2-1194/1

2-1194/1

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

6 JUNI 2002


Wetsvoorstel tot verbetering van de verstandhouding tussen de burgers en de overheid

(Ingediend door de heer Jean Cornil en mevrouw Marie Nagy)


TOELICHTING


Dit voorstel heeft tot doel de administratieve contacten van de burgers met de overheid te vereenvoudigen.

Het past binnen de bredere evolutie naar een meer democratisch bestuur.

Door de overheidsdiensten toegankelijker, bereikbaarder, doorzichtiger, eenvoudiger en efficiënter te maken wordt de rechtsstaat bevorderd en wordt de dienstverlening aan het publiek verbeterd.

Sedert het begin van de jaren negentig hebben begrippen als transparantie, openbaarheid en rechten van de gebruikers van openbare diensten bijgedragen tot deze democratische constructie.

Verscheidene bepalingen hebben deze doelstelling gedeeltelijk vorm gegeven, zoals met name het nieuwe artikel 32 van de Grondwet dat bepaalt : « Ieder heeft het recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift van te krijgen. »

Op federaal niveau heeft het democratisch bestuur vorm gekregen in de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, in de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en in de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen. Ook de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde mag hier niet onvermeld blijven.

Ook een reeks omzendbrieven hebben dezelfde bedoeling. Zo vormde het « Handvest van de gebruiker van openbare diensten » van 4 december 1992 een belangrijke historische stap in de richting van meer openbaarheid van bestuur.

Dit handvest vormt een algemene richtlijn die zo concreet mogelijk moet worden toegepast.

Dit juridisch middel tracht ontegensprekelijk de burger in te lichten en bij te staan in zijn relatie met de overheidsdiensten.

Het principe van behoorlijk bestuur, dat de basis van het handvest vormt, omvat een aantal andere principes, als het principe van rechtszekerheid en gerechtvaardigd vertrouwen, het principe van redelijkheid en billijkheid, het principe van gelijkheid en onpartijdigheid en het principe van zorgvuldigheid dat wordt onderverdeeld in een efficiënte behandeling van de dossiers en een efficiënte organisatie van de overheidsdienst (zie jaarverslag 1999 van het College van de federale ombudsmannen, blz. 26 en 27).

Natuurlijk leven de overheidsdiensten deze principes in de meeste gevallen na.

Toch vinden wij het vanuit praktisch maar ook vanuit symbolisch oogpunt belangrijk deze principes in een wettekst te gieten, zeker nu er reeds meer dan acht jaren zijn verstreken. De evaluatie en de vernieuwing van het Handvest vormen een nijpend probleem aangezien de afgelopen tien jaren gekenmerkt werden door grote technologische veranderingen. Er zijn ook nieuwe gedragsvormen opgedoken : de ambtenaren hebben een grotere verantwoordelijkheid, moeten rekenschap afleggen (verantwoording) en moeten proactief zijn.

Naast het voorgaande zijn in het verleden verscheidene aspecten van het interne kwaliteitsbeheer niet in aanmerking genomen, zoals het opleggen van termijnen om te antwoorden en dossiers te behandelen, de verplichting om de gebruiker meteen in te lichten over het al dan niet volledig zijn van zijn dossier, de verplichting om spontaan een schematische verduidelijking van de procedure te verschaffen en binnen een bepaalde termijn de ontvangst van een verzoek te bevestigen.

Hetzelfde geldt voor de verplichting een voorlopig antwoord en een samenvattend document te verschaffen in gevallen waarin het verzoek ingewikkelder blijkt dan aanvankelijk gedacht werd.

De weg die in 1992 werd ingeslagen, moet uitgediept worden. In sommige gevallen zal dat vernieuwing inhouden, in andere gevallen een bevestiging van sommige waarden, door het tot stand brengen van een kaderwet die aan de overheidsdiensten een reeks na te leven principes oplegt, waarvan de uitvoering eventueel per sector nader bepaald kan worden.

Deze wet bepaalt een aantal algemene principes van de administratieve vereenvoudiging, die na verloop van tijd kunnen veranderen en aangevuld worden. Zo is er bijvoorbeeld de veralgemening van de administratieve impactfiche die als instrument kan dienen om administratieve overlast te voorkomen en die uiteindelijk wettelijk erkend zou kunnen worden.

