1-848/2

1-848/2

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

3 FEBRUARI 1998


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW LEDUC EN DE HEER VERGOTE

Art. 3

In het ontworpen artikel 1, het tweede lid vervangen door de volgende bepaling :

« Een crematorium kan opgericht en beheerd worden door een gemeente, een vereniging van gemeenten, een privaatrechtelijk rechtspersoon of een natuurlijk persoon. »

Verantwoording

Er is geen reden waarom er voor crematoria een monopolie zou zijn voor gemeenten of verenigingen van gemeenten.

Nr. 2 VAN MEVROUW LEDUC EN DE HEER VERGOTE

Art. 15

In de ontworpen bepaling, de woorden « of een daartoe speciaal uitgeruste wagen » schrappen.

Verantwoording

Door te stellen dat de lijken enkel met een lijkwagen kunnen worden vervoerd, worden een aantal mogelijke mistoestanden uitgesloten.

Immers, het begrip « daartoe speciaal uitgeruste wagen » is vaag. Indien men het vervoer van lijken aldus zou toelaten, kan dit leiden tot toestanden die niet stroken met het principe der aan de doden verschuldige eerbied. Zo zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn om een vrachtwagen om te bouwen en deze als een speciaal uitgeruste wagen te laten catalogeren.

Nr. 3 VAN MEVROUW LEDUC EN DE HEER VERGOTE

Art. 23bis (nieuw)

Een artikel 23bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 23bis. ­ Artikel 24 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 24. ­ § 1. Onverminderd het bepaalde in § 2, kan de as van de verbrande lijken :

a) in urnen worden geplaatst die binnen de omheining van de begraafplaats of in grond in eigendom van één van de nabestaanden, of in grond in eigendom van derden mits dier uitdrukkelijke toestemming, op ten minste acht decimeter diepte worden begraven;

b) in urnen worden geplaatst die binnen de omheining van een begraafplaats in een columbarium worden bijgezet;

c) in urnen worden geplaatst die in de woning van één van de nabestaanden worden bewaard;

d) worden uitgestrooid op een daartoe bestemd perceel van de begraafplaats of op grond in eigendom van één van de nabestaanden of op grond in eigendom van derden mits dier uitdrukkelijke toestemming;

e) worden uitgestrooid op de aan het grondgebied van België grenzende territoriale zee onder de voorwaarden die de Koning bepaalt.

§ 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de in § 1 bepaalde begravingen of uitstrooiingen moeten voldoen en kan tevens andere wijzen van uitstrooiing van de as bepalen. »

Verantwoording

Het moet mogelijk zijn de as van een overleden familielid ook elders uit te strooien of te bewaren dan op het grondgebied van de begraafplaats, zonder inbreuk te doen op de rechten van derden.

Jeannine LEDUC.
Fons VERGOTE.

Nr. 4 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 1bis (nieuw)

Een artikel 1bis (nieuw) invoegen tot vervanging tot wijziging van de titel van het wetsontwerp luidende :

« Wetsontwerp tot wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en tot wijziging van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging. »

Verantwoording

Voorliggend ontwerp van wet beperkt zich tot de regeling van de crematie. Het lijkt ons echter aangewezen de globale regeling van vaststelling, aangifte en controle van overlijden te regelen.

De huidige Belgische regeling op dit punt vertoont immers een aantal leemten en gebreken. Artikel 2 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (4 november 1950) verplicht de Lid-Staten het recht op leven te beschermen. Vanuit diverse opzichten kan de Belgische wetgever die bescherming vandaag quasi niet garanderen. De wettelijke regeling in verband met de aangifte van het overlijden dateert nog uit de vorige eeuw : de aangifte dient niet door een arts te geschieden, maar door leken-getuigen.

Volgens de artikelen 77 en 78 van het Burgerlijk Wetboek verleent de ambtenaar van de burgerlijke stand toelating tot teraardebestelling na aangifte van een overlijden. Deze aangifte gebeurt door middel van een overlijdensattest, het model IIIC voor de « aangifte van overlijden van een persoon van een jaar en ouder » of het model IIID voor de « aangifte van een doodgeboren kind of van het overlijden van een kind jonger dan een jaar ». Het niet aangeven is niet strafrechtelijk gesanctioneerd. Volgens de letter van de wet dient de ambtenaar van de burgerlijke stand zich zelf van het overlijden te vergewissen. In feite neemt hij vrede met een medisch getuigschrift, maar een duidelijke wettelijke basis hiervoor ontbreekt. Er bestaan geen wettelijke waarborgen door middel van georganiseerde steekproeven door terzake deskundige artsen, tegen het bewust onterecht attesteren van een natuurlijk overlijden. De ambtenaar van de burgerlijke stand kan slechts toestemming tot teraardebestelling verlenen bij een overlijden door natuurlijke oorzaak. Evenmin bestaan er wettelijke onverenigbaarheden die uitsluiten dat een arts het overlijden van een verwante vaststelt en attesteert.

