1-686/1 | 1-686/1 |
2 JULI 1997
Voor de algemene situering van de problematiek, verwijst de minister naar de vergaderingen van 2 en 23 april 1996 met de Verenigde commissies voor de Justitie, de Buitenlandse Aangelegenheden en de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden : zie verslag uitgebracht door de heer Mouton (Stuk, Senaat, nr. 1-394/1, 1995-1996).
Op de vergadering van de Verenigde commissies voor de Justitie, de Buitenlandse Aangelegenheden en de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden van 23 april 1996 heeft de minister gewezen op de moeilijkheden waarvoor de politiediensten zich geplaatst zien bij de dagelijkse uitdagingen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.
Teneinde het fenomeen van georganiseerde criminaliteit daadwerkelijk te bestrijden, werden door de federale regering reeds verschillende initiatieven genomen.
Op nationaal vlak is er het Actieplan van de regering aangaande de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit van 28 juni 1996 en het wetsontwerp criminele organisaties. Op internationaal vlak moet gewezen worden op de belangrijke rol die België heeft gespeeld bij het totstandkomen van het Verslag van de Groep van Hoge Ambtenaren omtrent de georganiseerde misdaad dat einde mei door de EU-ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie werd aanvaard. In dat verslag werd een analyse van de problemen gemaakt en een actieprogramma voorgesteld dat nu verder dient te worden uitgewerkt en uitgevoerd. Ook de inspanningen die Justitie levert om een Europees netwerk van contactmagistraten op te zetten, kadert in de bekommernis om de strijd tegen de georganiseerde misdaad daadwerkelijk te bestrijden.
Tenslotte verwijst de minister nog naar de wet van 4 maart 1997 die aan de Nationale Magistraat wettelijke bevoegdheden toekent, wat niet alleen de nationale coördinatie doch ook zeker de internationale samenwerking merkelijk moet verbeteren.
In het jaarrapport 1996 georganiseerde criminaliteit van de Europese Unie wordt de steeds grotere weerslag van de georganiseerde criminaliteit in de landen van Midden- en Oost-Europa (voortaan kortweg LMOE's of Peco's) beschreven. Eens te meer blijkt het belang om contacten uit te bouwen met deze landen en dit met het oog op een efficiëntere bilaterale informatie-uitwisseling en een gezamenlijke projectmatige aanpak van criminaliteitsfenomenen met een weerslag op ons land.
Geografisch gezien dient de aandacht dan ook prioritair uit te gaan naar deze landen. Het zijn immers de landen die grenzen aan de Europese Unie. Dit geldt ook voor de Noord-Afrikaanse landen, inzonderheid Marokko.
Daarnaast kan niet ontkend worden dat een samenwerking op het vlak van logistieke steun en vorming een belangrijke steun vormt bij het democratiseringsproces in deze landen.
Het momenteel bestaande instrumentarium inzake internationale politiesamenwerking biedt niet in alle gevallen een oplossing voor de zopas geschetste problemen. Zo heeft de Europol Drugseenheid (EDE) geen operationele capaciteiten noch rechtspersoonlijkheid en kan het geen gestructureerde contacten met derde landen aanknopen. Bovendien is EDE slechts voor een beperkt aantal criminaliteitsvormen bevoegd. Europol daarentegen zal in de toekomst wel gestructureerde contacten kunnen hebben, doch dit zal nog wel enige tijd op zich laten wachten en eveneens beperkt worden tot de criminaliteitsvormen waarvoor Europol bevoegd is. Bovendien geldt zowel voor Europol als voor de Drugseenheid dat hun bevoegdheid pas aanvangt van zodra er een intra-Europees grensoverschrijdend aspect is; dit betekent met andere woorden dat geen van beiden ooit een rol zal kunnen spelen in bijvoorbeeld de informatie-uitwisseling met een derde land inzake een probleem dat zich slechts in een EU-land voordoet. Bovendien zal de toetreding van de LMOE's tot de EU wellicht nog enkele jaren op zich laten wachten.
Niettegenstaande in de nieuwe verdragstekst van Maastricht gepleit wordt voor een grotere operationele slagkracht van Europol mag men hier geenszins de fout begaan het kind reeds te doen lopen alvorens het kan gaan. Europol is immers nog volop in uitbouw zodat het niet het geschikte instrument is om dit nu reeds met een dergelijke werklast te overladen.
Anderzijds zou men voor een dergelijke samenwerking kunnen denken aan Interpol. De samenwerking binnen Interpol is echter gebaseerd op vrijwilligheid en biedt daarenboven onvoldoende waarborgen op het gebied van persoonsgegevensbescherming en bronbewerking.
Concluderend kan de minister vooropstellen dat de behoefte aan een rechtstreekse informatie-uitwisseling tussen sommige LMOE's en de Belgische politiediensten reëel is. Deze intensievere samenwerking moet echter binnen een duidelijk normatief kader worden opgenomen. Dat kader moet het gebruik van de officiële kanalen maximaal stimuleren en optimaliseren.
Tijdens de vergadering van 23 april 1996 stemden de leden van de Verenigde commissies Justitie Buitenlandse Aangelegenheden Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden ermee in over te gaan tot een uitwisseling van brieven met : Polen, Roemenië, Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Slovenië.
Conform de eerder gemaakte afspraken werden in een eerste fase met een aantal van deze landen brieven uitgewisseld waarin een aantal praktische afspraken zijn opgenomen. Een kopij van deze briefwisseling werd telkenmale ter informatie overgemaakt aan de leden van de Verenigde commissies. Zo werden met Polen (24 oktober 1996), Roemenië (7 februari 1997) en Slovenië (26 maart 1997) deze brieven reeds getekend, waarbij telkens nauwelijks is afgeweken van de oorspronkelijke tekstversie die vorig jaar aan de Verenigde commissies werd voorgelegd.
Gemengde werkgroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de Belgische politie en immigratiediensten en hun collega's van resp. Polen en Roemenië hebben reeds een aantal protocollen voorbereid waarin praktische werkafspraken worden voorgesteld. Betrouwbare correspondenten werden in deze landen geïdentificeerd en de dagelijkse informatie-uitwisseling groeit gestaag (1).
Slovenië heeft dan weer een stagiair gedurende twee weken afgevaardigd naar de afdeling internationale politiesamenwerking van de Algemene politiesteundienst.
Met Slowakije en Tsjechië zijn de onderhandelingen nu zo goed als afgerond zodat de ondertekening eerlang kan plaatsvinden (2).
De onderhandelingen met Hongarije tenslotte starten in augustus 1997.
In het verlengde hiervan zal de afdeling internationale politiesamenwerking van de APSD in oktober 1997 voor de nationale centrale bureaus Interpol van de LMOE's een opleidingscursus organiseren.
De intensiteit van de samenwerking met de LMOE's is op heden op kruissnelheid gekomen.
Ondertussen werd vanuit Kroatië aan België het verzoek geformuleerd om eveneens te kunnen overgaan tot een uitwisseling van brieven inzake politiesamenwerking. De minister meent positief op dit verzoek te kunnen ingaan : Kroatië is immers van belang door zijn geografische ligging op de heropende Balkan-route en heeft zijn politie en justitie binnen een democratisch normatief kader ingebed. De minister stelt dan ook voor om ook Kroatië aan de initiële lijst van landen waarmee tot een uitwisseling van brieven kan worden overgegaan, toe te voegen.
Deze meer informele manier van werken via het uitwisselen van brieven inzake politiesamenwerking, moet op termijn vervangen worden door het afsluiten van een bilateraal verdrag inzake politionele samenwerking.
In de uitgewisselde brieven waarvan reeds een versie werd ter beschikking gesteld van de leden van de Verenigde commissies wordt uitdrukkelijk bepaald dat deze materie nogmaals zal worden overgenomen (en uitgebreid) in een verdragstekst die op korte termijn ter ondertekening en ratificatie zal worden voorgelegd, conform artikel 167 van de Belgische Grondwet.
De voorlopige formule van briefuitwisseling die gezien werd als een evenwichtig compromis tussen de urgentie vanwege de politiediensten enerzijds en de eis tot transparantie van de politionele actie en de bescherming van het privé-leven anderzijds, zal aldus op termijn vervangen worden door een verdragstekst. De ontwerp-verdragstekst wordt ter beschikking gesteld van de leden van de Verenigde commissies (3) : deze tekst neemt in essentie de inhoud van de briefwisseling over, maar bouwt heel wat meer garanties in. Tevens waarborgt het afsluiten van een verdrag in elk geval meer democratische controle, in vergelijking tot het uitwisselen van brieven.
Het ondertekenen van een bilateraal verdrag inzake politionele samenwerking zal evenwel ondergeschikt gesteld worden aan het al of niet bestaan van instrumenten inzake internationale gerechtelijke samenwerking in strafzaken. Immers, internationale politiesamenwerking kan nooit een zelfstandig bestaan leiden. Trouwens, daar de finaliteit van internationale politiesamenwerking naast preventie ligt in de bestrijding en bestraffing van de criminelen, is het essentieel dat er een zeker parallellisme bestaat tussen de ontwikkeling van de internationale politiesamenwerking enerzijds en de ontwikkeling van de gerechtelijke samenwerking anderzijds; zoniet zal de finaliteit van de politiesamenwerking niet volledig gerealiseerd kunnen worden.