De algemene principes van de administratieve vereenvoudiging zijn :

1. De eenmalige gegevensvergaring waarvoor de betrokken burger vooraf echter wel toestemming moet geven; dat betekent dat de overheidsdiensten nog slechts gegevens mogen vragen van een burger als andere overheidsdiensten nog niet over die informatie beschikken.

2. Het uniek identificatienummer in de contacten van de gebruiker met de overheidsdiensten.

3. De invoering van het enig loket.

4. De aanpassing van de overheidsdiensten aan de noden van de gebruikers.

5. Het intensief gebruik door de overheidsdiensten van nieuwe informatietechnologieën, gericht op interactie en transactie (mogelijkheid om de hele procedure met inbegrip van de betaling on line uit te voeren).

6. De vrije keuze van de burger voor de manier waarop hij toegang krijgt tot de overheidsdienst (papier, telefoon, stemcomputer, overdracht van bestanden, internet) afhankelijk van de technische middelen waarover hij beschikt (e-vereenvouding).

7. De erkenning van de waarde van elektronisch verzonden aangetekende zendingen.

8. De verplichting zo goed mogelijk met de burger te communiceren en hem in te lichten en raad te geven met betrekking tot zijn rechten en plichten.

9. Het feit dat het stilzwijgen van een bestuur wordt gelijkgesteld met aanvaarding.

Aangezien de wet een aantal nieuwe burgerrechten of zelfs politieke rechten invoert, is een optreden van de wetgevende macht noodzakelijk. Het gaat echter ook om het vaststellen van nieuwe administratieve regels om het beheer van de Staat beter te waarborgen. Het is dus ondenkbaar dat het Parlement daar niets over te zeggen heeft.

Onder de erg brede toepassingssfeer van deze wet vallen de overheidsdiensten en andere diensten van de Staat, met inbegrip van de diensten die de rechterlijke macht bijstaan en de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

De toepassingssfeer van deze wet is met opzet erg breed. De wet slaat echter uitsluitend op de federale overheidsdiensten als bepaald in de rechtspraak van de Raad van State.

Artikel 4

Dit artikel verplicht iedere overheidsdienst ertoe binnen tien werkdagen de ontvangst van een verzoek van een gebruiker te melden. Het bepaalt eveneens de inhoud van dit ontvangstbewijs. Twee uitzonderingen zijn mogelijk : de uiterst korte antwoordtermijn en het misleidend karakter van het verzoek.

De elektronische procedure verloopt precies op dezelfde manier, maar met een veel kortere termijn. Gezien de snelheid van dit communicatiemiddel is dat volstrekt begrijpelijk.

Artikel 5

Deze bepaling regelt de verplichte doorverwijzing naar de bevoegde overheidsdienst op elk bevoegdheidsniveau. De wet breidt de toepassingssfeer van het Sociaal handvest uit naar de andere bevoegdheidsniveaus.

Artikel 6

Niet alleen een begrijpelijke en aan het verzoek aangepaste boodschap zijn belangrijk, vooral de materiële, psychologische of intellectuele situatie van de gesprekspartner telt mee. Op die manier wordt de relatie met de betrokkene persoonlijker en aan hem aangepast.

Artikel 7

Het opleggen van een maximumtermijn voor de behandeling van een dossier is altijd moeilijk omdat het zo onbuigzaam lijkt. Deze onbuigzaamheid wordt wat verzacht door de mogelijkheid de termijn te verlengen wanneer de behandeling van een bepaald verzoek bijzonder ingewikkeld is.

Om diverse redenen werd gekozen voor een termijn van vier maanden. De wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde bepaalt immers dat een openbare instelling voor sociale zekerheid binnen vier maanden na de ontvangst van het verzoek moet beslissen. Daarnaast bepaalt artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State dat het stilzwijgen van een administratieve overheid gedurende vier maanden geacht wordt een afwijzende beslissing te zijn. Vier maanden lijkt dus een redelijke termijn om een beslissing te nemen. De Algemene Wet Bestuursrecht in Nederland bepaalt een verlengbare termijn van zes maanden.

