5-2366/3

5-2366/3

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

4 FEBRUARI 2014


Wetsontwerp betreffende het politionele informatiebeheer en tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en het Wetboek van strafvordering


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER CLAES


I. INLEIDING

Het wetsontwerp dat in dit verslag wordt besproken en dat onder de optioneel bicamerale procedure valt, werd oorspronkelijk op 4 november 2013 in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 53-3105/1).

Op 28 november 2013 werd het in de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen met 102 stemmen bij 31 onthoudingen.

Op 29 november 2013 werd het naar de Senaat overgezonden en geëvoceerd.

De commissie heeft het ontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 17 december 2013 en van 21 en 28 januari 2014.

Tijdens haar vergadering van 17 december 2013 heeft de commissie hoorzittingen gehouden met :

— de heren Willem De Beuckelare en Stéphane Verschueren, voorzitter en vice-voorzitter van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

— de heren Alexis Deswaef en Manuel Lambert, vertegenwoordigers van de Liga voor de Rechten van de Mens;

— de heren Michel Croquet, directeur van de directie van de operationele politionele informatie en André Deblaere, coördinator van het beheer van gerechtelijke informatie van de algemene directie van de ondersteuning en het beheer van de Gerechtelijke Politie, hebben ook deelgenomen aan deze hoorzittingen die op 17 december 2013 hebben plaatsgevonden.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN MEVROUW JOËLLE MILQUET, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN GELIJKE KANSEN

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, benadrukt het belang van dit wetsontwerp zowel voor de veiligheid als voor het privéleven van de burgers. De minister is bijzonder verheugd dat het Parlement zich eindelijk over deze hervorming kan buigen. Die hervorming was al haast 10 jaar in het vooruitzicht gesteld en kon tot dusver niet worden afgerond.

In 2008 had het Parlement zich terecht gekant tegen een ontwerp van koninklijk besluit over hetzelfde onderwerp. Ofschoon de wet voorzag in een machtiging aan de Koning, was het Parlement toch van mening dat het ontwerpbesluit al te fundamentele kwesties betrof om het aan het democratische debat te onttrekken.

Samen met de minister van Justitie legt de minister vandaag dus een ambitieus en evenwichtig wetsontwerp voor. Het is het resultaat van de werkzaamheden van de werkgroep « artikel 44 », die zich verscheidene jaren over die aangelegenheid heeft gebogen. De minister brengt trouwens hulde aan de voorzitter van die werkgroep « artikel 44 », eerste advocaat-generaal Jean-Claude Leys, die ons jammer genoeg in 2013 is ontvallen, enkele weken nadat hij het resultaat van de werkgroep had ingediend. Dit ontwerp lag hem zeer na aan het hart en hij is er zelfs tijdens de moeilijkste momenten van zijn ziekte aan blijven werken. Hij was blij dat de regering vastberaden was deze hervorming te voltooien en dat het Parlement aan het resultaat van zijn werkzaamheden kracht van wet zou kunnen geven.

Het vigerende wettelijke kader is immers onvolledig. De artikelen in verband met het informatiebeheer werden ingevoegd in de wet op het politieambt naar aanleiding van de in 1998, ingevolge de zaak-Dutroux, doorgevoerde politiehervorming. Sindsdien zijn er geen belangrijke wijzigingen meer aangebracht. De betrokken artikelen bevatten echter slechts de algemene beginselen betreffende het politioneel informatiebeheer. De tenuitvoerlegging van die beginselen wordt momenteel geregeld bij gewone ministeriële omzendbrief.

Die situatie is zeker voor verbetering vatbaar, gelet op de impact van de politionele gegevensverwerking op het privéleven van de mensen. Ze is al evenmin geruststellend voor de politie, die moet werken binnen een te vaag en te onzeker raamwerk. De politie wacht dus zelf op deze hervorming en op de rechtszekerheid die ze zal meebrengen.

De minister gaat in op de krachtlijnen van de hervorming :

A. Een betere wettelijke omkadering van de gegevensregistratie

— Gegevensopslag in de basisgegevensbanken : momenteel bestaat er geen enkele regel voor de opslag in de basisgegevensbanken. Het wetsontwerp voorziet in nauwkeurige regels en termijnen.

— Gegevensopslag in de algemene Nationale Gegevensbank (ANG) : het wetsontwerp reikt een efficiënter systeem aan, zowel op het vlak van privacy als op het vlak van de operationele behoeften.

— Regels voor de bijzondere gegevensbanken : momenteel bestaan er geen regels voor de uitbouw van de bijzondere gegevensbanken. Het wetsontwerp voorziet daartoe een raamwerk, legt beperkende voorwaarden voor het aanleggen van een gegevensbank op en preciseert wie voor de verwerking verantwoordelijk is.

— Gegevensoverdracht aan externe partners : het vigerende artikel 44 is erg vaag omtrent de gegevensoverdracht aan externe partners (inlichtingendiensten, douane, buitenlandse diensten, enzovoort). Derhalve stelt het wetsontwerp meer gedetailleerde regels in uitzicht, door met name een onderscheid te maken tussen de overdracht van gegevens, een rechtstreekse bevraging van de ANG en de rechtstreekse toegang tot de ANG

B. Precieze bewaringstermijnen

Het vraagstuk van de bewaringstermijnen is een heel belangrijk aspect van het wetsontwerp. Het resultaat is een evenwichtsoefening tussen de noodzaak om gegevens en informatie ter beschikking te houden enerzijds, en het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burgers anderzijds.

De volgende algemene regel zal worden toegepast :gegevens worden gearchiveerd of gewist wanneer ze niet (meer) adequaat of relevant zijn, dan wel wanneer ze overbodig zijn geworden. De informatiebeheerders passen deze regel toe, maar gezien de aanzienlijke volumes van de gegevens is die regel alleen doeltreffend wanneer is voorzien in maximumtermijnen waardoor gegevens automatisch worden gewist of gearchiveerd.

Het wetsontwerp voorziet in uiteenlopende regels,volgens meerdere parameters. Met betrekking tot de gegevens die in de ANG worden opgenomen, hanteert de regeling twee termijnen :

— een « bewaringstermijn », binnen welke de gegevens op een normale manier kunnen worden geraadpleegd. Deze termijn varieert naar gelang van uiteenlopende parameters. Op het einde van de bewaringstermijn worden de gegevens gearchiveerd. Over het algemeen en behoudens uitzonderingen geldt een termijn van vijf jaar voor gegevens van bestuurlijke politie; voor aangelegenheden van de gerechtelijke politie geldt een termijn van een jaar voor de overtredingen, tien jaar voor de wanbedrijven en dertig jaar voor de misdaden;

— een « archiveringstermijn » (na de bewaringstermijn) van dertig jaar voor de gegevens van de ANG, binnen welke de gegevens in principe niet meer geraadpleegd kunnen worden, tenzij in bepaalde bijzondere situaties die in het wetsontwerp worden opgesomd. In die gevallen is de toegang ertoe echter beperkt.

C. De voor de politie geldende plicht om zonodig gegevens recht te zetten en het recht van de burger om een rechtzetting te vragen indien dat gerechtvaardigd is

Het wetsontwerp versterkt het respect voor de rechten van de burger door te waarborgen dat de door de politie in het kader van gerechtelijke onderzoeken verwerkte gegevens worden bijgewerkt en, indien nodig, worden gewist naargelang het onderzoek vordert en op grond van de beslissingen van de gerechtelijke overheden.

Onjuiste gegevens over de kwalificatie zullen voortaan door de politie zelf automatisch moeten worden rechtgezet, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de betrokkene of diens raadsman, met name op basis van een vonnis of arrest, dan wel op basis van een andere gerechtelijke beslissing. Men moet voorkomen dat iemand die onschuldig blijkt te zijn, onterecht in de ANG opgenomen blijft. De griffies en de politie zullen informatie uitwisselen om de geregistreerde gegevens permanent te kunnen afstemmen op de gerechtelijke realiteit.

Bovendien kan eenieder zijn recht tot inzage en rechtzetting uitoefenen door zich te wenden tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die nagaat in welke mate de geregistreerde gegevens voldoen aan de in acht te nemen regelgeving. Als dat niet het geval is, zullen de gegevens gewijzigd of geschrapt worden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een persoon wordt vrijgesproken in een welbepaalde zaak en het niet langer gerechtvaardigd is zijn gegevens te verwerken.

D. Versterking van de controle door het controleorgaan en de toevoeging ervan aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Het wetsontwerp versterkt de controle op de gegevensverwerking door het daartoe reeds opgerichte controleorgaan toe te voegen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alsook door de samenstelling ervan uit te breiden.

Het wetsontwerp werd met name op dat punt aangepast aan het advies van de voormelde Commissie, die had gevraagd de betrekkingen tussen de Commissie en het controleorgaan uit te klaren.

E. Besluit : een verhelderend debat over de ANG

Tot besluit van haar betoog beklemtoont de minister de noodzaak van een goed begrip van de bredere structuur van de gegevensbanken van de geïntegreerde politie, en meer in het bijzonder van de algemene Nationale gegevensbank (ANG). In dat verband moeten veel misverstanden uit de weg worden geruimd.

De ANG is de enige gegevensbank die toegankelijk is voor de volledige geïntegreerde politie. Deze informatiedeling is noodzakelijk. De oprichting van de ANG is overigens een direct gevolg van de zaak-Dutroux en van de in dat verband vastgestelde disfuncties.

Bij de oprichting van de ANG werd in waarborgen voorzien, die door het wetsontwerp nog worden versterkt :

1. De ANG is geen middel om personen « op te lijsten ». De gegevensbank bevat overigens alleen vrij summiere persoonlijke basisinformatie. Die gegevensbank dient als « referotheek », wat impliceert dat ze het mogelijk maakt de link te leggen tussen de informatie die in de verschillende componenten van de politie verwerkt wordt. Zij zal dus vooral nuttig zijn om politiebeambten met elkaar in contact te brengen om, bijvoorbeeld, verbanden tussen onderzoeken te leggen.

2. Niet alleen worden niet álle gegevens met betrekking tot een feit in extenso opgenomen in de ANG, door middel van een filter worden bovendien alleen die feiten in aanmerking genomen die door voldoende stevige elementen worden gestaafd. Zo zal een gewone klacht van een kwaadwillende buur zelfs als een proces-verbaal moet worden opgesteld, geen aanleiding geven tot registratie in de ANG als daar geen enkel tastbaar element is.

3. De ANG is niet in zijn geheel toegankelijk voor iedereen : alleen speurders hebben toegang tot de volledige ANG. Bij een grenscontrole, bijvoorbeeld, zal de politieman slechts toegang hebben tot een deel van de ANG, aangezien hij slechts toegang dient te hebben tot de informatie over personen tegen wie maatregelen zijn uitgevaardigd (zoals fouillering of aanhouding).

Over de politionele verwerking van informatie bestaat dus een mythe die moet worden ontkracht om met kennis van zaken een sereen debat te kunnen voeren over deze gevoelige vraagstukken, die van fundamenteel belang zijn.

