZITTINGEN

II.1. Vergadering van 9 november 2005

1. Uiteenzetting door de dames F. Guilitte en A. Williams, verantwoordelijken voor Amnesty International Belgique francophone, afdeling Vrouwen

Begin 2004 heeft Amnesty International de campagne « Stop geweld tegen vrouwen » gelanceerd.

De cijfers variëren naar gelang van het type geweld waarvan sprake is, maar ongeacht of het nu gaat om genitale verminking van vrouwen, kindermoord, eremoord, gedwongen huwelijk, geweld binnen het huwelijk, huisslavernij, verkrachting binnen het huwelijk, in de gevangenis of tijdens gewapende conflicten ... het zijn altijd de vrouwen en de meisjes die het gelag betalen.

Amnesty International heeft getracht om de aandacht van de publieke opinie en van de regeringen te vestigen op de vreselijke gewelddaden waarvan vrouwen en kinderen het slachtoffer zijn tijdens gewapende conflicten. De organisatie wil de spreekbuis zijn van de duizenden vrouwen die de voorbije jaren het slachtoffer zijn geweest van een vreselijk oorlogswapen : verkrachting, in streken zoals Kivu zelfs vaak gepleegd door kindsoldaten. Voorvechters van vrouwenrechten zijn uitgenodigd om te komen getuigen over deze afschuwelijke realiteit, die duizenden van hun medeburgers de dood injaagt.

Op 25 november 2004 heeft Amnesty het gehad over geweld in de persoonlijke sfeer, waardoor een Belgisch hoofdstuk kan worden aangevat, meer bepaald in verband met het partnergeweld in België.

Geweld binnen het huwelijk wordt voornamelijk op vrouwen gepleegd en overstijgt alle ideologische, politieke, sociale, culturele en religieuze grenzen. Het kent geen leeftijd of etnische kenmerken. Er is geen typisch profiel van de mishandelde vrouw.

Ten minste één vrouw op drie wereldwijd is ooit mishandeld of gedwongen om seksuele betrekkingen te hebben. Meestal is de dader een familielid of een bekende.

Volgens de WHO (World Health Organization) zijn bijna 70 % van de vermoorde vrouwen gedood door hun mannelijke partner. In België worden er jaarlijks gemiddeld 2 000 klachten ingediend van vrouwen die verkracht zijn ...

Deze statistieken vormen slechts het topje van de ijsberg. Gewelddaden jegens vrouwen worden weinig gerapporteerd, omdat vrouwen bang zijn en er weinig middelen worden besteed aan het meten van de werkelijke omvang van het fenomeen, om de klachten te registreren of de medische behandeling na deze vorm van geweldpleging.

De situatie in België is niet beter of slechter dan in de meeste Europese landen. Mensen worden zich van het probleem bewust, wat zeker verband houdt met de verplichting die de regeringen hebben om hun verbintenissen, die zij op het internationale niveau zijn aangegaan tijdens de VN-conferenties te Beijing of te New York na te komen. De concrete verwezenlijking van deze beloften blijft echter uit.

Een enquête die door Amnesty International was besteld en samen met Le Soir Magazine door Dedicated Research in het Franstalige landsgedeelte is uitgevoerd, toont aan dat 30 % van de ondervraagden in hun naaste omgeving een koppel kennen waar onaanvaardbaar geweld voorkomt.

De boodschap van Amnesty is duidelijk : geweld tegen vrouwen is nooit aanvaardbaar en mag nooit getolereerd worden. Het is nooit gerechtvaardigd. De vrouwen die er het slachtoffer van zijn hebben rechten.

Franstalig België wordt hiervan bewust gemaakt door reclamecampagnes in de media — jammer genoeg heeft de RTBF geweigerd de spots gratis uit te zenden — en door grote aantallen affiches en folders die door de groepen en de leden in alle uithoeken van het Franstalige landsgedeelte worden verspreid.

Als één vrouw op vijf in ons land het slachtoffer is van partnergeweld, moet deze vrouw gemakkelijk en zonder onderbreking in haar buurt de nodige informatie kunnen vinden om zich hieruit te redden en moet zij toegang krijgen tot diensten die haar kunnen helpen. Dit is voor de overheid echter geen prioriteit.

Tientallen organisaties, vakbonden, het Verbond van Belgische Ondernemingen, de ziekenfondsen, de Gezinsbond en anderen hebben in juni laatstleden de overheid ertoe opgeroepen om haar verplichtingen terzake na te komen.

Zelfs als het geweld wordt gepleegd door personen binnen de privé-sfeer, draagt de Staat door het « due diligence » principe een verantwoordelijkheid. Volgens het internationaal recht betreffende de mensenrechten is het namelijk in de eerste plaats aan de Staten — met andere woorden aan de regeringen — om ervoor te zorgen dat de vrouwenrechten reëel worden geëerbiedigd.

Het vertrekpunt van de actie in België is het Nationaal Actieplan ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen 2004-2007, dat een vervolg is op het Nationaal Actieplan ter bestrijding van geweld.

Veel gespecialiseerde verenigingen zijn teleurgesteld door het nationaal Actieplan, dat eigenlijk een grote stap moest betekenen inzake de bescherming van vrouwen tegen partnergeweld.

Halverwege de looptijd van het Actieplan, blijkt dat de hiermee verbonden verwezenlijkingen op federaal niveau voorzichtig zijn en bijna helemaal onbestaande op gewestelijk niveau. Er zijn mensen (politiemensen, magistraten, artsen, sociaal assistenten) die zeer goed werk leveren, maar dit komt door hun persoonlijke inzet en niet door een politiek streven. Er is eigenlijk helemaal geen duidelijke politieke boodschap uit de interministeriële ontmoetingen gekomen. De complexiteit van de bevoegdheden en de verschillende bevoegdheidsniveaus is een afspiegeling van het Belgisch politiek landschap.

De minister van Gelijke Kansen spreekt, in een artikel in De draad van Ariadne, het tijdschrift van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen over overleg met de gewesten en gemeenschappen. In het Waals Gewest heeft de minister voor Gezondheid, Maatschappelijk Welzijn en Gelijkheid van Kansen zopas een plan voor de sociale cohesie gepubliceerd voor 2006-2009, waarin geen enkele vermelding is van gespecialiseerde opvangcentra, of van de gelijkheid van kansen voor vrouwen en mannen.

Het Nationaal Actieplan is door iedereen goed ontvangen maar de NGO's die in dit onderwerp gespecialiseerd zijn hebben opgemerkt dat het onmogelijk is om alles wat erin wordt gepland ook te verwezenlijken.

Aangezien de gewesten en gemeenschappen niet bij het opstellen van het Nationaal Actieplan betrokken waren, hebben zij hiervoor niet de nodige menselijke en financiële middelen vrijgemaakt. Het hele Nationaal Actieplan moet opnieuw op hun niveau worden uitgewerkt en dit lijkt niet echt prioritair te zijn voor hen.

Op het niveau van het ministerie van Justitie lijkt er wel een zekere drang te zijn om dingen te verwezenlijken. De circulaire die in samenwerking met het college van procureurs wordt voorbereid, wordt begin 2006 verwacht. Zij zal een specifieke registratiewijze voor de klachten invoeren. Iedere procureur kan onmiddellijk gedetailleerde statistieken geven voor carjacking in zijn arrondissement. Weinigen zouden echter in staat zijn om gedetailleerde cijfers te geven over partnergeweld.

Bij de federale overheidsdienst Volksgezondheid komen de zaken ook — weliswaar langzaam — in beweging. De evaluatie die al een paar jaar geleden had moeten plaatsvinden is nu aan de gang. Hier moet het belang van het medisch attest worden benadrukt, dat eigenlijk eigendom is van de patiënt en dat beter ontwikkeld zou moeten worden om bruikbaar te zijn wanneer het gerecht wordt ingeschakeld.

Het koninklijk besluit waar men al negen maanden op wacht, en dat partnergeweld in de basiscursus van politieagenten zou laten opnemen, is nog niet bekendgemaakt. Hoewel sommige opleidingen georganiseerd worden door provinciale coördinatoren, wordt aan de steeds weerkerende behoefte niet voldaan.

Tot slot benadrukt mevrouw Guilitte dat de minister van Gelijke Kansen de drijvende kracht moet zijn voor de uitvoering van het NAP.

Het is werkelijk verontrustend dat men nog geen akkoord heeft kunnen bereiken over de definitie van het begrip partnergeweld. Ook al vindt men uiteindelijk een definitie, en gaat dit gepaard met enkele opvallende maatregelen als de noodhulplijn, toch zal dat alles nog niet een systematische aanpak van het probleem vervangen.

Men zou bijvoorbeeld een vergelijking kunnen maken met wat bestaat voor de verkeersveiligheid. Met het oprichten van een instantie zoals het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid zou men de omvang en de ernst van het probleem kunnen bepalen en vaste, nationale en regelmatige campagnes opzetten met mensen uit de praktijk, in samenwerking met de politie.

Wat de bestaande wetgeving terzake coherenter zou maken, is een herziening ervan tot een « kaderwet », een algemene tekst die alle bepalingen inzake partnergeweld bundelt, en die de toepassing ervan zou vereenvoudigen.

Het Parlement zou zich kunnen laten inspireren door initiatieven in andere Europese landen, Spanje in het bijzonder.

De bescherming van vrouwen en de opvang van beide partners moeten evengoed overwogen worden als de opvoeding tot een egalitair gedrag, de vergoeding van slachtoffers en hun socio-economische erkenning, en de bestraffing van de daders.

2. Uiteenzetting door mevrouw Lutgard Van Parijs, Beweging tegen geweld — VZW Zijn

Als beweging heeft Zijn, van de Vlaamse Overheid, de opdracht gekregen preventief op te treden tegen geweld in vertrouwensrelaties. Dit willen ze realiseren via netwerkvorming — acties en campagnes — educatie en vorming — beleidsbeïnvloeding; opleiding, ondersteuning en hulp geven aan individuen, groepen, organisaties.

« Zijn » probeert mensen bondgenoot te maken door goede en juiste informatie te geven. Een goede attitude tegenover slachtoffers begint met inzicht in de complexiteit van geweld en in het eigen denken over geweld.

« Zijn » heeft haar eigen ideologie waaruit er gewerkt wordt : de fundamentele eerbied voor het « Mens zijn » van iedere andere. Dit uit zich in eerbied en respect voor het anders zijn, in de mogelijkheden die iedere man/vrouw heeft om de stappen te zetten die zij willen zetten en in de tijd die het voor hen mogelijk maakt. Maar ook voor de wijze waarop zij die stappen willen zetten of niet willen zetten. Het blijven bij de gewelddadige partner of er effectief van weggaan — het terugkeren — het afhankelijk zijn.

Belangrijkste risicofactoren :

Geweld in de familiale context is een ingewikkelde materie. Uit jarenlange ervaring en de vele gesprekken met slachtoffers is het duidelijk geworden dat het probleem een multidisciplinaire aanpak vraagt omdat de verschillende vormen van geweld een band hebben met elkaar.

Als we het hebben over partnergeweld denkt men vooral aan geweld van mannen tegenover vrouwen, wat zeer beperkend is. Ook vrouwen mishandelen hun man en in de holibi relaties verschilt het niet veel van de heterorelaties.

Geweld is als een spiraal en zet zich ook op die wijze verder. Als we de spiraal proberen te ontwarren, worden we steeds geconfronteerd met verschillende risicofactoren. In een cumulatie en in verbinding met elkaar leiden ze tot verschillende vormen van geweld.

— Relaties en liefde

Men is verliefd, de geliefde betekent alles, hij/zij is volmaakt, ook al ziet men sommige reacties naar anderen, ruwheid tegen vrienden, hoort men woorden waarvan men de draagwijdte nog niet kent.

Vrouwen en mannen die reeds van kindsbeen af hiermee geconfronteerd werden, hebben het moeilijker dan anderen omdat men denkt dat het normaal is en dat het zo hoort in een relatie.

— Opvoedingspatronen, maatschappelijk denken, religies en maatschappelijke positie van vrouwen

Als men om zich heen kijkt kan men zich de vraag stellen welke beelden men meekrijgt, welke boodschappen bepalen je leven als vrouw, als man, als kind ? Welke boodschappen geven de media, het onderwijsmateriaal ?

Hoe zit het met onze eigen opvoedingspatronen ? Welke houding neemt men aan tegenover vrouwen en tegenover mannen, tegenover seksualiteit ? En dit niet alleen vanuit een christelijk geïnspireerde achtergrond, maar vanuit alle godsdiensten en ideologieën.

Ook de positie van vrouwen en mannen in onze huidige samenleving speelt een rol, alsook hoe men daarover denkt. Het is verontrustend dat sommige jongeren zich de oude rolpatronen opnieuw eigen maken en daar ook naar handelen.

Het maatschappelijk gedachtegoed beïnvloedt ons eigen denken, ons eigen handelen en geeft soms een vrijbrief voor geweld. Geweld is niet in schuifjes op te delen, alle vormen hebben met mekaar te maken, komen voor in alle lagen van de bevolking en hebben niet speciaal betrekking op armoede.

— Afhankelijkheid en manipulatie

Geweld tussen partners begint zeer subtiel en afhankelijkheid speelt hierin een belangrijke rol.

In haar doctoraat « afhankelijkheid en terugkeergedrag bij vrouwen uit een vluchthuis » onderscheidt Sybille Opdebeeck de materiële, affectieve, symbolische en sociale afhankelijkheid. Ook maakt zij een onderscheid tussen feitelijke en gepercipieerde (gevoelsmatige) afhankelijkheid en dit op een absoluut en een relatief niveau.

Er wordt van materiële afhankelijkheid gesproken wanneer iemand om financiële redenen op de partner aangewezen is. Al dan niet een betaalde job hebben, hangt nauw samen met het al dan niet beschikken over een eigen inkomen. Zelfs het hebben van een eigen inkomen is geen garantie om niet materieel afhankelijk te zijn. Hier speelt de maatschappelijk economische afhankelijkheid een cruciale rol — ongelijk loon voor gelijk werk — minderwaardige job en statuten enz.

Symbolische afhankelijkheid. Op basis van waarden en normen geeft iemand betekenis en zin aan zijn leven en bouwt een identiteit op zoals de functies die er vervuld worden. Indien de identiteit ontleent wordt aan het « partner zijn », dan komen er problemen als de relatie stopgezet wordt en die ene identiteit nog verloren gaat.

Sociale afhankelijkheid heeft te maken met een sociaal netwerk waarop er beroep kan gedaan worden en bestaat uit gemeenschappelijke vrienden en kennissen. Indien deze enkel met de partner verbonden worden blijft er, los van de partner van dit netwerk, niet zoveel over en kan er niet echt op gerekend worden.

Affectieve afhankelijkheid, ook wel emotionele afhankelijkheid genoemd, heeft te maken met de liefde en genegenheid die er gevoeld wordt. Wanneer deze niet wederzijds of buiten proportie is bestaat het gevaar zichzelf uit het oog te verliezen. Deze vorm van afhankelijkheid heeft te maken met het eigen zelfbeeld en de liefde voor zichzelf.

Naast deze vormen van afhankelijkheid zijn er twee verschillende niveaus, namelijk het feitelijke en het gevoelsmatige niveau.

Het feitelijke niveau wil zeggen dat iemand afhankelijk is op basis van objectieve kenmerken. Dit zijn kenmerken die door iedereen vastgesteld kunnen worden. Zo is het onomstreden duidelijk wanneer iemand bijvoorbeeld geen inkomen heeft.

