1-581/1

1-581/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

17 MAART 1997


Wetsvoorstel strekkende tot een betere bescherming van de werknemers bij collectief ontslag

(Ingediend door mevrouw Dardenne c.s.)


TOELICHTING


Tussen de op wereldschaal georganiseerde economische macht en de op nationale leest geschoeide politieke macht gaapt een enorme en almaar wijder wordende kloof. Voorts zet de Europese uitbouw alles op de totstandkoming van één economische en monetaire ruimte, waarbij er wordt van uitgegaan dat de aldus tot stand gebrachte relance van de economische activiteit automatisch tot een verbeterd sociaal klimaat zal leiden.

De combinatie van beide verschijnselen (mondialisering van de economie en het ontbreken van een degelijke sociale indekking op Europees vlak) leidt tot sociale drama's waartegen de politieke overheid maar moeilijk weerwerk kan bieden, aangezien ze zelf de middelen daartoe uit handen heeft gegeven. Vaak gaat het hier om delokalisaties, voornamelijk binnen de Europese Unie, met onverhoedse sluitingen van vestigingen van transnationale ondernemingen en een rist collectieve ontslagen als gevolg.

Inzake collectieve ontslagen werden echter tal van regelgevende bepalingen uitgevaardigd: een Europese richtlijn (75/129/EEG van 17 februari 1975), een collectieve arbeidsovereenkomst (nr. 24 van 2 oktober 1975) en een koninklijk besluit van 24 mei 1976. Die instrumenten hebben vooral tot doel een minimale voorlichting en raadpleging van de werknemers te organiseren vooraleer tot collectieve ontslagen wordt overgegaan. Die procedures moeten het met name mogelijk maken naar middelen te zoeken om het voorgenomen collectief ontslag te voorkomen of te beperken, en ook de gevolgen ervan te milderen via sociale begeleidingsmaatregelen (outplacement, reconversie enz.).

Die regelgeving biedt de betrokken werknemers evenwel maar een zeer zwakke bescherming : de termijnen van die procedures, die geacht worden tot oplossingen te leiden, zijn uitermate kort (doorgaans een maand). Bovendien is niet voorzien in enige maatregel tot ontrading van collectieve ontslagen. Ook als voormelde regelgeving met voeten wordt getreden, houdt dat hoegenaamd niet in dat het ontslag wordt gekeerd.

De enige sanctie die toepassing lijkt te kunnen vinden bij niet-naleving van die bepalingen ­ en dan nog, alleen die van het koninklijk besluit ­ is een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en een geldboete van 26 tot 500 frank (te vermenigvuldigen met 200, dit wil zeggen maximum 100 000 frank) of een van die twee straffen alleen (artikel 21 van de wet van 14 februari 1961). Als alleen een geldboete wordt opgelegd ­ overigens veruit de meest waarschijnlijke straf ­ kan men bezwaarlijk stellen dat zo'n sanctie voor een multinationale onderneming zwaar om te dragen is.

Door wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag, strekt dit wetsvoorstel er dan ook toe de werknemers een ruimere bescherming te bieden en collectieve ontslagen sterker te ontraden. Daarvoor worden drie maatregelen in uitzicht gesteld :

­ een verlenging van de termijnen na afloop waarvan de werkgever de werknemers op wie het collectief ontslag betrekking heeft, van de opzegging op de hoogte kan brengen;

­ de nietigverklaring van collectieve ontslagen waarbij de bestaande regelgevingen met voeten werden getreden;

­ de terugbetaling van alle verminderingen van sociale bijdragen die de onderneming de laatste vijf jaar voorafgaand aan het collectief ontslag heeft genoten, ongeacht of dat ontslag regelmatig was of niet.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Artikel 1 van dit wetsvoorstel beantwoordt aan een wetgevingstechnische verplichting die voortvloeit uit artikel 83 van de Grondwet. Er wordt in verduidelijkt dat de voorgestelde wet de procedure van het facultatieve bicameralisme moet volgen.

Artikel 2

Dat artikel strekt tot verlenging van de normale termijn die de werkgever in acht moet nemen vooraleer hij de werknemer op wie het collectief ontslag betrekking heeft, van de opzegging in kennis kan stellen. Die verlenging beoogt een betere bescherming van de betrokken werknemers, maar beoogt ook meer slaagkansen te bieden aan het overleg over de mogelijkheden om het collectief ontslag te voorkomen of te beperken, dan wel de gevolgen ervan door sociale begeleidingsmaatregelen te milderen (artikel 6 van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24).