III. HOORZITTINGEN

A. Hoorzitting met de heren Willem de Beuckelaere en Stéphane Verschueren van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (CBPL)

De heer De Beuckelaere herinnert er aan dat de CBPL recent een advies heeft uitgebracht over het voorontwerp van wet (Zie bijlage van St. Kamer 53-3105/1).

Het ontwerp is het resultaat van een lang proces waarbij, in het kader van de politiehervorming en het Octopusakkoord, werd vertrokken vanuit de vaststelling dat er, naast de politieoorlog, ook een informatieoorlog bestond waarbij de informatie tussen de verschillende politiediensten niet of niet voldoende werd gedeeld. Om die reden is er beslist dat er een Algemene Nationale Gegevensbank moest komen. Dit werd geconcretiseerd in artikel 44 van de wet op het politieambt. Dit artikel is in de loop van de jaren een vrij uitgebreid artikel geworden.

In het kader van de ANG was ook voorzien dat er een afdoende privacy-bescherming zou komen waarbij zou worden bepaald welke gegevens, voor welke duur, door welke diensten en op welke wijze worden aangemaakt, bewaard en doorgegeven.

Dit plan heeft geleid tot de oprichting van een « werkgroep artikel 44 » die vanaf het einde van de jaren '90 de opdracht had gekregen om onder leiding van het « Controleorgaan- Organe de controle » (COC) tot een werkbaar model te komen. Uiteindelijk is er na 4 jaar een ontwerp van koninklijk besluit uitgewerkt door de toenmalige minister van Justitie, Stefaan De Clerck. Dit heeft geleid tot tal van politieke discussies — niet in het minst over de vraag of een koninklijk besluit volstond om artikel 44 van de wet op het politieambt uit te voeren dan wel of de grote principes niet in een wet moesten worden opgenomen. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt immers dat maatregelen die de privacy aantasten enkel door de wetgever kunnen worden opgelegd.

Daardoor is men tot de conclusie gekomen dat een wettelijke verankering nodig is met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het is om die reden dat de regering dit ontwerp aan de goedkeuring het parlement voorlegt.

Met dit ontwerp wordt de gemeenschappelijke richtlijn MFO-3 van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie in een wettelijke vorm gegoten. Dit is zowel operationeel belangrijk als voor de bescherming van de privacy. De CBPL is immers het aanspreekpunt voor de burger wanneer hij meent dat de politiediensten zijn privéleven schendt. De burger kan niet rechtstreeks de over hem bijgehouden bestanden controleren maar kan dit laten doen door de Privacycommissie. In heel wat gevallen wordt de Privacycommissie geconfronteerd met verouderde gegevens of gegevens die niet meer relevant zijn. Een veel gebruikt argument van de politiediensten is dat er een wettelijk kader ontbreekt over de bewaring en de vernietiging van deze gegevens.

De Privacycommissie heeft een positief advies gegeven over Titel II van het voorliggend ontwerp. Zij heeft echter heel wat bedenkingen over titel III van het ontwerp dat wijzigingen aanbrengt in de organieke wet op de Privacy-commissie, de wet van 8 december 1992. De kritiek van de Privacycommissie is dat zij een bevoegdheid en een opdracht krijgt die ze niet naar behoren kan vervullen. Eigenlijk zou deze opdracht moeten gedeeld worden met een ander onafhankelijk orgaan, het Comité P omdat dit :

1. een sleutelrol vervult inzake het toezicht op de politie;

2. meer vertrouwd is met het politielandschap;

3. over een operationele dienst beschikt, de Dienst enquêtes, die op het terrein staat, over de nodige ervaring beschikt en die kan worden aangestuurd voor bijkomend onderzoek.

De Privacycommissie meent dus dat voor het toezicht op de gegevenswerking van de politiediensten een symbiose of samenwerking met het Comité P vereist is, welke ook de concrete vorm is die wordt gegeven aan die samenwerking. Deze samenwerking kan op velerlei manieren institutioneel gestalte krijgen en hij vraagt dat die samenwerking wettelijk zou mogelijk worden.

Ten slotte wijst hij op het bepaalde in artikel 41 van het wetsontwerp. In § 2 van het voorgestelde artikel 36ter : « Dit orgaan is voor de uitoefening van zijn opdrachten onafhankelijk van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het deelt het secretariaat met de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. »

Het is toch wel merkwaardig dat een subcommissie, die men laat ressorteren onder de Privacycommissie, volkomen onafhankelijk zou moeten zijn van de Privacycommissie. Waarom laat men dat orgaan dan onder de Privacycommissie ressorteren ? Hij wijst er op dat de Privacycommissie reeds werkt met onafhankelijke sectoriele comités (Rijksregister, Volksgezondheid, Statistiek, Federale Overheid) die onafhankelijk hun adviezen formuleren. De Privacycommissie heeft echter steeds de mogelijkheid om dergelijke adviezen te « evoceren » zodat de discussie op een hoger vlak kan gebracht worden.

Minstens in de commentaren zou moeten verduidelijkt worden hoe de onafhankelijkheid van het Controleorgaaan op de politionele informatie zich verhoudt tot de Privacycommissie in haar geheel.

De heer De Beuckelaere herinnert er in dat verband aan dat volgens de richtlijn 95/46 van de Europese Unie elk land een onafhankelijke privacycommissie moet zijn. Volgens de richtlijn moet die instelling de mogelijkheid hebben zich uit te spreken over elke vorm van gegevensverwerking, ook de politionele, wanneer het land er voor kiest dat de politionele of justitiële databanken onder het toezicht van de Commissie vallen. In de wet van 1992 heeft men ervoor gekozen om het toezicht op de dataverwerking door justitie- en politiediensten ook toe te vertrouwen aan de CBPL met een specifiek systeem als omschreven in artikel 13 van de Privacy-wet. Als we willen in lijn blijven met wat in de wet van 1992 is voorzien moet dus vooralsnog een evocatierecht of een vorm van beroep voor de Privacy-commissie voorzien worden in het ontwerp.

De heer Stefan Verschueren verklaart dat de verwerking van privégegevens door de politiediensten een kwaliteitscontrole moet ondergaan. Vandaag is het controleorgaan (COC) een deel van de politiediensten. Het hervormingsvoorstel van de regering heeft als uitgangspunt de vaststelling dat de werking ervan niet ideaal is. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is tot dezelfde conclusie gekomen. Terwijl de Commissie samenwerkingsakkoorden heeft gesloten met het Comité P en met de Algemene Inspectie van de politie, verliep de samenwerking met het COC altijd heel moeilijk. De oplossing die in het ontwerp wordt voorgesteld, is het controleorgaan uit de politiediensten te halen en er een soort bijhuis van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van te maken. Het zou echter een louter formeel bijhuis blijven.

De hervorming verschuift het probleem alleen maar door een orgaan op te richten dat belangrijke controle- en adviesopdrachten krijgt in bijzonder delicate aangelegenheden.

De hervorming maakt echter geen duidelijk onderscheid tussen het besluitvormend college van dat orgaan — dat uit vijf voltijds aangeworven krachten bestaat — en het team van dossierbeheerders — diezelfde vijf personen — dat voor het besluitvormend college zal werken.

Het feit dat het Controleorgaan tegelijk een besluitvormend orgaan en een onderzoeksdienst wordt is vrij merkwaardig en vereist regels om coherent te functioneren. Door immers de interne onderzoeksdienst uit de politiediensten te lichten en tegelijk een besluitvormend orgaan en een onderzoeksdienst op te richten die bestuurlijk bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden ondergebracht, dreigt men immers een orgaan in het leven te roepen dat niet kan functioneren. Elk lid van dat orgaan is onafhankelijk en moet aan niemand enige verantwoording afleggen. Men dreigt dus een orgaan tot stand te brengen waarvan de leden zullen doen wat zij willen, zonder aan wie dan ook rekenschap te moeten afleggen.

De heer Verschueren merkt ten slotte op dat de CBPL reeds de rol van externe controleur van de ANG speelt en wel op gestructureerde wijze : zo organiseert zij ongeveer om de twee jaar een algemene audit van de ANG en heeft ze zitting in de controle-instanties van Schengen, Eurojust, Europol en van Eurodac. Volgens het voorliggend ontwerp, krijgt de CBPL er een team van externe controleurs bij, waaraan zij geen enkele instructie kan geven en die geen nuttige « feedback » kunnen geven voor de uitvoering van haar opdrachten. Dat dreigt de uitvoering van de opdrachten van de CBPL in hoge mate te verzwakken.

De CBPL heeft steeds de oplossing verdedigd om de controlebevoegdheid over de politiediensten bij de politie weg te halen en een externe controleur aan te wijzen. Ze had twee concrete modellen voorgesteld.

Het eerste model was gebaseerd op de werkwijze van de sectorale comités van de Commissie door de oprichting van een specifiek orgaan, bestaande uit leden van de CBPL en leden van het Comité P. De onderzoekers van het Comité P hadden de onderzoeksopdrachten kunnen uitvoeren.

Het tweede model was de oprichting van een echt sectoraal comité bij de Commissie, bestaande uit leden van de Commissie en externe leden. De onderzoekers hadden de leden van het huidige comité van toezicht kunnen zijn.

B. Hoorzitting met de heren Alexis Deswaef en Manuel Lambert van de Liga voor de Rechten van de Mens

1. Inleiding

Het wetsontwerp betreffende het politionele informatiebeheer is van cruciaal belang. Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft immers al vaak verklaard dat het compileren, bewaren, gebruiken en meedelen van persoonsgegevens door de staat, bijvoorbeeld in een politiebestand, raakt aan het recht op privacy van eenieder, zoals gewaarborgd door artikel 8, § 1, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Het is van weinig belang of de bewaarde gegevens achteraf worden gebruikt. Dergelijke inmenging is strijdig met artikel 8, tenzij zij bij wet voorzien is, ze een wettig doel dient en ze daarenboven in een democratische samenleving noodzakelijk is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Het voorliggende wetsontwerp heeft dus eerst en vooral de verdienste dat het bestaat.

De regering had immers in 2008 een voorontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd dat de verontwaardiging had gewekt van het maatschappelijk middenveld en van verscheidene beroepsgroepen, omdat het de fundamentele vrijheden aantastte. De toenmalige regering werd dus gedwongen te beloven dat ze dat voorontwerp zou intrekken, omdat het recht op privacy beter verdiende dan een in een achterkamertje bedisseld koninklijk besluit. De regering heeft er zich dan toe verbonden de verwerking van persoonsgegevens aan bod te laten komen in een echt openbaar debat in het Parlement.

Het dient gezegd dat dit ontwerp duidelijk beter is dan de vorige poging van de regering om die materie te reglementeren.

Het mag eveneens gezegd worden dat de Commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden van de Senaat, die hoorzittingen met het maatschappelijk middenveld over dat ontwerp organiseert, hiermee eens te meer blijk geeft van het belang dat ze hecht aan de eerbiediging van de grondrechten in België.

Hoewel het ontwerp duidelijke verbeteringen bevat, kan het toch op bepaalde punten bekritiseerd worden.