Het gevoelsmatige niveau of de subjectieve afhankelijkheid duidt erop hoe afhankelijk iemand zich bijvoorbeeld zonder eigen inkomen voelt. Het is mogelijk dat iemand zonder eigen inkomen zich niet afhankelijk voelt, omdat het een bewuste keuze was.

— Manipulatie

Afhankelijkheid wordt het best in stand gehouden door manipulatie. Zoals bij afhankelijkheid zijn er verschillende vormen van manipulatie. De toegepaste manipulaties beïnvloeden de overlevingsstrategieën.

Tezelfdertijd is er de angst dat de partner iets zal merken. Deze angst kan gemanipuleerd worden.

Iedereen manipuleert en is in zekere mate afhankelijk van een ander, ook van de partner. Maar deze afhankelijkheid heeft met vertrouwen te maken en is verrijkend als ze in evenwicht is. Het wordt pas een probleem als er een onevenwichtige balans ontstaat, die instandgehouden wordt door manipulatie en angst. En dit speelt een grote rol als er geweld is in de relatie.

— Angst en schaamte

Het is moeilijk om zich in te leven in angst binnen geweldrelaties. Een angst die stilaan groeit en dan plots het hele leven, het doen en laten gaat dicteren.

Wanneer men denkt weg te gaan komen er nog angsten bij : zal ik het alleen aankunnen, kinderen hebben toch recht op hun vader/moeder, wat zal de familie zeggen, de buren, vrienden en kennissen.

Naast angst is er ook schaamte omdat men mislukt is, het niet goed genoeg gedaan heeft, omdat men denkt dat het alleen bij hen gebeurt.

— Persoonlijke voorgeschiedenis

Iedereen heeft zijn eigen persoonlijke voorgeschiedenis, die teruggaat tot de generatie van ouders, grootouders, enz. In geweldrelaties kan deze voorgeschiedenis belangrijk zijn. Was er geweld in de relatie van de ouders en de grootouders, was het kind gewenst of niet ? Het is niet zo dat het geweld zich steevast herhaalt, maar het risico is groter.

Het is praktisch onmogelijk om alle risicofactoren te duiden. Ze zijn in verschillende sterkte aanwezig en met elkaar verbonden op verschillende wijzen.

Daarnaast zijn er nog andere elementen die een rol kunnen spelen.

Eenzaamheid bijvoorbeeld : afgesloten zijn van goede contacten met familie, vrienden en kennissen en de afwezigheid van een echte vertrouwenspersoon. Slachtofferonvriendelijke opvattingen van de omgeving en de maatschappij spelen ook een rol. De schuld wordt in de schoenen geschoven van het slachtoffer zelf, door de partner, maar ook door de omgeving.

Negatieve gevoelens over zichzelf en over anderen, behoren tot de sleutelwoorden in geweldsituaties.

Geweld is ook oorzaak van bijkomende stress die maakt dat in de interacties en de communicatie tussen de partners steeds een ondertoon van spanning en stress aanwezig is.

Wat we wel vaststellen, is dat in geweldsituaties verschillende en praktisch al de risicofactoren aanwezig zijn en elkaar versterken zodat de spiraal ontstaat die zich voortzet in de volgende generatie. Het aantal van de aanwezige risicofactoren speelt een grote rol.

De spiraal doorbreken gaat in fasen. Als je één wending doorknipt is de spiraal daarom nog niet opgelost. Dit gaat stapsgewijze.

Hoe kan de overheid helpen in de strijd tegen partnergeweld ?

1) Erkenning van het probleem als een politieke prioriteit

Het overheidsbeleid rekent nog te veel op de interesse van individuen, zowel privé als openbaar en legt te weinig verband tussen geweld en maatschappelijke posities. Er is te weinig samenwerking tussen de verschillende ministeries die in de globale problematiek betrokken zijn. Zolang er geen gecoördineerd beleid komt zal het steeds moeilijk zijn om zeer goede resultaten te boeken.

Om de uitdaging aan te gaan van de uitroeiing van alle geweldplegingen is het noodzakelijk om een globale, multidisciplinaire benadering uit te werken die door de overheden gesteund wordt.

Deze benadering uit zich in :

— de blijvende erkenning van de problematiek door de overheden en een structureel en continu beleid;

— een permanente samenwerking met alle bewegingen, alle betrokken actoren uit het werkveld en het middenveld, verenigd in een gemeenschappelijk en blijvend overlegplatform, gestructureerd en voorzien van de nodige middelen;

— een gelijkekansenbeleid dat structureel en continu ondersteunt wordt en geëvalueerd in een Emancipatie Effecten Rapportage

2) Garantie en ondersteuning van preventie en hulpverlening

Om preventief te kunnen werken is een mentaliteitsverandering noodzakelijk. Door een gebrek aan financiële middelen bestaan er onvoldoende specifieke diensten voor dringende hulp zodat onthaalcentra overstelpt worden. Centra voor daderhulp zijn praktisch onbestaande. Mensen die in hun professionele loopbaan geconfronteerd worden met slachtoffers en daders zijn vaak onvoldoende opgeleid in de problematiek en de middelen om hieraan tegemoet te komen zijn vrijwel onbestaande. Slachtoffers zijn niet altijd voldoende geïnformeerd over hun rechten en over de hulpverlening die er aanwezig is.

Een mentaliteitsverandering gebeurt door een aanhoudende aandacht in de opvoeding. Hiervoor zijn gezamenlijke openbare campagnes van informatie en sensibilisatie nodig.

De gezamenlijke overheden moeten in overleg met het werkveld en het middenveld :

— infocampagnes organiseren en deze van het middenveld ondersteunen

— basisopleiding en bijscholing voorzien voor hen die hulp moeten bieden aan slachtoffers;

— ruimte voorzien in de opleiding en vorming van leerkrachten voor de problematiek van gelijkheid tussen vrouw en man;

— voldoende permanente financiering van de diensten en onthaalcentra garanderen;

— aandacht hebben voor nieuwe vormen van opvang;

— de gevolgen van geweld op de gezondheid van de slachtoffers erkennen en mogelijkheden scheppen om hieraan tegemoet te komen;

— in een structureel aanbod van specifieke maatregelen voor de begeleiding van de daders voorzien;

— een specifieke richtlijn opstellen voor de parketten met betrekking tot crisisinterventie bij intrafamiliaal geweld.

3) Een gemeenschappelijk justitiebeleid met de effectieve toepassing van de rechten van de mens en respect voor vrouwen

In de praktijk wordt er te weinig gebruik van de bestaande wetten gemaakt. De opeising van de rechten van het slachtoffer wordt vaak afgeremd door een gebrek aan bescherming en door lange en dure procedures.

De verschillende wetten worden niet altijd consequent toegepast. Hierdoor is er bij de slachtoffers een vorm van wantrouwen tegenover deze wetten en angst voor eventuele repressie van de dader. Het regelmatig seponeren speelt hierin een grote rol. Verder is er ook veel te weinig informatie over deze wetgeving in een eenvoudige bevattelijke taal.

De overheden moeten bijdragen tot :

— de uitwerking van een strafrechtelijk beleid dat leidt tot veroordeling van daders en dat het seponeren door de parketten vermindert;

— de periodieke evaluatie van de wetten en de effectieve en duurzame bescherming van de slachtoffers van geweld;

—  de ontwikkeling van een nieuwe juridische regelgeving om de strafrechtelijke en burgerrechtelijke procedures te bespoedigen, te vereenvoudigen en de kosten ervan te drukken;

— de uitbreiding van het strafrecht naar andere vormen van geweld dan louter fysiek en seksueel geweld;

— het opstellen van een vorderingsrecht voor verenigingen die strijden tegen geweld om zich burgerlijke partij te stellen en dit onafhankelijk van het slachtoffer en dit recht garanderen door een solidariteitsfonds om de procedure te financieren.

4) Wetenschappelijk onderzoek van de problematiek

Om een goed beleid te kunnen voeren zijn wetenschappelijke onderzoeken noodzakelijk. Uitgevoerde wetenschappelijke onderzoeken hebben het vooral over fysiek en seksueel geweld. Psychisch en maatschappelijk geweld ontbreken in het lijstje. Evaluaties en vergelijkende onderzoeken zijn dringend nodig om een goed beleid te kunnen voeren. Nieuwe onderzoeken zijn noodzakelijk omdat er steeds nieuwe elementen naar voren komen en dit om een eigentijds beleid te kunnen uitbouwen en om aan preventie te doen.

Daarom moeten de overheden :

— de problematiek van geweld met wetenschappelijk onderzoek onderbouwen.

— precieze en actuele statistieken over de problematiek laten opmaken en regelmatig bijwerken, en hierin ook het seponeren opnemen.

—  de bestaande onderzoeken regelmatig updaten;

—  nieuwe onderzoeken over geweldpleging en de gevolgen ervan op de gezondheid en de economie laten uitvoeren

— onderzoeken over preventie en nieuwe opvangmogelijkheden;

— een nationaal onderzoekscentrum creëren, van waaruit nationale en internationale onderzoeksresultaten verspreid kunnen worden

3. Uiteenzetting van mevrouw Pascale Franck, coordinatrice van het project intrafamiliaal geweld — Stichting Welzijnszorg, Provincie Antwerpen

In het arrondissement van Antwerpen is er een samenwerkingsproject ontstaan in verband met intrafamiliaal geweld. Op regionaal niveau hebben de overheden een beleid ontwikkeld inzake de aanpak van intrafamiliaal geweld.

De aanpak is multidisciplinair : rond de tafel zitten alle actoren die op professionele wijze met slachtoffers van intrafamiliaal geweld in contact komen : politie, justitie, hulpverleners, centra voor algemeen welzijswerk, psycho-sociale diensten van de gevangenis, huisartsen, spoedgevallendiensten, enz.

Eerst is er een consensus gezocht over de definitie van intrafamiliaal geweld en over het doel van de samenwerking.

Het doel is een beter zicht te krijgen op geweld binnen het gezin teneinde preventief te kunnen optreden, maar ook om snel te kunnen ingrijpen om erger te voorkomen.

In de praktijk treedt men nog te vaak curatief op, en pas na vele incidenten. Studies tonen aan dat men moet wachten op 17 tot 32 misdrijven alvorens er een PV wordt opgesteld. Voordat de politie en het gerecht ingrijpen, is er al een lange voorgeschiedenis van geweld.

Wij zouden graag veel vroeger optreden, maar de provincies beschikken over weinig middelen. Het nationaal plan voorziet bijvoorbeeld in niets op het vlak van het onderwijs, terwijl de overdracht van cultuurpatronen een belangrijke rol speelt.

Wanneer een persoon beroepsmatig te maken krijgt met een geval van geweld, zet hij zich intensief in om de situatie te redden. Één enkele persoon kan het probleem echter niet oplossen. Bovendien is het met geweld zo dat de familie na een crisis snel op zichzelf terugplooit, wat zo frustrerend is voor de persoon die wilde helpen dat hij niet langer meer wil ingrijpen.

In het samenwerkingsproject is voor iedereen een duidelijke rol weggelegd. Men verwacht niet van een politieagent dat hij zorg verstrekt.

Om te beginnen moest er een consensus zijn over het begrip « geweld binnen het gezin » waarmee men wilde werken. Het geweld moet uit de private levenssfeer gehaald worden. Tot in het begin van de jaren 2000 was het feit dat het geweld in familiale kring plaatsvond voor de meeste parketten voldoende om er geen gevolg aan te geven. Als het gerecht weigert op te treden, zijn de slachtoffers echter totaal machteloos en krijgen de daders een gevoel van straffeloosheid. Bovendien is de familiale context voor het Strafwetboek een verzwarende omstandigheid.

Er moet een consensus zijn over de plicht om te reageren op gevallen van geweld binnen het gezin, zoals men dat zou doen voor geweld op de openbare weg. De slachtoffers hebben het recht te eisen dat men de feiten vaststelt, dat men een einde maakt aan het geweld of de dreiging en dat men hen helpt. Voor de daders moet het duidelijk zijn dat gewelddadig gedrag onaanvaardbaar is en dat de maatschappij daartegen optreedt.

Men heeft te maken met geweld binnen de intieme gezinskring. Als er niet wordt opgetreden, stelt men een escalatie vast van zowel de ernst als de herhaling van de feiten. 44 % van de moorden in België wordt gepleegd binnen de familiale kring, en meestal zijn zij het eindpunt van een reeks incidenten.

Het concept geweld binnen het gezin is breder dan dat van partnergeweld. In Antwerpen heeft men resoluut voor een algemene aanpak gekozen. In 80 % van de gevallen van partnergeweld is er ook sprake van fysieke of seksuele kindermishandeling, of van psychologische mishandeling omdat de slachtoffers in een klimaat van terreur leven. De gewelddadige partner blijft bovendien vaak het slachtoffer lastigvallen, ook wanneer hij verwijderd is. Soms is er ook sprake van geweldpleging op ouderen. Wij moeten dus rekening houden met alle soorten van geweld, ook dat van jongeren dat dan gericht is tegen hun ouders of van jongeren onderling binnen eenzelfde gezin.

Het gezin moet als een systeem bekeken worden, omdat alle leden ervan onderling met elkaar verbonden zijn en ervoor kiezen om samen te blijven ondanks het geweld.

De eerste belangrijke stap in deze aanpak is het openen van een dossier. Het parket kan pas efficiënt optreden wanneer het precies weet wat er in het verleden gebeurd is. Hetzelfde geldt voor de maatschappelijk werker. Dat betekent dat de politie de feiten moet registreren, en processen-verbaal moet opstellen en die met elkaar in verband moet brengen.

De feiten moeten snel ontdekt worden. Beroepsmensen die een opleiding hebben gekregen herkennen snel de alarmsignalen. Huisdokters, bijvoorbeeld, moeten de juiste vragen stellen om hulpoproepen op te vangen. Soms doen zij dat echter niet omdat zij niet weten wat er nadien moet gebeuren. Zij moeten dus op de hoogte gebracht worden van de hulpmogelijkheden zodat zij hun rol kunnen spelen.

De veiligheid van de slachtoffers moet worden gewaarborgd. Politie, sociale diensten en artsen moeten de slachtoffers kunnen inlichten over alle acties die zij kunnen ondernemen. Er bestaat immers een waaier aan mogelijkheden tussen de uitersten, blijven en dus ondergaan of het huis verlaten.

Er moet maatschappelijke hulp worden gegeven. In principe grijpen maatschappelijk assistenten in na een aanvraag. Bij familiaal geweld komt die aanvraag er zelden. De slachtoffers vertellen hun verhaal, krabbelen nadien terug, gaan thuis weg, komen niet meer naar de afspraken. Binnen het project gaan de maatschappelijk assistenten naar de slachtoffers toe, zij bellen hen opnieuw op en dringen aan. Meer en meer wordt hen gevraagd te werken met het hele gezin. De geweldenaars hebben ook hulp nodig; zij moeten hulp krijgen bij het doorbreken van de vicieuze cirkel van geweld.

In Antwerpen wordt het project gestuurd door een groep met de Eerste Substituut van het Parket, de chef van de politiezone en leden van de centra voor maatschappelijke hulp.

Voor de politie is een gids opgesteld waarin de rol van de politieagent wordt uitgelegd, evenals de manier waarop een klacht moet worden geregistreerd, de maatregelen die moeten worden getroffen, enz.

Voor de sociale diensten is het belangrijk de versnippering van het hulpaanbod te beperken. Degenen die het slachtoffer helpen, moeten samenwerken met degenen die zich tot de dader richten, en degenen die helpen bij het afkicken van bijvoorbeeld een drugsverslaving moeten samenwerken met mensen die werken aan de relatie binnen het koppel. Vaak heeft het koppel ook andere problemen zoals een alcohol- of drugsverslaving, psychologische problemen, ...