Artikel 8

Dit artikel steunt op het algemene principe van goed bestuur en van zekerheid over de genomen beslissingen. Het vertrouwen dat de gebruiker terecht heeft, mag immers niet worden misbruikt en zijn eerlijkheid mag niet geschokt worden door een overhaaste beslissing van de overheidsdienst. Aan de andere kant mag de onverschilligheid van de gebruiker de normale gang van zaken niet hinderen.

Artikel 9

Artikel 9 gaat verder dan de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. Artikel 9 verplicht de overheidsdienst bekend te maken op basis van welke criteria de beslissingen worden genomen. Een dergelijke bepaling is al opgenomen in specifieke wetteksten over bijvoorbeeld overheidsopdrachten en in het handvest van de sociaal verzekerde.

Het tweede lid bevat de verplichting om aan te geven op welke manieren met betrekking tot een beslissing over een recht beroep kan worden aangetekend en welke daarvoor de bevoegde instanties, de vormen en termijnen zijn. Een soortgelijke bepaling staat al in de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Het leek echter raadzaam en logisch deze bepaling op te nemen in deze generische wet over de administratieve vereenvoudiging.

Artikelen 10 en 11

Deze artikelen vormen een van de grondslagen van de administratieve vereenvoudiging, het enig identificatienummer. Uiteindelijk zal een enkel nummer in de plaats komen van alle bestaande registratienummers (bijvoorbeeld handelsregisternummer, BTW-nummer, RSZ-nummer). In hun contacten met de federale overheidsdiensten zullen de gebruikers alleen nog dat nummer moeten gebruiken. Op basis van dat nummer zullen de gegevens die typisch zijn voor een bepaalde overheidsdienst (bijvoorbeeld fiscale of sociale gegevens) langs het intranet worden uitgewisseld tussen de verschillende diensten. Zo moeten dezelfde inlichtingen niet opnieuw aan de gebruiker worden gevraagd.

Artikel 12

Artikel 12 geeft concreet vorm aan het principe van de eenmalige gegevensvergaring. Momenteel moeten burgers en bedrijven maar al te vaak dezelfde gegevens verstrekken aan verschillende overheidsdiensten. Dat veroorzaakt bijkomende kosten en schaadt het imago van de overheid. Krachtens dit principe zullen de verschillende diensten enkel nog rechtstreeks informatie mogen vragen aan de gebruikers als geen enkele andere dienst al over deze gegevens beschikt. Anders moeten zij de gegevens bij de betrokken dienst opvragen. Dit principe wordt uitgewerkt via het principe van het enig loket. Zulk een loket is bedoeld om via een informaticatoepassing die voorbehouden is voor de overheidsdiensten, bij een of andere dienst alle gegevens te kunnen opvragen voor de behandeling van een dossier. Of deze raadplegingen of controles van de diensten toegelaten zijn hangt af van de toestemming die de betrokkene heeft gegeven krachtens artikel 5 van de wet van 11 december 1998 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Om de invoering van de eenmalige gegevensvergaring mogelijk te maken moet iedere persoon (rechtspersoon, natuurlijke persoon) geïdentificeerd worden met een enig nummer, dat op alle officiële documenten vermeld moet worden.

Artikel 13

Deze bepaling maakt deel uit van het e-government en verwijst naar het bestaan van een portaalsite met officiële websites. Het on line beschikbaar stellen van alle administratieve formulieren komt tegemoet aan een behoefte van zowel burgers als ondernemingen. Momenteel hangt het af van bestuur tot bestuur hoe interactief de formulieren opgevat zijn. In een eerste fase moeten de documenten on line beschikbaar zijn zodat men ze on line kan invullen of kan afdrukken op papier en per post overzenden aan de bevoegde dienst. Zodra de elektronische handtekening juridisch erkend zal zijn, zullen een eenduidige regelgeving en richtlijnen bepaald worden voor het on line gebruik en versturen van documenten. De grafische codes en de toegangswegen zullen uniform moeten zijn om verwarring bij de gebruiker te voorkomen (zie wet van 9 juli 2001, Belgisch Staatsblad van 29 september 2001).

Het laatste lid van dit artikel maakt van de toegang tot het internet een universele dienst, dus een dienst die zo fundamenteel is dat de openbare besturen hem aan een redelijke prijs moeten verlenen.