2. Algemene kritiek

2.1. De regelgeving inzake de verwerking van bepaalde delicate gegevens is niet correct

De tekst volstaat met het regelen van de verwerking van « persoonsgegevens » in de ruime zin en staat het verwerken en soms heel lang bewaren van die gegevens door de politie toe zonder een onderscheid te maken tussen de verschillende soorten gegevens. Er is bijvoorbeeld geen specifieke regeling voor vingerafdrukken of foto's, die onder dezelfde regels vallen als de verwerking van een naam, een adres of een telefoonnummer, terwijl die gegevens veel delicater zijn. Het ontwerp voorziet weliswaar in de mogelijkheid om bijzondere databanken tot stand te brengen die dergelijke gegevens kunnen bevatten, zoals benadrukt wordt in de memorie van toelichting, maar niets sluit uit dat ze ook worden opgenomen in de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG).

Dit gebrek aan nauwkeurige reglementering inzake delicate gegevens lijkt strijdig met de vereisten van voorzienbaarheid van de wet die het Europees Hof voor de rechten van de mens oplegt.

2.2. Geen wisprocedure voor de burgers

Wanneer de politie een burger registreert voor een feit waarvoor hij vervolgens wordt vrijgesproken, voorziet niets in de automatische uitwissing van de gegevens in verband met dat feit. Voor dat geval zal immers door een toekomstig koninklijk besluit worden voorzien in een mededeling aan de politiediensten, die dan de nodige maatregelen moeten treffen. Maar in het geval waarin de politiediensten niet tot de dan vereiste uitwissing overgaan (omdat het desbetreffende gegeven niet meer toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is), beschikken de burgers over geen enkel rechtsmiddel. Het risico bestaat dus dat men bij de politie geregistreerd blijft voor een misdrijf, zelfs wanneer men door het gerecht voor dat feit werd vrijgesproken. Dat is een grote leemte. Het is strijdig met de rechtspraak van het EHRM.

In het arrest M.K. t. Frankrijk van 18 april 2013 heeft het Hof de Franse staat onder andere veroordeeld omdat « l'effacement, qui n'est au demeurant pas un droit, constitue une garantie « théorique et illusoire » et non « concrète et effective ». » Welnu, in dit ontwerp bestaat er zelfs geen wisprocedure die voor de burger openstaat, wat overduidelijk strijdig is met die rechtspraak.

3. Bijzonder lange bewaartijden

De bewaartijden zijn bijzonder lang. Na het verstrijken van de termijn van het ontwerp, worden de gegevens niet gewist, maar gearchiveerd. In zijn advies wijst de Raad van State er echter op dat « de archivering » van de gegevens van de ANG een verwerking blijft in de zin van artikel 1, § 2, van vermelde wet van 8 december 1992 [tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens] (...). Men kan « archivering » dus niet gelijkstellen met « uitwissing ».

Zoals het Hof voor de rechten van de mens al heeft beklemtoond, moeten de gegevens niet langer bewaard worden « dan strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens zijn opgeslagen ». In het reeds genoemde arrest M.K. t. Frankrijk lezen we met belangstelling : « La Cour constate que si la conservation des informations insérées dans le fichier est limitée dans le temps, cette période d'archivage est de vingt-cinq ans. Compte tenu de son précédent constat selon lequel les chances de succès des demandes d'effacement sont pour le moins hypothétiques, une telle durée est en pratique assimilable à une conservation indéfinie ou du moins, comme le soutient le requérant, à une norme plutôt qu'à un maximum. » De Franse staat werd dus veroordeeld en hij legde een bewaartijd van 25 jaar op. In het ontwerp is de archiveringstijd 30 jaar en daar moet nog de periode van de actieve verwerking worden bijgeteld. Hiermee overschrijdt men in ruime mate de termijn die door het Europees Hof voor de rechten van de mens als onevenredig wordt beschouwd ...

4. Identieke behandeling van verdachten en veroordeelden

Krachtens de Europese rechtspraak moeten verdachten en veroordelen een verschillende behandeling krijgen : « il appartient à la Cour d'être particulièrement attentive au risque de stigmatisation de personnes qui, à l'instar du requérant, n'ont été reconnues coupables d'aucune infraction et sont en droit de bénéficier de la présomption d'innocence, alors que leur traitement est le même que celui de personnes condamnées. Si, de ce point de vue, la conservation de données privées n'équivaut pas à l'expression de soupçons, encore faut-il que les conditions de cette conservation ne leur donne pas l'impression de ne pas être considérés comme innocents ». Het ontwerp voorziet in een identieke behandeling voor beide categorieën van individuen, waardoor het de Europese regel niet naleeft.

5. Het onbeperkt registreren van minderjarigen

Het ontwerp voorziet in een zeer ruime mogelijkheid om minderjarigen te registreren. Artikel 44/7, voorlaatste lid van het ontwerp, bepaalt immers :

— de inschrijving in de ANG (dus de registratie door de politie) van een minderjarige van 14 tot 18 jaar gebeurt zonder het optreden van enige magistraat. De politieagent beslist alleen over de registratie van de minderjarige in de ANG ...;

— de inschrijving van een minderjarige jonger dan 14 jaar vereist de toestemming van een magistraat. Echter niet van de jeugdrechter ... De tekst heeft het immers over de « bevoegde magistraat ». Zoals de tekst nu geformuleerd is, laat hij dus de mogelijkheid bestaan dat minderjarigen jonger dan 14 jaar kunnen worden geregistreerd met de eenvoudige toestemming van een substituut-procureur ...;

— er is niet voorzien in enige minimumgrens voor de inschrijving in de ANG, wat strijdig is met de Regels van Beijing en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties. Een kind van om het even welke leeftijd kan dus in de ANG worden geregistreerd. Het plan van de gewezen Franse president N. Sarkozy om reeds in de crèche te registreren, dreigt dus in België te worden bekrachtigd ...

In het arrest S. en Marper t. Verenigd Koninkrijk heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens geoordeeld dat het bewaren van gegevens van niet veroordeelde personen bijzonder schadelijk kon zijn voor minderjarigen, wegens hun bijzondere toestand en het belang van hun ontwikkeling en hun integratie in de samenleving.

6. De onafhankelijkheid van het controleorgaan is niet gewaarborgd

Gelet op de omvang van de inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de burgers, krijgt het controleorgaan dat door het wetsontwerp wordt ingesteld een kapitale rol te spelen. Het ontwerp moet derhalve de onafhankelijkheid van dat orgaan waarborgen, meer bepaald wat de samenstelling ervan betreft.

C. Specifieke kritiek

1. Wijzigingen van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt

Artikel 44/3, § 1, laatste twee leden

De onafhankelijkheid van de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moet gewaarborgd zijn. De wet moet dus de onafhankelijkheidsregels vastleggen (bijvoorbeeld geen tuchtstraf omdat hij de persoonlijke levenssfeer beschermd heeft) alsook de minimumwaarborgen inzake opleiding (de verplichte competentie in die aangelegenheid moet gewaarborgd zijn).

Artikel 44/4, §§ 2 en 3

De aangelegenheid moet door middel van koninklijke besluiten worden geregeld en niet met omzendbrieven. Het is immers belangrijk dat die teksten worden bekendgemaakt en dat controle van de Raad van State mogelijk is.

Artikel 44/5, § 1, 3° en 4°

Beide leden moeten worden geschrapt, want enerzijds vallen bedoelde personen reeds onder de twee vorige leden en anderzijds moeten personen die niet tot de twee eerste categorieën behoren niet voor politiewerk in aanmerking komen, omdat het veeleer om inlichtingenwerk in plaats van om politiewerk gaat.

Artikel 44/5, § 6

Gegevens die niet langer toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn, moeten worden uitgewist en niet « bijgewerkt ».

Artikel 44/7, voorlaatste lid van het ontwerp

Uit die bepaling volgt dat :

— de registratie in de ANG (dus het opslaan van gegevens door de politie) van een minderjarige tussen 14 en 18 jaar, zonder de toestemming van een magistraat plaatsheeft. Dit is strijdig met het internationaal recht, dat bepaalt dat een minderjarige niet als een volwassene mag worden behandeld. Het registreren van een minderjarige in de ANG moet zeker plaatshebben onder toezicht van een onafhankelijke en onpartijdige magistraat die een gepaste opleiding heeft wat jeugdrecht betreft;

— voor de registratie in de ANG van een minderjarige jonger dan 14 jaar is de toestemming van de bevoegde magistraat vereist, maar niet van de jeugdrechter. In de tekst staat « bevoegde magistraat ». Zoals de wet nu is geformuleerd, laat hij dus de mogelijkheid om jongeren van minder dan 14 jaar te registreren na een simpele toestemming van de substituut van de procureur. Ook in dat geval kan de registratie van een minderjarige alleen onder toezicht en op initiatief van een onafhankelijke en onpartijdige magistraat, die een gepaste opleiding heeft wat jeugdrecht betreft;

— er geen minimumgrens is vastgelegd voor de registratie in de ANG. Een kind kan dus vanaf ongeacht welke leeftijd in de ANG geregistreerd worden. Dit is strijdig met het internationaal recht inzake de rechten van de mens. Er moet absoluut een minimumleeftijd worden vastgesteld.

Hoe dan ook, als er beslist zou worden dat het noodzakelijk is dat minderjarigen in de ANG geregistreerd mogen worden, moet men ten minste voorzien in een systeem dat anders werkt dan dat voor de volwassenen. De gegevens moeten sneller gewist kunnen worden, omdat jongeren in een bijzondere situatie zitten en hun ontwikkeling en hun herintegratie in de samenleving hoogst belangrijk zijn.

Artikel 44/8, eerste lid

Uit deze bepaling volgt dat het optreden van het federale parket de onderzoeksrechter ontheft van het toezicht over het al dan niet meedelen aan de ANG van gegevens in het dossier. De onderzoeksrechter of parketmagistraat die vindt dat er geheime gegevens bijgehouden moeten worden zonder dat deze aan de ANG worden doorgegeven, kan dit immers niet doen als het federaal parket het daar niet mee eens is. De onderzoeksrechter kan dus niet meer zelf beslissen over wat hij al dan niet aan de ANG — waartoe bijna alle politiemensen en magistraten in het land toegang hebben — doorgeeft.

Artikel 44/9, § 1, eerste lid en 2, eerste lid

De niet toereikende, niet ter zake dienende of overmatige gegevens horen niet opgeslagen te worden maar wel gewist ! Dat staat ook in het advies van de Raad van State.

Artikel 44/10, § 2

Deze bepaling verlengt de termijnen voor het bewaren van de informatie tot 30 jaar ! De Raad van State heeft immers benadrukt dat het bij de « archivering » van de gegevens van de ANG nog steeds om een verwerking gaat in de zin van artikel 1, § 2, van de voornoemde wet van 8 december 1992 [tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens] (...). Men kan « archivering » dus niet gelijkstellen met « wissen ».

Bovendien laten de redenen om toegang te krijgen tot de archieven vermoeden dat deze gegevens toegankelijk zullen zijn met zeer weinig beperkingen. Deze praktijk lijkt erg disproportioneel in het licht van de rechtspraak van het Hof voor de rechten van de mens.

