3-1459/2 | 3-1459/2 |
11 JANUARI 2006
I. INLEIDING
Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd op 30 november 2005 door de regering in de Senaat ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1459/1).
Het werd nog dezelfde dag verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Deze commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 11 januari 2006 in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Sociale Economie.
II. TOELICHTING DOOR MEVROUW VAN WEERT, STAATSSECRETARIS VOOR DUURZAME ONTWIKKELING EN SOCIALE ECONOMIE
Met het onderhavig samenwerkingsakkoord worden de inspanningen en engagementen, zoals geformuleerd in het samenwerkingsakkoord van 4 juli 2000 tussen de Staat, de gewesten en de Duitstalige gemeenschap inzake de Sociale Economie, verdergezet. Immers, de doelstelling die in het eerste samenwerkingsakkoord werd vooropgesteld, met name een verdubbeling van het aantal tewerkgestelden is bereikt aangezien de overheden er in geslaagd zijn om 18 000 arbeidsplaatsen te creëren. Gezien het succes van de eerder genomen maatregelen, wensen alle betrokken partijen de samenwerking verder te zetten en nog te versterken.
Het voorliggend samenwerkingsakkoord is een kaderakkoord waarin de basisafspraken worden vastgelegd met betrekking tot gezamenlijke inspanningen en de gezamenlijke inzet van middelen van de federale overheid en de deelregeringen die inzake meerwaardeneconomie een bevoegdheid kunnen laten gelden.
De twee domeinen waarop de meerwaardeneconomie in onderhavig samenwerkingsakkoord is gebaseerd, zijn : de sociale economie en het maatschappelijk verantwoord ondernemen.
In overeenstemming met de voornemens die hieromtrent in beleidsdocumenten van de bevoegde overheden werden gesteld, vertrekt onderhavig samenwerkingsakkoord van een ruime definitie van sociale economie.
Bijgevolg hebben de middelen die krachtens dit akkoord zullen worden ingezet betrekking op acties die een ruimere doelstelling beogen dan de socio-professionele inschakeling van moeilijk bemiddelbare werkzoekenden. De realisatie van andere waarden, die evenzeer geassocieerd worden met de sociale economie, wordt als evenwaardige doelstelling naar voor geschoven.
De contracterende partijen menen verder dat de waarden van de sociale economie dermate belangrijk zijn dat zij niet kunnen beperkt worden tot de sociale economie. Daarom ook richten sommige acties in dit akkoord zich doelbewust naar het klassieke bedrijfsleven.
Op deze wijze wil het samenwerkingsakkoord de band tussen sociale economie en het regulier circuit aanhalen en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap stimuleren.
Vervolgens licht de staatssecretaris kort de historiek van de totstandkoming van voorliggend kaderakkoord toe. De voorbereidingen van het voorliggend akkoord zijn aangevat in oktober 2004. De federale Ministerraad heeft het akkoord goedgekeurd op 15 april 2005, en de plechtige ondertekening door de 13 betrokken federale en gewestministers gebeurde op 30 mei 2005.
Het samenwerkingsakkoord is een kaderakkoord. Elke regio bepaalt in een bilaterale overeenkomst die ze afsluit met de federale overheid haar eigen specifieke acties.
Zoals reeds vermeld, bouwt onderhavig samenwerkingsakkoord verder op het vorige maar uiteraard worden er een aantal nieuw klemtonen en aandachtspunten gelegd. Volgende doelen worden daarom vooropgesteld :
— versterken van de sociale economie;
— versterken van het maatschappelijk verantwoord ondernemen;
— synergieën tussen beide bewerkstelligen;
— tewerkstelling en inschakeling van kansengroepen;
— Er wordt minder expliciet de nadruk gelegd op socio-professionele inschakeling : ook sociale cohesie, gelijke kansen, interculturele samenleving, leefmilieu, Noord-Zuid, ... zijn belangrijke waarden binnen de sociale economie; meer gericht op echte samenwerking : principes van effectiviteit, efficiëntie, eenvoud, transparantie, zekerheid, eenduidigheid, complementariteit, aangevuld met gerichte afgestemde communicatie, participatie.
— De nood aan eenduidig en betrouwbaar cijfermateriaal is pertinent aanwezig en wordt dan ook uitdrukkelijk gestipuleerd om objectieve meting mogelijk te maken. De contracterende partijen streven gezamenlijk naar betere, efficiënte verzameling en verwerking van statistische informatie om de effectiviteit van de genomen maatregelen te meten. Met het oog daarop werd een studie besteld om te komen tot een observatorium voor de sociale economie.