Voor het afsluiten van een bilateraal verdrag inzake politiesamenwerking zal daarom telkenmale voorafgaandelijk worden nagegaan welke de stand van gerechtelijke samenwerking in strafzaken is.
Meer bepaald zal worden nagegaan of er een bilateraal verdrag bestaat inzake rechtshulp en uitlevering dan wel of de verdragen van de Raad van Europa inzake uitlevering (1957) en rechtshulp (1959) en hun protocollen worden ondertekend en geratificeerd.
Ingeval een LMOE deze verdragen wel zou hebben ondertekend doch nog niet zou hebben geratificeerd, zal gevraagd worden dat bij de ondertekening van het bilateraal verdrag inzake politiesamenwerking een politieke verklaring wordt afgelegd waarin het land zich ertoe verbindt de verdragen in kwestie zo snel mogelijk te ratificeren.
Bij de volledige afwezigheid van enig internationaal instrument inzake gerechtelijke samenwerking in strafzaken, zal wel worden gestart met de onderhandelingen van een bilateraal politieverdrag, maar zal de ondertekening daarvan niet plaatsvinden zolang het land in kwestie de zonet vermelde verdragen van de Raad van Europa inzake rechtshulp en uitlevering niet minstens heeft ondertekend.
Het departement Justitie maakt thans een analyse van de toepassing van de zopas vermelde conventies van de Raad van Europa en gaat na of het afsluiten van bilaterale (toepassings)conventies met de LMOE's zich opdringt. Een standaard- of type tekst wordt uitgewerkt die (wellicht in oktober) door de minister van Justitie aan de Verenigde commissies zal worden voorgelegd. De bedoeling is om min of meer in tandem met de onderhandelingen over het bilateraal verdrag inzake politionele samenwerking, van start te gaan met negociaties over een bilateraal (toepassings)verdrag inzake rechtshulp, zonder evenwel het ene onlosmakelijk aan het andere te binden.
In de ontwerptekst van politieverdrag die aan de Verenigde commissies werd overgemaakt, wordt ruime aandacht besteed aan het aspect van de bescherming van de persoonsgegevens. Zowel de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie wensen wel meer armslag te geven aan de politiediensten in hun strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, doch slechts voor zover een aanvaardbaar evenwicht bestaat tussen politie-efficiëntie en rechtsbescherming.
Aangezien momenteel slechts een heel beperkt aantal LMOE's hetzij de Conventie nr. 108 van de Raad van Europa inzake gegevensbescherming hebben ondertekend en geratificeerd en een conforme wetgeving hebben uitgewerkt, hetzij beschikken over een eigen wetgeving terzake, hebben de ministers ervoor geopteerd om in de ontwerptekst zelf zekere garanties hieromtrent in te bouwen.
De minister houdt eraan er op te wijzen dat België één van de eerste landen is die dergelijke verdragen opstelt en de ondertekening ervan nastreeft. Nederland heeft reeds interesse getoond voor de ontwerpteksten van het verdrag inzake politiesamenwerking en zal het Belgisch initiatief volgen.
4. Overzicht van de landen die in aanmerking komen voor het afsluiten van een bilateraal akkoord inzake politiesamenwerking
In onderling overleg met de APSD : afdeling internationale politiesamenwerking, de departementen Justitie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken en de nationale magistraat werd een lijst opgesteld van landen waarmee kortelings over een bilateraal akkoord inzake politiesamenwerking kan onderhandeld worden.
Numerieke gegevens inzake de criminele fenomenen en de interacties tussen Belgische politiediensten en deze van de LMOE's kunnen niet geleverd worden, rekening houdend met het gebrek aan gestandaardiseerde definiëring, vatting en verwerking van de gegevens.
In de eerste plaats komen uiteraard die landen in aanmerking met wie reeds een uitwisseling van brieven werd bewerkstelligd of in het vooruitzicht wordt gesteld (ter herinnering : het gaat om Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Hongarije). Voor de motivering hiervan verwijst de minister naar zijn uiteenzetting tijdens de vergadering van de Verenigde commissies van 2 en 23 april 1996.
De nood is gebleken om ook met Kroatië de verkorte procedure op te starten. Kroatië ligt immers op de Balkanroute en is voor België van politioneel en justitieel belang in de strijd tegen de illegale drughandel en de precursoren (= de chemische stoffen nodig voor het vervaardigen van al dan niet synthetische drugs), de illegale immigratie uit het voormalige Joegoslavië en Albanië en de hiermee verbonden criminele activiteiten. De minister stelt voor om ook met Kroatië een uitwisseling van brieven door te voeren in afwachting van de onderhandeling van een verdrag over politiesamenwerking.
Al de landen waarmee België reeds is overgegaan dan wel wenst over te gaan tot een uitwisseling van brieven hebben trouwens hetzij de verdragen van de Raad van Europa, hetzij bilaterale verdragen met België ondertekend. Ook hebben zij meestal de relevante verdragen van de Raad van Europa inzake de mensenrechten en folteringen ondertekend (4).
De minister is bovendien van mening dat het vervolgens aangewezen is om het netwerk van bilaterale afspraken inzake politiesamenwerking verder uit te bouwen in concentrische cirkels. Op die manier wordt een echte bufferzone gecreëerd. Daar de kwaliteit van het democratisch- en rechtsherstel in de hierna volgende landen veel heterogener is (zo hebben zij bijvoorbeeld in veel mindere mate de reeds vermelde verdragen van de Raad van Europa inzake gerechtelijke samenwerking in strafzaken en mensenrechten ondertekend (5)), meent de minister dat het voorzichtiger is om de fase van de briefuitwisseling over te slaan en onmiddellijk te ijveren voor de ondertekening van een heus politieverdrag dat ons land de nodige waarborgen moet bieden. Dit zal weliswaar meer tijd vergen, waardoor de eigenlijke samenwerking pas veel later van start zal kunnen gaan, doch de minister meent dat dit de prijs is die men moet betalen.
Concreet stelt de minister voor om met volgende landen de onderhandelingen aan te vatten :
a) Russische Federatie en Oekraïne
In het jaarverslag georganiseerde criminaliteit Belgische bijdrage tot het Europese Unierapport wordt de Russische nationaliteit als één van de negen belangrijkste nationaliteiten van gekende verdachten aangewezen.
Van de 40 criminele organisaties zijn er in 1996 tien bij de Russische georganiseerde criminaliteit gecatalogeerd.
Als significant voorbeeld kan dat van een Russische criminele organisatie, met activiteiten in de importsector worden aangehaald. Deze organisatie richtte in binnen- en buitenland verschillende vennootschappen op teneinde geld van criminele oorsprong wit te wassen. Een eerste raming spreekt van één miljard Belgische frank. Het epicentrum van de activiteiten van deze organisatie zou zich in Antwerpen bevinden.
Een ander witwas-onderzoek tegen een criminele organisatie opererend vanuit Kiev (Oekraïne), waar ze actief was in autozwendel, afpersing en financieel-economische criminaliteit heeft 110 personen kunnen identificeren, actief in 35 landen waarbij gebruik werd gemaakt van 69 bedrijven.
Rekening houdend met het precair democratisch gehalte van de regering van Wit-Rusland worden de onderhandelingen met dat land naar een latere datum verschoven.
b) Bulgarije
Momenteel zijn hieromtrent nog niet zo veel gegevens beschikbaar. Bulgarije wordt alsmaar vaker genoemd als transitland voor drugs en blijkt door zijn geografische ligging een belangrijke functie te vervullen in de illegale handel in radioactieve en nucleaire stoffen.
c) Baltische Staten (Estland, Letland, Litouwen)
Deze landen worden vernoemd als transitlanden voor mensenhandel en drugs afkomstig uit de Russische Federatie en met bestemming de lagen landen. Vooral het uitbouwen van criminele netwerken begaan met de verkoop van drugs, het organiseren van de handel in precursoren en illegale immigratienetwerken of netwerken van mensenhandel worden op het conto van deze landen geschreven.
d) Marokko
Afwijkend van het supra gehuldigde principe van de concentrische cirkels, lijkt het de regering aangewezen om ook met Marokko over te gaan tot het onderhandelen van een bilateraal verdrag inzake politiesamenwerking. Belangrijk gegeven is immers dat de Marokkaanse gemeenschap in België ongeveer 200 000 personen telt en zelfs als ze Belg worden, behouden ze ook hun Marokkaanse nationaliteit. Er bestaat vooral in de groep van de derde generatie een probleem van criminaliteit. De minister zou liever met Marokko enkel afspraken maken met betrekking tot migratie, maar daarmee gaat Marokko niet akkoord. Tevens is politionele samenwerking nodig in de strijd tegen de drughandel. Deze strijd wordt gesteund door de Europese Unie. Daarenboven dienen deze onderhandelingen inzake politiesamenwerking bekeken te worden in het kader van de parallelle negociaties inzake readmissie en gerechtelijke samenwerking. Zo zal de minister van Justitie kortelings overgaan tot de ondertekening van drie verdragen. Twee ervan strekken tot de modernisering van bestaande verdragen inzake uitlevering en rechtshulp : het derde beoogt de overbrenging van gedetineerden. Zodoende wordt opnieuw het noodzakelijke evenwicht tussen politionele en gerechtelijke samenwerking gerespecteerd.
a) Inleiding
In het verlengde van de uitwisseling van brieven werd met deze beide landen overgegaan tot de installatie van 6 werkgroepen :
1. Immigratie;
2. Drugs;
3. Witwassen.
4. Gestolen voertuigen
5. Prostitutie en seksueel misbruik van kinderen
6. Opleiding en technische ondersteuning
Er werd met andere woorden duidelijk geopteerd voor een thematische aanpak. Het feit dat dezelfde werkgroepen werden opgericht voor beide landen is louter en alleen het gevolg van het feit dat dit de meest relevante probleemdomeinen zijn voor het ogenblik.
