2-324/3

2-324/3

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

29 FEBRUARI 2000


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2, § 1, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 6, § 3, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER de CLIPPELE


1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW de BETHUNE, HOOFDINDIENSTER VAN HET VOORSTEL NR. 2-218/1 EN DOOR MEVROUW LIZIN, HOOFDINDIENSTER VAN HET VOORSTEL NR. 2-324/1

Mevrouw Lizin legt uit dat deze voorstellen er allebei toe strekken de vermelding « verstoten » op de identiteitspapieren die in België worden uitgereikt, te verbieden.

Het is enkel de bedoeling in te grijpen met betrekking tot de vermeldingen op administratieve documenten. Er wordt niet aan gedacht het juridisch debat ten gronde aan te gaan, aangezien dit grotendeels valt onder het internationale privaatrecht en de jurisprudentie die daaruit voortvloeit.

De indienster van voorstel nr. 2-324/1 geeft er de voorkeur aan daartoe artikel 2 van de wet van 19 juli 1991 te wijzigen.

Mevrouw de Bethune, indienster van voorstel nr. 2-218/1, legt uit dat zij hetzelfde wil, namelijk verbieden dat er op identiteitskaarten verwezen wordt naar verstoting als grond van de scheiding. Daartoe wenste zij artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 te wijzigen.

Zij geeft toe dat het andere voorstel een grotere draagwijdte heeft, aangezien het tevens de vermeldingen wijzigt in het rijksregister, waar alle inlichtingen oorspronkelijk vandaan komen. Zij verkiest dus dat de bespreking gevoerd wordt op basis van voorstel nr. 2-324/1 van haar collega.

2. BESPREKING

2.1. Inleiding

Zoals de indienster van voorstel nr. 2-324/1 heeft gezegd, is de commissie niet belast met een debat ten gronde over de erkenning van de « verstoting » in het Belgisch recht. Men dient zich dus te beperken tot de gevolgen die de verstoting in België heeft op administratiefrechtelijk vlak.

De commissie vindt het echter noodzakelijk het verschijnsel eerst te onderzoeken en dan pas te oordelen over de indirecte administratiefrechtelijke gevolgen.

Zij heeft dus een specialist gehoord die tegelijkertijd theoreticus is en in de praktijk met het onderwerp vertrouwd is.

De uiteenzetting is gegeven door de vrederechter van Sint-Gilles, de heer Rommel, die op dit vlak een reputatie geniet dankzij diverse publicaties in juridische tijdschriften. Bovendien heeft hij ontegenzeglijk ervaring met het onderwerp, aangezien hij vrederechter is in een ambtsgebied waar vele inwoners afkomstig zijn uit islamitische rechtsgebieden.

2.2. Uiteenzetting van de heer Rommel, vrederechter van het kanton Sint-Gillis

Het is moeilijk een officiële definitie te vinden van het begrip « verstoting », aangezien het niet tot het staatsrecht behoort maar tot het islamitische recht, dat verschillende interpretaties kent naar gelang van de religieuze autoriteit die het toepast.

Om in de praktijk over een zaak te oordelen, moet de rechter rekening houden met de aard van de verstoting, die drie fasen kan hebben die elk uit elkaar voortvloeien. Verstoting kan van echtelijke, sociale of religieuze aard zijn.

In het eerste geval gaat het om de verstoting in echtelijke zin . Men kan hier de vergelijking maken met onze echtscheiding op grond van feitelijke scheiding (artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek), die ook een vorm van verstoting is.

Gelet op onze eigen samenlevingsprincipes, kan men zich afvragen waarom wij verstoting zo onduldbaar vinden.

Verstoting is niet onduldbaar omdat zij willekeurig of unilateraal is, want dat is onze echtscheiding op grond van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek evengoed.

Zelfs het alleenrecht dat in de praktijk aan de echtgenoot wordt toegekend, is slechts schokkend vanuit een formeel oogpunt. Zou verstoting aanvaardbaarder zijn indien ze ook door de vrouw kon worden toegepast ?

Het kernprobleem is dat de willekeurige beslissing niet bekrachtigd wordt en uitvoerbaar is ad nutum .

Verstoting betekent voor de vrouw een voortdurende dreiging dat haar man zijn recht ten opzichte van haar zal uitoefenen. Hierdoor wordt de vrouw gedwongen haar hele leven lang naar zichzelf te kijken door de ogen van haar man. Deze vorm van scheiding houdt dus een totalitair aspect in.