Een andere studie die werd besteld, probeert het traject van een aantal mensen die in de sociale economie werden tewerkgesteld met het oog op doorstroming, te volgen. Ze probeert ook te bepalen in welke mate die doorstroming op een iets langere termijn ook effectief is. De resultaten ervan worden in de loop van het jaar verwacht en de staatssecretaris hoopt op interessante gegevens die het beleid eventueel kunnen bijstellen.
Verder is het niet onbelangrijk om te vermelden dat de federale middelen van 15,12 miljoen euro volgens de volgende verdeelsleutel worden verdeeld :
— 55,7 % Vlaanderen;
— 33 % Waals gewest;
— 10 % Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
— 1,3 % Duitstalige Gemeenschap.
Aangezien het principe van de cofinanciering wordt gehanteerd is er dus een budget van 30,24 miljoen beschikbaar.
Tot slot vermeldt de spreekster dat de sturing van het hele verhaal gebeurt in het overlegcomité dat belast is met het toezicht op en de begeleiding van de uitvoering van het samenwerkingsakkoord. Het comité wordt samengesteld door alle ondertekenende ministers. Bovendien zijn binnen het overlegcomité verschillende werkgroepen actief. Het netwerk van administraties opereert onder auspiciën en ter ondersteuning van het overlegcomité. Het netwerk is belast met administratieve stroomlijning, informatieuitwisseling, opvolging en voorbereiding van de jaarlijkse rapportage.
III. BESPREKING
Mevrouw Kapompolé is van mening dat de sociale economie een belangrijke piste vormt voor de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen. Zij apprecieert de doelstelling om bepaalde principes, waarden, van de sociale economie doelbewust te richten naar het gewone bedrijfsleven. In dat kader wordt trouwens verwezen naar de resultaten van een recent uitgevoerd onderzoek, « World at Work », die aangeven dat ongeveer één derde van de werknemers zich als zelfstandige wenst te vestigen.
Verder wenst de spreekster enige verduidelijking wat betreft het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen en de evaluatie die na de eerste werkingsperiode ging worden uitgevoerd. Is deze evaluatie reeds gebeurd ? Welke zijn de conclusies ?
De heer Creyelman vraagt of het de bedoeling is om, met de voorgestelde impulsacties in het kader van het sociaal verantwoord ondernemen, een theoretische onderbouw te vormen voor een quotabeleid naar bepaalde doelgroepen toe. Kan de minister dit bevestigen ?
De heer Collas verwijst naar de toelichting van het artikel 8 van het eigenlijke samenwerkingsakkoord en hij vraagt of de structurele reglementering vanuit de deelstaten reeds werd opgesteld.
De heer Dedecker is van mening dat de sociale economie beter zou worden omschreven als gesubsidieerde economie. Er is echter nood aan aangezien ook de zwakkeren in onze samenleving kansen moeten worden geboden. Immers, de betrokken groepen zijn vragende partij voor arbeid en zijn eigenlijk zeer ontgoocheld wanneer er voor hen enkel werkloosheid is weggelegd. Daarbij merkt het lid op dat de sociale economie, bijvoorbeeld de beschutte werkplaatsen, zeer sterk onder druk staat van de tendens tot globalisatie en winstmaximalisatie van onze maatschappij. Hoe denkt te minister te remediëren aan die toch wel zeer sterke tendens tot delokalisatie van die activiteiten die tot nu toe door de beschutte werkplaatsen en aanverwante werden uitgevoerd ? Kan de overheid, bijvoorbeeld via akkoorden met bedrijven of via bepaalde subsidies op de gepaste manier inspelen op deze tendens ?
De heer Van Nieuwkerke begrijpt de bekommernis van de heer Dedecker. Tevens stelt hij vast dat de sociale economie een jonge economie is waarin heel wat innovatie gebeurt. Bijvoorbeeld in sectoren waar oud bedrijfsleiders het management op zich nemen. Ook binnen de sociale economie zijn er voorbeelden van voorbereiding op een latere zelfstandige activiteit.
De staatssecretaris antwoordt dat bij de start van de evaluatie werd vastgesteld dat het benodigde cijfermateriaal hiervoor ontbrak. In dit kader moeten de twee hierbovenvermelde studies worden bekeken.
In verband met de creatie van 9 000 arbeidsplaatsen verklaart de staatssecretaris dat deze cijfers de resultaten van het eerste samenwerkingsakkoord weergeven en betrekking hebben op eind 2004. Momenteel is het de bedoeling dat 12 000 nieuwe arbeidsplaatsen zullen worden gecreëerd en voorlopige cijfers tonen aan dat reeds 3 500 ervan gerealiseerd zijn.