Artikel 44/11/3, § 3

Er zou voor het opzetten van een nieuwe gegevensbank om toestemming moeten worden gevraagd aan de overheid die verantwoordelijk is voor het toezicht, in plaats van eerst de gegevensbank op te richten en ze vervolgens aan te geven. De schending van het recht op privacy van de burgers is voldoende reden voor een controleorgaan oma priorite kunnen optreden.

Artikel 44/11/10

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om persoonlijke gegevens mee te delen aan privé-actoren, voor « wetenschappelijk onderzoek ». De gegevens moeten dan wel absoluut anoniem worden gemaakt.

2. Wijzigingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

Artikel 36ter, § 4

Door deze bepaling wordt de burger iedere mogelijkheid ontnomen om te verkrijgen dat ontoereikende, overmatige en niet terzake dienende gegevens verwijderd of gewijzigd worden. De ervaring leert echter dat er in de ANG veel foute gegevens staan. Het Comité P heeft de registratie van bepaalde gegevens zelfs angstaanjagend slecht genoemd. De wet moet dus voorzien in de mogelijkheid voor de burger om in beroep te gaan. Anders kan die burger voor vele jaren in de ANG geregistreerd staan, wat strijdig is met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

Artikel 36ter/1, § 1, tweede lid

Het wetsontwerp zou duidelijk moeten stellen dat een aantal van de functies van expert voorbehouden moeten zijn voor mensen uit het middenveld (balie, academisch milieu, NGO's, enz ...). Zoniet beschikt het controleorgaan niet over de pluraliteit en onafhankelijkheid die een controleorgaan van deze omvang, in een democratie, met een uiterst belangrijke rol, eigenlijk hoort te hebben.

Taalpariteit zou bovendien passend zijn, het geslacht van de voorzitter wordt niet in aanmerking genomen en ook genderpariteit zou wenselijk zijn.

Artikel 36ter/1, § 1, derde lid

Deze bepaling moet omgedraaid worden : het aantal experts mag niet lager zijn dan het aantal politiemensen. Anders zijn de experts bij stemmingen systematisch in de minderheid ten opzichte van de leden van de ordediensten. Ideaal zou zijn als de politiemensen in dit orgaan alleen een adviserende rol zouden vervullen.

De bepaling hoort bovendien vast te leggen op welke manier de beslissingen worden genomen : met een consensus ? na stemming ? met doorslaggevende stem van de voorzitter ?

Artikel 36ter/1, § 1, vierde lid

De leden van het controleorgaan moeten benoemd worden op basis van hun kennis van bescherming van de fundamentele rechten en in het bijzonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, en niet op basis van hun kennis op het vlak van het beheer van politie-inlichtingen. Anders zullen alleen mensen uit de repressieve sector toegang hebben tot die functies.

Artikel 36ter/12, §§ 1 en 2

Vooraleer het een advies geeft, zou het controleorgaan de betrokken persoon moeten kunnen horen, op eigen initiatief of op verzoek van de betrokkene.

3. Gedachtewisseling met de leden van de commissie

De heer Moureaux onthoudt uit de uiteenzettingen dat het feit dat er op dit vlak wetgevend wordt opgetreden, positief is. Men moet echter goed beseffen wat men legaliseert.

Tot zijn grote verbazing heeft geen van de sprekers het gehad over de inhoud van de opgeslagen gegevens. Hij vindt dat verontrustend.

Toen hij nog minister van Binnenlandse Zaken was hield de Rijkswacht fiches « B » bij, die politiek van aard waren. Als minister heeft hij die fiches toen afgeschaft, maar hij weet dat een aantal van zijn opvolgers ze opnieuw hebben ingevoerd.

Hij stelt vast dat dit ontwerp het registreren van de politieke overtuiging niet uitsluit en ziet niet in waarom dit een nuttige inlichting zou zijn voor de politiediensten. Het zou ook kunnen dat er onrechtstreeks rasgebonden gegevens worden geregistreerd.

De wet tegen het racisme en de xenofobie heeft komaf gemaakt met raciale verwijzingen, omdat ze niet wetenschappelijk gefundeerd zijn. Hij zou graag weten hoe men het « ras » omschrijft in de ANG. Als de politie mensen blijft beschrijven op basis van hun ras, is dat onfatsoenlijk en zelfs schandalig te noemen. Indien deze wet bedoeld is om de bestaande praktijk van het registreren van inlichtingen inzake ras, godsdienst of politieke overtuiging te legitimeren, is hij ertegen.

De kritiek van de Liga heeft ook betrekking op het probleem van de minderjarigen en die van het wissen van de gegevens. Men kan zich bovendien afvragen welke onafhankelijke controleur dit allemaal in de gaten gaat houden.

De sprekers bevestigen dat de wet een verbetering inhoudt ten opzichte van de bestaande situatie. Van zijn kant vraagt hij zich af of men wel moet instemmen met een wet die schandalige praktijken legaliseert (registratie van ras of politieke overtuiging).

De heer Deprez is verbaasd dat er over een dergelijk gevoelig onderwerp geen hoorzittingen zijn gehouden in de Kamer. De vertegenwoordigers van de privacycommissie hebben vooral kritiek geuit op de oprichting van een vreemde eenheid binnen hun commissie. Hij wil graag weten of de regering het advies van deze commissie heeft gevraagd voor ze het wetsontwerp heeft ingediend.

Hij is het niet helemaal eens met de kritiek van de heer Moureaux.

Wat hem het meest verontrust, is dat de burger geen enkel recht heeft om verkeerde of foute informatie recht te laten zetten. De enige optie is om de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan te spreken, die waarschijnlijk zal antwoorden dat men de nodige verificaties heeft uitgevoerd.

Het feit dat het EVRM de archivering van de gegevensbestanden beschouwt als een behoud van de gegevensbank stoort hem ook.

Artikel 6, § 2, bepaalt dat de nadere regels voor het verzamelen en verwerken van de gegevens door de Koning worden bepaald. De heer Deprez vindt dat over dit koninklijk besluit absoluut in de Ministerraad overlegd moet worden.

De heer Hellings stelt een paar vragen aan de vertegenwoordigers van de vertegenwoordigers van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Op Europees niveau bevelen alle instanties die zich bezighouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan dat er, om de persoonlijke gegevens zo goed mogelijk te beheren, zo weinig mogelijk gegevens verzameld zouden worden en dat hun bewaartermijn zo kort mogelijk moet zijn. Hij zou graag het standpunt van de Commissie hierover kennen. De tweede aanbeveling van de Europese instanties is om de toegang tot dergelijke gegevensbanken te beperken en zo lekken te voorkomen.

De advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft een advies uitgebracht over een ander wetsontwerp dat door het parlement was aangenomen, dat ging over het verzamelen van internet- en telefoongegevens. In zijn advies heeft de advocaat-generaal precies dezelfde argumenten aangehaald als Ecolo nu gebruikt om zijn amendementen te verantwoorden : de bewaartermijn is te lang. Ons land heeft recent gevallen gezien waarbij privé-ondernemingen (Belgacom) en overheidsdiensten (kabinet van de Eerste Minister en FOD Buitenlandse Zaken) gehackt waren. Het staat vast dat hoe meer gegevens men verzamelt en hoe toegankelijker men die gegevens maakt voor een groot aantal mensen, hoe meer risico er bestaat dat die gevoelige gegevens te grabbel worden gegooid voor het grote publiek.

Hoe schat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het risico op lekken in ?

Hij dient dus amendementen in, gebaseerd op de kritiek van de Commissie en van de Liga voor de Rechten van de Mens (St. Senaat, nr. 5-2366/2).

Mevrouw Matz merkt op dat het ontwerp niets verandert wat de aard van de gegevens betreft die door de politie worden verzameld. De gegevens die in de ANG zitten, zijn al gedefinieerd in de wet op het politieambt. Er bestaat dus al een wettelijke basis voor het verzamelen van die gegevens.

De heer Daïf merkt op dat het feit dat bepaalde jongeren in de ANG geregistreerd staan, gevolgen kan hebben voor hun beroepsloopbaan.

De heer Moureaux merkt op dat de gegevens van de ANG alleen toegankelijk zijn voor de politiediensten. Men moet het onderscheid maken tussen de ANG en het bewijs van goed zedelijk gedrag.

De heer Daïf benadrukt het belang van een goede controle van de ANG. Ook moet de burger de gegevens gemakkelijker kunnen controleren en corrigeren.

De heer De Padt wenst te vernemen of de privacywetgeving een wettelijke bescherming voorziet met betrekking tot de gegevens die in de ANG worden opgenomen. In het Verenigd Koninkrijk mag men de etnische afkomst van iemand vermelden in de politionele registers. Dit gebeurt in functie van de bescherming die men wil geven aan mensen met een andere etnische afkomst om na te kunnen gaan of zij niet meer worden aangehouden dan gewone Britten.

In hetzelfde verband wenst hij te vernemen of in België gegevens over iemands seksuele geaardheid worden geregistreerd om ze eventueel later te consulteren.

Mevrouw Douifi wijst op het kritisch advies van de CBPL over het op te richten controleorgaan. Het lijkt haar niet onbelangrijk dat, wanneer de Privacycommissie dergelijke opmerkingen maakt, een doortastende opvolging door het parlement nodig is van dat nieuwe controleorgaan. Hoe zal de opvolging van de wet en van het functioneren van het nieuwe controleorgaan verzekerd worden ? Op welke manier zal deze controle worden bijgestuurd ?

De heer Deblaere, coördinator voor het beheer van gerechtelijke informatie van de dienst Ondersteuning bij het Beheer van de algemene directie van de Gerechtelijke Politie van de federale politie, herinnert eraan dat het wetsontwerp niets wijzigt aan het huidige artikel 44/1 van de wet op het politieambt. De regels die nodig waren voor de uitvoering van het tweede lid van dit artikel werden vastgesteld bij het koninklijk besluit van 13 februari 2001. Er is beslist niet verder te gaan dan wat bepaald is bij dit koninklijk besluit.

Wat de registratiemogelijkheden in de politiesystemen betreft, benadrukt de heer Deblaere dat inzake gegevensbeheer, de begrippen ras en etnie in geen geval op een gestructureerde manier worden gebruikt in de gegevensbanken, of het nu gaat om de basisgegevensbanken of de ANG. Dat betekent niet dat dergelijke informatie niet in het proces-verbaal van een politieagent kan staan. Toch worden die gegevens niet technisch overgenomen door de ANG en dus ter beschikking gesteld van de politieagent die ze nodig heeft. Gegevens van die aard worden niet geregistreerd in de basisgevensbanken noch in de ANG.

Dit belet niet dat, in bepaalde gevallen, de fysieke beschrijving van een individu belangrijk is en van operationeel nut bij het politieonderzoek. Die gegevens worden op een gestructureerde manier gecodeerd in die gegevensbanken.

In het wetsontwerp is ook sprake van bijzondere gegevensbanken. Spreker geeft het voorbeeld van gegevens van seksuele aard : het is duidelijk dat dit soort gegevens wordt geregistreerd in gegevensbanken (bijvoorbeeld WYCLIFFE) die speciaal ontworpen zijn om daders van seksuele agressie te identificeren.