Tijdens de bijeenkomsten die reeds plaatsvonden, zijn volgende praktische problemen gebleken :
de taalbarrière heeft tot gevolg dat de werkzaamheden soms slechts moeizaam op gang komen;
geringe informatiedoorstroming van de onderhandelaars van de briefuitwisseling naar de technici in de werkgroepen. De eerste bijeenkomst werd in essentie besteed aan het heruitleggen van het wat en waarom van de briefwisseling;
er dreigt een overbelasting van de Belgische politiekorpsen door het stijgend aantal werkgroepen (en de daarbij horende verplaatsingen naar het buitenland).
b) Polen
De briefwisseling werd ondertekend op 24 oktober 1996. Sindsdien vonden reeds twee bijeenkomsten van de werkgroepen plaats (namelijk op 24 en 25 maart 1997 te Polen en van 24 tot en met 28 mei 1997 te Brussel).
De bijeenkomsten werden telkenmale voorafgegaan door een nationale coördinatievergadering waarin werd overgegaan tot een beknopte behoeftenanalyse en het Belgisch standpunt rond concrete vraagstukken werd bepaald. Om dit alles vlot te laten verlopen werd trouwens per land een coördinator bij APSD/IPS aangeduid.
Uit deze vergaderingen met de Polen is gebleken dat :
Polen in essentie geïnteresseerd is in :
1. opleiding (algemeen, strategische analyse, bijzondere politietechnieken, digitale afdrukken);
2. informatie-uitwisseling rond georganiseerde criminaliteit en witwassen;
3. notie « basispolitiezorg ».
België dan weer uit is op :
1. wegwerken van praktische belemmeringen in de samenwerking met Polen ook en vooral op gerechtelijk vlak;
2. opstarten van concrete acties, in essentie rond drugs en immigratie.
Al met al ziet het ernaar uit dat de samenwerking met Polen wel wil vlotten. Dit blijkt in het bijzonder uit de reeds geboekte resultaten : in het kader van de uitwisseling van brieven met Polen werd overgegaan tot de oprichting van zes werkgroepen. Meer in het bijzonder werden nu voor elk van deze werkgroepen de volgende afspraken gemaakt :
illegale immigratie : het doel is te komen tot een protocol waarin concrete readmissie-afspraken worden gemaakt, dat ter ondertekening zal worden voorgelegd nog vóór het politieverdrag wordt ondertekend;
prostitutie en seksueel misbruik van kinderen : opbouwen van een actieplan rond gezamenlijke preventieve en wetgevende initiatieven. Daarbij zou het de bedoeling zijn om ook de LO's intens bij dit programma te betrekken. Overwogen wordt tevens om een seminarie rond mensenhandel te organiseren in januari 1998 te Polen.
gestolen voertuigen : opstarten van projecten rond het uitbouwen van een politiedatabank en een gemengde taskforce.
witwassen : organiseren van een week gezamenlijke opleiding en aanduiden van nationale contactpunten.
forensische wetenschappen (niet-officiële werkgroep) : samenwerking opstarten rond elektronische herkenning van vingerafdrukken, valse documenten en vervalsingen, stemidentificatie, schotresidu-analyse,...
drugs : informatie-uitwisseling rond productie van drugs, traceren van internationale netwerken en bijzondere opsporingstechnieken.
training : in alle hierboven vermelde domeinen.
De afspraken die tot op heden werden gemaakt zijn erg pragmatisch en zien er goed uit.
c) Roemenië
De briefwisseling werd ondertekend op 7 februari 1997. De werkgroepen zijn tot op heden nog maar één keer samengekomen, namelijk van 2 tot 4 juni 1997 in Roemenië.
De desillusie van de Belgische delegatie was vrij groot en dit gezien de werkomstandigheden aldaar en de desinteresse vanwege hun Roemeense collega's.
De eerste ontmoeting bestond uit een uiteenzetten van het opzet. Om een constructievere samenwerking vanwege de Roemenen te bekomen, hebben de Belgen vooropgesteld dat er pas sprake kan zijn van een tweede ontmoeting (in België) wanneer de Roemenen, naast het aanduiden van concrete contactpersonen, tevens de moeite gedaan hebben om een aantal concrete voorstellen rond probleemdomeinen uit te werken. Men streeft ernaar om op eenzelfde wijze tewerk te gaan als met Polen.
6. Besluit
Als besluit verzoekt de minister van Binnenlandse Zaken mede in naam van zijn collega's van Justitie en Buitenlandse Zaken de verenigde commissies van de Senaat in te stemmen met het voorgestelde ontwerp van verdragstekst, evenals met de lijst van de landen waarmee België een dergelijk verdrag wensen af te sluiten (met name : de Russische Federatie, Oekraïne, Estland, Letland, Litouwen, Bulgarije en Marokko). Tevens wensen de bevoegde ministers in afwachting van een politieverdrag met Kroatië over te gaan tot een uitwisseling van brieven.
Timing voor verdragsrechtelijke procedure
Een lid dringt aan op het zo snel mogelijk op punt zetten van de verdragsrechtelijke procedure. Hij herinnert eraan dat de minister tijdens de vorige vergadering van de verenigde commissies over deze problematiek er de nadruk op legde dat de werkwijze met de uitwisseling van brieven ingegeven was vanuit hoogdringendheid. Deze werkwijze houdt immers té veel gevaren in : er kunnen zeer gemakkelijk grijze zones ontstaan die niet gecontroleerd worden.
Parallele politiesamenwerking justitiële samenwerking
Hetzelfde lid wijst er op dat de initiatieven op het vlak van politiesamenwerking uitgenomen indien de minister van Justitie terzake de nodige initiatieven neemt niet noodzakelijk gepaard gaan met samenwerking op het justitiële vlak. Op dit ogenblik is de justitiële samenwerking nog braakliggend terrein. Het gevaar is dat politiesamenwerking die niet onderbouwd is met een justitiële samenwerking een parallel circuit wordt waarbij politie- overheden en/of -mensen contacten gaan uitbouwen en informatie gaan verzamelen zodat ze bijna in concurrentie komen met het normale rechtsapparaat.
Verduidelijking bij de analyse-elementen die worden gehanteerd om met deze of gene landen gesprekken aan te vatten
Het lid vraagt verduidelijking over de globale, gemeenschappelijke analyse-elementen waarover de minister beschikt om met deze of gene landen bepaalde onderhandelingen te voeren.
Verhouding bilaterale akkoorden Europol
De spreker wijst er op dat Europol in het kader van het Verdrag van Amsterdam meer opdachten zal krijgen en ook meer autonoom zal kunnen werken. In hoeverre zijn de bilaterale contacten die de minister van Binnenlandse Zaken legt met de landen buiten de Europese Unie controleerbaar door Europol of in overeenstemming met de contacten buiten de Europese Unie die Europol zelf legt ?
Hormonenhandel
Een tweede lid stelt vast dat er in de ontwerptekst van het verdrag met betrekking tot politiesamenwerking niet gesproken wordt over « hormonen ». Nochtans is de hormonenmaffia in België voldoende gekend. Het schijnt tevens één van de belangrijke exportproducten te zijn van ons land, met name hormonen, ondermeer naar de Midden-en Oost-Europese landen. Deze problematiek zou ook moeten worden behandeld in het ontwerp-verdrag. Het lid wenst dan ook te vernemen in hoeverre het ministerie van Volksgezondheid hierbij betrokken zal worden. Dit lijkt hem nodig aangezien de wetgeving terzake, ook hier in België, zeer moeilijk sluitend te maken is. Het afstemmen van de verschillende wetgevingen van de verschillende landen zal zeer moeilijk zijn. Voor sommige domeinen zal het zelfs nodig zijn om het departement Landbouw erbij te betrekken (bijvoorbeeld in het kader van het bestrijden van teelten in Marokko van psychotrope stoffen). Men moet in dat verband zeer nauwlettend nagaan of er geen Europese subsidies worden misbruikt en er zal zeer goed gecoördineerd overleg tussen de verschillende ministeriële departementen nodig zijn.