Wat de impulsen betreft, is de spreekster vervolgens van mening dat er dingen worden geïnterpreteerd die er niet staan. Wat echter wel duidelijk is, is het feit dat bepaalde groepen het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt, dat de sociale economie hier een essentiële rol te vervullen heeft en dat alle ondertekenaars van het samenwerkingsakkoord wensen die groepen die momenteel systematisch worden uitgesloten, in te schakelen in de arbeidsmarkt en hen kansen te bieden. De manier waarop dit moet gebeuren, moet echter nog overlegd worden. Immers, bepaalde voorstellen liggen reeds voor. Zij ressorteren echter niet allemaal onder de bevoegdheid van de staatssecretaris.
Verder verduidelijkt mevrouw Van Weert dat de deelstaten nog bezig zijn met het opstellen van hun structurele reglementering. Het is dan ook in dit kader dat de overgangsmaatregelen ter ondersteuning van de buurt- en nabijheidsdiensten die door de federale overheid werden genomen, moeten beschouwd worden.
De staatssecretaris verduidelijkt dat de beschutte werkplaatsen niet vervat zijn in het voorliggende samenwerkingsakkoord aangezien de sector tot voor kort onder de regionale bevoegdheid van welzijn ressorteerde. Slechts vanaf 1 januari 2006 worden, althans in Vlaanderen, de beschutte werkplaatsen overgeheveld van de bevoegdheid welzijn naar de bevoegdheid sociale economie. De spreekster bevestigt eveneens de druk van de globalisering op de economie waardoor innovatie naar niet delokaliseerbare activiteiten toe noodzakelijk blijkt. Het succes van de dienstencheques illustreert echter dat er nog bepaalde mogelijkheden zijn. Het is echter een bijzonder moeilijke opdracht om de juiste knelpunten te vinden. Tevens moet net de uitbreiding naar het maatschappelijk verantwoord ondernemen in het door de heer Dedecker geschetste kader worden beschouwd. Het is immers belangrijk om net de bedrijven te overtuigen en te sensibiliseren om hun activiteiten niet naar het buitenland te verhuizen. De overheid moet tevens kijken naar de mogelijkheden die ze heeft om de bedrijven te ondersteunen bij het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zal dan ook een Nationaal Actieplan in die zin worden opgesteld.
Ook de consumenten, zowel de privé- als overheid, moeten gevoelig zijn voor dit soort van thema's waardoor ze mogelijk door hun gedrag als consument een sturende factor zijn voor bepaalde strategische ondernemingsbeslissingen in de richting van meer maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Mevrouw Kapompolé is van mening dat sociale economie nog duidelijk een imagoprobleem heeft. Immers, soms wordt er onterecht van uitgegaan dat dit een soort deeleconomie is terwijl in werkelijkheid eigenlijk elk soort activiteit kan worden uitgevoerd binnen het kader van de sociale economie op voorwaarde dat een aantal waarden en voorwaarden worden gerespecteerd zoals voorrang aan arbeid op kapitaal, transparantie, kwaliteit van de relaties ... Een mogelijk middel om de sociale economie in onze maatschappij te visualiseren, is dat bepaalde ondernemingen de voorbeeldfunctie op zich nemen en dat er wordt gezocht naar soorten dienstverlening die werkelijk inspelen op de behoeften van de bevolking.
Verder bevestigt de spreekster dat de ondernemingen van de sociale economie de druk van de globalisering voelen. Deze ondernemers zijn echter vanuit hun werking met vaak een specifiek doelpubliek in een competitieve markt vertrouwd met externe commerciële druk. Net daardoor moeten zij, meer dan gemiddeld, op de kosten en de financiële situatie letten.
Wat vervolgens de studie met betrekking tot het doorstromen van werklozen, initiatieven in het kader van artikel 60 van de organieke OCMW-wet van 8 juli 1976 betreft, merkt de spreekster op dat één van de lacunes hier het ontbreken van perspectieven op langere termijn is. Het zou interessant zijn om hierop verder te werken.
De staatssecretaris bevestigt de opmerking in verband met de diversiteit en de visibiliteit van de sociale economie. Ze stelt dan ook dat wordt gepoogd hieraan te remediëren met de organisatie van een « week van de sociale economie ».
Er werd tevens een studie uitgevoerd over de communicatie betreffende de sociale economie, de conclusies ervan worden momenteel besproken in de betrokken werkgroep.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 en 2 worden aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eveneens aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
André VAN NIEUWKERKE. | Jean-Marie DEDECKER. |