5-2274/2 | 5-2274/2 |
7 JANUARI 2014
I. INLEIDING
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 7 januari 2014.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
De georganiseerde criminaliteit en het terrorisme hebben de voorbije jaren een steeds uitgesprokener internationale dimensie gekregen. Doordat onze grenzen steeds minder een obstakel vormen voor deze fenomenen groeit de noodzaak om binnen en ook buiten de Europese Unie (EU) intensiever te gaan samenwerken met andere landen, met het oog op het voorkomen en bestrijden van deze problemen. Vooral op het vlak van de uitwisseling van gegevens dient intensiever te worden samengewerkt. Vooral de uitwisseling van persoonlijke informatie is op dat vlak cruciaal. In de strijd tegen de zware criminaliteit en het terrorisme zijn de Verenigde Staten van Amerika een belangrijk partnerland.
De Overeenkomst van 20 september 2011 tussen België en de Verenigde Staten over de nauwere samenwerking op het stuk van preventie en bestrijding van zware criminaliteit moet bovendien gezien worden in de context van het Amerikaanse « Visa Waiver Program » dat in 2007 werd herzien. De vereisten van dit programma werden wat de veiligheidsvoorschriften betreft verstrengd en het wordt voortaan beheerd door het in 2002 opgerichte « Department of Homeland Security », dat ook als taak heeft te bekijken of de landen die aan het programma deelnemen wel aan de eisen van het programma voldoen. De Verenigde Staten hebben dan ook aan alle lidstaten van de EU voorgesteld om overeenkomsten te sluiten over een nauwere samenwerking wat het voorkomen en bestrijden van zware criminaliteit betreft. Het sluiten van die akkoorden is verbonden met de visumvrijstelling voor personen die naar de Verenigde Staten reizen met een internationaal paspoort.
Eind 2008 ontving België een ontwerptekst van de Verenigde Staten. Begin 2010 werd er een akkoord bereikt over een onderhandelingsmandaat en heeft België de Verenigde Staten laten weten dat het klaar was om de tekst te bespreken. In ons antwoord aan de Verenigde Staten hebben we een aantal punten aangehaald die tijdens het overleg aan bod dienen te komen. Veruit de meest belangrijke vraag is om voldoende garanties in te bouwen wat gegevensbescherming betreft, zodat de Belgische normen op dat vlak in acht worden genomen.
De onderhandelingen vonden plaats in de eerste helft van 2010 en het resultaat werd ter goedkeuring voorgelegd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals in het onderhandelingsmandaat was overeengekomen. Op 24 november 2010 heeft die Commissie een overwegend positief advies gegeven. Het tekstontwerp werd uiteindelijk goedgekeurd door het kernkabinet op 8 september 2011 en ondertekend door de toenmalige Belgische ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie en door de Amerikaanse « Attorney General ».
De Overeenkomst is sterk geïnspireerd op het Verdrag tussen België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Nederland, Luxemburg een Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, gedaan te Prüm op 27 mei 2005 en ook door België geratificeerd. Daarom heeft men het ook wel over een « Prüm-achtige » overeenkomst met de Verenigde Staten. Het Verdrag van Prüm en de het akkoord van administratieve en technische uitvoering werden trouwens in 2008 overgeheveld naar de Europese rechtsorde. Dit heeft tot gevolg dat de bepalingen voortaan gelden voor alle Europese lidstaten.
De Overeenkomst is begin 2014 voorgelegd aan het parlement, aangezien de toelichting eerst nog aangepast moest worden aan de opmerkingen die de Raad van State had geformuleerd in zijn advies van 23 januari 2013 (stuk Senaat, nr. 5-2274/1, blz. 43).
III. GEDACHTEWISSELING
Volgens de heer Anciaux past deze Overeenkomst goed in het kader van de samenwerking in de strijd tegen de ernstige criminaliteit. Het is echter belangrijk te benadrukken dat een groot deel van de Overeenkomst handelt over aspecten van bescherming van het privé leven bij de uitwisseling en verwerking van persoonsgegevens. Deze Overeenkomst zou in normale omstandigheden geen discussie oproepen, maar in de huidige sfeer en tijd waarin de Verenigde Staten lustig ons en andere EU-landen zitten te bespioneren, is er toch wel enige voorzichtigheid geboden. Er is dus twijfel of deze Overeenkomst op een normale wijze zal kunnen toegepast worden. Veel hangt immers af van het feit of beide partijen voldoende vertrouwen aan de dag leggen tegenover elkaar. Er moet bijgevolg een waarborg kunnen gegeven worden dat de Verenigde Staten stopt met het bespioneren van ons land. Hoe kan men waarborgen dat deze Overeenkomst met wederzijds respect wordt uitgevoerd ?
De heer Mahoux meent dat de uitwisseling van persoonsgegevens in de Overeenkomst de context van het bestrijden van de georganiseerde misdaad te buiten gaat. De definitie van georganiseerde misdaad verschilt sterk van land tot land. De Verenigde Staten vinden dat acties van « klokkenluiders » zoals Edward Snowden tot de georganiseerde misdaad behoren.