In hoofde van de vaststellende arts bestaat geen wettelijke verplichting om verdachte en gewelddadige overlijdens rechtstreeks te melden aan de ambtenaar van burgerlijke stand die op zijn beurt onverwijld de gerechtelijke overheid inlicht.

Het artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek luidt : « zijn er tekens of aanwijzingen van een gewelddadige dood of andere omstandigheden die zulks laten vermoeden, dan mag de teraardebestelling eerst geschieden nadat een officier van politie, bijgestaan door een doctor in de geneeskunde of de heelkunde, een proces-verbaal heeft opgemaakt van de staat van het lijk en van de daarop betrekking hebbende omstandigheden, alsook van de inlichtingen die hij heeft kunnen inwinnen omtrent de voornamen, de naam, de leeftijd, het beroep, de geboorteplaats en de woonplaats van de overledene. »

Dit betekent dat er een politioneel en medicolegaal onderzoek dient uitgevoerd te worden. In de praktijk gebeurt dit wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand en/of de gerechtelijke instanties in kennis worden gesteld van een overlijden dat te wijten is aan een gewelddadige of verdachte oorzaak. Het model IIIC verplicht de arts, die het overlijden vaststelt, in te vullen of het overlijden te wijten is aan een natuurlijke, een gewelddadige of een verdachte oorzaak. Buiten de plicht dit model IIIC in te vullen heeft de arts geen andere verplichtingen, dit wil zeggen er bestaat geen meldingsplicht. De arts is niet verplicht een verdacht of gewelddadig overlijden te melden. Indien voor crematie als vorm van teraardebestelling wordt gekozen dan voorziet de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging (hoofdstuk 2, afdeling III-Lijkverbranding) in een tweede onderzoek; dit wil zeggen dat een tweede arts, onafhankelijk van de arts die het overlijden heeft vastgesteld, door de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt aangesteld om na te gaan en te bevestigen dat er geen tekens of aanwijzingen zijn van een gewelddadige en verdachte dood (artikel 22, § 1).

Hiervoor kan de procureur des Konings zich volgens de artikelen 43 en 44 van het Wetboek van Strafvordering laten bijstaan door een of twee artsen die verslag dienen uit te brengen over de oorzaak van de dood en de staat van het lijk. Indien een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld kan de onderzoeksrechter een arts als deskundige aanstellen. Ook de rechtbanken beschikken over de mogelijkheid om deskundigen aan te stellen.

In alle gevallen van gewelddadige en verdachte dood, op basis van artikel 81 van het Burgerlijk Wetboek en ook bij crematie dient een bijkomend onderzoek te gebeuren. In deze gevallen waarin de wet een bijkomende controle voorziet is de deskundigheid van deze controle onvoldoende gewaarborgd.

Enkel een arts kan het overlijden vaststellen. In zijn universitaire opleiding krijgt de aspirant-arts een (eerder beperkte) theoretische opleiding in de gerechtelijke geneeskunde. Een praktische opleiding is aan de Belgische universiteiten niet voorzien. Daarenboven bestaat er geen academische opleiding in de gerechtelijke geneeskunde : er is niet voorzien in de opleiding tot specialist in de gerechtelijke geneeskunde.

In de praktijk worden voornamelijk bij een vermoeden van misdrijf door de bevoegde instanties wetsartsen aangesteld die enige praktijkervaring hebben opgedaan. Slechts aan de meeste universiteiten vindt men min of meer georganiseerde en kleinschalige medicolegale instellingen meestel verbonden aan de leerstoel voor gerechtelijke geneeskunde.

Dit amendement wil de aandacht vestigen op de verantwoordelijkheid die de (huis)arts draagt wanneer hij geconfronteerd wordt met een overlijden in ongewone of onbekende omstandigheden. Hij/zij dient in eer en geweten een beslissing te nemen over het al dan niet natuurlijke karakter. Enkel bij een onverklaard of onnatuurlijk overlijden volgt in de regel een gerechtelijk onderzoek (al dan niet met obductie). Wanneer de ware aard van een overlijden dat volgt op een ongeval, zelfmoord of zelfs misdrijf miskend wordt en aangegeven als « natuurlijk », ontsnappen deze sterfgevallen aan een gerechtelijk onderzoek.