Artikel 9 van het koninklijk besluit wordt aldus vervangen om de normale termijn om na de aankondiging van het voornemen tot collectief ontslag de werknemers in kennis te stellen van de opzegging, van dertig dagen op drie maanden te brengen. Zoals voorts in artikel 12 van het koninklijk besluit wordt bepaald, neemt die termijn een aanvang op de datum waarop het voornemen tot collectief ontslag bij een ter post aangetekende brief ter kennis wordt gebracht van de directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst van de plaats waar de onderneming is gevestigd.

Er moet worden benadrukt dat de normale termijn als regel geldt, maar dat de directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst daarvan in ruime mate kan afwijken op grond van artikel 10 van het koninklijk besluit, waarin eveneens een aantal wijzigingen worden aangebracht.

Artikel 3

Eveneens met de bedoeling de werknemers beter te beschermen, wijzigt artikel 3 van dit voorstel artikel 10 van het koninklijk besluit teneinde de uitsluitingen en de mogelijkheden om van de nieuwe normale termijn van drie maanden af te wijken, bij te stellen. De directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst kan die termijn dus inkorten of verlengen, behoudens twee specifieke uitzonderingen waarvoor de normale termijn alleen maar ingekort kan worden.

Artikel 3, 1º, strekt ertoe een van de specifieke uitzonderingen om te keren : de uitzondering moet gelden voor sluitingen die het gevolg zijn van een rechterlijke beslissing (faillissementen, gerechtelijke akkoorden) veeleer dan voor sluitingen die dat niet zijn. Die omkering maakt het mogelijk ­ maar niet verplicht ­ de termijnen voor de kennisgeving van de opzeggingen die momenteel in beide gevallen gelden, te verlengen.

Voor de sluiting van ondernemeingen die voortvloeien uit rechterlijke beslissingen geldt dus niet langer het uitsluitingsstelsel ­ waarbij voor de kennisgeving van de opzeggingen aan de door het collectieve ontslag getroffen werknemers geen enkele termijn wordt opgelegd ­, maar het stelsel van de specifieke afwijkingen, waarbij de normale terijn voor de kennisgeving van de opzeggingen kan worden ingekort, maar niet verlengd.

Voor de sluiting van ondernemingen die niet voortvloeien uit een rechterlijke beslissing, heeft deze omkering tot gevolg dat zij van het stelsel van de specifieke afwijking ­ waarbij de normale termijn voor de kennisgeving van de opzeggingen kan worden ingekort, maar niet verlengd ­ overgaan naar het gewone afwijkingsstelsel, waarbij die termijn zowel kan worden ingekort als verlengd.

De directeur van de subregionale tewerkstellingsdienst kan beslissen de termijn van de kennisgeving van de opzeggingen te verlengen, maar de duur van die verlenging is beperkt. Aangezien artikel 2 van dit voorstel de normale termijn van dertig dagen op drie maanden heeft gebracht, strekt artikel 3, 2º, ertoe de maximale duur van die verlenging van zestig dagen op zes maanden te brengen. De aldus in artikel 10 van het koninklijk besluit aangebrachte wijzigingen verruimen de mogelijkheden om van de normale termijn af te wijken, zonder die te beperken : wat thans mogelijk is, geldt dus ook nog in de toekomst.

Artikel 4

Dit artikel heeft tot doel een nieuw hoofdstuk in te voegen met betrekking tot de straffen die op collectieve ontslagen van toepassing zijn. Dat hoofdstuk bevat twee nieuwe artikelen. Het eerste is van toepassing op collectieve ontslagen waarbij het koninklijk besluit of collectieve arbeidsovereenkomst nr. 24 worden overtreden. De straf die op dat soort overtreding wordt gesteld, is de nietigverklaring van het collectief ontslag, wat de ongeldigheid impliceert van de opzeggingen die ter kennis van de betrokken werknemers zijn gebracht en de verplichting inhoudt om de procedure inzake het collectief ontslag van meet af opnieuw op te starten.

De tweede straf is van toepassing op alle collectieve ontslagen, regelmatig of niet. Ze bestaat in de terugbetaling van alle verminderingen inzake sociale-zekerheidsbijdragen die de onderneming gedurende de laatste vijf jaar genoten heeft. Gelet op het feit dat het collectief ontslag de maatschappelijke orde op de helling zet en voor de sociale zekerheid kosten meebrengt, mag de onderneming geen voordeel halen uit de sociale voordelen die haar voordien waren toegekend. Anders zou dat erop neerkomen dat de onderneming de sociale zekerheid zonder meer zou hebben opgelicht.