Artikel 14

Dit artikel heft de verplichting op een aangetekende zending te sturen om een administratieve formaliteit te vervullen. De bepaling houdt dus impliciet in dat alle andere bepalingen met betrekking tot het versturen van een aangetekend schrijven worden opgeheven, evenwel onder voorbehoud van de bepalingen van het laatste lid.

Artikel 15

Artikel 15 geeft een andere betekenis aan het stilzwijgen van het bestuur. Tot op heden betekende het stilzwijgen een impliciete afwijzing van het verzoek. Dit artikel keert de redenering om en gaat uit van het principe dat het bestuur snel en waakzaam genoeg is om op tijd een negatieve beslissing te nemen. Stilzwijgen gedurende vier maanden staat dan ook gelijk met aanvaarding. Aangezien het erg moeilijk is dit principe volstrekt algemeen toe te passen, zijn een aantal uitzonderingen bepaald (bijvoorbeeld overheidsopdrachten met grote financiële gevolgen voor de Staat, sociale zekerheid). De Franse wet van 12 april 2000 betreffende de rechten van de burger in zijn relatie met de overheid vertrekt van dezelfde principes.

Artikelen 16 en 17

Artikel 16 zet de gedragsnormen bedoeld in het Handvest van de gebruiker van openbare diensten van 4 december 1992 om in rechten en plichten. Er worden ook nieuwe rechten gecreëerd. Dat betekent dat hoven en rechtbanken over het niet-naleven van deze rechten kunnen oordelen.

Artikel 18

Voor de inwerkingtreding van de artikelen over het e-government wordt een overgangsperiode van twee jaar ingebouwd aangezien de toepassing ervan ernstige technische aanpassingen en investeringen vergt.

Marie NAGY.
Jean CORNIL.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Definities en toepassingsgebied

Art. 2

Voor de uitvoering en de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder :

1º « overheid » : alle diensten van de federale ministeries, met inbegrip van de diensten die de rechterlijke macht bijstaan en van de publiekrechtelijke personen die afhangen van de Staat;

2º « gebruiker » : iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon;

3º « administratieve formaliteiten » : alle rechtstreekse of zijdelingse formaliteiten die verband houden met de uitvoering, de naleving en het behoud van een recht of een verplichting vastgelegd door een rechtstreekse toepasbare internationale norm, wet, besluit, reglement of omzendbrief;

4º « administratieve gegevens » : alle gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van een of meer taken die aan de overheid zijn opgedragen;

5º « authentieke bron » : de overheidsdienst die de gegevens verwerkt en up-to-date houdt.

Art. 3

Deze wet is van toepassing op de overheidsdiensten gedefinieerd in artikel 2.

De Koning kan bij besluit de instellingen en organen aanwijzen die in de zin van deze wet een overheidsdienst zijn.

HOOFDSTUK III

Algemene principes van administratieve vereenvoudiging

Art. 4

Van ieder verzoek dat gericht wordt aan een overheidsdienst, wordt binnen tien werkdagen na de ontvangst ervan een ontvangstbewijs opgesteld, onverminderd het bepaalde in artikel 5.

Het ontvangstbewijs vermeldt of het verzoek ontvankelijk is zoals het is ingediend, dan wel of bijkomende juridische stukken moeten worden overgelegd en welke die zijn.

Het ontvangstbewijs vermeldt tevens naam, voornaam, functie en adres van de ambtenaar die het verzoek onderzoekt of de zaak behandelt, onverminderd het bepaalde in artikel 17, 3º.

Het ontvangstbewijs is niet verplicht wanneer de overheid slechts een korte antwoordtermijn wordt toegestaan of wanneer het gaat om een oneigenlijk verzoek, met name als een verzoek samen met een hoog aantal andere verzoeken wordt ingediend of herhaaldelijk of systematisch wordt ingediend.

Wanneer de gebruiker zich via elektronische weg tot een overheidsdienst richt bezorgt die hem binnen vierentwintig uur een ontvangstbewijs.

Art. 5

Verzoeken of dossiers die per vergissing bij een dienst terechtkomen die daar niet voor bevoegd is, moeten door die dienst onmiddellijk worden overgezonden aan de bevoegde dienst, zelfs wanneer het gaat om een dienst op een ander bevoegdheidsniveau.