Overigens had de Europese Commissie een mandaat om met de Verenigde Staten te onderhandelen, maar die erkennen op dat gebied alleen bilaterale verdragen. Het Hof van Justitie meent dat de lidstaten zich respectvol moeten opstellen tegenover een mandaat dat ze aan de Europese Commissie hebben gegeven. Dat belet echter niet dat die landen alle vrijheid hebben om bilaterale verdragen te sluiten en er specifieke kenmerken in op te nemen. Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt dat de lidstaten, in dit geval België, elk afzonderlijk aansprakelijk blijven voor het lot van hun burgers. Ons land kan zich dus niet ontdoen van de verplichtingen die het heeft om zijn burgers te beschermen tegen schendingen van de privacy.
Spreker herinnert eraan dat men het naar aanleiding van het wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, en met de Bijlagen, gedaan te Prüm op 27 mei 2005 (stuk Senaat nr. 3-1746/3) uitgebreid heeft gehad over de problemen inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het concept georganiseerde misdaad. Bovendien heeft men het probleem besproken van het standpunt van België tegenover een land als de Verenigde Staten, dat nog steeds de doodstraf uitvoert. Die aandachtspunten beletten niet dat we internationale samenwerking tussen democratische landen ter voorkoming en bestrijding van ernstige inbreuken op de collectieve veiligheid belangrijk vinden, maar een follow-up is zeker geboden.
De tekst van de Overeenkomst werd aangepast om rekening te houden met de opmerkingen van de Privacycommissie van 24 november 2010 (advies nr. 27/2010). Die gewijzigde tekst werd blijkbaar niet opnieuw aan die Commissie overgelegd.
Spreker verwijst naar de opmerkingen van de Privacycommissie over de DNA-databank (punten 28 tot 32 van het advies van 24 november 2010). Alleen de data die zich in de databanken bevinden, worden verstrekt en de oorspronkelijke data, die individueel zijn, worden niet verstrekt. Indien er overeenstemming bestaat tussen de vergeleken DNA-profielen, komt er een bijkomende aanvraag om de anonimiteit van de data op te heffen, waaraan slechts gevolg wordt gegeven wanneer de betrokken partijen het eens zijn. Na de collectieve en anonieme werkwijze op het niveau van de databanken, komt men dus tot een meer geïndividualiseerde aanpak, die gekoppeld is aan het soort beschuldiging.
De heer De Groote vindt dat een optimalisering van de samenwerking tussen de verschillende betrokken landen de enige manier is om terrorisme te voorkomen en te bestrijden. Het is echter belangrijk dat er door de Overeenkomst voldoende waarborgen worden gegeven voor de bescherming van de privacy bij de verwerking van persoonsgegevens. De memorie van toelichting, alsook de tekst van de Overeenkomst zelf, werden gewijzigd om rekening te houden met de opmerkingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
In haar advies merkt de Raad van State op dat de herwerkte versie van de teksten niet opnieuw werd voorgelegd aan de Privacy commissie omdat de opmerkingen van de Privacycommissie grotendeels werden gevolgd (stuk Senaat, nr. 5-2274/1, p. 47). Welke opmerkingen werden niet gevolgd ?
De heer Hellings vraagt waarom een Overeenkomst die reeds in 2011 ondertekend werd, pas in 2014 aan de Senaat voor instemming wordt voorgelegd. De Overeenkomst gaat niet alleen over persoonsgegevens, maar in het bijzonder over DNA-profielen en vingerafdrukken en daarover heeft de vertegenwoordiger van de minister het in zijn inleidende uiteenzetting niet eens gehad. Diezelfde vertegenwoordiger noemt die Overeenkomst een « Prümlike agreement ». Ten onrechte, want de Overeenkomst van « Prüm » van 2006 werd gesloten tussen lidstaten van de Europese Unie, die alle het Verdrag voor de rechten van de mens hadden geratificeerd. Hier gaat het om een verdrag dat België en de Verenigde Staten bindt en de Verenigde Staten hebben niet dezelfde opvatting over de eerbiediging van de rechten van de mens als de lidstaten van de Europese Unie, in het bijzonder over de cruciale kwestie die de doodstraf is.
Op de Europese Raad van oktober 2013 hebben de Franse president en de Duitse bondskanselier voorgesteld onderhandelingen aan te vatten tussen de Europese bondgenoten en de Verenigde Staten om een verdrag tot stand te brengen om elkaar niet te bespioneren, dat als kader kan dienen voor de manier waarop persoonsgegevens aan de Verenigde Staten meegedeeld worden. Onze eerste minister wenste aan dat initiatief deel te nemen. In deze Overeenkomst geeft België zich op een dienblaadje aan de Verenigde Staten, terwijl we weten dat ze ons bespioneren. België had de ratificatie van de Overeenkomst afhankelijk kunnen maken van het vrijgeven van informatie over de huidige spionagepraktijken van de Verenigde Staten. Men heeft hier een kans gemist om gebruik te maken van een belangrijke hefboom om die informatie, die cruciaal is voor de eerbiediging van de privacy maar ook voor onze ondernemingen, te verkrijgen.