Onnodig erop te wijzen dat dit verstrekkende gevolgen heeft op strafrechtelijk (bijvoorbeeld in geval van misdrijf zoals doding, nalatigheid), maatschappelijk (bijvoorbeeld financiële gevolgen in verband met verzekeringen) en sociaal-geneeskundig (bijvoorbeeld voor statistische en preventie doeleinden) vlak.

Met het toenemend aantal crematies stelt dit probleem zich nog scherper, daar een onderzoek (zoals opgraving) nadien uiteraard onmogelijk is geworden.

In het licht van de discussie over levensbeëindiging op verzoek (euthanasie) krijgt dit nog een pregnantere betekenis. Om de vrijwilligheid van dat verzoek te waarborgen, moet de wetgever harde garanties voorzien opdat ongewenste levensbeëindiging niet onopgemerkt zal blijven. Dit en de volgende amendementen beogen de noodzakelijke aanpassingen te realiseren van de huidige regeling inzake vaststelling, aangifte en controle van overlijden.

Nr. 5 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 29 (nieuw)

Een artikel 29 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« In het Burgerlijk Wetboek wordt een nieuw artikel 76bis ingevoegd luidende als volgt :

« Art. 76bis. ­ § 1. Na ieder overlijden dient een verklaring van overlijden te worden opgemaakt door een arts.

§ 2. De verklaring van overlijden wordt opgemaakt door de arts die het overlijden heeft vastgesteld wanneer hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden tengevolge van een natuurlijke oorzaak.

§ 3. Wanneer de overledene een bloed- en of aanverwant is van de arts die het overlijden heeft vastgesteld mag deze in geen geval de verklaring van overlijden opstellen.

§ 4. Artsen, erkende specialisten in de gerechtelijke geneeskunde en verbonden aan een erkend instituut voor forensische geneeskunde oefenen steekproefsgewijze, overeenkomstig door de Koning nader te bepalen regels, toezicht uit op de waarachtigheid van de verklaring van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. Zij kunnen daartoe overgaan tot uitwendig en inwendig onderzoek van het lijk.

§ 5. Aangifte van het overlijden dient te gebeuren door een nabestaande van de overledene door overhandiging van de verklaring van overlijden of bij ontstentenis van een nabestaande door de arts die de verklaring heeft opgesteld. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Nr. 6 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 30 (nieuw)

Een artikel 30 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« In artikel 77 van het Burgerlijk Wetboek worden de woorden « hij zich naar de overledene heeft begeven om zich van het overlijden te vergewissen » vervangen door de woorden « hem een verklaring van overlijden werd overhandigd ». »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Nr. 7 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 31 (nieuw)

Een artikel 31 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« In artikel 80 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek worden de woorden « deze begeeft zich ter plaatse om zich van het overlijden te vergewissen » vervangen door de woorden « deze vergewist zich van het overlijden door middel van de verklaring van overlijden ». »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Nr. 8 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 32 (nieuw)

Een artikel 32 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Artikel 81 van het Burgerlijke Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 1. De arts die het overlijden vaststelt mag geen verklaring opstellen indien hij er niet van overtuigd is dat het overlijden het gevolg is van een natuurlijke oorzaak. Deze arts dient het overlijden onverwijld te melden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

§ 2. De ambtenaar van de burgerlijke stand die kennis krijgt van het ongewoon overlijden zoals bedoeld in § 1 dient dit op zijn beurt onverwijld te melden aan de procureur des Konings. De procureur des Konings gaat in ieder geval over tot de aanduiding van een arts, verbonden aan en onder toezicht van een erkend instituut voor gerechtelijke geneeskunde. De teraardebestelling kan slechts geschieden mits toestemming van de procureur des Konings. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Nr. 9 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 33 (nieuw)

Een artikel 33 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met een geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank of met een van die straffen alleen, wordt gestraft hij die de bepalingen van artikel 76bis, § 3, van het Burgerlijk Wetboek niet naleeft. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Nr. 10 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 34 (nieuw)

Een artikel 34 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar en met een geldboete van vijftig frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen, wordt gestraft de arts die een verklaring van overlijden heeft opgesteld, wanneer hij het overlijden heeft vastgesteld, terwijl hij wist of diende te weten dat de dood niet het gevolg was van een natuurlijke oorzaak. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Nr. 11 VAN DE HEER CALUWÉ C.S.

Art. 35 (nieuw)

Een artikel 35 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Wordt gestraft met gevangenisstraf van twee maanden tot drie jaar en met een geldboete van vijftig frank tot vijfduizend frank of met een van die straffen alleen, hij die het onderzoek bedoeld in artikel 76bis, § 4, van het Burgerlijk Wetboek hindert of op enigerlei wijze belet. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Ludwig CALUWÉ.
Erika THIJS.
Sabine de BETHUNE.