De spreker stelt voor om in de ontwerpverdragstekst naast « drugs » ook « geneesmiddelen » te vermelden.
Onderschrijving EVRM door de betrokken landen
Een derde lid vraagt of de minister een lijst kan bezorgen van de landen waarmee België eventueel politiesamenwerking wil aangaan en de stand van zaken in deze landen van de juiste onderschrijving van de Verdragen en de aanvullende protocollen tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Tevens wenst hij te vernemen welke van deze landen de rechtsmacht erkennen van de Europese Commissie voor de Rechten van de mens en het Europees Hof voor de Rechten van de mens in Straatsburg en welke niet. Dit is van fundamenteel belang want het gevolg van het niet-onderschrijven door deze landen betekent dat een Belg die in een dergelijk land zou worden vervolgd of veroordeeld, niet over dezelfde rechtsmiddelen beschikt dan indien hij in België zou terechtstaan. In dit geval rijst bovendien de vraag of op deze wijze het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wel wordt gerespecteerd : reden : op deze wijze wordt immers aan de Belgische burgers een stuk rechtsbescherming ontnomen.
Infiltratie van de maffia in de lokale politie van de betrokken landen
In verscheidene Midden- en Oost-Europese landen heeft de georganiseerde criminaliteit met name de maffia enige invloed. Eén van de redenen waarom bijvoorbeeld de Italiaanse maffiabestrijders in Oost-Europa niet willen samenwerken met bepaalde politiediensten in Oost-Europa is omdat deze diensten vaak geïnfiltreerd zijn door de maffia (bijvoorbeeld Oekraïne).
Gaat België verdragen afsluiten met landen waarvan men niet zeker is dat de politiediensten van die landen niet geïnfiltreerd zijn door maffieuze groepen, wenst de spreker te vernemen.
Parallel politiesamenwerking Justitiële samenwerking
De minister is er met de leden van de Verenigde Commissies van overtuigd dat politiesamenwerking zonder justitiële samenwerking inderdaad niet kan. Vandaar dat hij er in zijn inleidende uiteenzetting de nadruk op legde dat het ondertekenen van een bilateraal verdrag inzake politiesamenwerking ondergeschikt zal worden gesteld aan het al of niet bestaan van instrumenten inzake internationale gerechtelijke samenwerking in strafzaken. Immers, internationale politiesamenwerking kan nooit een zelfstandig bestaan leiden.
Trouwens : daar de finaliteit van internationale politiesamenwerking naast preventie ligt in de bestrijding en bestraffing van de criminelen, is het essentieel dat er een zeker parallellisme bestaat tussen de ontwikkeling van de internationale politiesamenwerking enerzijds en de ontwikkeling van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken anderzijds; zoniet zal de finaliteit van de politiesamenwerking niet volledig gerealiseerd kunnen worden. Voor het afsluiten van een bilateraal verdrag inzake politiesamenwerking zal daarom telkenmale voorafgaandelijk worden nagegaan welke de stand van gerechtelijke samenwerking in strafzaken is. Zo kan bijvoorbeeld hulp bij opsporing van een moordzaak kunnen. Meer bepaald zal worden nagegaan of er een bilateraal verdrag bestaat inzake rechtshulp en uitlevering dan wel of de verdragen van de Raad van Europa inzake uitlevering (1957) en rechtshulp (1959) en hun protocollen werden ondertekend en geratificeerd. Ingeval een LMOE deze verdragen wel zou hebben ondertekend doch nog niet zou hebben geratificeerd, zal gevraagd worden dat bij de ondertekening van het bilateraal verdrag inzake politiesamenwerking een politieke verklaring wordt afgelegd waarin het land zich ertoe verbindt de verdragen in kwestie zo snel mogelijk te ratificeren. Bij de volledige afwezigheid van enig internationaal instrument inzake gerechtelijke samenwerking in strafzaken, zal wel worden gestart met de onderhandelingen van een bilateraal politieverdrag, maar zal de ondertekening daarvan niet plaatsvinden zolang het land in kwestie de zonet vermelde verdragen van de Raad van Europa inzake rechtshulp en uitlevering niet minstens heeft ondertekend. Op deze wijze wordt de politiesamenwerking ondergeschikt gemaakt aan de justitiële samenwerking.
Verduidelijking bij de analyse-elementen die worden gehanteerd om met deze of gene landen gesprekken aan te vatten
Allereerst beschikt de Belgische Staat over een aantal gegevens over wat in België zelf gebeurt. Die gegevens worden aangevuld via de contacten die bestaan via Interpol en dergelijke. Zo is er een personeelslid van de APSD aangesteld als Oost-Europa-deskundige voor Interpol. Men probeert ook over de fiabiliteit van de partners iets te weten te komen via de verbindingsmensen ter plaatse. Er bestaat hiervoor echter geen wetenschappelijk onderbouwde standaardmethode. De reden waarom er bijvoorbeeld dan toch met Marokko gepraat wordt, is omdat België in elk geval over migratie met Marokko wilde praten en dat Marokko enkel bereid was tot een gesprek indien het debat zou worden verruimd.
Verhouding bilaterale akkoorden Europol
De minister is van mening dat de dag dat er met de LMOE's multilaterale verdragen kunnen worden gesloten om de justitiële en politiesamenwerking te regelen, de bilaterale verdragen het best worden opgeheven. Maar zolang er geen multilaterale verdragen zijn, zijn deze bilaterale initiatieven nodig. Ook Duitsland en Frankrijk leggen bilaterale contacten, ook vanuit mercantiel oogpunt (bijvoorbeeld informatiesystemen verkopen).
Hormonenhandel
De minister deelt de bekommernis van de tweede spreker met betrekking tot de problematiek van de hormonenhandel. Het grote probleem is hoe men dit in de verdragstekst moet omschrijven : het wordt aangehaald via een omweg, met name de witwasoperaties. De LMOE's hebben inzake hormonen een heel andere wetgeving en hanteren ook totaal verschillende definities. Men is voor wat de politiesamenwerking terzake betreft verplicht te wachten op een minimale basis van gelijklopendheid inzake strafrecht. Dit is reeds zeer beperkt voor wat drugs betreft, laat staan voor hormonen. Voor drugs vindt men nog een gemeenschappelijke basis voor wat de verhandeling en de productie betreft. De minister vindt het wél nodig om hormonen afzonderlijk in de verdragstekst te integreren : het zal echter een zeer moeilijk debat zijn om de juiste definitie te vinden. De suggestie van het lid om ook de notie « geneesmiddelen » in de verdragstekst te introduceren, zal in elk geval worden onderzocht.
Onderschrijving EVRM door de betrokken landen
De minister verwijst voor een overzicht van de stand van zaken van de onderschrijving van het EVRM door de betrokken landen naar de tabel die op de vergadering aan de leden werd rondgedeeld (6). In deze tabel ontbreekt vooralsnog het overzicht met betrekking tot de erkenning van de rechtsmacht van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg. De minister belooft deze informatie te zullen verstrekken. De minister wijst er wél op dat men in dit verband niet heiliger moet zijn dan de Paus.
Zo heeft het bijvoorbeeld 30 jaar geduurd vooraleer Frankrijk de rechtsmacht van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft erkend en heeft België zelf nog steeds niet het Protocol nr. 6 betreffende de afschaffing van de doodstraf geratificeerd. De minister is het er wél mee eens dat het niet erkennen van de rechtsmacht van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens problemen kan doen rijzen op het gebied van rechtsbescherming voor een Belg die in een dergelijk land zou worden vervolgd en veroordeeld.
Infiltratie van de maffia in de lokale politie van de betrokken landen
Het probleem van infiltratie van de maffia in de politie is een enorm probleem, onder meer in Oekraïne. Het voorbeeld dat het lid aanhaalt met betrekking tot de Italiaanse politie zou echter, indien dezelfde houding door België een aantal jaar geleden zou zijn aangenomen, voor gevolg gehad hebben dat er geen enkel politiesamenwerkingsverdrag met Italië mocht worden afgesloten.
Iedere politiesamenwerking moet wel uitgaan van een gezond wantrouwen ten aanzien van zijn collega's. Het is onmogelijk te wachten op een « epuratie » van de politiediensten in de LMOE's; immers indien de politiediensten zouden zijn gezuiverd, is de maffia de facto reeds voor een groot deel verslagen. Daarop wachten zou wel eens heel lang kunnen duren... Volgens de minister zou het zelfs gevaarlijker zijn indien men, omwille van het infiltratieprobleem, bepaalde landen van politiesamenwerking zou uitsluiten. Dit zou ook gevaarlijk zijn. Maar het is evident dat de nodige voorzichtigheid en waakzaamheid aan de dag moet worden gelegd en dit al meer voor het ene land dan voor het andere land. Zo moet er per land nagegaan worden hoe de controle op de politie is georganiseerd : zowel de juridische als de democratische controle in de wetten én de feiten. Dit is de enige weg die men kan bewandelen, maar het is inderdaad niet zonder gevaar.