De dienst verwittigt tegelijkertijd de betrokken gebruiker en bezorgt hem het adres, het telefoonnummer en eventueel de openingsuren van de bevoegde dienst.

Art. 6

De overheid gebruikt in zijn contacten met de gebruiker steeds een begrijpelijke en aan de gebruiker aangepaste taal.

Art. 7

De overheid is verplicht ieder dossier te behandelen binnen een termijn van ten hoogste vier maanden.

Bij een erg ingewikkeld dossier krijgt de gebruiker in ieder geval een voorlopig antwoord dat de stand van zaken van het dossier uiteenzet en aangeeft binnen welke termijn een antwoord ten gronde verwacht kan worden.

Bij een uitzonderlijk ingewikkeld dossier kan de betrokken dienst de termijn met een redelijke periode verlengen. In dat geval brengt hij de gebruiker daarvan op de hoogte ten laatste twee maanden na het indienen van het verzoek.

Art. 8

Wanneer een dienst geen antwoord vindt op een verzoek moet hij de gebruiker een aanmaning sturen alvorens een beslissing te nemen, onverminderd de uitzonderingen bepaald door de Koning.

Indien de gebruiker ondanks de aan hem gerichte aanmaning de door de dienst gevraagde gegevens na een maand nog niet bezorgd heeft, mag deze, nadat hij alle mogelijke stappen heeft ondernomen om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen, beslissen op basis van de gegevens waarover hij beschikt.

Art. 9

Als een dienst een beslissing neemt met betrekking tot een recht, deelt hij de betrokkene telkens mee op basis van welke gegevens en welke criteria de beslissing werd genomen.

Iedere beslissing over een recht moet aangeven welke mogelijkheden voor beroep er zijn, bij welke bevoegde instanties dat kan en welke de vormvereisten en termijnen zijn. Als deze vermeldingen ontbreken begint de termijn om beroep aan te tekenen niet te lopen.

Art. 10

Elke administratieve formaliteit van een gebruiker wordt vervuld door de indiening van een enig dossier. Iedere gebruiker krijgt een enig identificatienummer toegekend.

Art. 11

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad de uitvoeringsbepalingen, de vorm en de inhoud van het in artikel 10 bedoelde dossier en de bepalingen voor de toekenning van een enig identificatienummer aan iedere gebruiker.

Art. 12

De overheidsdienst vraagt de gebruiker enkel rechtstreeks om gegevens op voorwaarde dat nog geen enkele andere dienst over deze gegevens beschikt.

De dienst mag het Rijksregister van de natuurlijke personen raadplegen, alsook ieder ander openbaar register of register met een openbare opdracht om persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon te verzamelen die nodig zijn voor het uitvoeren van zijn wettelijke taak mits de betrokken gebruiker zijn toestemming geeft.

Ieder verzoek dat een dienst aan een gebruiker richt, moet verantwoord worden.

Deze verantwoording omvat het doel van het verzoek en de verklaring dat de dienst deze gegevens niet langs een andere weg kan verkrijgen.

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de authentieke bron voor elke administratieve inlichting waar een of meer besturen naar vragen.

Wanneer een dienst een administratieve inlichting nodig heeft, verkrijgt hij die bij de authentieke bron, op voorwaarde dat de betrokken gebruiker daarin toestemt als het gaat om persoonsgegevens.

Art. 13

De overheid is verplicht voor de gebruiker die dat wenst, een elektronische informatiesite ter beschikking te stellen waar hij gratis een formulier of document in elektronische vorm kan vinden dat hij op de computer of op papier kan invullen en dat hij nadien per post aan de bevoegde dienst kan bezorgen.

Vanaf een door de Koning bepaalde datum is de dienst verplicht de gebruiker die dat wenst de mogelijkheid te bieden beschermde gestructureerde gegevens te bezorgen die hij elektronisch heeft ingevuld op het internet op een daartoe geëigende officiële website.

De Koning bepaalt bij besluit de technische bepalingen van de elektronische bezorging van beschermde gestructureerde gegevens via het internet.

De overheid moet in al haar operationele gebouwen voldoende terminals voor toegang tot het internet ter beschikking stellen van de gebruikers en moet alle gebruikers een gratis e-mailadres geven zodat gebruikers alle administratieve stappen met betrekking tot de taak of taken van de betrokken dienst kunnen ondernemen.