De heer Deblaere herinnert eraan dat die bijzondere gegevensbanken aan erg strikte voorwaarden zijn gebonden. Het gaat om geclassificeerde gegevens. Vaak kunnen die gegevens niet worden beheerd in de ANG en worden ze niet gecentraliseerd.

De directeur van de dienst van de federale politie die belast is met de verwerking van een bijzondere gegevensbank, is verantwoordelijk voor wat er met die gegevens gebeurt. De WYCLIFFE-gegevensbank wordt door 9 politieagenten van de geïntegreerde politie gebruikt.

Hij denkt dus dat het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer goed gewaarborgd is wat dit soort gegevens betreft.

Wat de politieke gegevens betreft, bevestigt de heer Deblaere dat die gegevens niet worden gebruikt in een gerechtelijke context.

Wat de gegevens over geloofsovertuiging betreft, benadrukt de heer Deblaere dat niet de laïciteit of de geloofsovertuiging van belang is, maar wel of er bepaalde — soms religieuze — aanwijzingen zijn waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van de strijd tegen het terrorisme. Dit soort informatie is niet voor alle politieagenten beschikbaar.

De heer Croquet, directeur van de directie Operationele Politionele Informatie van de federale politie, legt uit dat de bestuurlijke politie dezelfde methodologie toepast : er worden enkel kenmerken bijgehouden die te maken hebben met de basisgegevens van een persoon. Niemand wordt geregistreerd op basis van zijn politieke overtuiging, geloof of ras.

Wat de problemen inzake minderjarigen betreft, herinnert de heer Deblaere eraan dat het wetsontwerp een evenwicht voorstelt tussen de bescherming van de individuele rechten en de noodzaak van gegevensverwerking. Daarom voorziet het ontwerp het optreden van een « bevoegd magistraat » in (artikel 44/7, 6, ingevoegd door artikel 16 van het ontwerp). De Liga gaf kritiek op de invoering van het begrip « een minderjarige jonger dan 14 jaar », maar de heer Claquet herinnert eraan dat het parlement reeds over dit begrip heeft gestemd bij andere wetten, meer bepaald inzake bestuurlijke politie (de voetbalwet).

Indien er geen rekening wordt gehouden met de informatie over door minderjarigen tussen 14 tot 18 jaar gepleegde feiten, zal de politieagent op het terrein die de ANG raadpleegt, nooit zeker zijn of hij toegang heeft tot informatie die van belang zijn voor zijn onderzoek.

In de gegevens van de ANG (1,7 miljoen geregistreerde personen), zitten momenteel gegevens van minderjarigen tussen 14 en 18 jaar en personen die minderjarig waren op het ogenblik van de feiten, wat ongeveer 15 % van de geïdentificeerde personen vertegenwoordigt. Gelet op de bijzondere regel voor minderjarigen jonger dan 14 jaar die enkel geregistreerd kunnen worden met de toestemming van een magistraat, vertegenwoordigen die gegevens 1,6 % van de geïdentificeerde personen.

Men mag niet vergeten dat de ANG niet zozeer een fichesysteem is maar veeleer een referotheek : een gegevensbank die een klein deel van de informatie groepeert die bijvoorbeeld in een proces-verbaal kan worden gevonden.

Het soort criminaliteit dat bij minderjarigen (15 %) wordt vastgesteld, gaat hoofdzakelijk om :

— diefstal (gewone of gekwalificeerde diefstal) in 36 % van de gevallen;

— opzettelijke slagen en verwondingen in 7 % van de gevallen;

— drugsbezit in 5,5 % van de gevallen;

— opzettelijke beschadiging in 5 % van de gevallen.

Naast hogervermelde percentages, wordt 11 % van de minderjarigen in de ANG geregistreerd omdat ze verdwenen zijn of van huis zijn weggelopen.

65 % van de minderjarigen jonger dan 14 jaar die geregistreerd zijn, zijn betrokken in hogervermelde criminele feiten.

Het werk in de ANG maakt deel uit van het dagelijks werk van de politieagent, maar de bescherming van de minderjarige maakt ook integraal deel uit van die opdracht.

Wat de minderjarigen betreft, vraagt de heer Moureaux zich af waarom die gegevens zolang in de ANG blijven. Dienen zij niet te worden gewist op een bepaald moment ? Moet een grote stommiteit die een jongere op 15-jarige leeftijd beging, hem blijven achtervolgen wanneer hij op 25-jarige leeftijd zijn leven probeert op te bouwen ? Met dergelijke gegevens blijft hij verdacht.

Het probleem van het verwijderen van gegevens, rijst ook voor iemand die van bepaalde feiten werd verdacht, maar volledig werd vrijgesproken. Die gegevens blijven in de ANG zitten. Moet zij in dat geval ook niet gewist worden ?

De heer Deblaere antwoordt dat voor een minderjarige van 15 jaar van wie een proces-verbaal over een misdrijf werd gemaakt, het wetsontwerp in een archivering van het misdrijf voorziet na tien jaar.

De archivering is gebaseerd op de begane feiten : na één jaar voor een overtreding, na 10 jaar voor een wanbedrijf en na 30 jaar voor een misdaad. De archivering, in plaats van de verwijdering, heeft uiteraard gevolgen en de Raad van State heeft enkele opmerkingen hierover geformuleerd. Er is echter beslist om het archiveringssysteem te behouden omdat het een aantal waarborgen biedt. De toegang tot de archieven is helemaal verschillend van de toegang tot de ANG. De politieagent op het terrein heeft er geen toegang toe. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is dus veel groter.

Artikel 19 van het wetsontwerp beperkt de voorwaarden om die gegevens te kunnen raadplegen. De archieven van de ANG kunnen beperkt worden geraadpleegd voor de volgende doeleinden :

— kennisneming en het gebruik van antecedenten bij de bestuurlijke of gerechtelijke politie in het kader van een misdaadonderzoek;

— hulp in het kader van identificatieonderzoeken op basis van digitale vingerafdrukken van de in artikel 44/5, § 3, 1 bedoelde personen;

— ondersteuning bij het bepalen en het uitwerken van het politie- en veiligheidsbeleid. Die gegevens zullen anoniem worden gemaakt;

— op basis van een schriftelijke vraag van de minister van Binnenlandse Zaken, de verdediging van de politiediensten in rechte en het volgen van processen in herziening waarbij in de ANG vervatte gegevens betrokken zijn.

Het wetsontwerp heeft dus in een aantal beperkingen voorzien.

Mevrouw Matz komt terug op de kritiek van de Liga waarbij de burger geen echt beroep kan instellen tegen het « niet-wissen ». Paragraaf 6 van artikel 12 van het wetsontwerp bepaalt echter het volgende : « Wanneer de politie ambtshalve, door de betrokken persoon of zijn advocaat, (...), kennis heeft van het feit dat de gegevens niet langer beantwoorden aan de voorwaarden om verwerkt te worden (...), worden deze gegevens bijgewerkt. » »

Betekent dit concreet dat wanneer iemand wordt vrijgesproken, de gegevens van de betrokkene worden gewist in het register ? Die mogelijkheid lijkt voor spreekster ook op een beroep dat de burger kan instellen.

De heer Moureaux sluit zich aan bij die vraag. Kan een update een verwijdering betekenen ?

De heer Deblaere bevestigt dat een update, als bedoeld in artikel 12, tot gevolg kan hebben dat het verband met de feiten in de ANG gewist kan worden. Dat betekent niet noodzakelijk dat die persoon uit de gegevensbank wordt verwijderd aangezien hij nog betrokken kan zijn bij andere activiteiten.

De heer Hellings zou willen weten welk type politieagent gearchiveerde informatie zal krijgen voor zijn onderzoek. Wie zal concreet gesproken toegang hebben tot gearchiveerde gegevens ?

Wat het wissen van gegevens betreft, wil hij weten of er een mechanisme bestaat waarbij gearchiveerde gegevens automatisch worden vernietigd.

Hij wenst ook de mening van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer te vernemen, over de bepalingen betreffende de duur van de inzameling en het aantal toegangen.

Het door artikel 12 van het wetsontwerp voorgestelde artikel 44/5, § 1, bepaalt dat de gegevens met betrekking tot de personen die betrokken zijn bij fenomenen van bestuurlijke politie, als persoonlijke gegevens moeten worden beschouwd die in gegevensbanken voor de bestuurlijke politie worden verwerkt. Zelfs als men geen strafrechtelijke overtredingen volstaat, volstaat het blijkbaar « betrokken » te zijn om in de ANG te staan.

Leidt dit wetsontwerp er niet toe dat elke militant kan worden geregistreerd ? Zodra men deelneemt aan om het even welke protestbeweging waarbij, zonder dat de veiligheid van de Staat in het gedrang komt, een politie-interventie nodig is (al was het enkel om straten te blokkeren, het verkeer tegen te houden of de betogers te begeleiden ...), bestaat de kans dat er een fiche wordt opgemaakt. Hier rijst een evenredigheidsprobleem.

In het 3º van hetzelfde artikel, mogen leden van nationale of internationale groeperingen die de openbare orde kunnen verstoren, worden geregistreerd. Met dit woord « kunnen » kanmen dus een groep personen registreren die de veiligheid totaal niet in het gedrang brengen. Deze maatregel kan dus ook betrekking hebben op vreedzame protestacties of betogingen vatten.

Mevrouw Faes wenst een nadere precisering over § 3 van hetzelfde artikel dat bepaalt welke persoonsgegevens mogen verwerkt worden. Het 1° van deze paragraaf vermeldt de gegevens met betrekking tot tot de verdachten van een strafbaar feit en de veroordeelde personen. Wat wordt precies bedoeld met een « verdachte » ? Zij verwijst naar de discussie binnen de commissie Justitie waarin dezelfde vraag onderzocht wordt i.v.m. de aanleg van een DNA-gegevensbank. De commissie voor de Justitie heeft beslist om het begrip « verdachte » niet in deze wet op te nemen omdat het veel te vaag is en niet gedefinieerd wordt in de Strafwet.

De heer Moureaux deelt de ongerustheid van de heer Hellings met betrekking tot het aanleggen van dossiers over personen die deelnemen aan betogingen. Hij benadrukt evenwel hoe belangrijk en nuttig dergelijke informatie over demonstranten is voor degenen die verantwoordelijk zijn voor de openbare orde. Een burgemeester moet beschikken over zoveel mogelijk informatie om in te schatten hoeveel politieagenten er moeten worden ingezet. Daarvoor is het van essentieel belang om te weten met welke groep demonstranten men te maken heeft. Twee belangen worden dus tegen elkaar afgewogen : enerzijds wordt er geaarzeld om toe te laten dat er dossiers worden aangelegd die kunnen worden beschouwd als politieke dossiers, anderzijds moet worden voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord. Wanneer er niet genoeg politieagenten worden ingezet, loopt men het risico op problemen voor de openbare orde. Wanneer er te veel worden ingezet, worden er middelen verspild.

De heer Daïf stelt vast dat de leden van het Controleorgaan houder moeten zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim ». Waarom wordt deze voorwaarde gesteld ?