Artikel 1 : definitie van « georganiseerde criminaliteit »
Een lid wenst te vernemen wat de oorsprong is van de definitie van « georganiseerde criminaliteit » die in de ontwerp-tekst van het verdrag betreffende politiesamenwerking wordt gehanteerd. Er zijn immers verschillende definities terzake in omloop, met name deze van de Europese Unie, van het Duitse Bundeskriminalamt of van het wetsontwerp « georganiseerde criminaliteit » van de Belgische regering.
De minister wijst erop dat de definitie wordt gehanteerd die in het wetsontwerp « georganiseerde criminaliteit » van de Belgische regering is opgenomen. Indien deze definitie nog zou worden geamendeerd naar aanleiding van de parlementaire behandeling van het wetsontwerp, moet ook de definitie in het ontwerp-verdrag worden aangepast. Het is belangrijk dat er slechts één officiële definitie wordt gehanteerd.
Een volgend lid deelt de mening van de eerste spreker en de minister dat er één, uniforme definitie van georganiseerde criminaliteit moet worden gehanteerd.
Artikel 3 : « verdwenen personen »
Het tweede lid wijst erop dat het opsporen van verdwenen personen en hulp bij identificatie van niet-geïdentificeerde lijken ruimer is dan samenwerken op het gebied van het bestrijden van de « georganiseerde criminaliteit ». De spreker wenst hierbij verduidelijking : valt een gewone moordenaar niet onder dit ontwerp-verdrag of gaat het enkel om een moordenaar die optreedt in het kader van een georganiseerde criminaliteit ?
De minister wijst erop dat deze bepalingen zullen moeten worden gelezen in samenhang met de ontwerpen met betrekking tot justitiële samenwerking die momenteel door de minister van Justitie worden uitgewerkt.
Er werd supra reeds de nadruk op gelegd dat de politiesamenwerking wordt ondergeschikt aan de justitiële samenwerking. Dit betekent dat wanneer men met een moord te maken krijgt, de bestaande rechtshulpsystemen en uitleveringsprincipes gelden. Maar de samenwerking inzake politie is voornamelijk gebaseerd op georganiseerde elementen en niet voor punctuele dossiers die geen enkel onderling verband hebben. Voor punctuele dossiers zal een punctuele samenwerking nodig zijn, voor structurele dossiers zal een structurele samenwerking nodig zijn.
Een derde lid verbaast zich over de overname in artikel 3 van de klassieke benadering van waarden van het Strafwetboek. In artikel 2.2 van het ontwerpverdrag worden een heel aantal misdrijven onder de noemer van georganiseerde criminaliteit geplaatst. In artikel 3 wordt onder druk van de actualiteit gesproken van het opsporen van verdwenen personen en hulp bij identificatie van niet-geïdentificeerde lijken, maar ook duidelijk gewag gemaakt van « gestolen, verdwenen, verduisterde of misplaatste voorwerpen », maar worden de fysieke personen als zodanig niet als object beschouwd. De materiële waarden worden hier zoals in het klassieke Strafwetboek boven de persoon gesteld. De spreker mist in de ontwerp-tekst misdaden ten opzichte van personen, los van georganiseerde criminaliteit. Wat wordt er bijvoorbeeld gedaan met het ontvoeren van een kind in het kader van een echtscheidingsprocedure door de vader of de moeder ? Dit is geen « verdwenen » persoon want lokaliseerbaar. Dit wordt niet gedekt door artikel 3. Een gestolen auto valt anderzijds wél onder artikel 3 van het ontwerp-verdrag. Elke inbreuk op de fysieke integriteit van de persoon is niet voorzien in de ontwerp-tekst van het verdrag.
Een volgende intervenant deelt de analyse terzake door vorige spreker. De notie « ontvoerde personen » moet, naast verdwenen personen, aan het ontwerp-verdrag worden toegevoegd.
De minister wijst erop dat afspraken in verband met inbreuken op de fysieke integriteit van personen reeds geruime tijd geregeld zijn in het kader van de Interpol-akkoorden. In het ontwerp-verdrag worden enkel die elementen toegevoegd die nog niet in de Interpol-akkoorden zijn voorzien. De minister is bereid in het ontwerp-verdrag een verwijzing naar de Interpol-akkoorden op te nemen. Dit komt de coherentie van het geheel ten goede.
Artikel 7 : gebruik van informatie
De vorige spreker wijst erop dat overeenkomstig de voorliggende tekst van artikel 7 informatie die voorafgaandelijk is verzameld, niet meer strafrechtelijk kan gebruikt worden vanuit het oogpunt van procedureel strafrecht, ondanks een latere vraag tot verlenen van informatie. Dit is niet geregeld in het ontwerp-verdrag.
De minister repliceert echter dat de informatie wél in het proactief gedeelte onder toezicht van de bevoegde magistraat mag worden gebruikt.
Maar het lid blijft erbij dat door de huidige tekst proactief verkregen elementen die gedekt worden door een a posteriori vraag, niet kunnen worden gebruikt als bewijsmiddel. Dan moeten die gegevens herbevestigd worden ingevolge die vraag.
De minister gaat akkoord met deze stelling : de gegevens, verkregen in de proactieve fase, moeten herbevestigd worden in de loop van het gerechtelijk onderzoek, bijvoorbeeld door een rogatoire commissie. Het is de bevestiging die ervoor zorgt dat de gegevens als bewijsmateriaal in de rechtbank kunnen worden gebruikt.
Artikel 11.2 : beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 ter bescherming van personen op het vlak van automatische verwerking van persoonsgegevens
Een volgend lid betwist het gebruik van het woord « beginselen ». Er wordt voorgesteld dat de juiste libellering van deze zin zou worden geverifieerd. Wellicht is het probleem opgelost indien men « beginselen » vervangt door « bepalingen » (Frans = « dispositions »).
De minister gaat akkoord met deze verbetering.
Hij wijst er evenwel op dat slechts weinig bepalingen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 ter bescherming van personen op het vlak van automatische verwerking van persoonsgegevens rechtstreekse werking hebben.
Artikel 12 : verduidelijking van het woord « enkel »
Hetzelfde lid wenst te vernemen wat de draagwijdte is van het woord « enkel » in de volgende bepaling : « Wanneer persoonsgegevens worden overgebracht via een verbindingsofficier, zoals voorzien in artikel 10 worden de bepalingen van onderhavig Verdrag enkel toegepast wanneer deze verbindingsambtenaar de gegevens overbrengt naar de Verdragsluitende Partij waarbij hij werd gedetacheerd. »
De minister antwoordt dat, zolang de persoonsgegevens circuleren tussen de centrale overheid van het land waartoe de verbindingsofficier behoort en de verbindingsofficier zelf, de nationale wetten van toepassing zijn. De bepalingen van artikel 10 en 11 van het verdrag zijn slechts van toepassing van het ogenblik dat informatie wordt overgedragen aan het land waarbij de verbindingsofficier is gedetacheerd.
Artikel 13 : politieke misdrijven militaire misdrijven bescherming van de rechten van de mens
Een lid wenst te vernemen waarom er naast politieke misdrijven wat het weigeren van bijstand betreft ook sprake is van militaire misdrijven. Is dat op vraag van de corresponderende landen of heeft dit betrekking op het zogenaamde « secret d'État » ?
De minister antwoordt dat deze bepaling in alle uitleveringsverdragen en alle verdragen met betrekking tot de rechtshulp voorkomt (7).
Een volgende spreker wijst er op dat in dit artikel als uitzondering ook zou moeten worden toegevoegd het weigeren van bijstand indien het land dat de bijstand vraagt zich schuldig zou maken aan inbreuken op het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij wijst er op dat niet alle wetgeving van alle LMOE's reeds conform zal zijn aan de internationale verdragen die betrekking hebben op mensenrechtenbescherming.
De minister antwoordt dat het hier om een beschermingsmaatregel gaat in de mate dat België een verzoek tot bijstand kan weigeren indien dit in strijd zou zijn met de wettelijke bepalingen die van kracht zijn op het Belgisch grondgebied. Dit geldt met andere woorden ook voor de internationale verdragen die betrekking hebben op mensenrechtenbescherming.
Artikel 15.3 : informatieverstrekking aan het Parlement
Vorig lid stelt voor om bij dit punt toe te voegen dat de bevoegde minister deze driejaarlijkse evaluatierapporten zou overmaken aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Senaat.
Artikel 16 : regeling van geschillen
Eén van de leden wenst verduidelijking over de volgende bepaling : « Alle geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag zullen worden beslecht door een gemengde adviescommissie. » Betekent dit de « interstatelijke » geschillen ? De beslissingen van een dergelijke adviescommissie kunnen volgens de spreker in elk geval niet bindend zijn voor gerechtelijke instanties die desgevallend dit verdrag moeten interpreteren. Betekent de bepaling van artikel 16 dat de Belgische Staat zich nooit kan beroepen voor een gerechtelijke instantie over een geschil van interpretatie van dit verdrag ?