Art. 14

Iedere gebruiker die een administratieve formaliteit moet vervullen kan dit doen ten laatste op de voorgeschreven datum via een zending per post, waarbij de poststempel geldt als bewijs, of via een gehomologeerde elektronische procedure waarbij de datum van verzending gecertificeerd kan worden.

Deze bepaling is niet van toepassing op rechterlijke procedures, noch op procedures die vallen onder de wet op de overheidsopdrachten en de uitvoeringsbesluiten ervan, noch op de procedures waarin de persoonlijke aanwezigheid van de gebruiker door of krachtens een bijzondere bepaling vereist is.

Art. 15

Wanneer een dienst een beslissing moet nemen en na het verstrijken van de termijn van vier maanden vanaf de aanmaning om te beslissen die de betrokken gebruiker aan die dienst meedeelt, nog niets beslist heeft, staat het stilzwijgen van het bestuur gelijk met aanvaarding. Deze bepaling doet geen afbreuk aan bijzondere bepalingen die een andere termijn instellen of die andere gevolgen geven aan het uitblijven van een beslissing van de dienst.

Op verzoek van de betrokkene kan van de impliciete aanvaarding een getuigschrift worden afgegeven door het bestuur.

HOOFSTUK IV

Rechten en plichten van de gebruiker

Art. 16

De gebruiker heeft het recht :

1º een bewijs van afgifte van zijn document te verkrijgen volgens de voorwaarden die de Koning bepaalt;

2º ingelicht te worden over de bevoegdheden en de werkwijze van de dienst, wat inhoudt dat hij indien nodig een verklarend schema krijgt van de procedure voor de behandeling van zijn dossier;

3º naam, voornaam, functie en adres te kennen van de ambtenaar die zijn verzoek onderzoekt of zijn zaak behandelt; deze inlichtingen staan op de briefwisseling die aan hem wordt gericht. Als de veiligheid van de staat of van personen in het gedrang zou komen, wordt de anonimiteit van de ambtenaar bewaard;

4º te kiezen op welke manier hij toegang krijgt tot de dienst;

5º zijn dossier efficiënt en transparant behandeld te zien;

6º ingelicht te worden over de goede ontvangst van zijn verzoek binnen tien werkdagen na ontvangst ervan;

7º raad te krijgen over de uitoefening van de rechten en de vervulling van zijn plichten;

8º gehoord te worden door de bevoegde dienst alvorens een beslissing over zijn belangen wordt genomen, behoudens om dringende redenen, en alle nuttige documenten op basis waarvan de dienst zijn beslissing wil nemen te raadplegen, tenzij het gaat om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden.

Dat recht om gehoord te worden kan nageleefd worden door de gebruiker de mogelijkheid te bieden zijn argumenten schriftelijk mee te delen;

9º binnen vijf werkdagen na de beslissing op de hoogte gebracht te worden van de beslissing van de dienst om zijn verzoek al dan niet te onderzoeken;

10º ingelicht te worden over de stand van zaken van zijn dossier op elk ogenblik van de procedure;

11º de motivering te krijgen van een eventuele weigering om zijn verzoek te onderzoeken;

12º op de hoogte te zijn van de juridische en feitelijke overwegingen die aan de basis liggen van de beslissing en daarover alle nodige verklaringen te krijgen, met inbegrip van de berekeningsmethode wanneer het dossier betrekking heeft op een geldsom.

Art. 17

De gebruikers moeten :

1º duidelijke, precieze en juiste gegevens meedelen;

2º efficiënt meewerken door uit eigen beweging of op vraag van de dienst alle gegevens mee te delen tijdens de volledige duur van het contact met de dienst;

3º alle bijkomende informatie verschaffen die nodig is voor de behandeling van hun dossier;

4º met overleg handelen zodat fouten vermeden of opgemerkt worden;

5º aan de dienst alle mankementen meedelen;

6º de persoon van de ambtenaar respecteren.

HOOFDSTUK V

Slotbepaling

Art. 18

Deze wet treedt in werking de eerste dag van de vierde maand volgend op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, behalve de artikelen 10 tot 15 en 16, 4º, die in werking treden op de datum bepaald door de Koning en ten laatste twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet.

Jean CORNIL.
Marie NAGY.