De verstoting in sociale zin is niet te onderschatten : zij bevestigt de macht van de mannen in het bestuur van de samenleving.

Hierbij dient men te beseffen dat verstoting als instituut van de islam deel uitmaakt van het sociale systeem. Jammer genoeg houdt de politiek zich hier afzijdig. Het is onaanvaardbaar dat het privé-leven en het publieke leven met elkaar verward worden. De vrouw, aan wie al niet veel publieke ruimte wordt gegund, wordt geïsoleerd in haar huishouden en kan in zekere zin zelfs niet over haar eigen persoon beschikken.

Het Belgische systeem is op heel andere waarden gestoeld, namelijk de vrijheid en de gelijkheid van allen, mannen zowel als vrouwen. Verstoting heeft daar geen plaats in.

Er is ook de religieuze verstoting, op basis van voorschriften van de islam.

2.3. Bespreking

Een lid vindt de uiteenzetting van de rechter zeer nuttig en is het ermee eens dat verstoting onaanvaardbaar is.

Uiteraard wordt hier niet het probleem van deze vorm van scheiding of echtscheiding als zodanig behandeld.

Het administratieve aspect is daarom niet minder belangrijk. De vermelding van de verstoting op een Belgische identiteitskaart geeft de indruk dat de Belgische autoriteiten dit fenomeen gedogen en dat is onaanvaardbaar.

Dit stigma verdwijnt als men de administratieve overheden belet om dit begrip nog te gebruiken.

Het feit dat bepaalde vormen van verstoting op tegenspraak gebeuren, maakt het fenomeen niet minder verwerpelijk.

Een ander lid vindt dat het Parlement zich moet aansluiten bij de pogingen van bepaalde verenigingen om deze vorm van scheiding uit ons rechtssysteem te bannen.

Uiteraard moeten we vanuit het multiculturele gedachtegoed de aanwezigheid van dit fenomeen in het rechtssysteem van de islamitische landen eerbiedigen. Maar vrouwen uit die landen die in België wonen, moeten weten dat zij hier hun rechten kunnen laten gelden overeenkomstig de waarden van onze maatschappij.

Deze waarden zijn voor vrouwen het resultaat van tientallen jaren ontvoogdingsstrijd. Het stigma dat aan deze vrouwen kleeft door de vermelding op hun identiteitskaart van een vorm van scheiding die volstrekt tegen onze waarden indruist, moet worden weggewerkt.

Een lid vraagt welke houding vrederechter Rommel persoonlijk aanneemt tegenover het fenomeen als hij moet oordelen over een vordering op basis van de artikelen 221-223 van het Burgerlijk Wetboek.

Vrederechter Rommel verklaart dat aangezien verstoting verschillende vormen aanneemt in verschillende landen, eerst een zeer diepgaande analyse moet worden uitgevoerd van het toegepaste systeem.

Meestal leidt deze studie er echter toe dat de verstoting met toepassing van artikel 570 van het Gerechtelijk Wetboek strijdig wordt bevonden met het Belgisch recht. In dat geval houdt hij er geen rekening mee.

Hij betreurt de arbitraire manier waarop sommige parketten dit fenomeen niet alleen erkennen maar ook tolereren dat het in de bevolkingsregisters wordt vermeld.

Hetzelfde lid vraagt wat de ambtenaar van de burgerlijke stand moet doen wanneer hem een verstoting wordt meegedeeld.

Vrederechter Rommel vindt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zelf moet kunnen oordelen, onafhankelijk van de instructies van het parket. De oplossing moet vooral praktisch zijn.

Hij vindt dat de ambtenaar minstens de vrouw in kwestie moet horen.

Als zij in de verstoting toestemt, kan hij deze accepteren. Als zij de verstoting weigert, moet hij ook weigeren.

Hij herinnert eraan dat bijvoorbeeld Marokko verschillende vormen van echtscheiding kent, waarvan de Tlakh , de echtscheiding door verstoting, het meest wordt toegepast, namelijk in 84 % van de gevallen. Dit is de verstoting waarvan hier sprake is. De Khoul , een vorm van verstoting door de man op verzoek van de vrouw, waarvoor zij een bepaalde som betaalt, komt maar in 15 % van de gevallen voor. Slechts 1 % van de echtscheidingen verlopen via een procedure die in Belgisch recht aanvaardbaar zou zijn.