De minister antwoordt dat het niet de bedoeling is dat de gemengde adviescommissie zich zou kunnen uitspreken over concrete dossiers die aanleiding kunnen geven tot een geschil tussen de Belgische Staat en de betrokken landen. De gemengde adviescommissie heeft tot doel uitspraak te doen over de interpretatie van de artikelen van het verdrag in het algemeen. De gemengde adviescommissie zal samengesteld worden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie. In elk geval zullen de interpretaties van de gemengde adviescommissie nooit in conflict kunnen komen met de rechterlijke macht.
Artikel 17 : advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Een lid wijst op het eerste lid van dit artikel : « De bepalingen van onderhavig Verdrag kunnen enkel worden toegepast wanneer ze verenigbaar zijn met het nationaal recht. » Heeft de minister eraan gedacht om in dit verband het advies te vragen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer over artikel 11 van het ontwerp-verdrag dat betrekking heeft op de bescherming van persoonsgegevens. Dit is immers vereist overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
De minister antwoordt dat het secretariaat van de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer geregeld is betrokken geweest bij de tot standkoming van de ontwerptekst van dit verdrag. Tevens kon bij de voorbereiding gebruik gemaakt worden van reeds eerder geformuleerde adviezen, bijvoorbeeld de adviezen uitgebracht in het kader van de ratificatie van het Schengen-Akkoord. Hij erkent evenwel de noodzaak van een formeel advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dit advies zal dan ook gevraagd worden.
Eenparig wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur,
Fred ERDMAN. |
De voorzitters,
Roger LALLEMAND. Valère VAUTMANS. Joëlle MILQUET. |
VERDRAG TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË EN DE REGERING VAN DE REPUBLIEK ... BETREFFENDE DE POLITIESAMENWERKING
DRAFT
De Koning der Belgen
en
De President van de Republiek ...
hierna genoemd de « verdragsluitende partijen »,
zich baserend op :
Bezorgdheid om de bevordering van een vriendschappelijke samenwerking tussen de twee verdragsluitende Staten, en hier in het bijzonder om de politiesamenwerking,
Wensende de intensere politiesamenwerking te integreren in het kader van de internationale overeenkomsten die ondertekend zijn door de twee Staten inzake het respect voor de fundamentele rechten en plichten, namelijk het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens alsook Verdrag nr. 108 van de Europees Raad van 28 januari 1981 inzake de bescherming van personen op het vlak van de geautomatiseerde verwerking van personengegevens,
Overwegende dat de internationaal georganiseerde criminaliteit een bedreiging vormt voor onze sociaal-economische ontwikkeling, dat de recente ontwikkelingen binnen de internationaal georganiseerde misdaad het voortbestaan van onze respectievelijke Staten in gevaar brengen;
Overwegende dat de strijd tegen de mensenhandel en bestrijding van het illegaal reizen naar en vanuit het grondgebied en de illegale migratie, alsook de eliminatie van de georganiseerde netwerken deel uitmaken van de taken van onze respectievelijke Regering en Parlement;
Overwegende dat de productie van en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen een bedreiging betekenen voor de gezondheid van onze medeburgers;
Overwegende dat er, bovenop het overeenstemmen van de betreffende wetgevingen, een praktische samenwerking ontwikkeld moet worden om het fenomeen van de illegale immigratie voldoende efficiënt te bestrijden;
Overwegende dat het noodzakelijk is om een efficiënte, internationale politiesamenwerking uit te bouwen op het vlak van georganiseerde criminaliteit en illegale migratie door middel van uitwisseling en verwerking van gegevens, dit ter bestrijding en voorkoming van criminele activiteiten;
Overwegende dat dit gegeven een reeks maatregelen noodzaken en een nauwe samenwerking vereisen tussen de verdragsluitende partijen;
Hebben besloten onderhavig Verdrag te sluiten en duiden hierbij als hun gevolmachtigden aan :
Zijne Majesteit de Koning der Belgen;
President...
die, na hun respectievelijk erkende volmachten uitgewisseld te hebben volgens de vorm, overeengekomen zijn hetgeen volgt :
Definities
Eerste artikel
Naar de zin van het huidige verdrag, verstaat men onder :
Internationale mensenhandel, elk opzettelijk gedrag zoals hier beschreven :
a) het betreden van het grondgebied van de verdragsluitende Staat vereenvoudigen, de doorreis, verblijf op of het verlaten van dit grondgebied indien er gebruik is gemaakt van dwang, meer bepaald geweld of bedreiging, of wanneer er gebruik gemaakt wordt van bedrog, misbruik van gezag of andere vormen van onder druk zetten, in die mate dat de persoon geen andere reële of aanvaardbare keuze heeft dan zich te onderwerpen aan die druk;
b) uitbuiten op eender welke wijze van een persoon, wetende dat hij het grondgebied van de verdragsluitende Staat binnengekomen is, er doorreist of er woont in omstandigheden die vermeld werden onder punt a).
Sexueel misbruik van kinderen
Inbreuken die opgenomen zijn in het artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van het Kind van 20 november 1989, zijnde : productie, verkoop, verdelen of andere vormen van handel in pornografisch materiaal waarbij kinderen betrokken zijn, en het verzamelen van dit materiaal ten persoonlijken titel.
Technische ondersteuning
Onder technische ondersteuning verstaat men de hulp die gegeven wordt aan politie- en migratiediensten onder de vorm van logistieke steun.
Criminaliteit in verband met nucleair en radioactief materiaal
Inbreuken opgesomd in artikel 7, § 1, van het Verdrag inzake de fysieke bescherming van nucleair materiaal, ondertekend in Wenen en in New York op 3 maart 1980.
Witwassen van geld
Inbreuken zoals opgesomd in artikel 6, paragrafen 1 tot 3 van het Verdrag van de Europese Raad inzake witwassen, opsporen, inbeslagnemen en confisceren van de voorwerpen die voortkomen uit de misdaad, ondertekend te Straatsburg op 8 november 1990.
Georganiseerde criminaliteit
Onder georganiseerde criminaliteit wordt verstaan :
1. het op methodische wijze plegen van misdaden die, elk afzonderlijk of samen beschouwd, zeer ernstig zijn;
2. uit winstbejag of machtswellust;
3. door meer dan twee personen die samenwerken;
4. gedurende een vrij lange of onbepaalde periode;
5. die gecatalogeerd kunnen worden als volgt :
a) misbruik van commerciële structuren en/of,
b) toevlucht nemen tot geweld of andere middelen van intimidatie,
c) invloed uitoefenen op het politieke leven, de media, de openbare administratie, justitie of het economische leven.
Verwerking van persoonsgegevens
Onder « Persoonsgegevens » wordt verstaan alle informatie betreffende een geïdentificeerde of te identificeren fysieke persoon (betrokken persoon); te identificeren betekent dat de persoon direct of indirect te identificeren is, meer bepaald met als referentie een identificatienummer of één of meerdre specifieke kenmerken die eigen zijn aan zijn fysische, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
Onder « Persoonsgegevens » wordt verstaan : elke operatie of reeks van operaties die uitgevoerd wordt, al dan niet met behulp van geautomatiseerde procédés, en toegepast op persoonsgegevens zoals het verzamelen, opslaan, organiseren, behoud, aanpassen en wijzigen, verwijderen, consulteren, gebruiken, communiceren door transmissie, verdelen of andere vormen van het terbeschikkingstellen, bijeenbrengen, verbinden, alsook het beschermen, het witwassen of het vernietigen.
Verdovende middelen
De term « verdovende middelen » omvat alle substanties, zowel plantaardige als synthetische, die voorkomen in Tabel I of Tabel II van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen dat op 30 maart 1961 in New York werd ondertekend. Ieder navolgend verdrag waarbij de lijst van verdovende middelen wordt uitgebreid zal van toepassing zijn.
Psychotrope substantie
De uitdrukking « psychotrope substantie » omvat elke substantie, plantaardig of synthetisch, of elk natuurlijk product vermeld in Tabel I, II, III of IV van het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen. Ieder navolgend verdrag waarbij de lijst van psychotrope substantie wordt uitgebreid zal van toepassing zijn.
Illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen
De term « illegale handel » omvat de teelt, de vervaardiging of handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen die strijdig zijn met de doelstellingen van het Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen, het Verdrag van 21 februari 1971 inzake pychotrope stoffen of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen dat op 19 december 1988 in Wenen werd ondertekend.
Dringend Verzoek
Een verzoek is dringend indien, met inachtneming van de formele administratieve procedure bij de centrale instanties, de preventie- of opsporingsactie dreigt gehinderd of geschaad te worden.
Domeinen van samenwerking
Artikel 2
1. Iedere Verdragsluitende Partij verbindt er zich toe om aan de andere Partij haar volledige samenwerking te bieden wat betreft de politionele samenwerking, met inachtneming van de regels en voorwaarden vastgelegd in dit Verdrag.