Behalve Praxis in Verviers is Antwerpen de enige stad met een project voor mensen die geweld binnen het gezin plegen. Dit cruciale element ontbreekt in 90 % van het Vlaamse Gewest. Het project in Antwerpen is een pilootproject. Jammer genoeg kan het project slechts werken met beperkte subsidies waarmee slechts contracten van een paar maanden kunnen worden gefinancieerd.

Aangezien dit project deels te maken heeft met sociale hulp, aanvaardt het departement Justitie de financiering ervan gedeeltelijk en verwijst het voor het overige naar de Vlaamse Gemeenschap.

Om te besluiten worden enkele punten aangehaald die zouden moeten worden benadrukt.

— de verdeling van de bevoegdheden en dus ook van de subsidies over het federale en het gewestelijke niveau schaadt de aanpak van geweld binnen het gezin;

— er zijn onvoldoende sociale diensten en zij zijn niet uitgerust om een dossier op te volgen;

— door het beroepsgeheim kan een arts amper medewerking verlenen aan de sociale diensten. Om met alle betrokkenen te kunnen samenwerken moet er een gedeeltelijk beroepsgeheim komen;

— er bestaat nagenoeg geen hulp voor kinderen die niet het slachtoffer zijn van fysiek of seksueel geweld.

4. Gedachtewisseling

Mevrouw Geerts vraagt welke minister bevoegd is voor de financiering van het project in Antwerpen.

Mevrouw Franck antwoordt dat het project zo goed als geen financiering krijgt. Naast haarzelf werken er nog twee mensen halftijds. Af en toe worden er subsidies toegekend, bijvoorbeeld om een opleiding te geven, maar de middelen blijven altijd zeer beperkt (ongeveer tienduizend euro om de politie in de hele provincie op te leiden). Voor het overige werkt het project dankzij de middelen waarover iedere dienst beschikt.

Op basis van een akkoord tussen de federale en de gewestelijke minister voor Gelijke Kansen en de bestendige deputatie geeft elke niveau een financiering die overeenstemt met een voltijdse kracht per provincie. Hun taak bestaat er ook in het Nationaal plan ter bestrijding van geweld uit te voeren, maar daarvoor worden nagenoeg geen financiële middelen ter beschikking gesteld.

Mevrouw Hermans benadrukt dat geweld zo snel mogelijk moet worden opgespoord. Maar waar kan men concreet terecht met vermoedens of aanwijzingen dat geweld wordt gepleegd ? Kan er niet een soort « ombudsman » komen ?

Mevrouw Van Parijs antwoordt dat het een groot probleem is dat beroepsmensen die met slachtoffers of daders worden geconfronteerd, niet zijn opgeleid voor dergelijke situaties. Onlangs heeft « Zijn » een opleiding gegeven aan vroedvrouwen en aan interculturele bemiddelaars, maar behalve twee subsidies van de Vlaamse overheid heeft de VZW geen middelen gekregen.

Dat gebrek aan opleiding vormt de kern van het probleem : leerkrachten moeten mishandeling bij kinderen opsporen, maar zij kennen de risicofactoren niet. Geweld moet op een logische manier worden aangepakt.

Mevrouw Franck voegt eraan toe dat Antwerpen werkt met de centra algemeen welzijnswerk. Momenteel verwijst de politie meestal naar vluchthuizen terwijl er tal van mogelijkheden zijn. Daar kan een slachtoffer worden doorverwezen of zelf bekijken welke opties ze heeft. Een eerste denkpiste is deze centra meer middelen geven zodat zij een onthaalfunctie kunnen vervullen.

De beroepsmensen vragen een uitbreiding van het systeem van de vertrouwenscentra. Een dokter, een politieagent, een verpleegster, ... die een probleem vaststellen, kunnen naar een van deze centra bellen en navraag doen over de stappen die zij als professionele hulpverlener moeten zetten.

Mevrouw Van de Casteele vraagt in welke mate het beroepsgeheim in de praktijk als een hinderpaal wordt beschouwd.

Mevrouw Franck antwoordt dat de vertrouwenscentra daarvoor een oplossing bieden aangezien de hulpverlener zich tot een van die centra kan richten zonder dat hem wordt verweten zijn beroepsgeheim te schenden.

II.2. Vergadering van 30 november 2005

1. Uiteenzetting door de heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen

Echtelijk geweld is een fenomeen dat de hele maatschappij aanbelangt, maar dat nog te vaak in de taboesfeer verkeert.

Voor de Wereldgezondheidsorganisatie wordt de brutale dood van vrouwen in de wereld voor de helft veroorzaakt door partnergeweld. Nog steeds volgens de WHO is dit soort geweld de eerste doodsoorzaak bij vrouwen tussen 16 en 44 jaar, vóór kanker en verkeersongevallen (1) .

Het Franse onderzoek ENVEFF (2) had van zijn kant aangetoond dat 9 % van de vrouwen, ongeacht de leeftijd, reeds het slachtoffer geweest waren van geweld tijdens hun leven.

Volgens Amnesty International en de Wereldgezondheidsorganisatie zou één vrouw op vijf op een dag het slachtoffer zijn van geweldpleging door haar partner (3) .

Amnesty beweert overigens dat wat België betreft « het laatste beschikbare wetenschappelijke onderzoek dateert van 1998 (4) , en dat dit schrikbarende cijfers bevatte, omdat 68 % van de ondervraagde vrouwen had aangegeven het slachtoffer te zijn geweest van fysiek en/of seksueel geweld. » (5)

Ten slotte heeft de Gezondheidsenquête van 2001 die werd uitgevoerd door het Instituut voor Volksgezondheid, erop gewezen dat 15 % van de Belgen zeiden het slachtoffer te zijn geweest van geweld. Voor de vrouwen werd het geweld dat thuis plaatsgreep, er tweemaal zo vaak in vermeld als voor de mannen (42 % tegenover 24 %) (6) .

Hoewel deze cijfers niet systematisch pasten in de lijst van gevallen van partnergeweld, geven ze toch een beeld van de omvang van de problematiek en van de belangrijke plaats die het inneemt voor de politieke overheden.

Sinds 2001 zet België zich in voor de strijd tegen het echtelijk geweld in het algemeen, door het werk van de deelgebieden te coördineren.

Het eerste Plan is in 2001 ontstaan na de Interministeriële Conferentie over Gelijkheid van Kansen van november 2000. De bedoeling ervan was geweld tegen vrouwen te bestrijden en het sloot rechtstreeks aan bij aanbeveling 1582 (2002) van de Raad van Europa betreffende huiselijk geweld tegen vrouwen en aanbeveling 1450 (2002) betreffende geweld tegen vrouwen in Europa.

Het volgde ook op de goedkeuring door het Parlement van artikel 10 betreffende de gelijkheid van de Belgen, dat vrouwen en mannen gelijke uitoefening van rechten en vrijheden waarborgt.

Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, dat in december 2002 werd opgericht, kreeg de opdracht de uitvoering van het eerste Actieplan te volgen.

Na evaluatie werd beslist dat er een tweede Actieplan zou komen, voor de periode 2004-2007.

Het tweede Actieplan tegen partnergeweld (2004-2007) telt zes grote strategische doelstellingen.

a) Bewustmaking

Zowel beroepslui als politici en burgers moeten door brede campagnes van het probleem bewust worden gemaakt, opdat geweld in onze maatschappij duidelijk als onaanvaardbaar wordt aangemerkt.

Hiertoe werd een brochure voor de slachtoffers en voor de veldwerkers op meer dan 20 000 exemplaren verspreid : « Geweld : Wat nu ? ».

Tevens wordt een folder voor de slachtoffers op grote schaal verspreid : Laat ons de stilte breken voor we zelf gebroken zijn.

Van die folder werden 150 000 exemplaren in de drie landstalen gepubliceerd en 5 000 exemplaren per taal in twaalf andere talen.

Op die manier richten de bewustmakingscampagnes zich op het brede publiek en op doelgroepen.

b) Vorming

Zonder vorming en opleiding blijft bewustmaking inefficiënt. Het plan voorziet in gespecialiseerde opleidingen op plaatselijk niveau (via de provinciale coördinatrices), in opleidingen voor personen die medische of sociale bijstand bieden, voor werknemers in de sector Justitie (magistraten, justitiehuizen), voor de politie, alsook voor huisartsen.

Hiertoe zal de problematiek van het partnergeweld structureel worden opgenomen in de normale opleidingen van de eerstelijnswerkers. Een werk van lange adem, waarmee men sinds een jaar bezig is.

c) Preventie

Het geweld tegen vrouwen wortelt in een bredere maatschappelijke context van seksuele ongelijkheid. Het is dus de bedoeling dat het Plan op die context inwerkt, aan de hand van acties tegen de clichés en de ongelijkheden.

Hiertoe zijn specifieke acties gepland om de mannen nauw bij de strijd tegen het partnergeweld te betrekken.

Opvoeding en onderwijs kunnen de grondslagen zijn voor het opwekken van gedrag gebaseerd op dialoog, respect, verdraagzaamheid en gelijkheid. De waarden en het gedrag rond geweld moeten heel vroeg in het socialisatieproces worden verworven.

Het NAP hecht ook belang aan de preventie van recidive, door te werken met de daders van partnergeweld.

d) Opvang en bescherming van de slachtoffers

Het Plan legt de nadruk op het feit dat de slachtoffers gelijktijdig moeten worden opgevangen in goede omstandigheden door bevoegde personen en beschermd moeten worden tegen de dader van de gewelddaden. De begeleiding van de slachtoffers moet doeltreffend en van hoogstaande kwaliteit zijn.

Er moeten maatregelen worden genomen in deze zin om te vermijden dat personen het slachtoffer worden of merken dat geweld aanhoudt.

Op juridisch vlak worden er ook bepalingen gepland die de toestand van de slachtoffers moeten verbeteren.

Het Plan kijkt toe op de goedkeuring en de doeltreffendheid van alle maatregelen die de situatie van slachtoffers van geweld op gepaste wijze kan begeleiden.

Zo verleent de wet inzake de toewijzing van de gezinswoning voorrang aan het slachtoffer van geweld bij het betrekken van de woonplaats vóór, tijdens of na de scheiding.

Deze wet wordt niet op bevredigende wijze toegepast en momenteel loopt er een evaluatie om de oorzaken op te sporen en concrete oplossingen voor te stellen.

e) Straf

Door de samenleving te tonen dat het partnergeweld bestraft wordt door Justitie, stuurt ons land een duidelijke boodschap aan de dader(s) en slachtoffers. Er worden dus maatregelen genomen in deze zin op politioneel en juridisch vlak.

Het Plan legt de nadruk op de maatregelen inzake sensibilisering, preventie en behandeling van de daders.

In Brussel, Oost-Vlaanderen en Antwerpen worden drie pilootprojecten voor de begeleiding van de daders gesubsidieerd. Deze projecten zullen worden geëvalueerd in 2006 en de resultaten ervan zullen worden voorgelegd aan de Interministeriële Conferentie.

Daarnaast is de behandeling van de daders ook belangrijk, want dit helpt recidive te voorkomen.

f) Evaluatie van de acties

De kwantitatieve en kwalitatieve evaluatie van de acties moet goed worden uitgevoerd. Met dit doel voor ogen werden er een interdepartementale groep en een groep van experts opgericht.

In samenwerking met de gemeenschappen en gewesten steunt de minister het netwerk van provinciale coördinatrices dat tot taak heeft op lokaal vlak initiatieven op te zetten ter preventie van geweld, bescherming van slachtoffers en sensibilisering van het publiek.

De minister van Justitie heeft van haar kant voor een reeks middelen gezorgd die bijdragen tot de oprichting van een overlegd strafrechterlijk beleid in de strijd tegen het partnergeweld :

— De opstelling van een ministeriële omzendbrief betreffende partnergeweld, die nu is voorgelegd aan het College van procureurs-generaal en meer bepaald het volgende bevat :

— De procureurs stellen actieplannen op met de actoren op het terrein wat betreft de opvang van de slachtoffers, de tenlasteneming van de daders of de actie die de politie en de bemiddelingsdiensten ondernemen.

— Een duidelijke definitie van intrafamiliaal geweld zodat statistische gegevens op een gelijkaardige manier kunnen worden ingebracht op alle niveaus (magistraten, politieagenten, administratieve diensten);

— De systematische aanduiding van een referentiemagistraat in elk parket en, in de mate van het mogelijke, de behandeling van de dossiers inzake partnergeweld door gespecialiseerde magistraten.

— Een betere informatieverstrekking aan de Parketten door het eisen van volledige processen-verbaal voor partnergeweld en de automatische overmaking van het proces-verbaal, ook wanneer de feiten niet strafbaar zijn.

Op initiatief van de minister van Volksgezondheid werd een studie uitgevoerd met het oog op de strijd tegen het intrafamiliaal geweld en meer bepaald het partnergeweld.

Zo kon een gids worden gepubliceerd die tot doel heeft de eerstelijnsactoren (huisartsen en noodartsen) te sensibiliseren inzake het probleem van het intrafamiliaal geweld via een reeks aanbevelingen voor de identificatie, de tenlasteneming van de mishandeling en de gedragslijnen, zowel op deontologisch als ethisch vlak.

Deze gids werd verstuurd aan alle ziekenhuizen en huisartsen en kan worden geraadpleegd via het internet.

Nadien werd de impact ervan geëvalueerd en, op basis hiervan, werden praktische fiches opgesteld die bestemd zijn voor de geneesheer die vermoedt dat hij te maken heeft met een geval van partnergeweld.

Het Plan tegen partnergeweld heeft als fundamenteel doel enerzijds samenhang te geven aan de initiatieven van de overheden om de slachtoffers van geweld te beschermen en ze te versterken en anderzijds te voorkomen dat men tot daden overgaat.

De gemeenschappen en gewesten werden bij het Plan betrokken in het raam van de Interministeriële conferentie over de Gelijkheid van mannen en vrouwen. Die conferentie besliste de actie ondernomen door de verschillende bevoegdheidsniveaus in de bestrijding van het partnergeweld beter te coördineren. Het is de bedoeling tegen februari 2006 een geïntegreerd plan op te stellen dat een coherente en weloverwogen bestrijding van het partnergeweld garandeert.

De community-actie ontwikkelen, de toegankelijkheid van de opvang en de ondersteuning van de slachtoffers verbeteren, een gemeenschappelijke strategie voor bewustmaking uitwerken, de registratie van de geweldpleging verbeteren zijn enkele van de doelstellingen van dat geïntegreerd plan.

De minister zal de gemeenschappen en gewesten voorstellen de slachtoffers betere toegang te verschaffen tot correcte informatie, onder meer door de invoering van een telefoonlijn die vrouwen die het slachtoffer zijn van partnergeweld een luisterend oor biedt en hen tevens doorverwijst.

Tevens zal hij na overleg met de verenigingen voorstellen een speciale dienst voor die problematiek in het leven te roepen bij het Instituut voor de Gelijkheid van vrouwen en mannen, om het thema zichtbaarder te maken, de coördinatie te verbeteren en de deskundigheid in één nationaal punt te concentreren.

Ook de opvang en de begeleiding van de daders van partnergeweld behoren tot de prioriteiten. Er komt niet alleen meer steun voor de bestaande projecten (Praxis in Wallonië; Slachtoffer in Beeld en Dader in-zicht in Vlaanderen). Men zal ook met gemeenschappen en gewesten de behoeften evalueren om dergelijke initiatieven uit te breiden en te bestendigen, teneinde de lokale actieplannen waarin de circulaire van de minister van Justitie voorziet te ondersteunen.