De leden mogen ook geen bij verkiezing verleend openbaar mandaat uitoefenen of een openbare of particuliere activiteit uitoefenen die de onafhankelijkheid of de waardigheid van het ambt in gevaar zou kunnen brengen. Wie gaat daarover beslissen ?

Een aantal leden zal afkomstig zijn van de politiediensten. Welk statuut krijgen de experts die niet van de politiediensten komen ?

Mevrouw Douifi meent dat het een wijze beslissing is geweest om over dit wetsontwerp toch een hoorzitting te organiseren als men ziet hoeveel vragen en opmerkingen er nog zijn.

Zij vind het merkwaardig dat men daar in die Kamer niet dieper is op ingegaan. Het Kamerverslag valt op door zijn summier karakter.

Mevrouw Douifi meent dat het duidelijk is dat er over de privacy nog heel veel vragen zullen overblijven, ook na de stemming van dit ontwerp.

Natuurlijk moet ook vermeden worden dat de politieagent geen rekening zou houden met de privacy.

Zij vraagt waarom het nodig is in deze materie te legifereren. Zijn er dan zoveel problemen binnen het huidige wettelijke kader ?

Lopen we geen gevaar om de strafrechtelijke, tuchtrechtelijke maar ook de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van politieambtenaren maar ook van de politieoverheden, waaronder de burgemeesters en de politiecolleges, in het gedrang te brengen door deze wetgeving ? Is deze wet geen geschenk aan de advocaten om procedurefouten te pleiten ?

Het wetsontwerp roept dus van beide kanten vragen op. Zowel vanuit de politiediensten als vanuit een bekommernis over de privacy. De kritiek van de Privacycommissie, bijvoorbeeld, zal door de regering grondig moeten worden beantwoord.

De heer Croquet verwijst naar het concept van het « onderhandeld beheer van de openbare ruimte ». In de wet op het politieambt wordt onderstreept dat de politie zich moet richten op de gemeenschap. De organisatie van een betoging moet gebeuren in het raam van het onderhandeld beheer van de openbare ruimte. Concreet betekent dat dat de politie, samen met de autoriteiten en de organisatoren van de verschillende evenementen, deelneemt aan het onderhandeld beheer van de openbare ruimte, waarbij iedereen zijn rechten en vrijheden kan laten gelden. Op het niveau van de politiediensten is er dus een bepaalde zienswijze in de praktijk gebracht wat dat onderhandeld beheer van de openbare ruimte betreft. Sommigen zullen het daarmee eens zijn, anderen niet. Naar gelang van haar opvattingen over het concept onderhandeld beheer, gaat de politie andere informatie verzamelen.

Bij 99 % van de evenementen die in België plaatsvinden, verwittigt de organisator van het evenement de gemeente door een formulier in te dienen. De gemeente onderzoekt vervolgens samen met de organisatoren en de politiediensten welke maatregelen moeten worden getroffen opdat het evenement zo vlot mogelijk verloopt. Dankzij het formulier beschikken de politiediensten over de gegevens van de organisatoren. Die gegevens kunnen worden gebruikt om contact te houden voor en tijdens de betoging.

Ook is het nuttig voor de politie om te weten of de personen die deelnemen aan de betoging al dan niet geregistreerd staan in de ANG.

Wanneer het gaat om groeperingen die weigeren mee te werken aan het onderhandeld beheer van de openbare ruimte, zal de politie die groepen moeten opvolgen om na te gaan wat hun bedoelingen zijn of wat de aard is van het evenement, dat ze willen organiseren. Vervolgens moet worden ingeschat hoe groot het daaraan verbonden risico is.

Wat voor evenementen heeft men op het oog op het niveau van de bestuurlijke politie ? Spreker haalt het voorbeeld aan van de « rave-party's » die begin jaren '90 spontaan werden georganiseerd in heel België. Dat verschijnsel had zowel de politiediensten als het stadsbestuur verrast en verstoorde de openbare orde. In dergelijke omstandigheden moet de politie de organisatoren opvolgen, om de nodige preventieve maatregelen te kunnen treffen.

De heer Moureaux veronderstelt dat de politie bijvoorbeeld wil weten of Sharia4Belgium een betoging wil organiseren in een bepaalde gemeente. Hij kan volledig begrijpen dat dergelijke personen zouden worden geregistreerd in de ANG.

De heer Croquet verklaart dat iedereen het erover eens is dat Sharia4Belgium een bedreiging vormt voor de openbare orde.

De heer Moureaux denkt dat met 99 % van de organisaties kan worden onderhandeld, zelfs met die, die door de pers als gevaarlijk worden bestempeld. Bepaalde opstandige groepen komen evenwel enkel om vernieling te zaaien. Het is dan ook belangrijk om te kunnen bepalen of er al dan niet vandalen aanwezig zullen zijn op een evenement.

Wat het begrip « verdacht » betreft, antwoordt de heer De Beuckelaer, dat het antwoordt terug te vinden is in de randnummers 34 en 35 van het advies van de commissie voor de bescherming van het privéleven (St. Kamer 53-3105/1, blz. 196). De CBPL heeft gevraagd dat hierover duidelijkheid zou worden verschaft.

Mevrouw Faes stelt vast dat de Privacycommissie verwijst naar het wetboek van strafvordering. Het verbaast haar dat het vermoeden van onschuld hier blijkbaar ruimer wordt bekeken dan in het kader van het aanleggen van een DNA-databank. Ingevolge dit ontwerp kan iemand in de ANG als verdachte worden opgenomen zonder dat er zich een magistraat over buigt terwijl in de commissie Justitie het begrip « in verdenking gestelde » is opgenomen in een ontwerp omdat dit tenminste het optreden van een magistraat vergt.

De heer De Beuckelaere herinnert aan dat de Privacycommissie in zijn advies betreurt dat het begrip verdachte niet in het ontwerp is opgenomen. Indien men echter enkel « in verdenking gestelde » zou mogen opnemen in de ANG dan zal misschien wel 90 % van de nationale gegevensbank moeten geschrapt.

Wat de controle door de Privacycommissie op de juistheid van de gegevens betreft, herinnert de heer De Beuckelaer er aan dat dat er de mogelijkheid van inzage en de mogelijkheid tot schrapping in 1992 door de wet voorzien zijn. Dat gebeurt door de Privacycommissie. Wie vervolgt wordt heeft toegang tot het dossier, dat geldt zowel in het tucht- als het strafrecht. Er zijn ook andere manieren om toegang tot het dossier te krijgen. Men kan als in verdenking gestelde, verdachte of als burgerlijke partij, bijvoorbeeld, toegang vragen via de procureur des Konings of de onderzoeksrechter. Soms kan men ook toegang krijgen tot een dossier op basis van de classificatiewetgeving van 1998.

Dat betekent niet dat men zomaar toegang geeft. En dat is een probleem : men moet eerst weten dat men in de databank is opgenomen vooraleer men de schrapping kan vragen.

Naast artikel 13 zijn er ook andere procedures voorzien. Zo heeft men in het kader van de Schengenovereenkomst de mogelijkheid om rechtzettingen te vorderen van verkeerde gegevens in het buitenland. Daarnaast is er ook de gemeenrechtelijke procedure. Een Belgisch gezin stond op de « zwarte » lijst van de Verenigde Naties waardoor al hun bancaire verrichtingen geblokkeerd werden. De rechtbank van eerste aanleg in Brussel heeft de verdere verwerking op die zwarte lijst verboden. Dat heeft wel geleid tot diplomatieke spanningen omdat de rechtsmacht van België over een zwarte lijst van de Verenigde Naties werd betwist.

Dat alles belet niet dat er geen verbeteringen mogelijk zijn.

De CBPL werkt op dit ogenblik aan een voorstel om de hele procedure, ook die van artikel 13, te verbeteren. De commissie onderhandelt hierover met de politiediensten die het ook soms vervelend vinden dat aan de betrokken burger alleen maar mag meegedeeld worden dat de « verwerking is gebeurd volgens de wettelijke middelen ». Strikt genomen kan de CBPL zich tot de rechtbank van eerste aanleg wenden wanneer zij niet tot een overeenstemming komt met de politie. Die discussies hierover zijn al wel tot op het niveau van het parket gevoerd. Dat was onder meer het geval toen een persoon uitdrukkelijk was vrijgesproken en waar de politie toch weigerde om de gegevens over deze persoon te schrappen. De Procureur-generaal heeft uiteindelijk beslist dat die gegevens moesten geschrapt worden.

De CBPL zou in elk geval de betrokken burger meer informatie moeten kunnen geven. Dat kan tot nu toe slechts in één geval nl. wanneer het gaat om systematische controles en fouilles.

De heer Deswaef dringt aan op het feit dat de gegevens toereikend, ter zake dienend en niet overmatig van aard moeten zijn. Politieke, raciale of religieuze gegevens doen zelden ter zake. Men moet zich dan ook afvragen wat men doet met deze gegevens die niet toereikend zijn, en niet ter zake dienen. Archiveert men ze op of wist men ze ? Volgens hem moeten ze gewist worden. Het wetsontwerp moet volgens hem in die zin worden geamendeerd.

Het nieuwe artikel 44/5, § 6, bepaalt : « Wanneer de politie ...kennis heeft van het feit dat de gegevens niet langer beantwoorden aan de voorwaarden om verwerkt te worden ... worden deze gegevens bijgewerkt ».

Wat betekent « bijgewerkt » ? Gewist of gearchiveerd ? De burger kan niet nagaan of de politie deze bepaling correct toepast. Men kan de burger redelijkerwijs niet vragen een procedure op te starten voor de rechtbank van eerste aanleg of de procureur-generaal aan te spreken. Er moet een lichtere en eenvoudigere procedure zijn die een effectieve controle door de burger mogelijk maakt.

De heer Moureaux stelt vast dat oudere gegevens niet meer zo gemakkelijk te raadplegen zijn, behalve in ernstige gevallen. Zij worden dus gearchiveerd.

Dat lost het probleem van foute gegevens echter niet op. Men archiveert ze in plaats van ze te vernietigen.

De heer Deswaef merkt op dat het ook kan gaan om niet-toereikende gegevens, een politieke gezindheid bijvoorbeeld. Dergelijke gegevens moeten niet worden gearchiveerd, maar gewist.

De heer Moureaux vraagt wie zal beoordelen of gegevens al dan niet toereikend zijn. Dat is niet makkelijk. Een ander aspect van het wetsontwerp dat problematisch is, is de onafhankelijkheid van het controle-orgaan.

Wat het archiveren of het wissen betreft, wijst de heer Verschueren erop dat 75 % van de controles op grond van artikel 13 van de wet leiden tot ofwel een correctie, ofwel een verwijdering. Dit geldt niet alleen voor de ANG, maar ook voor het basisregister dat de grondslag vormt van de registratie in de ANG.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is voorstander van archivering omdat de ANG doeltreffend door de Commissie kan worden gecontroleerd. Als de gegevens gewist zijn, kan de Commissie onmogelijk nagaan wat er gebeurd is met de gegevens in het basisregister. Wanneer gegevens in de ANG worden gewist, kan de Commissie de gegevens van de basisregisters niet meer controleren. Als de archivering aan strenge voorwaarden voldoet en de toegang tot de archieven strikt afgebakend is, is de controle gemakkelijker. Voor de Commissie is het heel belangrijk te kunnen nagaan wie toegang heeft gehad tot de gegevens in de ANG en waarom. Zij kan dan om verantwoording vragen voor bepaalde raadplegingen.