2. De Partijen zullen samenwerken op het vlak van repressie, preventie en vervolging van zware misdrijven die onder georganiseerde criminaliteit vallen, met name :
misdrijven tegen het leven en de fysieke integriteit van personen;
misdrijven in verband met productie en illegale trafiek van drugs, psychotrope stoffen en precursoren;
illegale migratie;
proxenetisme, mensenhandel en sexueel misbruik van kinderen;
afpersing van geld;
diefstal, trafiek en illegale handel in wapens, munitie, explosieven, radioactieve substanties, nucleaire stoffen en andere gevaarlijke stoffen;
vervalsingen (vervaardiging, namaak, verandering en verdeling) van betaalmiddelen, cheques en waardepapieren;
criminaliteit op het vlak van handelsverkeer en financieel verkeer;
misdrijven tegen goederen, onder meer diefstal, trafiek in kunstwerken en historische voorwerpen;
milieumisdrijven;
diefstal, illegale handel en trafiek in motorvoertuigen en vervalsing en gebruik van vervalste documenten voor voertuigen;
witwassen van geld.
3. De zware misdrijven in het kader van de georganiseerde criminaliteit die niet worden bepaald in artikel 1, worden beoordeeld door de bevoegde nationale diensten volgens de nationale wetgeving van de Staten waartoe zij behoren.
Art. 3
De samenwerking tussen de Partijen zal eveneens betrekking hebben op :
de opsporing van verdwenen personen en hulp bij identificatie van niet-geïdentificeerde lijken;
de opsporing op het grondgebied van een Partij van gesloten, verdwenen, verduisterde of misplaatste voorwerpen op het grondgebied van de andere Partij.
Art. 4
De Partijen zullen samenwerken op de onder artikelen 2 en 3 vermelde vlakken via :
uitwisseling van informatie over materies die onder de bevoegdheid vallen van de politie- en immigratiediensten;
uitwisseling van materiaal;
technische en wetenschappelijke ondersteuning, expertises en gespecialiseerd technisch materiaal;
uitwisseling van ervaringen;
samenwerking op het vlak van de beroepsopleiding;
hulp bij de voorbereiding ter uitvoering van verzoeken tot rechtshulp;
met inachtneming van de hieronder vermelde voorwaarden.
Informatieuitwisseling
Art. 5
De Verdragsluitende Partijen bieden mekaar bijstand en staan in voor een nauwe en permanente samenwerking. Zij zullen onder meer alle pertinente en belangrijke gegevens uitwisselen.
Deze samenwerking kan de vorm aannemen van een permanent contact via de te benoemen verbindingsofficieren.
Art. 6
1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich tot het verlenen van bijstand tussen hun politiediensten met inachtneming van het nationaal recht en binnen de grenzen van hun bevoegdheden, met het oog op de preventie en opsporing van strafbare feiten, op voorwaarde dat het nationaal recht van de verzoekende Verdragsluitende Partij het verzoek of de uitvoering ervan niet voorbehoudt aan de gerechtelijke instanties.
2. In specifieke gevallen, heeft iedere Verdragsluitende Partij het recht om op eigen initiatief en overeenkomstig de nationale wetgeving informatie te verstrekken aan de betrokken Verdragsluitende Partij. Deze informatie kan belangrijk zijn voor de betrokken Partij met het oog op het verlenen van bijstand voor de preventie en repressie van overtredingen of om bedreigingen ten opzichte van de openbare orde en veiligheid te voorkomen.
Art. 7
Elke informatie die door de aangezochte Verdragsluitende Partij wordt verstrekt krachtens artikel 6 kan door de verzoekende Verdragsluitende Partij slechts als bewijsmiddel voor de ten laste gelegde feiten worden gebruikt, na een verzoek om rechtshulp krachtens de toepasbare internationale regels.
Art. 8
1. Vragen om bijstand en antwoorden op deze verzoeken moeten worden uitgewisseld tussen de centrale diensten die door iedere Verdragsluitende Partij worden belast met de internationale politiesamenwerking en immigratie.
Indien het onmogelijk is om de vraag via de voornoemde weg tijdig te stellen, kan op uitzonderlijke wijze en slechts bij dringendheid de bevoegde dienst van de verzoekende Partij de vraag rechtstreeks aan de bevoegde dienst van de aangezochte Partij stellen. Deze laatste kan dan onmiddellijk antwoorden. In uitzonderlijke gevallen dient de verzoekende Partij zo vlug mogelijk de centrale dienst belast met de internationale samenwerking in de aangezochte Verdragsluitende Partij op de hoogte te brengen van de rechtstreekse vraag waarbij het dringend karakter wordt gemotiveerd.
2. De aanduiding van de centrale organen die met de internationale samenwerking zijn belast en de modaliteiten van de wederzijdse bijstand worden geregeld tussen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen.
Art. 9
De verzoekende bevoegde autoriteit moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de aangezochte bevoegde autoriteit van de andere Partij aan de informatie heeft toegekend. INTERPOL bepaalt de graad van beveiliging.
Art. 10
1. De Verdragsluitende Partijen kunnen verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij voor bepaalde of onbepaalde tijd bij de andere Verdragsluitende Partij detacheren.
2. Het detacheren van verbindingsofficieren voor bepaalde of onbepaalde tijd is erop gericht de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen en te versnellen. In het bijzonder dienen er afspraken gemaakt te worden omtrent de ondersteuning
a) in de vorm van informatie-uitwisseling met het oog op preventieve en repressieve bestrijding van de criminaliteit;
b) op het vlak van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafrechtelijke aangelegenheden;
c) bij de opdrachten van de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de buitengrenzen en de immigratie;
d) bij de opdrachten van de autoriteiten die belast zijn met de voorkoming van de inbreuken op de openbare orde.
3. De taak van de verbindingsofficieren bestaat erin advies en ondersteuning te verlenen. Zij zijn niet bevoegd om politiemaatregelen autonoom uit te voeren. Ze verstrekken informatie en voeren hun taken uit binnen het geheel van instructies die hun werden gegeven door de Verdragsluitende Partij waarvan ze afkomstig zijn en door de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn. Ze brengen regelmatig verslag uit bij het centraal orgaan dat belast is met de politiesamenwerking van de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn.
4. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen overeenkomen dat de verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij die gedetacheerd zijn bij derde landen eveneens de belangen van de andere Verdragsluitende Partij vertegenwoordigen.
Bescherming van persoonsgegevens
Art. 11
1. De verwerking van persoonsgegevens is onderworpen aan de respectieve nationale wetgevingen van elke Verdragsluitende Partij.
2. Wat de overbrenging van persoonsgegevens betreft, verbinden de Verdragsluitende Partijen er zich toe de persoonsgegevens te beschermen volgens de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 ter bescherming van personen op het vlak van automatische verwerking van persoonsgegevens en van de Aanbeveling A (87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van ministers van de Raad van Europa die het gebruik van persoonsgegevens voor politiedoeleinden regelt.
3. Wat de verwerking van de overgebrachte persoonsgegevens betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
a) de Verdragsluitende Partij waarvoor de persoonsgegevens bestemd zijn, mag de gegevens alleen gebruiken voor de doeleinden waarvoor dit Verdrag de overbrenging van dergelijke gegevens voorziet; het gebruik van de gegevens voor andere doeleinden is alleen mogelijk na voorafgaande toestemming vanwege de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt en met inachtneming van de wetgeving van de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn;
b) de gegevens mogen alleen gebruikt worden door gerechtelijke autoriteiten, diensten en instanties die een taak of functie uitvoeren binnen het geheel van de doeleinden die zijn voorzien in dit Verdrag, meer bepaald in artikel 2 en 3. De Partijen dienen de lijst van de gebruikers uit te wisselen;
c) de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt, dient erop toe te zien dat ze juist zijn; indien zij op eigen initiatief of als gevolg van een vraag van de betrokken persoon vaststelt dat de verstrekte gegevens onjuist zijn of niet overgebracht dienden te worden, moet(en) de Verdragsluitende Partij(en) waarvoor de gegevens bestemd zijn daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht worden; deze Verdragsluitende Partij(en) dien(t)(en) de gegevens te corrigeren of te vernietigen, of erbij te vermelden dat ze onjuist zijn of niet dienden overgebracht te worden;
d) een Verdragsluitende Partij mag zich niet beroepen op het feit dat een andere Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens zou hebben overgebracht om zich te ontdoen van haar in haar nationale wetgeving vastgestelde verantwoordelijkheid ten aanzien van een benadeeld persoon;
e) de overbrenging en ontvangst van persoonsgegevens dienen geregistreerd te worden. De Verdragsluitende Partijen dienen de lijst uit te wisselen waarin de autoriteiten of diensten opgenomen zijn die de toestemming hebben om de registraties te raadplegen;
f) de toegang tot de gegevens wordt geregeld door de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Partij waaraan de betrokken persoon zijn vraag richt. De gegevens worden slechts verstrekt nadat daartoe de toestemming werd gevraagd aan de Verdragsluitende Partij waarvan de gegevens afkomstig zijn;
g) de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, mag ze alleen gebruiken voor de doeleinden die werden bepaald door de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt en met inachtneming van de voorwaarden die deze Verdragsluitende Partij oplegt.