Tevens zal de minister van Justitie haar actie voor de magistraten voortzetten. Vanaf maart 2006 zal de Hoge Raad voor de Justitie vormingsdagen voor de magistraten organiseren. De strafrechtelijke en burgerrechtelijke wetgeving — met name de wet betreffende de toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot die het slachtoffer is van gewelddaden vanwege zijn partner– zullen er onder andere worden uitgelegd.

Wat de Volksgezondheid betreft wil de minister zijn actie voortzetten en een vormingsplan voor huisartsen opzetten, zodat zij de juiste reactie hebben als zij geweld in het gezin vermoeden.

Tegelijk wil hij een systeem opzetten om de gevallen van geweldpleging te registreren in de ziekenhuizen.

Naast alle mogelijke maatregelen, vereist het verdwijnen van het echtelijk geweld voor alles de bewustwording van alle burgers dat die problematiek een publieke zaak is, en geen privé-zaak.

Nog al te vaak hanteert onze samenleving stereotype en bekrompen rolmodellen van vrouw en man.

Slechts door de acties van alle bevoegdheidsniveaus en van alle veldwerkers zo goed mogelijk te coördineren, zullen we erin slagen die toestand te veranderen.

2. Gedachtewisseling

Mevrouw Geerts stelt vast dat het nationaal actieplan ongetwijfeld heel wat interessante mogelijkheden bevat. Het enige mogelijke verwijt is dat men soms de indruk heeft dat de concrete verwezenlijking ervan uitblijft.

Heeft men voor de bewustmaking al initiatieven genomen, of zitten we nog in het stadium van de voornemens ?

Zijn de opleidingen voor artsen en politiemensen al begonnen en, zo niet, wanneer zal dat dan het geval zijn ?

De heer Dupont, minister van Gelijke Kansen, geeft toe dat men sneller zou willen en kunnen gaan, maar dat dit niet betekent dat er nog niets is verwezenlijkt. Een recent onderzoek door de Femmes prévoyantes socialistes — in het Vlaams Gewest zal volgend jaar een onderzoek worden georganiseerd door Viva-SVV — heeft uitgewezen dat al een groot aantal opleidingen is georganiseerd voor alle categorieën van actoren die bij de problematiek betrokken zijn. Er ontstaat zelfs een echte markt voor die opleidingen. Het risico bestaat echter dat ze niet allemaal van gelijke kwaliteit zijn, daarom denkt de minister eraan om een soort label te ontwikkelen.

Uit het onderzoek is ook gebleken dat de opleidingen vaak te kort zijn en dat er geen vervolg op komt. Uit de evaluatie kan worden besloten dat de opleidingen bestaan maar dat de kwaliteit moet worden verhoogd. De politiediensten hebben al voldoende ervaring ter zake.

Wat de media betreft, denkt de minister aan een campagne met mannen die bevestigen dat geweld binnen het gezin onaanvaardbaar is.

Mevrouw Laloy verheugt zich over het aantal acties dat al is ondernomen, ook al moeten die nog worden geëvalueerd en eventueel uitgebreid.

Heeft men getracht te achterhalen waarom de bestaande wetgeving zo weinig wordt toegepast ? Het is evident dat de vele taboes en clichés over geweld tegen vrouwen nog al te vaak klakkeloos worden aangenomen. In de praktijk is het voor een vrouw moeilijk om politiemensen ervan te overtuigen dat zij het slachtoffer is van geweld als daar niet echt sporen van te zien zijn. Het is moeilijk om hen te overtuigen om te luisteren naar een vrouw die slachtoffer is van geweld en om een gesprek te verkrijgen voor het vervolg van de procedure. De politie moet nog verder worden opgeleid. Er moet vooral worden gewerkt met de politie- en de spoeddiensten want zij zijn de eerste die optreden.

Staan de samenwerkingsakkoorden op de agenda van de interministeriële conferentie ?

De heer Dupont, minister van Gelijke Kansen, antwoordt dat de conferentie opnieuw bijeenkomt begin februari 2006.

De mensen worden zich er stilaan van bewust dat geweld binnen het gezin een ernstig probleem is, dat niet mag worden gebanaliseerd. In alle parketten heerst nu een zero tolerance-aanpak, de procureurs-generaal hebben zeer duidelijke instructies gegeven en alle gewelddaden moeten officieel worden geregistreerd ook als de dader niet wordt vervolgd. Dat alles impliceert dat politieagenten die weigeren om een proces-verbaal op te stellen, een fout begaan. Bovendien wordt getracht om stereotiepe opvattingen bij de politiediensten te bestrijden.

De gids die de minister van Volksgezondheid heeft laten uitgeven is heel nuttig voor de spoeddiensten. Zij moeten beseffen dat zij ook een maatschappelijke taak hebben : zij moeten de feiten aangeven, wat soms wordt bemoeilijkt door het medisch geheim.

Misschien kunnen plaatselijke posten worden opgericht waartoe de spoeddiensten, artsen of andere betrokken personen zich kunnen wenden veeleer dan tot de politie. Het is immers mogelijk dat een onderwijzer, een maatschappelijk werker, een politieagent ... bepaalde aanwijzingen opmerkt, waaruit echter niet met zekerheid kan worden afgeleid dat er sprake is van geweld. Een coördinatie van gezondheidszorg en maatschappelijke acties op plaatselijk niveau zou een minder versnipperde behandeling van al die gegevens mogelijk maken.

Mevrouw Van de Casteele vindt makkelijk toegankelijke plaatselijke instellingen zeer belangrijk. Zij herinnert eraan dat prinses Astrid op de dag van Verzet tegen Extreme Armoede heeft voorgesteld dat op plaatselijk niveau een soort « loket » zou worden opgericht voor mensen met problemen die verband houden met armoede. Als men dat loket ruim genoeg opvat, kan het ook dienen om problemen van geweld binnen het gezin aan te pakken.

Men mag overigens niet vergeten dat het beroepsgeheim niet alleen van toepassing is op artsen maar op alle zorgverleners, en met name ook op de verpleegsters, die vaak beter dan de artsen in staat zijn om gevallen van geweld binnen het gezin op te sporen. Het zou interessant zijn om na te gaan in welke mate het aangeven van gevallen van geweld binnen het gezin het beroepsgeheim schendt en hoe men kan voorkomen dat het geweld ten gevolge van het beroepsgeheim escaleert voor men eindelijk ingrijpt. Het aan het licht brengen van gevallen van geweld moet worden opgevat als bijstand van de slachtoffers veeleer dan als de aangifte van strafrechtelijk beteugelde feiten aan de politie.

Mevrouw Pehlivan verklaart dat tijdens een studiedag over geweld binnen het gezin, die op 29 november 2005 plaatsvond in Antwerpen, is uiteengezet dat de processen-verbaal van politiediensten over gevallen van geweld vaak te oppervlakkig zijn en daardoor onbruikbaar voor het parket. Als de politie ter plaatse aankomt, is de rust meestal hersteld en het slachtoffer gekalmeerd. De politie heeft daarom richtlijnen gekregen dat de processen-verbaal duidelijker moeten zijn.

Mannen worden ook slachtoffer van partnergeweld. Heeft het Nationaal Actieplan ook betrekking op mannen ? Dat is belangrijk want gezien de stereotiepe denkbeelden van onze maatschappij moet het voor een man nog moeilijker zijn om toe te geven dat hij het slachtoffer is van geweld.

De minister antwoordt dat het Nationaal Actieplan tot doel heeft geweld tussen partners te bestrijden, zonder een onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat mannen ook het slachtoffer worden van geweld, zij het in veel mindere mate dan vrouwen.

Mevrouw Laloy verklaart dat het ONE enkele jaren geleden heeft gezorgd voor de lokale coördinatie van de medisch-sociale hulpverleners. De bedoeling was samen te werken met andere van de eerste lijnswerkers die maatschappelijke hulp verlenen (maatschappelijk assistenten van de ziekenfondsen, de kinderbijslag, enz.) om de gezinnen die bij het ONE op consultatie kwamen beter te begeleiden. Die samenwerking had veel succes. Men kan zich daarop baseren voor het uitwerken van coördinatie op plaatselijk vlak, zoals de minister die voorstelt.

De minister vindt dat een interessante suggestie en voegt eraan toe dat men in elke gemeente een schepen voor gezondheid en gezin zou kunnen aanwijzen.

II.3. Vergadering van 20 december 2005

1. Uiteenzetting van de heer Ph. D'Hauwe, huisarts

De heer Ph. D'Hauwe is huisarts en volgt bovendien een opleiding van psychotherapeut en sekstherapeut. Twee jaar lang heeft hij twee avonden per maand een opleiding gevolgd over het probleem van geweld binnen het gezin, georganiseerd door het Waalse Gewest. Die opleiding wordt verstrekt door mensen die zich bezighouden met de bestrijding van dat geweld en hield ook ontmoetingen in met slachtoffers die over hun ervaringen vertelden. Na deze opleiding is een verslag overhandigd aan het Waals Gewest.

In 2003 heeft de heer Vandenbroucke, de toenmalige minister van Volksgezondheid, een gids doen opstellen voor de artsen, waarin drie soorten van geweld binnen het gezin werden besproken, namelijk partnergeweld, geweld ten aanzien van kinderen en geweld ten aanzien van bejaarden.

Er zijn ten slotte tamelijk beknopte fiches en een gids opgesteld voor artsen die geen specifieke opleiding hebben gevolgd om gevallen van geweld op te sporen en te volgen.

De artsen zijn momenteel vragende partij voor de organisatie van opleidingen. In het kader van de société scientifique de médecine générale bestaat er nu een project dat echter vooral tot doel heeft het gebruik van de fiches te verklaren aan huisartsen en artsen die spoedgevallen behandelen, zodat die ze efficiënter kunnen gebruiken. Er is immers vastgesteld dat de artsen 60 % meer gevallen van geweld ontdekken als zij geleerd hebben om er oog voor te hebben.

In wetsvoorstel nr. 3-701/1 wordt voorzien in de mogelijkheid om een contactverbod op te leggen voor een periode van tien dagen. De heer D'Hauwe vindt dat een heel interessante maatregel want er verloopt altijd een bepaalde periode tussen het gerechtelijk optreden en het ogenblik dat het slachtoffer klacht indient bij de politie. Vrouwen aarzelen vaak om klacht in te dienen omdat ze vrezen dat het geweld in die tussenperiode zal opflakkeren.

De opvang bij de politiediensten moet nog worden verbeterd. Op sommige plaatsen is de persoon, die verantwoordelijk is voor de slachtofferhulp, erg aanwezig. In Walcourt bijvoorbeeld hebben een maatschappelijk assistente en een politieagente een specifieke opleiding gekregen en een van beiden is altijd aanwezig of oproepbaar. In bepaalde politiediensten daarentegen worden de vrouwen vaak aangespoord om naar huis te gaan met weinig bemoedigende commentaren.

Het gebrek aan belangstelling van de politiediensten en de medische wereld wordt met name in de hand gewerkt door het feit dat de vrouw vaak naar haar partner terugkeert. De vrouw leeft in angst, want ze vreest wraakmaatregelen tegen zichzelf, haar kinderen of haar familie. Het is belangrijk te begrijpen dat dit terugkrabbelen een normale fase is in het proces en dat de vrouwen pas na een aantal heen en weer-bewegingen het licht gaan zien. Het probleem is dat juridisch gezien alle eerdere klachten vervallen als de vrouw terugkeert naar haar woning. Daarom zal zij de volgende keer over weinig elementen beschikken om haar klacht op te baseren.

De heer D'Hauwe betreurt het gebrek aan coördinatie tussen de diensten. Er moeten interprofessionele opleidingen komen, alsook ontmoetingen op plaatselijk vlak tussen alle betrokken actoren. Een enkele persoon, hetzij een arts, hetzij een politieagent, hetzij een maatschappelijk werker, kan niet het hoofd bieden aan een situatie van geweld.

Ten slotte onderstreept de arts dat er teveel actieplannen zijn en dat de middelen versnipperd zijn. Er zijn initiatieven bij de ministers, de ziekenfondsen, de société scientifique de médecine générale, Amnesty International ... Dat betekent energieverlies en er zit geen lijn in de aanpak van het probleem.

2. Gedachtewisseling

Mevrouw Van de Casteele merkt op dat de drie voorliggende wetsvoorstellen ervan uitgaan dat het slachtoffer eerst naar de politie gaat, terwijl de psychologische drempel om naar de politie te stappen vrij hoog blijft. Er moet worden gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van andere interventiekanalen. Aangezien de mogelijke hulpverleners voor dit probleem vrij talrijk zijn, kan het interessant zijn een soort « loket » te openen, waar slachtoffers zich kunnen melden om te worden doorverwezen naar de op dat ogenblik meest aangewezen hulp.

De senator verheugt er zich over dat sommige artsen, zoals dokter D'Hauwe, de moeite nemen om een specifieke opleiding te volgen. Zou het echter niet logisch zijn dat dergelijke opleiding verplicht wordt bij het lesprogramma van de aspirant-artsen en -verpleegkundigen, aangezien ze allen op een dag met gevallen van geweld geconfronteerd zullen worden ?

Vaak beroepen gezondheidswerkers zich op de geheimhoudingsplicht ter verantwoording van het feit dat ze informatie voor zich houden en geen stappen ondernemen voor het slachtoffer. In hoeverre is dat een handicap voor het opstarten van een procedure voor hulp of gerechtelijke opvang ?

De heer D'Hauwe legt uit dat de opleiding waaraan hij deelnam georganiseerd werd op verzoek van het Collectif contre les violences familiales et l'exclusion in Luik. Zeven huisartsen namen eraan deel en zijn nu op hun beurt een opleiding voor andere artsen aan het ontwikkelen. Vanzelfsprekend ware het interessant dat die opleiding in het universitaire curriculum opgenomen werd.

Men praat veel over lichamelijk of seksueel geweld, maar men dient te weten dat het psychologische geweld vroeger begint en geniepiger is. Veel vrouwen vinden psychologisch geweld veel pijnlijker.

Een geval van mishandeling van een kind aanklagen is voor een arts gemakkelijker dan geweld tegen een volwassene. Wanneer de ouders niet ingrijpen, kan men er vanuit gaan dat er sprake is van verlating en in hun plaats handelen. Het is evenwel delicaat bij de politie of het gerecht feiten te melden die een vrouw niet zelf wil aanklagen, want dat dreigt de vertrouwensband met die persoon te vernietigen. De arts kan het probleem preventief, met een allusie, aankaarten. Men weet bijvoorbeeld dat er meer geweld wordt gepleegd tegen zwangere vrouwen. De heer D'Hauwe heeft het er dus over met al zijn zwangere patiënten.

Wanneer er een vermoeden is van geweld, moet er een heel rijpingsproces verlopen en dat kan verscheidene jaren duren. Dat is niet eenvoudig. Vaak komt de man met de vrouw mee naar het spreekuur.

De verplichting het medisch geheim te breken dreigt een averechts effect te hebben.

Mevrouw Van de Casteele werpt op dat geweld zeer zware gevolgen kan hebben. Moet men in een bepaald stadium de feiten niet aanklagen en de vertrouwensrelatie verbreken ?