De heer Croquet heeft ernstige bedenkingen bij een rechtstreekse toegang van burgers tot gegevens van de ANG. Zo'n rechtstreekse toegang is niet wenselijk wanneer er een gerechtelijk onderzoek aan de gang is. Fouten moeten weliswaar verbeterd kunnen worden, maar alleen op indirecte wijze.

IV. ALGEMENE BESPREKING

De heer Degrootte wijst er op dat zijn fractie in de Kamer, gelet op het advies van de Privacycommissie, een hoorzitting gevraagd heeft met het Comité P. Dit is afgewezen. Zijn fractie heeft in de Kamer eveneens een amendement ingediend over de rol van de Senaat dat wel door de meerderheid werd aanvaard. Vlak voor de stemming in de plenaire van de Kamer bleek dat de Privacycommissie gevraagd had om gehoord te worden samen met het Comité P.

Zijn fractie heeft begrip voor het feit dat de regering het Controleorgaan overbrengt van de uitvoerende naar de wetgevende macht. De vraag blijft echter waarom die controlebevoegdheid wordt ondergebracht bij de Privacycommissie in plaats van bij het Comité P. Evenmin is duidelijk waarom het Comité P in deze aangelegenheid nooit gehoord is.

Wat de bijzondere databanken betreft, is het nog altijd niet duidelijk hoeveel er precies zijn en welke archiveringsregels op deze databanken van toepassing zullen zijn. Weliswaar heeft de minister in de Kamer geantwoord dat men een duidelijk beeld had van de bijzondere databanken. Ongeveer 90 % van deze databanken « is in kaart gebracht ». Hij is er echter niet zeker van dat dit antwoord geruststellend is. Wellicht is het die verborgen 10 % van de databanken die de meeste gevoelige zijn. Graag had hij hier meer verduidelijking over gekregen.

De heer Moureaux herinnert eraan dat de commissie tijdens de vorige vergaderingen besloten heeft het Comité P niet te horen en zich te beperken tot het horen van de Liga voor de Rechten van de Mens en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De heer Hellings merkt op dat de Senaat binnenkort zal stemmen over het wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika inzake de bevordering van de samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit, gedaan te Brussel op 20 september 2011 (St. Senaat, nr. 5-2274). Deze samenwerkingsovereenkomst voorziet in gegevensoverdracht van met name vingerafdrukken en DNA-codes.

Hij wil weten in welke gegevensbanken de vingerafdrukken en DNA-codes terecht zullen komen, en hoeveel personen deze gegevensbanken zullen beheren.

De minister van Binnenlandse Zaken verklaart dat DNA-codes onder de bevoegdheid van de minister van Justitie vallen. De vingerafdrukken daarentegen worden door de politiediensten in een gegevensbank beheerd. Alle lokale en federale politiediensten hebben toegang tot deze gegevensbank wanneer zij een onderzoek verrichten.

De heer Hellings meent dat vingerafdrukken uiterst gevoelige gegevens zijn. Zoals met alle gegevens bestaat het gevaar dat zij ergens anders terecht komen dan waar zij thuishoren, met name in een beveiligde gegevensbank. De recente cyberaanvallen hebben duidelijk aangetoond dat hoe minder personen toegang hebben tot gevoelige informatie, hoe kleiner de kans is dat ze verspreid worden. Dit is een algemeen beginsel waar de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vaak op gehamerd heeft.

De heer Deprez wil weten of een politiebeambte ook buiten het kader van een lopend onderzoek toegang kan heben tot de gegevensbank van vingerafdrukken. Als dat niet zo is lijkt het risico op lekken hem eerder beperkt.

De heer Moureaux denkt dat de gegevensbank normaal gezien alleen tijdens een lopend onderzoek kan worden geraadpleegd.

De minister herinnert eraan dat de hele wereld te maken heeft gehad met cyberaanvallen. Maar de problemen van Belgacom zijn niet te vergelijken met die van de ANG, aangezien zij verschillende doeleinden nastreven.

Onze politiediensten beschikken over een zeer goed beveiligd systeem dat tot nu toe geen last heeft gehad van lekken, malware, enz. Dit belet niet dat wij waakzaam moeten blijven. Dat wordt een opdracht van het toekomstig agentschap voor cyberveiligheid.

Het spreekt vanzelf dat de toegang tot de gegevens van de ANG niet te gemakkelijk mag worden, maar op een evenredige en welomschreven manier moet gebeuren. Politiebeambten die een onderzoek of een controle uitvoeren moeten er wel toegang toe hebben.

De heer Hellings benadrukt dat vingerafdrukken en DNA-codes in de toekomst door onze Amerikaanse partner gebruikt zullen kunnen worden. Zijn bezwaar is dat hoewel onze databank goed beveiligd is, gegevens deels gedeeld zullen worden met een partner, en dus naar een ander land worden overgebracht. Het is echter een publiek geheim dat de Verenigde Staten massa's gegevens in een enorme databank verzamelen en software gebruiken om deze gegevens met elkaar te verbinden. Dat houdt volgens hem een reëel risico op misbruik in, zelfs met de aanzienlijke beperkingen waarin de wet voorziet.

V. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN EN STEMMINGEN

Artikel 9

Amendement nr. 1

De heer Hellings dient amendement nr. 1 in (St. Senaat, nr. 5-2366/2), dat ertoe strekt de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werkelijk onafhankelijk te maken. Het amendement bepaalt daarom dat hij benoemd wordt door het Controleorgaan van het politioneel informatiebeheer dat binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is opgericht, en dat hij onder het gezag van dat controleorgaan staat. Hij herinnert eraan dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer tijdens haar hoorzitting ook had gewezen op de noodzaak van een dergelijke controle. Punt 3 van het amendement bepaalt dat de consulent een juridische opleiding in het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zal volgen.

De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat de consulent voor de veiligheid een grote meerwaarde is van het wetsontwerp. Het gaat echter te ver hem volledig te willen afsnijden van zijn zone door hem te laten benoemen door het Controleorgaan in plaats van door de korpschef en hem onder het gezag van het Controleorgaan te plaatsen. De consulent voor de veiligheid staat immers in voor de interne controle. Hij moet in de structuur geïntegreerd zijn en het vertrouwen van zijn collega's genieten. Een externe controle is ook nodig, en wordt uitgevoerd door het Controleorgaan, maar beide mogen niet gemengd worden.

Bovendien is er wel degelijk een opleiding voorzien, maar dit maakt deel uit van de uitvoeringsmaatregelen. Er wordt zelfs een platform van consulenten voor de veiligheid opgericht. Dit alles wordt echter beter bij koninklijk besluit geregeld.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 10

Amendement nr. 2

De heer Hellings dient amendement nr. 2 in (St. Senaat, 5-2366/2) dat ertoe strekt de maatregelen die nodig zijn om het beheer en de veiligheid (betrouwbaarheid, vertrouwelijkheid, beschikbaarheid, traceerbaarheid en integriteit) van de persoonsgegevens te waarborgen, vast te stellen bij koninklijk besluit en niet bij ministeriële richtlijnen, zoals het wetsontwerp bepaalt.

De minister antwoordt dat twee ministers verantwoordelijk zijn voor de verwerking. Dat is belangrijk wanneer het gaat over de bescherming van gegevens. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft dat benadrukt. Het komt dus de ministers toe richtlijnen goed te keuren over de veiligheid, betrouwbaarheid, traceerbaarheid, enz ... van de gegevens.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 12

Amendement nr. 3

De heer Hellings dient amendement nr. 3 in (St. Senaat, 5-2366/2) dat ertoe strekt een aantal punten van artikel 12 te wijzigen teneinde een grotere evenredigheid ervan te waarborgen. De experts die werden gehoord door de commissie hebben immers het gebrek aan evenredigheid benadrukt van de werkingssfeer van het wetsontwerp. De indiener verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij zijn amendement.

De minister van Binnenlandse Zaken verklaart dat zij de wijzigingen die worden voorgesteld in amendement nr. 3 niet kan steunen omdat ze veel te ver gaan.

Eerst en vooral heeft het begrip « fenomeen » in de bestuurlijke politie een bijzondere finaliteit : de openbare orde garanderen omdat het desbetreffende fenomeen al soortgelijke problemen heeft veroorzaakt voor de openbare orde. Het zal er voor de politiediensten vooral om gaan de burgemeester te kunnen inlichten zodat hij de gepaste maatregelen kan treffen.

De politiediensten kunnen niet om het even welk fenomeen opvolgen maar enkel degene die jaarlijks opnieuw worden opgenomen in een door de minister van Binnenlandse Zaken opgestelde lijst, op basis van een gezamenlijk voorstel van de federale politie, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De lijst van fenomenen wordt gecontroleerd door het Comité P, het Controleorgaan en de CBPL, zoals alle gegevens die de politiediensten verwerken.

De lijst van fenomenen van bestuurlijke politie is evolutief. In de gestelde hypothesen zal er bijvoorbeeld worden gezorgd voor extra patrouilles in de omgeving van discotheken, of voor versterking voor de politie der spoorwegen voor treinen naar recreatieparken (information led policing).

Het gaat er dus om de nodige gegevens te verwerken, ofwel bij de besluitvorming van de bestuurlijke overheid, ofwel bij het toewijzen van middelen en het stellen van prioriteiten.

De minister stelt vast dat het amendement er eveneens toe strekt de mogelijkheid op te heffen voor de bestuurlijke politie om de gegevens te verwerken betreffende de leden van een op te volgen groepering. Het verzamelen en gebruiken van de gegevens betreffende groeperingen strekt er echter toe dat de verantwoordelijken van bestuurlijke politie (burgemeesters, gouverneurs ...) de gepaste maatregelen kunnen treffen wanneer leden van die groeperingen acties ondernemen op de openbare weg en dat ze kunnen inschatten hoe gevaarlijk deze acties zijn voor de bevolking.

De groeperingen die in deze artikelen worden bedoeld zijn bijvoorbeeld degene die weigeren de democratische regels te volgen, in het bijzonder de regels betreffende de voorafgaande aanvraag om toelating voor een betoging. Ze roepen bijvoorbeeld via sociale media op om te gaan betogen, of mengen zich onder de demonstranten en eerbiedigen de democratische regels niet (gebruik van geweld en/of wapens, vernielen van wagens ...).

Het is dus belangrijk voor de overheden van bestuurlijke politie om te weten hoe zij te werk gaan (gebruiken ze geweld ? hoe staan ze tegenover de overheid ?, ...) teneinde een gepast antwoord te bieden (moeten er worden gezorgd voor Spaanse ruiters ? hoeveel pelotons moeten worden ingezet ...).