99 % van de echtscheidingen door verstoting worden weliswaar ook administratief afgehandeld, maar dit formalisme stelt niet veel voor gezien de sterke sociale druk die op de vrouw wordt uitgeoefend om zich erin te schikken.

Een lid is het eens met het principe dat verstoting niet wordt vermeld op de identiteitskaart van vrouwen die in België verblijven. Hij heeft evenwel problemen met de uiteenzetting van de vorige spreker die meer in de richting gaat van een fundamenteel debat over de geoorloofdheid van verstoting. Hij benadrukt dat verstoting moet worden gezien in de context van landen waar de islam staatsgodsdienst is.

In Marokko is er bijvoorbeeld een vorm van verstoting die men kan beschouwen als een echtscheiding met de mogelijkheid om terug te keren. De man kan gedurende één maand zijn vrouw terugnemen. Daarna is de scheiding een feit. Deze regeling is menselijker dan men op het eerste gezicht zou denken : in België is een feitelijke scheiding van vijf jaar nodig, terwijl een Marokkaanse vrouw die verstoten is reeds na één maand haar vrijheid herwint.

Een ander lid is het helemaal eens met de motivering van beide voorstellen. Hij vraagt zich evenwel af of de bepaling die mevrouw Lizin voorstelt, niet ruimer moet zijn dan alleen de verstoting. Hij meent te begrijpen dat dat de bedoeling is van het voorstel van mevrouw de Bethune, die elke verwijzing naar « de wijze waarop de echtscheiding is tot stand gekomen » wil verbieden.

Hij begrijpt niet hoe het in onze maatschappij, waar de persoonlijke levenssfeer juridisch steeds meer wordt beschermd, nog mogelijk is dat op identiteitskaarten staat dat iemand gescheiden is en nog minder dat ook de reden daarvoor wordt vermeld.

Hij meent dat dit tot de persoonlijke levenssfeer behoort, aangezien het niets zegt over de huidige situatie van de houder van het document.

Hij begrijpt dat het nuttig kan zijn om te vermelden dat iemand getrouwd is of een samenlevingscontract is aangegaan. Als de relatie echter beëindigd is, is er geen objectieve reden om een situatie te vermelden die tot het verleden behoort. Dat geldt zowel voor scheidingen die in België zijn uitgesproken als voor verstotingen die in het buitenland zijn gebeurd.

Een ander lid vraagt of niet eerst een voorafgaande studie moet worden uitgevoerd over het internationaal privaatrecht.

Zij is verwonderd over het negatieve antwoord van de minister van Justitie op het verzoek om voort te werken aan het voorontwerp van wet inzake het Wetboek van internationaal privaatrecht, waardoor deze buitenlandse vormen van echtscheiding een plaats kunnen krijgen in onze rechtsorde.

De vraag hoe moet worden omgesprongen met fenomenen als verstoting moet worden bestudeerd in vergelijking met de Belgische vormen van huwelijk.

Hoever staat men op dat vlak en zijn er onderhandelingen aangeknoopt met andere landen ?

Wordt verstoting in België erkend zonder exequatur ?

Is het niet beter om in afwachting de bestaande omzendbrieven aan te passen, veeleer dan wetten te maken over deze snel veranderende materie ? Om de doelstellingen van de indieners van deze voorstellen te verwezenlijken, volstaat het immers dat de bevolkingsdiensten bij omzendbrief instructies krijgen om de wijze van echtscheiding niet meer te vermelden.

Een ander lid vindt dat het probleem in ieder geval ruimer moet worden gezien dan alleen de vermelding van de verstoting. Nemen we het voorbeeld van een vrouw die gescheiden is van haar man, die na de scheiding overleden is. Het is toch duidelijk dat de vermelding « uit de echt gescheiden » voor deze persoon zeer gênant is. De situatie waarin de echtscheiding tot stand is gekomen, is immers drastisch veranderd. De man die aan de basis ligt van de vermelding op de identiteitskaart van zijn ex-vrouw, leeft hierdoor in zeker zin verder.

Vrederechter Rommel geeft toe dat het opstellen van een Wetboek van internationaal privaatrecht hem schrik inboezemt omdat de voorstanders van een dergelijk plan de maatschappelijke realiteit miskennen; zij leven in hun academische wereld als in een ivoren toren.