Volgens de heer D'Hauwe is het moeilijk daarop te antwoorden. Het is mogelijk dat de arts een kritieke toestand aanklaagt, maar dat het slachtoffer na enkele dagen toch terugkeert naar de echtelijke woning en vermoord wordt. Het gaat om de individuele vrijheid van het slachtoffer.

De opleiding die de artsen krijgen, zet ze er vooral toe aan beschikbaar te blijven, te blijven luisteren en het onderwerp regelmatig opnieuw ter tafel te leggen. De arts moet alles doen om de vrouw ertoe te brengen te erkennen dat ze het slachtoffer is van geweld, maar het valt heel moeilijk te bepalen op welk moment het verantwoord blijkt dat hij in haar plaats een beslissing neemt.

Mevrouw Zrihen deelt mee dat ze steeds vaker hoort van gevallen van vrouwen in eenoudergezinnen die erover klagen dat ze door hun adolescente kinderen geslagen worden. Ze zijn in hun moederschap gekwetst en hebben moeite om die toestand aan te klagen. Wordt de heer D'Hauwe met dergelijke gevallen geconfronteerd ?

Het lid vraagt zich af in hoeverre de diverse beroepsgroepen de slachtoffers kunnen blijven volgen. Er is ongetwijfeld steeds meer vorming, vooral voor de politiekorpsen. Krijgt het slachtoffer echter psychologische follow-up eens het de echtelijke woning verlaten heeft ?

De heer D'Hauwe geeft toe dat hij steeds vaker geconfronteerd wordt met geweld van adolescenten tegen hun moeder. In die gevallen is het nog moeilijker de moeder ervan te overtuigen stappen te doen, omdat ze de indruk heeft dat ze dan haar kind verraadt. Zoals bij alle gevallen van geweldpleging, moet eraan worden gewerkt haar te doen inzien dat niet de persoon veroordeeld wordt, maar zijn daad. Het antwoord hoeft overigens geen klacht bij het gerecht te zijn, maar bijvoorbeeld begeleiding, follow-up in een begeleidingscentrum.

Mevrouw Zrihen werpt op dat het een zeer traag proces is. De jeugdbijstandsdiensten zijn niet gewend dergelijk gedrag te behandelen.

De heer D'Hauwe wijst erop dat het om een vorm van geweld binnen het gezin gaat die vergelijkbaar is met geweld tegen kinderen of met partnergeweld. Geweld gepleegd door een kind of van een adolescent wijst op lijden. De juridische weg is een mogelijkheid, maar als arts geeft hij de voorkeur aan luisteren en begeleiding.

Mevrouw Laloy betreurt samen met de arts het gebrek aan coördinatie tussen de veldwerkers. Heeft hij suggesties over de manier waarop die coördinatie kan worden georganiseerd ? Wat denkt hij van de « SOS-Enfants »-teams die de ONE heeft opgericht ?

De heer D'Hauwe antwoordt dat de SOS-Enfants-teams uitstekend werk verrichten. Dat kan een oplossing bieden. De hulpverleners hebben hoe dan ook behoefte aan een ontmoetingsplaats, een kenniscentrum waar ze met hun vragen terecht kunnen en waar de gevallen van mishandeling eventueel kunnen worden behandeld.

De arts vraagt ook aandacht voor twee andere soorten geweld waar men het niet over heeft gehad : geweld tegen bejaarden en institutioneel geweld. Met dat laatste bedoelt hij gedrag waarvan bijvoorbeeld kinderen op school, patiënten in ziekenhuizen het slachtoffer worden (tutoyeren, geen respect voor hun intimiteit, enz.).

Mevrouw de T' Serclaes wil graag weten in hoeverre de politie vandaag opgeleid is om de gevallen van geweld binnen het gezin aan te pakken. Hoe wordt het slachtoffer concreet opgevangen ?

Komt in de opleiding de etnische en culturele diversiteit aan bod waarmee men in het bijzonder in bepaalde gemeenten geconfronteerd kan worden ?

De heer D'Hauwe herhaalt dat in Walcourt een politieagente een specifieke opleiding heeft gekregen en een maatschappelijk werkster verantwoordelijk is voor de opvang van de slachtoffers. Wanneer er zich een geval voordoet, wordt één van beiden erbij geroepen. De opleiding die men bij de politie krijgt is niet dezelfde als die welke hij als arts heeft gevolgd en de ervaringen worden niet uitgewisseld. In elk geval werd de opleiding door diverse deskundigen gegeven, waardoor de vinger kon worden gelegd op bepaalde problemen en gepoogd kon worden ze op te lossen. Het is op die manier gebleken dat 75 % van de geneeskundige verklaringen in twijfel kon worden getrokken en voor het gerecht nietig kon worden verklaard, omdat ze niet goed waren ingevuld (er ontbreken gegevens, subjectieve inhoud ...). Met de hulp van politiemensen en rechters heeft het artsenteam een standaardverklaring opgesteld.

Mevrouw Jansegers vraagt of de arts, zelfs in een geval van geweld waardoor het slachtoffer in het ziekenhuis is opgenomen, niet verplicht is om de informatie waarvan hij op de hoogte is, door te spelen aan het gerecht.

De heer D'Hauwe antwoordt van niet : in principe zijn artsen altijd gebonden door het beroepsgeheim.

Mevrouw Van de Casteele merkt op dat de wetgever juist overweegt om in dit verband een informatieverplichting op te leggen die bij niet-naleving een strafbaar feit oplevert. Er zou een gradatie kunnen zijn. Het is aan de arts om de ernst van de mishandeling waarmee hij geconfronteerd is, in te schatten maar vanaf een bepaald stadium vindt het lid dat het niet meedelen van informatie waarover de arts beschikt, als een strafbaar feit moet worden beschouwd. Vanaf een bepaald punt zou de arts een informatieverplichting hebben, zonder dat hem gevraagd wordt daar nog andere stappen bij te ondernemen. De instantie aan wie de informatie wordt gericht, neemt dan contact op met het slachtoffer en beslist hoe het dossier verder behandeld moet worden.

Mevrouw Geerts is het eens met de redenering van vorige spreekster. Men kan inderdaad de arts vragen of in eer en geweten te oordelen of er een probleem bestaat en vervolgens een beroep doen op bemiddelingskanalen.

De arts heeft bovendien de verplichting om personen in nood bij te staan. Geldt dit alleen wanneer er sprake is van levensgevaar ?

Mevrouw Pehlivan voegt hieraan toe dat de arts bovenal tot taak heeft het slachtoffer te beschermen en niet de dader. De gastspreker heeft het over een vertrouwensrelatie gehad, maar misschien verwacht het slachtoffer wel hulp van zijn arts zonder dit ook echt zo te zeggen. Dit is nog erger wanneer er, in afwachting dat iemand iets onderneemt, ook kinderen het slachtoffer zijn van de situatie, in elk geval toch psychologisch.

Mevrouw Hermans merkt op dat er een verplichting is om de feiten waarvan men op de hoogte is mee te delen als ze kindermishandeling betreffen. De artsen reageerden terughoudend wanneer de wetgever die verplichting heeft ingevoerd, maar op termijn is gebleken dat het systeem goed functioneert. Er zou in dezelfde richting moeten worden gedacht met betrekking tot partnergeweld. Men kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat artsen een fiche invullen, die zij vervolgens naar een andere instantie sturen. Zo kunnen de feiten worden geregistreerd en valt te voorkomen dat de bewijzen verloren gaan telkens wanneer dat het slachtoffer terugkeert naar de echtelijke woonplaats.

Mevrouw Jansegers geeft toe dat het delicaat is om vast te stellen vanaf welk stadium van geweldpleging van de arts gevraagd kan worden om op te treden. Men kan echter wel stellen dat wanneer het slachtoffer in het ziekenhuis wordt opgenomen, er een grens is bereikt.

De heer D'Hauwe antwoordt dat het beroepsgeheim niet tot doel heeft om de dader van de mishandeling te beschermen, maar wel het slachtoffer. Als de wet de arts oplegt om iedere geweldpleging waarmee hij geconfronteerd wordt, aan te geven, moet er ook beslist worden vanaf welk stadium die verplichting geldt : dient er sprake te zijn van fysiek geweld ? van bedreiging ? of moet het echt om levensgevaar gaan ? Een aangifteplicht leidt tot problemen op het vlak van de rechten van het slachtoffer, die misschien niet wil dat zijn situatie bekend wordt. Zoiets lekt immers snel uit.

Wat kinderen betreft, geeft de arts toe dat zij het slachtoffer zijn van intrafamiliaal geweld, zowel op het moment zelf als tijdens hun latere ontwikkeling. Deze kinderen worden niet in alle gevallen zelf gewelddadige volwassenen, maar bekend is dat het risico groter is.

Mevrouw Van de Casteele stelt voor om een getrapt systeem in te voeren, waarbij de arts verplicht zou zijn de inlichtingen waarover hij beschikt door te geven aan een soort « SOS Gezin »-centrum, dat is samengesteld uit een multidisciplinair team dat de klacht verder kan behandelen. De arts hoeft dus de feiten niet zelf aan de politie of het gerecht te melden. Het centrum voor bijstand speelt de rol van tussenpersoon en binnen dit centrum wordt dan de beslissing genomen om de zaak al dan niet verder te behandelen.

De heer D'Hauwe antwoordt dat een dergelijk systeem wel werkt voor kindermishandeling omdat er kanalen zijn als de school, de centra voor leerlingenbegeleiding, die het mogelijk maken de situatie zijdelings te onderzoeken. Eens de vermoedens bevestigd zijn, kan de arts de situatie aan de politie melden met de hulp van de organisatie die tussenbeide is gekomen. Maar indien de arts mishandeling binnen het koppel vermoedt en dit aan een centrum voor bijstand meldt, hoe moeten de medewerkers van dit centrum dan gaan uitvissen of de vermoedens kloppen ? De vrouw zal bang zijn en de feiten ontkennen.

Ook mevrouw Zrihen denkt dat dit scenario niet goed zou werken. Wanneer Kind en Gezin op huisbezoek gaat, weigeren veel vrouwen hen binnen te laten. Zodra iemand een sociaal assistent binnenlaat, wordt er in de buurt geroddeld.

De heer D'Hauwe denkt dat een opleiding voor alle artsen en samenwerking met alle betrokken instanties de zaken echt zou veranderen. De oprichting van een referentiecentrum zou zeker een grote stap in deze richting betekenen. De indringing van een instantie van buiten uit in de gezinssfeer zou schadelijke gevolgen kunnen hebben.

II.4. Vergadering van 10 januari 2006

1. Uiteenzetting door mevrouw Ingrid Stals, projectcoördinator intrafamiliaal geweld, Politie Antwerpen.

Mevrouw Stals geeft een overzicht van het actieplan IFG (Intrafamiliaal Geweld) zoals het in 2005 in werking is getreden. Om meer inzicht te verwerven in de totstandkoming van het actieplan verwijst ze naar de hoorzitting van het adviescomité met mevrouw Pascale Franck, coördinator van het project inzake IFG van de Stichting Welzijnszorg van de provincie Antwerpen.

In de bestaande structuur is één van de werkgroepen de expertisecel IFG waarbij de politie samenwerkt met Justitie om een rolbepaling vast te leggen. Het is immers zeer belangrijk te weten welke rol politie en justitie op zich zullen nemen in geval van partnergeweld. De politie is een belangrijke partner om familiaal geweld te detecteren omdat zij bij een interventie vaak als eerste een idee krijgt van wat zich achter vier muren afspeelt. De politie alleen kan het probleem echter niet oplossen, dit vereist een integrale werking. Daarom is het belangrijk dat alle actoren weten wat hun functie is op de interventielijn.

In de expertisecel is een draaiboek opgesteld dat de rol van politie en justitie bepaalt. Het is echter niet omdat dergelijk draaiboek bestaat dat iedereen het plots kent en volgt. Het werd heel snel duidelijk dat er nood was aan opvolging.

Het doel van de samenwerking is uiteraard het partnergeweld stoppen. Dit betekent dat mensen hun relatie op een veilige manier moeten kunnen verder zetten indien zij dit wensen, of er op een veilige manier een punt moeten kunnen achter zetten. Dit betekent ook dat alle functies van de interventielijn oog hebben voor de veiligheid, en dat de levenskwaliteit van de betrokken personen er op vooruit gaat. Dit kan enkel worden bereikt via een multidisciplinaire aanpak, en ook enkel indien het probleem niet incidentgericht wordt bekeken, maar procesgericht, dus als een aaneenschakeling van feiten.

In het actieplan van de politie werd ervoor gekozen de acties onder te verdelen onder pro-actie, preventie, repressie en nazorg.

Wat pro-actie en preventie betreft wordt er sinds 2002 een jaarlijkse sensibiliseringscampagne georganiseerd. Dit is noodzakelijk om een draagvlak te krijgen. Er wordt sterk de nadruk gelegd op het verband tussen partnermishandeling, dat vooral vrouwen treft, en kindermishandeling. Uit cijfers blijkt dat 70 % van de personen die hun partner mishandelen, eveneens hun kinderen mishandelen, en dat 80 % van de slachtoffers van partnergeweld hun kinderen mishandelen. Als slachtoffers een betere begeleiding krijgen is de kans groot dat kinderen in een veiligere omgeving opgroeien.

Een tweede preventieve doelstelling is de toepassing van een definitie van partnergeweld. Deze definitie werd uitgewerkt in het draaiboek en is belangrijk voor de registratie door de politie. De definitie helpt de herkenning van partnergeweld, wat uiteraard gevolgen heeft voor de registratie. Registratie, zowel bij de politie, de hulpverlening, bij justitie of gezondheidszorg is zeer belangrijk omdat het beleid zich steunt op cijfermateriaal. Registratie is noodzakelijk om beleidsmatig te kunnen optreden en ook om te kunnen vergelijken. Zo kan er bijvoorbeeld worden vergeleken hoeveel oproepen familiaal geweld er binnenkomen bij de politie en hoeveel er doorstromen naar de hulpverlening.

In Antwerpen heeft men daar een gedeeltelijk zicht op. Slechts 20 % van de 2700 jaarlijkse PV's IFG (dit zijn enkel de processen-verbaal, niet de interventies) stromen door naar een interne dienst, waar mensen nogmaals doorverwezen worden. Dit kan gedeeltelijk worden verklaard door de geldende afspraak die werd gemaakt binnen het samenwerkingsakkoord binnen de Vlaamse Gemeenschap : de politie moet aan de slachtoffers vragen of zij wensen te worden gecontacteerd door een dienst slachtofferzorg. De slachtoffers moeten daarvoor hun goedkeuring geven. Dit om te vermijden dat zij zouden gebeld worden op een ogenblik dat de partner thuis is, waardoor de situatie weer zou kunnen escaleren. De cijfers tonen echter ook aan dat er meer nood is aan een snelle, actieve en aanklampende hulpverlening. Als slachtoffers niet naar een afspraak komen, moet contact worden opgenomen en worden nagegaan waarom ze niet zijn gekomen. Voor slachtoffers die uitgeput zijn na mishandeling is het vaak trouwens zeer moeilijk om zich te organiseren om op stap te gaan.

Verder zijn er tevens instrumenten ontwikkeld voor een kwalitatieve aanpak, zoals een checklist PV. De bedoeling is dat agenten deze checklist volgen. Bij een interventie is het heel gemakkelijk om familiaal geweld niet te zien. Er kan bijvoorbeeld een oproep binnenkomen van een kind dat meldt dat papa mama aan het vermoorden is. Als de politie ter plaats komt is er echter op het eerste zicht niets aan de hand en ontkennen beide ouders dat er iets is gebeurd. Uiteraard kan er dan ook niets worden vastgesteld. De checklist PV moet helpen om bij elke interventie toch een minimum aan onderzoek en vaststellingen te doen.