Aangezien die groeperingen niet samenwerken met de overheid, kan men enkel te weten komen wat ze doen door gegevens te verzamelen over hun leden, teneinde de overheid van bestuurlijke politie in te lichten, die belast is met de bescherming van personen en goederen.

Zo ook kan het, wanneer een lid van een van de groeperingen aan de gouverneur vraagt of hij een wapen mag bezitten, nuttig zijn dat de gouverneur via de politie te weten kan komen of de betrokken persoon deel uitmaakt van een groepering en hoe die te werk gaat (gebruik van geweld, veelvuldig gebruik van wapens, ...).

De lijst met groeperingen wordt opgesteld op basis van het advies van verschillende organen die eveneens belast zijn met de openbare veiligheid en wordt jaarlijks goedgekeurd en herzien door de minister van Binnenlandse Zaken. Een groepering zal dus niet uitsluitend op basis van politiegegevens terechtkomen op de lijst. Het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten moeten de minister van Binnenlandse Zaken immers ook een advies bezorgen alvorens de minister de lijst goedkeurt.

Die lijst, het resultaat van een samenwerking tussen die organen, kan niet worden bekendgemaakt aangezien dat het verzamelen van gegevens door de politiediensten nog moeilijker dreigt te maken (groeperingen zouden de manier waarop ze communiceren en te werk gaan, kunnen aanpassen).

De lijst van groeperingen wordt, zoals alle gegevens die de politiediensten verwerken, gecontroleerd door het Comité P, het Controleorgaan en de CBPL.

Tijdens de hoorzittingen hebben verschillende senatoren onderstreept hoe belangrijk het is deze gegevens te verwerken, om de bestuurlijke overheid en de burgemeester in het bijzonder een instrument te bezorgen waarmee ze de beslissingen kunnen nemen die hen toekomen.

De heer Moureaux betreurt dat die lijst niet toegankelijk is voor het publiek, zodat sommige groeperingen eventueel hun onterechte vermelding zouden kunnen betwisten. Om misbruiken te voorkomen, had het hem gepast geleken een beter kader uit te werken voor deze nieuwe bevoegdheid, door de lijst van groeperingen op een of andere manier openbaar te maken. Hij deelt dus voor een stuk de bezorgdheid van de indiener van het amendement.

De heer Hellings begrijpt dat het aanleggen van dossiers vooral personen zal betreffen die de fysieke integriteit van een ander of van goederen schaden. Artikel 12 van het wetsontwerp bepaalt evenwel erg ruim « het geheel van problemen die de openbare orde verstoren en die [...] maatregelen van bestuurlijke politie vereisen ».

De heer Demeyer geeft aan dat gezagsdragers er alle belang bij hebben om over juiste informatie te beschikken alvorens maatregelen van bestuurlijke politie te treffen. Het gaat om een erg moeilijk onderwerp dat te maken heeft met samenleven en het eerbiedigen van de regels die gelden binnen de openbare ruimte. Hij heeft vertrouwen in de manier waarop de zonechefs en burgemeesters die verantwoordelijkheid opnemen. Het wetsontwerp vormt ontegensprekelijk een stap vooruit op democratisch vlak.

De heer Deprez haalt het voorbeeld aan van de radicalisering. Hij begrijpt niet waarom het aanleggen van dossiers over personen die radicaliseren, over wie ernstige aanwijzigen bestaan, een aanslag op de democratie zou vormen. Het is van het grootste belang om informatie over hen te hebben.

De heer Hellings antwoordt dat, in het geval van radicalisering, de anti-terrorismewetten van toepassing zijn, en niet dit ontwerp.

De heer Demeyer geeft het voorbeeld van een betoging die werd georganiseerd in de openbare ruimte. Het is de verantwoordelijkheid van de burgemeester om de veiligheid te waarborgen binnen de openbare ruimte, en hij heeft dus twee keuzes : de betoging toelaten of niet. Die beslissing wordt meestal genomen op basis van politieverslagen waardoor de burgemeester kan inschatten welke maatregelen moeten worden genomen, om ieders veiligheid te waarborgen.

De heer Moureaux bevestigt dat die verslagen interessant zijn om de omvang te bepalen van de politiemacht die moet worden ingezet bij een betoging. Die verslagen geven een idee van het aantal demonstranten en van de eventuele aanwezigheid van vandalen. Hij betwist dus het nut ervan niet.

Hij blijft er evenwel bij dat de lijst van groeperingen publiek toegankelijk zou moeten zijn om misbruiken te voorkomen. Zo zouden onrechtvaardig vermelde groeperingen hoger beroep kunnen aantekenen bij de rechtbank.

De minister stelt vast dat amendement nr. 3 er eveneens toe strekt de gegevens over illegalen te schrappen. De verwerking van gegevens over illegalen door de politie vloeit voort uit de wettelijke opdracht van de politie. Wanneer de politie een illegaal controleert, moet het resultaat van die controle kunnen worden verwerkt en uitgewisseld. Het gaat er dus enkel om een legale taak mogelijk te maken; het is in geen geval de bedoeling om alle illegalen te beschouwen als misdadigers of onruststokers.

Ten slotte betekent het opheffen van de mogelijkheid om een gegeven te verwerken over iemand die verdacht wordt van een bestuurlijk misdrijf, dat er slechts een beroep kan worden gedaan op gestructureerde elektronische verwerking wanneer de persoon veroordeeld is. Daardoor wordt het onmogelijk om zelfs maar een gegevensbestand bij te houden waarmee het dossier over iemand kan worden teruggevonden om de klacht te behandelen.

Het betreft overigens enkel de gemengde misdrijven, dat wil zeggen de misdrijven die zowel een bestuurlijk misdrijf als een strafrechtelijk misdrijf vormen. Dat staat in de memorie van toelichting.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 16

Amendement nr. 4

De heer Hellings dient amendement nr. 4 in (St. Senaat 5-2366/2), dat de mogelijkheid uitsluit dat persoonsgegevens over een minderjarige in de ANG worden geregistreerd.

Het ontwerp voorziet in de mogelijkheid om persoonsgegevens van een minderjarige jonger dan veertien jaar te registreren op voorwaarde dat de bevoegde magistraat daarvoor zijn toestemming geeft. Dat is onaanvaardbaar voor de indiener van het amendement.

De minister van Binnenlandse Zaken herinnert er aan dat de toestemming van de magistraat vereist is om persoonsgegevens van een minderjarige jonger dan veertien jaar te registreren. Jongeren verdienen een speciale behandeling wat de rechtspleging betreft, in het raam van de jeugdbescherming.

Wie de verwerking van gegevens over minderjarigen wil verbieden, heeft echter geen enkele voeling met de werkelijkheid. Dat zou betekenen dat de onderzoeker die in een onderzoek te maken krijgt met een jongere van 20 jaar, niet op de hoogte kan zijn van het feit dat de betreffende jongere in de voorgaande jaren betrokken is geweest bij verscheidene misdrijven. Het onderzoek zal daaronder lijden.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.

Artikel 25

Amendement nr. 5

De heer Hellings dient amendement nr. 5 in (St. Senaat 5-2366/2), dat strekt om het advies van het Controleorgaan bindend te maken en dat om het toezicht op de oprichting van bijzondere gegevensbanken te verscherpen.

De minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat het ontwerp voorziet dat de oprichting van een bijzondere gegevensbank moet worden aangegeven aan het Controleorgaan, dat binnen 30 dagen advies geeft. Het amendement strekt om dat advies bindend te maken.

De regering heeft hierover gedebatteerd, maar dit voorstel is niet uitvoerbaar, omdat het bijvoorbeeld een conflict kan veroorzaken tussen het controleorgaan en de magistraat die beslist heeft om de gegevensbank op te richten, waardoor de politie in een onhoudbare positie belandt.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 28

Amendement nr. 6

De heer Hellings dient amendement nr. 6 (St. Senaat 5-2366/2), dat bepaalt dat een wet, en niet de Koning, de algemene nadere regels vastlegt met betrekking tot de veiligheidsmaatregelen en de duur van de bewaring van de gegevens en informatie die verkregen werden of waar een toegang toe verschaft werd. Die gegevens raken immers aan een fundamenteel recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Amendement nr. 6 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

Artikel 42

Amendement nr. 7

De heer Hellings dient amendement nr. 7 in (St. Senaat 5-2366/2), dat strekt om een evenwicht in het controleorgaan tot stand te brengen. Het huidige ontwerp bepaalt dat het Controleorgaan is samengesteld uit een aantal experten, die niet talrijker mogen zijn dan het aantal leden van de politiediensten. Het is echter evident dat een orgaan dat moet controleren hoe de politie persoonsgegevens beheert, niet onafhankelijk kan functioneren wanneer het samengesteld is uit een meerderheid van leden van de politie. Om een echte onafhankelijkheid te waarborgen, bepaalt dit amendement dat het aantal experten hoger moet zijn dan het aantal leden van de politiediensten.

De minister van Binnenlandse Zaken wijst erop dat het wetsontwerp bepaalt dat het aantal experten niet hoger mag zijn dan het aantal politiemensen. Het amendement draait die regel om.

Het controleorgaan moet voeling blijven hebben met het politiewerk. Het is volledig onafhankelijk en dat geldt ook voor zijn leden die afkomstig zijn van de politiediensten. Men moet evenwel voorkomen dat men in een situatie belandt waarbij het controleorgaan standpunten inneemt die het politiewerk miskennen en dat werk onmogelijk maken.

Amendement nr. 7 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen.

De heer Deprez zal voor het wetsontwerp stemmen, maar zegt drie zaken te betreuren. Het toekomstig koninklijk besluit zal de circulaire MF03, waarvan het parlement nooit kennis heeft genomen omdat ze als vertrouwelijk werd beschouwd, vervangen. Het is dus moeilijk de werkelijke draagwijdte van de in het wetsontwerp voorgestelde wijzigingen in te schatten.

Ten tweede is deze aangelegenheid zo delicaat dat hij graag had gezien dat over het koninklijk besluit betreffende de verwerking van persoonsgegevens werd overlegd in de Ministerraad. Dat staat niet in het wetsontwerp.

Tot slot stelt hij vast dat artikel 44 bepaalt dat het uitoefenen van een ambt bij het Controleorgaan onverenigbaar is met andere ambten, maar dan alleen zolang de opdracht duurt. Dat betekent dat die personen tijdens hun opdracht toegang zullen hebben tot delicate gegevens en hij had graag gezien dat er ook na die opdracht voor een periode van onverenigbaarheid wordt gezorgd.

De minister van Binnenlandse Zaken stelt de commissie gerust met de verklaring dat het koninklijk besluit zeker en vast in de regering zal worden besproken, ook al staat dat niet uitdrukkelijk in de wet.

Wat de onverenigbaarheden betreft, put het wetsontwerp inspiratie uit de organieke wet tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse van 18 juli 1991, waarbij het Comité P werd opgericht. Niets belet dat men bijkomende verbintenissen doet ondertekenen.

De commissie brengt een aantal technische correcties aan in de door de Kamer overgezonden tekst.

Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 1 stem, bij 1 onthouding.

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de leden van de commissie.

De rapporteur, De voorzitter,
Dirk CLAES. Philippe MOUREAUX.