Als rechter moet hij rekening houden met het maatschappelijk aspect. De samenleving moet verder kunnen blijven functioneren en dat mag niet in het gedrang gebracht worden door vonnissen die geen rekening houden met de realiteit. Als een rechter de onrechtvaardige verstoting aanvaardt, dreigt de islamitische vrouw die in België leeft in een toestand van absolute onzekerheid terecht te komen.

Een bilaterale overeenkomst met een land als Marokko jaagt hem eveneens schrik aan en wel om dezelfde redenen ; het zijn niet de mensen die het recht in de praktijk beoefenen die over dergelijke verdragen onderhandelen maar academici.

De Belgische oplossing die erin bestaat alles over te laten aan de rechters, geeft ook geen volledige voldoening aangezien de concrete oplossing van rechter tot rechter zal verschillen.

Een lid bevestigt dat de onderhandelingen met Marokko over een bilaterale overeenkomst thans stilliggen. Er wordt alleen nog gepraat over specifieke problemen, zoals de terugkeer van kinderen naar hun gescheiden ouders.

De vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, de heer Michel, heeft zich aan deze werkwijze aangepast en werkt veeleer aan concrete dossiers dan aan verdragsteksten.

Wat betreft de keuze tussen een wijziging van de wet van 19 juli 1991 of een circulaire, is zij van mening dat een wettelijke oplossing meer rechtszekerheid biedt.

In dit verband geeft zij toe dat het voorstel van mevrouw de Bethune interessant is door de manier waarop het probleem wordt aangepakt : voorgesteld wordt dat op de identiteitskaart geen melding wordt gemaakt van de wijze waarop de echtscheiding is tot stand gekomen.

De heer Lozie is van mening dat op de identiteitskaart niet alleen geen melding mag worden gemaakt van de reden van de echtscheiding maar dat ook de verwijzing naar de echtscheiding zelf moet worden geschrapt. Hij dient daartoe een amendement in (nr. 1) dat door andere senatoren mede-ondertekend wordt.

De heer Daif is van mening dat, met het oog op de gelijkheid van de burgers, ditzelfde principe uitdrukkelijk moet worden uitgebreid tot de vreemdelingenregisters. Hij dient daartoe een amendement in (nr. 2).

Vrederechter Rommel is van mening dat de oplossing die aan moslimvrouwen geboden wordt door dit voorstel, ook al is het in bovenvermelde zin geamendeerd, geen oplossing is voor vrouwen met een dubbele nationaliteit. In het land van oorsprong van de betrokkenen zal het islamitisch recht steeds primeren.

Het baart een lid zorgen dat niemand nog de burgerlijke staat van de burgers zal kennen wanneer dit voorstel wordt goedgekeurd. Er moet in ieder geval een regeling getroffen worden zodat rechtsbeoefenaars zoals notarissen en ambtenaren van de burgerlijke stand zich kunnen informeren over de juiste toestand van elke burger die in België contracten wil sluiten of er rechtshandelingen wil verrichten.

Een lid vraagt zich af waarom men zich er zou toe beperken de vermelding van de echtscheiding te schrappen. Waarom dan niet, met het oog op de eerbiediging van het privé-leven, elke verwijzing naar het huwelijk schrappen, ook naar het thans bestaande huwelijk.

Een lid gaat ervan uit dat er wel degelijk een onderscheid is. Indien men aanneemt dat het huwelijk of het leven in gemeenschap voortkomt uit een contractuele verbintenis, is het niet zinloos dat te vermelden, uiteraard zolang die overeenkomst blijft voortbestaan. Wordt ze ontbonden, dan bestaat ze niet meer en moet ze ook niet vermeld worden op de identiteitspapieren.

3. STEMMINGEN

3.1. Stemming over de artikelen

Artikel 1

Het artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 2

Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 2 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

3.2. Stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel

Het aldus geamendeerde wetsvoorstel nr. 2-324/1 wordt in zijn geheel aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het wetsvoorstel nr. 2-218/1 vervalt ten gevolge van de goedkeuring van wetsvoorstel nr. 2-324/1.

De commissie is het eens met enkele technische wijzigingen in de Franse tekst van het laatste lid van artikel 2 :

« Sans préjudice de ce qui précède, aucun document d'identité délivré sur la base d'une inscription au registre national ou au registre des étrangers ne peut (...) faire mention d'un divorce éventuel ou de la cause de celui-ci. »

Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Olivier de CLIPPELE.
De voorzitster,
Anne-Marie LIZIN.