Vanaf 2005 zouden alle PV's een label « intrafamiliaal geweld » moeten kunnen krijgen. Om welke feiten het ook gaat (gijzeling, vernieling van voorwerpen, ...), belangrijk is dat al deze verscheiden feiten, indien nodig, ook gecatalogeerd worden onder de noemer IFG. Mevrouw Stals wijst er op dat het ook zeer nuttig zou zijn indien dit systeem zou geïmplementeerd worden in de nationale gegevensbank. Gezinnen verhuizen immers vaak, en er bestaat geen toegang tot de gegevens van andere gerechtelijke arrondissementen. Als vandaag de dag de feiten ernstig genoeg zijn om geregistreerd te worden in de Nationale gegevensbank (als misdrijf gekwalificeerde feiten), blijven ze niet lang behouden. Dit is uiteraard een handicap.

In het begin van het jaar 2005 werden 39 % van de PV's opgesteld in Antwerpen herkend als familiaal geweld. De laatste cijfers dateren van september en bedragen 87 %. Dit toont aan dat een betere opvolging wel degelijk effect heeft doordat agenten feiten als IFG herkennen.

In 2005 werden in de stad Antwerpen, aan de hand van die regels, in totaal 2596 PV's opgesteld voor intrafamiliaal geweld. Bovendien bleek dat, in dezelfde periode, 312 plegers gekend waren voor verschillende feiten. Één op drie daarvan, dus ongeveer dertig procent, heeft meer dan twee geregistreerde feiten gepleegd in 2005. Deze meervoudige plegers zijn verantwoordelijk voor 747 processen-verbaal IFG of 28 % van de processen-verbaal IFG.

Als er gekeken wordt naar een periode van verschillende jaren, dan kan worden vastgesteld dat 75 % van de plegers van IFG gekend zijn voor meerdere feiten. Er kan dus zonder enige twijfel gesteld worden dat het gaat om feiten die zich over een langere periode herhalen. Vaak gaat het echter om feiten die, apart genomen, juridisch niet zwaar genoeg wegen om er een vervolging aan te koppelen.

Uiteraard wordt er ook deelgenomen aan structureel overleg. Er worden vormingspakketten uitgewerkt, er worden vormingen georganiseerd op vraag van bepaalde partners (scholen, Amnesty International, vrouwenverenigingen, ...). Specifiek voor scholen werd er een vormingspakket uitgewerkt gericht op de leeftijd tussen 13 en 18 jaar. Jaarlijks wordt er een steekproef gehouden van meldingen inzake familiaal geweld die binnenkomen bij de oproep 101. Reeds twee jaar werd vastgesteld dat het aantal dergelijke binnenkomende meldingen 10 % bedraagt van het totaal aantal meldingen. Er worden echter niet zoveel processen-verbaal opgesteld. Vorig jaar was dat ongeveer 27 % van het totaal processen-verbaal, waar vaak korte verslagen werden opgesteld. Korte verslagen bevatten heel weinig informatie en gaan ook niet naar het parket. Het is moeilijk om daar risicofactoren uit te distilleren.

In het begin van het jaar werd met de procureur afgesproken een PV op te stellen bij alle feiten van familiaal geweld. Indien het ging om niet-strafbare feiten zou er een PV van inlichting worden opgesteld. Omdat er op die manier echter te veel PV's werden opgesteld heeft men de processen-verbaal dan toch beperkt tot enkel de strafbare feiten. Volgens spreekster heeft dit als resultaat dat er dit jaar nog minder registratie was in de vorm van een PV, en nog veel meer in de vorm van een kort verslag. Agenten zien dus wel het nut in van de registratie, maar minder via een PV. Dit toont duidelijk aan dat het belangrijk is op te leggen dat er bij ieder feit een PV wordt opgesteld, zodat er een duidelijke registratie komt, die ook toelaat een vergelijking te maken en eventueel de escalatie van de feiten te zien.

In een volgende stap kunnen dan de dossiers worden beheerd door er de risicosituaties uit laten filteren en de nodige maatregelen te bespreken. Nu hebben verschillende mensen elk een stukje informatie. Jammer genoeg is dit dossierbeheer om budgettaire redenen op dit ogenblik niet mogelijk in Antwerpen.

Het opstellen van een PV bij elk feit, op een zodanige manier dat er voldoende gegevens inzitten voor het parket om een grondige beslissing te nemen is niet zo eenvoudig. Familiaal geweld is één van de moeilijkst te bewijzen misdrijven waar bovendien zeer veel emoties mee gepaard gaan. Sommige procureurs maken de opmerkingen dat de processen-verbaal inzake familiaal geweld voor hen nutteloos zijn omdat ze vol staan met subjectieve gegevens. Ook hier kan de checklist helpen door de aandacht te vestigen op objectievere gegevens.

De beoordeling van risicofactoren heeft ook zijn belang. Mevrouw Stals meent zich te herinneren dat er een wetsvoorstel werd ingediend dat betrekking heeft op het bezit van wapens en dat de mogelijkheid zou invoeren een wapen in beslag te nemen ook indien het niet is gebruikt in de feiten. Zij benadrukt het belang van deze mogelijkheid. Er kan immers onomwonden worden gesteld dat een wapen één van de belangrijkste risicofactoren is bij familiaal geweld.

Zij meent dat het ook belangrijk is veel aandacht te schenken aan de inschatting van de situatie door het slachtoffer. Hoe schat het slachtoffer, in 98 % van de geregistreerde gevallen een vrouw, het risico in voor zichzelf en voor de kinderen ?

Op langere termijn is ook nog een beter overleg met het parket gepland in verband met de veelplegers. Ook meer concrete afspraken met de hulpverlening en het opstellen van een concreet samenwerkingsakkoord staan op het programma.

Wat nazorg betreft is het vooral belangrijk in opvolging te voorzien binnen de 24 uur na de aangifte door het slachtoffer. Hier is op dit ogenblik nog veel ruimte voor verbetering. Heel weinig slachtoffers stromen door van politie naar hulpverlening. Het is duidelijk dat de huidige afspraken moeten worden herzien.

Ook het systematisch aanbod om slachtoffers in kennis te stellen van de invrijheidsstelling van de pleger van de feiten zou beter moeten worden opgevolgd om te zorgen dat dit effectief gebeurt. Nu worden al te vaak slachtoffers onverwacht geconfronteerd met de pleger van de feiten.

Ten slotte zou mevrouw Stals graag enkele knelpunten benoemen en enkele suggesties doen.

In de eerste plaats zou de opleiding zich niet enkel moeten toespitsen op de politieagenten en magistraten, maar op alle beroepsgroepen, dus ook advocaten, artsen enzovoort. Het is belangrijk dat iedereen op de hoogte is van de processen van familiaal geweld. Hoe het herkennen, hoe het detecteren, en hoe ermee om te gaan.

Intrafamiliaal geweld zou ook een aparte module moeten zijn in de basispolitieopleiding van de politiescholen. Alhoewel de meeste politiescholen zeggen dat deze module bestaat in hun opleiding, is dat niet het geval voor Antwerpen. Er vindt wel een opleiding familiaal geweld plaats, maar deze is niet officieel geregeld. Bovendien zijn de opleidingen die gegeven worden vaak gebaseerd op oudere inzichten, die vooral gericht zijn op conflicthantering, wat wordt afgeraden in de nieuwe aanpak. Conflicthantering is immers meestal in het nadeel van het slachtoffer.

Uiteraard zijn er ook middelen nodig om alle functies op de interventielijn te kunnen invullen, bijvoorbeeld een snelle aanklampende hulpverlening voor alle betrokkenen, niet enkel voor slachtoffers, maar ook voor daders en voor kinderen. Uit verschillende buitenlandse studies is al gebleken dat kinderen veel baat hebben bij groepswerk voor de verwerking van het gebeurde. Ook groepswerk met slachtoffers is zeer belangrijk.

Slachtoffers hebben ook baat bij het mede opstellen van het dossier. Veel slachtoffers leven al jaren in een zeer complexe situatie, zonder ooit bij een arts of de politie geweest te zijn. Zij hebben dus geen echt dossier en wanneer zij uiteindelijk een advocaat raadplegen, kan die vaak weinig doen omdat vaststellingen ontbreken. Het is dus ook belangrijk dat aan deze personen hulp geboden wordt voor het opstellen van een duidelijk dossier.

Elementen die met een zelfde situatie samenhangen, duiden soms op een verschillend beleid en op verschillende bevoegdheden. Het gerecht en dus het strafrechtelijk aspect vormen een federale bevoegdheid, terwijl de jeugdzorg een bevoegdheid is van de gemeenschappen. Die versnippering leidt tot problemen.

De politie krijgt vanwege de taal vaak te maken met communicatieproblemen met de slachtoffers en beschikt niet over voldoende middelen om tolken aan te werven.

2. Uiteenzetting door mevrouw Thérèse Delattre, kinderarts, ONE, Service d'aide et prévention Enfants-Parents de Charleroi

Het is duidelijk dat er voor het probleem van de geweldpleging niet geen eenduidige oplossing bestaat. De mensen die met geweld te maken krijgen moeten dan ook kunnen kiezen uit verschillende mogelijkheden die gelijktijdig kunnen worden gebruikt rekening houdend met de omstandigheden. In Charleroi is er geen sprake van een systematische doorverwijzing naar het gerecht of bijstand van de « SOS Enfants »-teams, maar wordt er echt naar de meest gepaste oplossing gezocht.

Het is belangrijk het geweld binnen het gezin als zodanig te benoemen, aangezien partnergeweld onvermijdelijk gevolgen heeft voor de kinderen. Twintig jaar geleden besefte men dit nog niet. Erger nog : een kind jonger dan twee jaar is niet in staat om het verschil te maken tussen het geweld dat zijn moeder wordt aangedaan en het geweld waar het zelf mee te maken krijgt. Studies tonen aan dat de stress die het kind in zijn eerste levensjaren te verwerken krijgt, gevolgen heeft voor de ontwikkeling van de hersenen.

Er werden op initiatief van de Franse Gemeenschap « SOS Enfants »-teams samengesteld, die aan de specifieke kenmerken van elke streek zijn aangepast.

Geweld is niet nieuw. Er werd al over gereflecteerd vóór 1985, maar op een informelere manier. Dat er vandaag veel gevallen naar buiten komen, is toe te schrijven aan het feit dat de samenleving steeds minder tolerant is tegenover dit fenomeen.

Mevrouw Delattre is als kinderarts beginnen te werken in Charleroi, in 1978. Zij heeft meegewerkt aan de oprichting van een « maison médicale » en een centrum voor geestelijke gezondheidszorg, om tegemoet te komen aan de noden van de kinderen uit de buurt. In dit kader is zij aangesproken door een kinderarts uit een ziekenhuis, die een geval van mishandeling had binnengekregen dat was doorverwezen door een centrum voor leerlingenbegeleiding. Een aantal betrokkenen hebben dan een werkgroep opgericht rond het thema kindermishandeling. Die groep vrijwilligers, GISEM genoemd (groupe d'information et de sensibilisation à la maltraitance) heeft vervolgens het psycho-medisch-sociale netwerk van de streek gemobiliseerd, om deze gevallen samen te behandelen.

Het netwerk is geleidelijk opgebouwd. Eind 1984 werd er een colloquium georganiseerd rond het thema « La maltraitance à Charleroi : que faire ? ». Dit was gebaseerd op de resultaten van het onderzoek van vier universiteiten en het besluit dat eruit werd getrokken was dat er multidisciplinaire teams dienden te worden samengesteld in de buitenwijken, die op vertrouwensbasis zouden werken en het zo mogelijk zouden maken om de situaties waar mishandeling plaatsheeft of dreigt voor te komen, vooraf onder controle te krijgen.

Toen in 1985 het decreet over de mishandeling is aangenomen, was de streek van Charleroi klaar om, op initiatief van de ONE, een pluralistische VZW op te richten genaamd « Enfance maltraitée Charleroi ». Het team is afkomstig uit een pluralistisch en multidisciplinair netwerk in Charleroi en functioneert buiten het ziekenhuis om, zodat er kon worden samengewerkt met de zeven pediatrie-afdelingen die oorspronkelijk over de hele streek waren verspreid.

Dit kleine team bestaat uit maatschappelijk werkers (2 voltijdse personen en één halftijdse), psychologen (2 voltijdse) en een kinderpsychiater, een kinderarts en een jurist, die nauw samenwerken met het psychosociaal en medisch netwerk en spoedgevallen behandelt, maar ook buurtwerk met de gezinnen doet (huisbezoeken, contacten met verschillende diensten).

De opdracht van dit team is de kinderen en hun gezin te helpen om uit situaties te raken die tot een vorm van mishandeling hebben geleid of zouden kunnen leiden. Na fysieke mishandeling te hebben gezien, is het team ook geconfronteerd met gevallen van psychologische mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik.

Dit team moet aan preventie doen, situaties beoordelen en diagnoses stellen, ervoor zorgen dat er hulp wordt geboden en in dit verband ook samenwerken met het psycho-medisch-sociaal netwerk van het gebied, alsook zorgen voor de opleiding van de medewerkers.

Elkeen die bij een situatie met mishandeling is betrokken kan een beroep doen op dit team, ook mensen die geen deel uitmaken van het gezin, of gezondheidswerkers. Het volstaat te bellen tijdens de spreekuren, of een afspraak te maken. Als het om een spoedeisend geval gaat, kan er al een eerste oplossing komen binnen twee dagen. De andere gevallen worden multidisciplinair behandeld tijdens een vergadering die tweemaal per week plaatsheeft.

Wat men aan het team kan vragen varieert van een gewoon advies per telefoon tot het volledig behandelen van een geval door het centrum. Ook worden er preventieve acties gevraagd of toezicht over een opleiding.

Het team staat los van het ministerie van Justitie; het werkt op een vertrouwelijke manier en is gebonden door het beroepsgeheim. De raadplegingen zijn gratis omdat het team gesubsidieerd wordt.

Iedere oproep wordt beantwoord door een maatschappelijk werker. De situatie wordt vervolgens multidisciplinair beoordeeld. Het hele team denkt na over de meest gepaste manier om de zaak aan te pakken en over de initiatieven die nuttig kunnen zijn voor het gezin. Anonieme oproepen worden geweigerd.

Omdat het team ontstaan was uit het multidisciplinaire netwerk van Charleroi, kreeg het in het begin al de moeilijke gevallen te verwerken. Het was dus duidelijk dat dit netwerk de nodige band bood met de gezinnen die met dit soort problemen te kampen hebben, gezinnen wier moeilijkheden juist aan een problematische binding te wijten zijn.

In 1988 heeft een dramatisch voorval (het overlijden van een kind) het team ertoe genoopt zijn werkwijze en de grondslag van zijn optreden te herzien. De activiteit van het team vindt buiten het ziekenhuis plaats en het team is dus niet uitgerust om spoedgevallen te behandelen (in de stijl « brandweer » en « SOS »). Het team kan niet alleen instaan voor de bescherming en bijstand in spoedeisende situaties. De naam « SOS Enfants » wordt veranderd in APEP (Aide et Prévention Enfants-Parents) om de nadruk te leggen op de aspecten « preventie » en « bijstand aan gezinnen ». Het aspect « toezicht » is op dit moment meer het terrein van de gerechtelijke wereld (politie, parket, jeugdrechtbank).