Op die tweede straf is nochtans in een uitzondering en in twee beperkingen voorzien. De uitzondering slaat op sluitingen van ondernemingen als gevolg van een rechterlijke beslissing. In dat geval gaat men uit van het vermoeden dat de sluiting niet op vrijwillige basis gebeurde, uitgezonderd de gevallen van bedrieglijk faillissement die reeds strafrechtelijk worden bestraft.

De eerste beperking ligt in het feit dat die straf maar aanvullend is : ze is alleen van toepassing indien geen enkele, meer specifieke bepaling voorziet in een identieke of hogere terugbetaling. Als een dergelijke bepaling in een lagere terugbetaling voorziet, zal de hier bepaalde straf alleen van toepassing zijn voor het bedrag daarboven.

De tweede beperking slaat op gevallen van collectief ontslag die geen gevolg zijn van een sluiting van de onderneming en maar op een gedeelte van de werknemers slaan. In dat geval staat de straf in verhouding tot het aantal ontslagen werknemers. Meer bepaald is het gedeelte van terug te betalen sociale bijdragen gelijk aan het percentage ontslagen werknemers, ten opzichte van het totale aantal in de onderneming tewerkgestelde werknemers; dat laatste aantal is overigens reeds vastgelegd in artikel 1, 5º. De berekeningswijze ervan wordt bepaald bij de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit.

Preciseren we ten slotte dat het bedrag dat als straf dient te worden betaald, in het « Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers » wordt gestort. Voorts gaat de periode van vijf jaar die in aanmerking moet worden genomen in op 1 januari van het vijfde jaar voorafgaand aan de datum van de kennisgeving van het voornemen tot collectief ontslag; die periode eindigt bij het verstrijken van de termijn na afloop waarvan de opzeggingen ter kennis van de betrokken werknemers kunnen worden gebracht.

Artikel 5

Het laatste artikel van dit wetsvoorstel bepaalt dat de wet in werking treedt op de dag dat ze wordt bekendgemaakt. Deze verbetering van de bescherming van de werknemers bij collectief ontslag mag immers geen enkele vertraging oplopen.

Martine DARDENNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 mei 1976 betreffende het collectief ontslag, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1º in het eerste lid worden de woorden « dertig dagen » vervangen door de woorden « drie maanden »;

2º het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 3

In artikel 10 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 1986, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1º in het eerste lid, a) , vervalt het woordt « niet »;

2º in het tweede lid worden de woorden « zestig dagen » vervangen door de woorden « zes maanden ».

Art. 4

In hetzelfde koninklijk besluit wordt onder het opschrift : « Hoofdstuk IIbis ­ Straffen toepasselijk op collectieve ontslagen », een hoofdstuk IIbis (nieuw) ingevoegd, dat de artikelen 12bis en 12ter bevat en luidt als volgt :

« Art. 12bis. ­ Ieder collectief ontslag waarbij de bepalingen van dit besluit of van de in artikel 6 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst worden overtreden, is nietig.

Art. 12ter. ­ Behalve als het collectief ontslag een gevolg is van een sluiting van een onderneming voortvloeiend uit een rechterlijke beslissing, en onverminderd andere meer specifieke bepalingen, is de werkgever die tot collectief ontslag overgaat, verplicht een percentage terug te betalen van het bedrag aan verminderingen of vrijstellingen van werkgeversbijdragen inzake sociale zekerheid die de onderneming de voorafgaande vijf jaar heeft genoten.

Dat percentage is gelijk aan de verhouding van het aantal ontslagen werknemers tot het aantal in de onderneming tewerkgestelde werknemers. Het bedrag wordt gestort in het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, ingesteld bij de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen werden bij sluiting van ondernemingen.

De in het eerste lid bedoelde periode van vijf jaar vangt aan op 1 januari van het vijfde jaar voorafgaand aan dat van de datum waarop het voornemen tot collectief ontslag werd meegedeeld en eindigt bij het verstrijken van de in de artikelen 9 en 10 bedoelde termijn. »

Art. 5

Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Martine DARDENNE.
Pierre JONCKHEER.
Vera DUA.
José DARAS.
Eddy BOUTMANS.