4. Wat de overbrenging van de persoonsgegevens betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
a) de gegevens mogen alleen overgebracht worden aan politie- en immigratiediensten; de gegevens mogen slechts aan andere diensten meegedeeld worden na voorafgaande toestemming vanwege de Verdragsluitende Partij die de persoonsgegevens verstrekt;
b) de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, deelt desgewenst mee aan de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt waarvoor de gegevens werden gebruikt en welke resultaten de overgebrachte gegevens opleverden.
5. Elke Verdragsluitende Partij duidt een controle-autoriteit aan die, in navolging van het nationaal recht, belast is met de uitoefening, op haar grondgebied, van een onafhankelijke controle op de verwerking van persoonsgegevens, die wordt uitgevoerd op basis van onderhavig Verdrag en ze moet bevestigen of de bovengenoemde verwerking de rechten van de betrokken persoon niet schendt. De controle-autoriteiten zijn eveneens bevoegd om de problemen te analyseren omtrent de toepassing en interpretatie van onderhavig Verdrag in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Deze controle-autoriteiten kunnen overeenkomen samen te werken in het kader van de opdrachten die hen door onderhavig Verdrag worden toegekend.
Art. 12
Wanneer persoonsgegevens worden overgebracht via een verbindingsofficier, zoals voorzien in artikel 10 worden de bepalingen van onderhavig Verdrag enkel toegepast wanneer deze verbindingsambtenaar de gegevens overbrengt naar de Verdragsluitende Partij waarbij hij werd gedetacheerd.
Uitzondering
Art. 13
Elk van de Partijen weigert bijstand wanneer het gaat om politieke of militaire misdrijven of wanneer die bijstand strijdig blijkt te zijn met de wettelijke bepalingen die van kracht zijn op haar grondgebied.
Elk van de Partijen kan bijstand weigeren of hem aan voorwaarden onderwerpen wanneer het gaat om misdrijven die in verband staan met de politieke of militaire misdrijven of wanneer de bijstandsverlening de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen van de Staat zou kunnen bedreigen.
Andere vormen van samenwerking
Art. 14
1. De Partijen maken afspraken om elkaar wederzijds bijstand te verlenen op het vlak van beroepsopleiding en technische bijstand aangaande de problemen betreffende de werking van de politie.
2. De Partijen maken afspraken om hun praktische ervaringen uit te wisselen omtrent alle bovenbedoelde gebieden van onderhavig Verdrag.
3. De wijze waarop de wederzijdse bijstand zal worden verleend, wordt vastgelegd in overeenkomsten die worden gesloten tussen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen.
Overleg
Art. 15
1. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen permanente of tijdelijke werkgroepen oprichten die belast zijn met het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen omtrent repressie en preventie van de criminaliteit zoals voorzien in artikel 2 en de samenwerking zoals voorzien in artikel 3 en, eventueel, met de uitwerking van voorstellen om, indien nodig, de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te verbeteren.
2. De onkosten die worden gemaakt in het kader van de samenwerking, zullen respectievelijk door elke Partij worden gedragen, behalve wanneer de gerechtigde vertegenwoordigers van de Partijen daar anders over beslissen.
3. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen richten een evaluatiegroep op die om de drie jaar een rapport zal voorleggen aan de ministers.
Regeling van de geschillen
Art. 16
Alle geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag zullen worden beslecht door een gemengde adviescommissie.
Er wordt een gemengde adviescommissie opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie, die periodiek zal samenkomen op verzoek van de ene of de andere Staat om de regeling van de problemen te vergemakkelijken die zullen opduiken bij de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag.
Slotbepalingen
Art. 17
De bepalingen van onderhavig Verdrag kunnen enkel worden toegepast wanneer ze verenigbaar zijn met het nationaal recht.
Het toezicht op de uitvoering van onderhavig Verdrag wordt gerealiseerd overeenkomstig het nationaal recht van elke Verdragsluitende Partij.
Art. 18
De Verdragsluitende Partijen informeren elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg over de afhandeling van de constitutionele formaliteiten, vereist voor de inwerkingtreding van onderhavig Verdrag.
Het Verdrag zal in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de laatste bekendmaking wordt ontvangen.
Onderhavig Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte tijd. Elke Partij kan het Verdrag opzeggen door de andere Partij langs diplomatieke weg aan te schrijven. Het Verdrag wordt verbroken na zes maanden volgend op de datum van het aanschrijven.
Art. 19
Elke Partij kan aan de andere Partij voorstellen doen toekomen die een wijziging van onderhavig Verdrag beogen. De wijzigingen aan onderhavig Verdrag worden door de Partijen in onderlinge overeenstemming besloten.
Ter staving hebben de ondergetekenden, die hieromtrent bevoegd zijn, hun handtekening onder onderhavig Verdrag geplaatst.
Opgesteld te ................. in de ................., Franse en Nederlandse taal. De drie teksten zijn in gelijke mate rechtsgeldig.
Voor de Regering van het Koninkrijk België
Voor de Regering van de Republiek
Droits de l'homme Mensenrechten |
Protection données Bescherming gegevens |
Coopération judiciaire Strafrechtelijke samenwerking |
|||||
C.E.D.H. EVRM |
Prot. 6 | CPT | Conv. 108 | Législation nationale Nationale wetgeving |
Extradition Uitlevering |
Entraide judiciaire Rechterlijke hulp |
|
Pologne. Polen | R | R | Proj./Ontw. | R | R | ||
Roumanie. Roemenië | R | R | R | S | Non/Nee | S (bilat.) | S (bilat.) |
Slovénie. Slovenië | R | R | R | R | Oui/Ja | R | (bilat.) |
Tchèquie. Tsjechië | R | R | R | Oui/Ja | R | R | |
Slovaquie. Slovakije | R | R | R | Oui/Ja | R | R | |
Hongrie. Hongarije | R | R | R | S | Oui/Ja | R | R |
Bulgarie. Bulgarije | R | R | ? | R | R | ||
Lituanie. Litouwen | R | S | Non/Nee | R | R | ||
Estonie. Estland | R | S | R | Proj./Ontw. | R | R | |
Lettonie. Letland | S | Non/Nee | R | S (bilat.) | |||
Croatie. Kroatië | S | S | S | Non/Nee | R | (bilat.) | |
Russie. Rusland | S | S | S | Non/Nee | S | S | |
Ukraine. Oekraïne | S | S | R | ? | S | S | |
Chypre. Cyprus | R | R | S | ? | R | S | |
Malte. Malta | R | R | R | ? | R | S | |
Maroc. Marokko | Proj./Ontw. | Proj./Ontw. |
R : ratificatie.
S : ondertekening.
EVRM : Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (4 november 1950).
Prot. 6 : afschaffing doodstraf (28 april 1983).
CPT : foltering (26 november 1987).
Conv. 108 : dataprotectie (28 januari 1981).
Nationale wetgeving inzake gegevensbescherming.
Uitlevering : uitleveringsverdrag (13 december 1957).
Rechterlijke hulp : rechtshulpverdrag (20 april 1959).
(1) Zie infra punt 5 voor meer uitleg omtrent de stand der werkzaamheden : afzonderlijk overzicht per land.
(2) Naar alle waarschijnlijkheid zal de briefwisseling met deze landen kunnen worden afgerond tegen uiterlijk midden augustus. Met Slowakije dat reeds per brief akkoord ging kunnen dan meteen de onderhandelingen rond het Verdrag zelf van start gaan.
(3) Zie tekst als bijlage I bij dit verslag.
(4) Zie overzicht als bijlage II bij dit verslag.
(5) Zie overzicht als bijlage II bij dit verslag.
(6) Zie overzicht als bijlage II bij dit verslag.
(7) Noot van de heer Erdman, rapporteur : een voorbeeld van dergelijke bepaling vindt u in het recent door de Senaat goedgekeurde wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande rechtshulp in strafzaken, en Bijlage, ondertekend te Washington op 28 januari 1988 (Stuk Senaat, 1996-1997, nr. 1-606/1, blz. 19 : artikel 13 van de overeenkomst : beperkingen van de rechtshulp : « 1. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat kan weigeren gevolg te geven aan een verzoek in de mate waarin : a) de uitvoering van het verzoek een aantasting zou zijn van de soevereiniteit, de veiligheid of andere wezenlijke algemene belangen van de aangezochte Staat; b) het verzoek betrekking heeft op een overtreding van de militaire wetten die geen misdrijf naar de gewone strafwet is; of c) het verzoek niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst. 2. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat kan eveneens weigeren gevolg te geven aan een verzoek indien dit betrekking heeft op een politiek misdrijf. Deze paragraaf is niet van toepassing op de misdrijven voor dewelke de overeenkomstsluitende Staten de mogelijkheid hebben ze niet als politiek te beschouwen naar luid van elk ander verdrag of elke andere Overeenkomst waarbij ze partij zijn... ».