Het team geeft een brochure uit voor de medewerkers, waarin een paar basisrichtlijnen staan in verband met mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik, alsook praktische aanwijzingen voor de medewerker die met een situatie geconfronteerd wordt. Het stelt onder meer de medewerkers voor om de dienst om advies of steun te vragen bij het reflecteren over en het oplossen van situaties. Het team creëert voortdurend nieuwe centra voor opleiding en toezicht, waarbij het zijn eigen werkwijze aanvult met de ervaring van andere instellingen.

Om spoedeisende oproepen te kunnen beantwoorden, doen het team en het PSE (vroeger PMS) van de stad Charleroi een beroep op de medewerking van de diensten pediatrie voor de opvang van mishandelde kinderen, dag en nacht.

Het team weigert — misschien ten onrechte — om als deskundig beschouwd te worden, wat zou betekenen dat het « het » antwoord heeft gevonden voor mishandeling. Dit was trouwens de boodschap die door politici zeer misleidend de wereld werd ingestuurd : « wij gaan de mishandeling eens uit de wereld helpen ». Hoe langer men in dit vakgebied zit, hoe meer men doorkrijgt dat geweld deel uitmaakt van de mens en zijn relaties. Geweld bestrijden betekent niet dat de band verbroken wordt, maar dat hij anders wordt. Een verandering is echter alleen mogelijk als de betrokkenen aanvaarden om in een andere dynamiek te functioneren. Sommige systemen laten plaats voor geweld. APEP wil dit veranderen. Dit is een werk van lange adem. Geweld vereist niet noodzakelijk dat het centrum in allerijl optreedt.

Al twintig jaar werkt het team aan de verbanden binnen een pathologie die vaak te maken heeft met relatiestoornissen. Het is moeilijk om in die situaties samen te werken, omdat gevoelens geweld kunnen oproepen en dat het er tussen de verschillende diensten die zich met het geweld bezighouden, ook snel hevig kan aan toegaan.

Chronologisch werden er verschillende methodes uitgeprobeerd en zijn er daarbij netelige vragen naar boven gekomen :

— Is het opportuun om informatie te verzamelen bij de diensten, zonder dat het gezin daarvan op de hoogte is ? In hoeverre moet men transparant tewerk gaan ten opzichte van gezinnen ?

— In rondetafelgesprekken met medewerkers over gezinnen kwamen er kwesties naar voren in verband met verantwoordelijkheid, mandaten en verschillende rollen die bij die gezinnen vervuld werden en in het algemeen ook vragen inzake het beroepsgeheim, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de begripen macht en toezicht. Dit model is naderhand in onbruik geraakt.

— Er werden ontmoetingsseminaries georganiseerd tijdens de lunchpauze. Het ging om uitwisselings- en reflectiemomenten, die open stonden voor alle jeugdwerkers.

— Er zijn opleidingmodules georganiseerd voor 8 tot 12 personen, met opleidingen die een jaar duren naar rato van een les per week.

— Er zijn « a la carte » opleidingen beschikbaar voor instellingen, aangepast aan hun specifieke noden.

— Bij de andere activiteiten zijn er nog : toezicht op groepen, deelneming aan de vorming van een netwerk in verderaf gelegen streken (Thuin, Chimay), deelneming als « referent kinderen » aan de ateliers van het netwerk « ouderschap en druggebruik », studiedagen over die verschillende thema's (preventie, contacten bij een geboorte, beroepsgeheim, ...).

In Charleroi komt om de twee maanden een groep bijeen van beroepsmensen uit de gerechtelijke en de psychisch-medisch-sociale wereld om kwesties zoals het beroepsgeheim te bespreken.

Enkel wie mishandeld wordt doet een beroep op het APEP, wat niet zonder gevaren is : gevaar van stigmatisering, van burn out bij de teams die zich enkel nog met mishandeling bezighouden.

Het specifieke kenmerk, veeleer dan de specialiteit, van deze teams moet zijn dat zij een forum blijven voor onderzoek, bezinning, permanente vraagstelling, steeds in een beweging van harmonie of disharmonie ten aanzien van de hele maatschappij, van de burger tot de politici, in het juridisch-bestuurlijke kader dat door die maatschappij wordt bepaald.

3. Gedachtewisseling

3.1. Vragen

Mevrouw Van de Casteele vraagt of de spreeksters vinden dat de problemen in een bepaalde volgorde moeten worden aangepakt. Hoeveel oproepen krijgt het team van mevrouw Delattre en van wie gaan die meestal uit ? In hoeverre doet het team een beroep op de politie ? Is dat per definitie de tweede fase wanneer het team wordt opgeroepen ?

Vindt mevrouw Stals dat voor elk probleem contact moet worden opgenomen met de politie ? Speelt de politie enkel een repressieve rol of kan zij ook meewerken aan preventie en opvang ? Hoe ziet zij als lid van de politiediensten de rol van de hulpdiensten die niet tot de politie behoren ? In welke mate nemen de hulpdiensten contact op met de politie ?

De senator verklaart dat de commissie erover nadenkt of het wenselijk zou zijn de sociale diensten, artsen en andere medische actoren te verplichten om feiten die zij ontdekken in het kader van hun werk aan te geven. De volgende vraag is dan of ze deze informatie noodzakelijkerwijze aan de politie moeten doorspelen.

Tot slot heeft mevrouw Stals gewezen op de verschillende types van proces-verbaal. Wat vindt zij de beste manier om een klacht wegens geweld binnen het gezin te registreren zodat het proces-verbaal makkelijk kan worden gebruikt in geval van herhaling ?

Mevrouw Bousakla benadrukt dat senbiliseringsprogramma's moeten worden georganiseerd in de scholen en dat moet worden samengewerkt met vrouwenverenigingen.

Zij wil graag weten hoe de politie samenwerkt met opvanghuizen voor mishandelde vrouwen. In Nederland bijvoorbeeld heeft de politie een lijst van dergelijke huizen, neemt zij contact op met een huis en vergezelt het slachtoffer er naartoe.

Zijn er cijfers betreffende de etnische achtergrond van de slachtoffers ? Spreekster heeft gewezen op de taalproblemen waarmee de politie soms geconfronteerd wordt. Ook in de opvangcentra doet dat problemen rijzen.

Mevrouw Zrihen wil nog even terugkomen op de kwestie van het beroepsgeheim. Als men vaststelt dat een man, vrouw of kind in gevaar is, is het niet altijd evident om een bevoegde gesprekspartner te vinden. Als de feiten in het weekend of tijdens een vakantieperiode plaatsvinden, kan men problemen krijgen met de administratieve uurroosters van bepaalde instellingen. Alleen de politie is alle dagen, 24 uur per dag, beschikbaar, maar het inschakelen van de politie kan voor het slachtoffer gevaarlijk zijn omdat dan bepaalde procedures op gang komen.

Met kinderen is dit nog verontrustender omdat het voor hen moeilijk is aan te geven wat er met hun ouders gebeurt. Het stilzwijgen van het opvoedkundig milieu kan gevaarlijk zijn voor het mentaal evenwicht van het kind. Vaak zijn er gevolgen voor de schoolresultaten, zonder dat de diagnose de oorzaak vaststelt.

Er moet aan de slachtoffers, volwassenen en kinderen, een reddingsboei aangereikt worden waardoor zij niet tegen hun wil verplicht worden te stappen in een gerechtelijke procedure of een raderwerk. Het lid pleit voor een interface tussen de politiewereld en het verenigingsleven, die de slachtoffers een grote flexibiliteit zou bieden.

Mevrouw Hermans meent dat er een eenvormig model voor het indienen van klachten moet komen, alsook een verplichting om iedere verklaring van het slachtoffer te registreren zodat er een spoor van overblijft. Kan mevrouw Stals voorstellen in die richting doen ?

Voorts vraagt zij zich af of de oplossing er niet simpelweg in bestaat om een bijzonder oproepnummer in te voeren dat dag en nacht bij de politie openstaat.

Mevrouw Anseeuw vraagt beide spreeksters of het beroepsgeheim geen hindernis vormt voor de samenwerking tussen de politie en de maatschappelijke hulpdiensten.

Mevrouw Jansegers heeft vragen bij de rol van Kind en Gezin. Zij vindt dat de follow-up van kinderen vlak na de geboorte door Kind en Gezin heel beperkt is.

3.2. Antwoorden

Mevrouw Delattre legt uit dat elk geval een eigen aanpak vergt. Daarom vergadert APEP tweemaal per week om erover te praten. Iedere dag zijn er spreekuren, maar niet 24 uur per dag, bij een maatschappelijk werkster die een ander lid van het team kan contacteren indien zij bijvoorbeeld het advies van een arts of een jurist wenst. Het team werkt op een vrij soepele wijze.

Er bestaan wel degelijk structuren voor de noodhulp. Ziekenhuizen kunnen altijd slachtoffers opvangen. Men verwijst slachtoffers ook door naar de huisarts die de wacht heeft.

Vele gevallen waarmee de APEP te maken heeft, zijn in behandeling of op zijn minst bekend bij het gerecht. Het team zelf meldt echter weinig gevallen aan het gerecht. Het ziet er immers op toe dat het kind beschermd wordt en zorgt ervoor dat de ouder die het kind beschermt, naar het gerecht stapt daarbij geholpen door de juriste, de psychologe of de maatschappelijk werkster.

Het beroepsgeheim geldt niet alleen ten opzichte van het gerecht, maar ook tussen artsen onderling. Een moeder die iets vertelt aan de kinderarts, wil niet noodzakelijk dat haar huisdokter ervan op de hoogte is. Het dossier wordt daarom alleen met instemming van de persoon overgezonden aan de huisarts. Men moet zich altijd afvragen welke manier van optreden het kind het beste beschermt : het geheim delen of niet ? Men moet dus het beroepsgeheim afwegen tegen de hulp aan personen in nood.

Het is niet zo dat artikel 158bis van het Strafwetboek, ingevoegd door de wet van 28 november 2000, de toepassing van het beroepsgeheim vereenvoudigd heeft, omdat het stringente voorwaarden oplegt om van het geheim ontheven te worden : de arts moet het kind persoonlijk gezien en gehoord hebben, alles moest (vergeefs) in het werk gesteld zijn om het te beschermen, en zijn geestelijke of lichamelijke integriteit moet bedreigd zijn door een ernstig en onmiddellijk gevaar.

Het team van SOS-enfants behandelt ongeveer 300 gevallen van mishandeling per jaar. Dat is veel minder dan het aantal gevallen in de streek van Charleroi, maar het team beperkt zich tot wat zijn middelen hem toestaan. Mevrouw Delattre ziet ook gevallen van mishandeling in de afdeling kindergeneeskunde van het ziekenhuis waar zij werkt.

Wanneer een kind in een dergelijke toestand verkeert, bestaat een van oplossingen om het op korte termijn te beschermen erin om een opname in het ziekenhuis voor te stellen. De kinderarts van het ziekenhuis moet de ouders ontvangen, en naar gelang van hun medewerking kan het werk met een SOS-team beginnen. Indien blijkt uit de diagnose of de houding van het kind dat het mishandeld is, en indien de ouders weigeren om ook maar iets toe te geven, neemt men natuurlijk contact op met het Parket.

Er staan vele middelen ter beschikking. Men moet aan de beroepsmensen leren ze op de beste manier te gebruiken in het belang van het slachtoffer.

Mevrouw Stals is het er niet mee eens dat men het geweld als een « pathologie » beschouwt. Het probleem met die aanpak is dat het de verantwoordelijkheid afwijst. Voor haar is een politieoptreden essentieel omdat men daarmee de zaak kan doorverwijzen naar het Parket. Dat zal niet noodzakelijk tot een opsluiting leiden, maar de rechter kan de geweldpleger wel een therapie opleggen die de oorzaken van zijn gedrag blootlegt en hem bewustmaakt van de gevolgen ervan voor zijn omgeving.

Er moet een follow-up komen van de dader, en de enige weg daartoe is vaak het gerecht. Daarvoor is het nodig de feiten op papier te zetten en dat vereist een politieoptreden.

Spreekster stelt ook vast dat de perceptie van geweldtoestanden bij een dienst voor maatschappelijke hulpverlening erg verschilt van die van de politie. Wanneer een slachtoffer bij een maatschappelijke dienst aanklopt, spreekt men vaak over depressie of financiële problemen, maar het geweld wordt vaak geminimaliseerd.

Mevrouw Stals vindt niet dat een huisarts verplicht moet worden om de feiten die hij verneemt aan te geven. Hij moet de signalen die wijzen op geweld herkennen, en het slachtoffer doorverwijzen naar een of andere hulpdienst. Hij kan zelf contact opnemen met die dienst om te weten of de persoon er werkelijk geweest is. Als hij de patiënt later terugziet, moet hij het probleem opnieuw ter sprake brengen. Wanneer dat nodig blijkt, zou de arts wel rechtsreeks de procureur op de hoogte moeten kunnen brengen zonder de politie erbij te betrekken.

Een geweldprobleem kan ter kennis gebracht worden van een arts, een maatschappelijke dienst of de politie. De volgorde waarin men zal optreden hangt af van de instantie die als eerste geïnformeerd wordt. Maatschappelijke diensten en de medische wereld hebben een rol op het vlak van de preventie en de zorgverlening, de politie heeft eerder als taak om de feiten vast te stellen, hulp te bieden, het slachtoffer veilig te stellen en de dader te horen. De huisarts en de hulpdiensten moeten ook helpen om het dossier samen te stellen. Soms bevindt het slachtoffer zich in een coma en weigert de arts het medisch dossier te tonen wegens het beroepsgeheim.

Het beroepsgeheim is belangrijk, maar de grenzen ervan zijn vaag en men heeft soms de indruk dat een aantal beroepsmensen zich erachter verschuilen om niet te hoeven optreden. De fundamentele kwestie is echter het afwegen van het privé-leven tegenover de veiligheid. Er zijn oplossingen voorhanden. In Nederland, bijvoorbeeld, beschrijven samenwerkingsovereenkomsten heel gedetailleerd welke soort informatie in welke omstandigheden doorgegeven mag worden en aan wie. Het gerecht werkt samen met ziekenhuizen voor daders van geweldpleging.

In België zouden er per jaar 250 moorden begaan worden, waarvan 44 % binnen de gezinssfeer. Volgens mevrouw Stals ligt dat aantal echter veel hoger. Heel vaak waren aan de fatale afloop vele feiten voorafgegaan die niet even ernstig waren. Hoewel de risicofactoren aanwezig en gekend waren, merkt men dat geen enkele dienst enig toezicht uitoefende. Wanneer welke instantie ook kennis heeft van geweldpleging, is de follow-up cruciaal.

De politie heeft drie manieren om klachten te registreren :

— Het proces-verbaal wordt vooral gebruikt voor misdrijven. Wanneer men niet zeker is dat de feiten een misdrijf vormen, gebruikt men soms ook een proces-verbaal van verhoor. Dit soort proces-verbaal zou gebruikt moeten worden in gevallen van intrafamiliaal geweld, wanneer het misdrijf niet vanzelfsprekend is.

— Het proces-verbaal in autonome politieafhandeling wordt niet rechtsreeks aan het parket overgezonden, maar leidt eerst tot een politieonderzoek.

— Het verkort proces-verbaal is een beknopt verslag van het optreden.

Deze processen-verbaal worden bewaard, maar er bestaat geen systeem om ze te registreren. Bovendien gebruiken sommige politiekorpsen nog « informatiefiches », bijvoorbeeld wanneer een persoon iets toevertrouwt aan een hem bekende agent, maar zonder een klacht te willen indienen.

Het Antwerpse project « intrafamiliaal geweld » werkt met slechts twee personen. Zij houden zich vooral met vorming en bewustmaking bezig. Zij volgen geen concrete dossiers. In het kader van een klein project werd echter een kwalitatieve follow-up uitgevoerd en werden een aantal aspecten gemeten, waaronder het aantal personen dat in een opvangcentrum terechtkomt, in casu 15 %. Er is geen rechtsreekse samenwerking tussen de politiediensten en de opvangcentra.

Slachtoffers en daders van geweldpleging vindt men in ongeveer gelijke mate in alle lagen van de bevolking, en zowel bij autochtonen als bij allochtonen.

Voor het ingrijpen in crisissituaties zijn er twee leemtes op te vullen. De eerste is het waarborgen van een onmiddellijke follow-up door de maatschappelijke hulpdiensten, met andere woorden het voortzetten van de dialoog eens de politie vertrokken is, want de crisis kan nog enkele uren aanslepen. Ten tweede zou de politie onmiddellijke maatregelen ter plaatse moeten kunnen nemen. In Oostenrijk kan de dader onmiddellijk uit de woning verwijderd worden en moet hij de sleutel overhandigen aan de politie, die hem aan de vrederechter bezorgt. De partijen tekenen een contract waarmee zij overeenkomen dat de dader gedurende tien dagen de woning niet meer betreedt.

Terzelfder tijd moet de veiligheid van het slachtoffer gewaarborgd worden. In Oostenrijk wordt het slachtoffer onmiddellijk begeleid door een interventiecel van de hulpdiensten die met de politie samenwerkt.

De politie is te allen tijde bereikbaar maar het is inderdaad zo dat slachtoffers er niet gemakkelijk contact mee opnemen. Een Britse studie heeft aangetoond dat aan een eerste politieoptreden wegens geweldpleging, gemiddeld 35 incidenten voorafgaan.

In gevallen van kindermishandeling kan men ervoor zorgen dat de ouder die instaat voor de bescherming van het kind, stappen doet om de feiten aan de politie te melden. In geval van partnergeweld is het slachtoffer niet bij machte de kinderen te beschermen. Moet men beroepsmensen daarom verplichten feiten aan te geven waarvan zij kennis ? Mevrouw Stals meent dat men stapsgewijs tewerk moet gaan. Als de huisartsen en alle diensten zoals bijvoorbeeld de OCMW's leerden hoe men tekenen van geweldpleging herkent en hoe men er met de slachtoffers over praat, zou dat al een grote stap vooruit zijn. Bovendien zouden de diensten samenwerkingsprotocollen moeten sluiten zodat het geweld op een omvattende wijze aangepakt kan worden.

Ten slotte wijst zij erop dat er in Antwerpen een samenwerkingsakkoord is gesloten tussen Kind en Gezin en de jeugdrechtbanken.

III. ADVIES

Overwegingen

Uit statistieken van de federale politie blijkt dat het geweld tussen partners of ex-partners en de aangifte ervan jaar na jaar toeneemt (zie recente cijfers 2004).

Niettegenstaande België stapsgewijze een gerichte wetgeving tegen geweld tegen vrouwen binnen partnerrelaties ingang heeft doen vinden, blijkt dat de bestaande wetgeving ontoereikend is. Sneller optreden wanneer er bedreigende situaties zijn, betere bescherming van slachtoffers maar ook betere opvolging en begeleiding van daders zijn noodzakelijk Bovendien wordt steeds meer melding gemaakt van geweld tegen mannen door hun partner en van geweld tegen ouders en grootouders door de kinderen en kleinkinderen. Ten slotte dient er op gewezen dat geweld breder dient gedefinieerd dan alleen het puur fysieke geweld.

Stand van de huidige wetgeving en andere initiatieven

— De wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan;

— Op 11 mei 2002 werd door de Ministerraad een Nationaal Plan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen goedgekeurd. Dit plan werd uitgewerkt rond twee krachtlijnen : de strijd tegen geweld binnen het gezin en de strijd tegen de mensenhandel;

— De wet van 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of de wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner en tot aanvulling van artikel 410 van het Strafwetboek;

— Verder werd er door de regering een Nationaal Actieplan tegen partnergeweld (2004-2007) uitgewerkt. Ook het Nationaal Veiligheidsplan (2004-2007) gaat in op de problematiek;

— Op 30 juni 2005 kondigt de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen een toekomstige richtlijn aan inzake interfamiliaal geweld;

— Op 3 september 2005 kondigt de minister van Justitie aan een omzendbrief voor te bereiden die tegen eind 2005 moet leiden tot een absolute nultolerantie voor het partnergeweld.

In de Senaat werden drie wetsvoorstellen ingediend om blijvende lacunes op te vangen

— Wetsvoorstel van 14 mei 2004 tot wijziging van artikelen 223, 1447 en 1479 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 587, 594 en 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, inzake preventieve uithuisplaatsing en houdende andere maatregelen ter opvolging en beteugeling van het partnergeweld (ingediend door de CD&V Senaatsfractie)

— Wetsvoorstel van 24 juni 2004 ter beteugeling van het familiaal geweld en tot aanvulling van artikel 458 van het Strafwetboek (ingediend door F. Pehlivan, L. Vandenhove en C. Geerts)

— Wetsvoorstel van 28 oktober 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de bestrijding van het partnergeweld (ingediend door S. Anseeuw, M. Hermans en L. Willems).

Doel van de wetsvoorstellen

De drie wetsvoorstellen kaderen allemaal in de verhoogde strijd tegen het partnergeweld.

Ze voorzien in :

— Ruimere definitie van het begrip « familiaal geweld »

— Onvoorwaardelijke en systematische vervolging van intrafamiliaal geweld en dreigend familiaal geweld (procedure preventieve uithuisplaatsing en contactverbod)

— Snelle uitspraak van de rechter na indienen van een éénzijdig verzoekschrift.

— Houders van een beroepsgeheim de mogelijkheid bieden om aangifte te doen onder strikt gedefinieerde voorwaarden.

— Invoering van kosteloze rechtsbijstand.

— Inbeslagname van wapens gevonden in de woning

— Passende en decentraliserende organisatiemaatregelen door de ministers van Justitie en Binnenlandse zaken vastgelegd in het kader van de bestrijding van het partnergeweld.

— Een verplicht jaarlijks verslag aan het Parlement door de ministers van Justitie en van Gelijke kansen.

Kritische noot en wenselijkheid van de voorgestelde maatregelen

— De terminologie « familiaal geweld » biedt een ruimer toepassingsgebied maar heeft het nadeel dat mogelijke vormen van dergelijk geweld moeilijker aanwijsbaar en bewijsbaar zijn, zeker met het oog op een directe en efficiënte aanpak van het geweld door politionele en gerechtelijke diensten.

— Een nieuw wetgevend initiatief beperken tot « partnergeweld zowel voor gehuwden als voor samenwonenden » biedt het voordeel dat het een verdere uitbreiding is van de bestaande wetgeving. Anderzijds wordt terecht ook gewezen op andere vormen van geweld binnen gezinssituaties.

— Het onvoorwaardelijk en systematisch vervolgen van het intrafamiliaal geweld in de vorm van en uithuiszetting en contactverbod heeft verregaande gevolgen naar andere bestaande rechten toe : genot van de gezinswoning en de individuele vrijheid van de betrokkenen. Vandaar dat het wenselijk is dat de rechterlijke macht de uitvoerende macht evalueert en/of controleert. Vandaar dat de beperking in de tijd wenselijk is. Verder kan het wenselijk zijn om bij partners met minderjarige kinderen de jeugdrechter in de zaak te betrekken. De tussenkomst van een rechter vooraleer een procedure van uithuiszetting wordt aangevat heeft het voordeel dat er een rechterlijke uitspraak is die afgedwongen kan worden met behulp van de politie, dit is niet zo wanneer de uithuiszetting en/of contactverbod gebeurt op basis van een proces-verbaal met een beslissing van het parket. Een nieuw wetgevend intiatief moet ook oog hebben voor de realiseerbaarheid van de uithuiszetting wat de dader betreft. Moet de overheid de tijdelijke opvang organiseren ?

De tussenkomst van de rechter biedt ook de mogelijkheid tot beroep tegen de uitspraak van de rechter. Dit beroep werkt niet schorsend, zoniet zouden de maatregelen (uithuiszetting en contactverbod) weinig nut hebben en het beoogde doel voorbijgaan.

— Moeten aan houders van beroepsgeheim (doktors, verpleegkundigen, politie e.a) een aangifteplicht worden opgelegd inzake partnergeweld ? Dit kan overwogen worden onder stricte voorwaarden :

• het slachtoffer moet door de houder van het beroepsgeheim onderzocht zijn en/ of het slachtoffer heeft de houder van het beroepsgeheim in vertrouwen genomen;

• er moet een ernstig en dreigend gevaar bestaan voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkenen;

• het moet onmogelijk zijn om deze integriteit zelf of met hulp van anderen (bijvoorbeeld andere inwonenden, uitgezonderd minderjarige kinderen) te beschermen.

Een andere piste is de aangiftemogelijkheid te voorzien waarbij het melden van een vermoeden van intrafamiliaal geweld niet wordt gezien als inbreuk op het respect voor het beroepsgeheim.

— Kosteloze rechtsbijstand is een lovenswaardig initiatief maar is dit haalbaar ? Moeten hier de bestaande algemene voorzieningen inzake kosteloze rechtsbijstand niet van toepassing blijven ?

— Inbeslagname van de wapens die in de woning worden gevonden.

Bij een procedure van uithuisplaatsing moet de prioriteit steeds zijn « het onmiddelijk ophouden van het geweld ». Er moet vermeden worden dat de regelgeving met betrekking tot de huiszoeking en verboden wapenbezit voorrang krijgt op de finaliteit van de nieuw voorgestelde maatregelen.

Deze vernieuwde en verregaande aanpak van intrafamiliaal geweld heeft enkel kans op slagen indien magistraten, politie en parketmensen een degelijke opleiding hiertoe krijgen en voldoende gesensibiliseerd worden (cfr de maatregelen inzake kindermishandeling en vrouwenhandel).

— Met het oog op het jaarlijks verslag aan het Parlement is er nood aan voldoende statistische gegevens. Daarom is het noodzakelijk dat het parket vervolging instelt (indien de feiten voldoende bewezen zijn). Seponering moet de uitzondering zijn. Hier kan een bij wet geregelde aangiftemogelijkheid voor houders van een beroepsgeheim ook een nuttige bijdrage zijn. Er moet ook een meldpunt georganiseerd worden voor slachtoffers.

Advies

Het adviescomité adviseert uit de verschillende wetsvoorstellen de volgende maatregelen in aanmerking te nemen :

— Invoeren van een nieuwe snellere procedure van tijdelijke uithuisplaatsing via eenzijdig verzoekschrift bij de vrederechter in geval van partnergeweld of dreigend partnergeweld, met een maximale duur van 10 dagen en met de mogelijkheid van een niet opschortend beroep bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. (voorstel nr. 3-701) Dit geldt voor gehuwden en wettelijk samenwonenden.

— Daaraan gekoppeld invoeren van tijdelijk contactverbod met het slachtoffer.

— Ruimere definitie van intrafamiliaal geweld (voorstel nr. 3-776, artikel 2) zeker wat betreft het melden bij de politie. Het adviescomité verwijst naar de definitie van het intrafamiliaal geweld die wordt gebruikt door het College van procureurs-generaal : « iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen echtgenoten, samenwonenden of personen die hebben samengewoond en tussen wie een affectieve band bestaat of bestaan heeft ».

Het adviescomité wijst op het risico van een versnippering in de behandeling van een dossier als elke vorm van intrafamiliaal geweld (partnergeweld, geweld tegen kinderen, tegen ouderen, enz.) het voorwerp van een apart beleid is.

— Een meldpunt voor intrafamiliaal geweld bij de lokale politiediensten en OCMW's, dat het dossier doorstuurt naar een multidisciplinair team van of gecoordineerd door de interventiecel partnergeweld opgericht bij elke lokale politiezone. (voorstel nr. 3-1417, artikel 7)

— Mogelijkheid elektronisch aangifte te doen (voorstel nr. 3-1417, artikel 6), eventueel uitgebreid naar het OCMW meldpunt

— Meldingsmogelijkheid voor slachtoffers en derden. Maar het adviescomité legt de nadruk op de bescherming van de derden en vraagt zich af of het opportuun zou zijn om de anonieme aangifte toe te laten.

— Een strikt omschreven aangifteplicht of -mogelijkheid voor houders van een beroepsgeheim, te vergelijken met de aangifteplicht in geval van mishandeling van minderjarigen. (voorstel nr. 3-1417, artikel 3, eventueel « dient » in plaats van « kan »). Het adviescomité is verdeeld over de vraag of de aangifte een mogelijkheid dan wel een plicht moet zijn voor de houder van het beroepsgeheim.

— Van elke melding wordt een proces-verbaal gemaakt.

— Onvoorwaardelijke en systematische vervolging van elk geval van intrafamiliaal geweld indien de feiten voldoende bewezen worden geacht, met slechts één uitzondering : bemiddeling in strafzaken (voorstel nr. 3-1417, artikel 2). Nochtans vestigt het adviescomité de aandacht op het risico van precedentwaarde van de verplichting tot vervolging van welbepaalde feiten.

— Kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers van intrafamiliaal geweld (voorstel nr. 3-1417, artikel 4). De kosteloze rechtsbijstand voor mishandelde partners bestaat in andere landen, bijvoorbeeld in Spanje. Het adviescomité vindt dat een heel positief initiatief maar stelt zich vragen over de haalbaarheid hiervan. Zou dat niet als een discriminatie kunnen worden beschouwd in vergelijking met andere situaties (bijvoorbeeld een vrouw die op straat aangevallen wordt) ?

— Mogelijkheid om wapens in beslag te nemen in de gezinswoning, ook al hebben ze niets met het incident te maken.

— De minister van Binnenlandse zaken en de minister van Justitie dienen dwingende richtlijnen op te stellen voor hun diensten.

— Om dit te kunnen opvolgen dient via een wetgevend initiatief te worden opgelegd dat een tweejaarlijks verslag aan het parlement wordt voorgelegd inzake de uitvoering van de bestaande wetgeving. Het adviescomité meent dat een jaarlijks verslag, zoals voorgesteld in het voorstel nr. 3-701 een te zware opdracht zou zijn.

— Een nieuw wetgevend initiatief moet eveneens ruim aandacht besteden aan preventie. Op het federale vlak moet die er vooral in bestaan dat er een betere opleiding wordt voorzien voor magistraten en politiemensen.

— Zowel slachtoffers en daders moeten aangeleerd worden hoe geweld te vermijden. Hiervoor moet de mogelijkheid onderzocht worden hoe federale diensten kunnen samenwerken met diensten van de Gemeenschappen.

IV. STEMMINGEN

Het advies wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Annemie VAN de CASTEELE. Fatma PEHLIVAN.

(1) Rapport de l'OMS sur la violence et la santé, Genève, 2002

(2) ENVEFF, Les violences envers les femmes en France, Une enquête nationale, la documentation Française, Paris, 2003.

(3) Rapport d'Amnesty International, rapport sur la violence à l'égard des femmes, Bruxelles, 2004.

(4) Rapport de l'université du Limbourg, professeur R. Bruynooghe,1998.

(5) Rapport d'Amnesty International à partir de l'enquête réalisée par Le Soir Magazine et Dedicated Research. www.amnestyinternational.be/doc/article4994.html

(6) Institut scientifique de santé publique, enquête de santé des Belges, Bruxelles, 2001.