Er is in de Overeenkomst in het geheel geen rekening gehouden met de nieuwe situatie die is ontstaan als gevolg van de « PRISM »-affaire, zo genoemd naar het alomtegenwoordige bewakingssysteem waarmee de Verenigde Staten zich hebben uitgerust om inlichtingen te vergaren. De Overeenkomst bepaalt dat de verstrekte gegevens niet naar een bepaalde persoon verwijzen (versleutelde data). Sinds de openbaringen van klokkenluider Snowden weten we nu echter dat de databanken van de diverse Amerikaanse veiligheidsinstanties en -agentschappen via het « PRISM »-systeem met elkaar verbonden zijn. Spreker verwijst naar het onderzoek van Yves-Alexandre de Montjoye (UCL), César A. Hidalgo (MIT), Michel Verleysen (UCL) en Vincent D. Blondel (UCL) over « Crowd : The privacy bounds of human mobility », dat op 25 maart 2013 in Nature Scientific Reports gepubliceerd werd. Daaruit blijkt dat zodra men een reeks van vier locatiedata van een GSM combineerde, men elke mogelijke persoon kon identificeren. Laten we ons een voorstellen dat de Amerikaanse veiligheidsorganisaties toegang hebben tot onze gerechtelijke databanken met DNA-gegevens en vingerafdrukken ... en deze combineren met de andere gegevens waarover ze beschikken !
Met de Overeenkomst gooien we een reeks uiterst delicate persoonsgegevens te grabbel. Indien ze met andere data worden gecombineerd, kan dat problemen veroorzaken inzake de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op vereniging.
Spreker wijst er overigens op dat momenteel een wetsontwerp betreffende het politionele informatiebeheer en tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en het Wetboek van strafvordering (stuk Senaat nr. 5-2366) door de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden van de Senaat wordt onderzocht. Het is een delicaat debat, dat zelfs aanleiding heeft gegeven tot hoorzittingen. Men heeft het daar wel degelijk over dezelfde databanken, als die welke voor de Amerikaanse partners toegankelijk zullen zijn.
Welke andere databank dan die met de vingerafdrukken en het DNA zal automatisch aan de Amerikaanse overheidsdiensten worden overgedragen ? De politie zamelt ook gegevens in over personen die niet van ernstige feiten worden verdacht. Zullen die gegevens eveneens krachtens diezelfde Overeenkomst ter beschikking van de Verenigde Staten worden gesteld ?
De Overeenkomst heeft ook betrekking op het terrorisme. Aangezien de Verenigde Staten en België verschillende juridische definities hebben van wat terrorisme is, is het raadzaam heel voorzichtig te zijn. Welke andere landen van de Europese Unie hebben een vergelijkbare overeenkomst met de Verenigde Staten ondertekend ?
In de 19e en 20e eeuw was België een toevluchtsoord voor buitenlanders met denkbeelden die de politieke leiders van hun land van herkomst niet aanstonden. Spreker denkt aan Marx en Hugo. Door een Overeenkomst te sluiten die het digitaal verstrekken van persoonsgegevens bevordert aan landen die niet dezelfde waarden in acht nemen als wij, ontzegt België zich de buitengewone politieke kracht een gastvrij land te kunnen zijn. Klokkenluiders zoals Edward Snowden, die ernstige feiten aanklagen, moeten kunnen worden opgevangen in een land als het onze. Dat is vandaag, als gevolg van dergelijke initiatieven, niet meer mogelijk.
Spreker verwijst tot slot naar het advies van de Raad van State, waarin het volgende staat : « Er rijzen echter nog verschillende andere vragen. Zo onder meer de vraag of er in de Overeenkomst afdoende waarborgen zijn opgenomen met betrekking tot de verwerking van de verkregen gegevens voor « alle overige doeleinden » (artikel 13, paragraaf 1, d, van de Overeenkomst) en bij overdracht van die gegevens aan derde staten (artikel 13, paragraaf 2, van de Overeenkomst). Elk van die vraagpunten vereisen een onderzoek van het thans toepasselijke recht in de Verenigde Staten, om na te gaan of dit de in de Overeenkomst opgenomen waarborgen ondersteunt, dan wel beperkt » (stuk Senaat nr. 5-2274/1, blz. 49, punt e)). Er is echter geen enkele waarborg dat die gegevens, nadat ze verstrekt zijn, niet voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt en dat is onrustwekkend !
De heer De Decker meldt dat de Verenigde Staten al maatregelen getroffen hebben om de uitwassen van systemen van het « PRISM »-type te beperken. Dankzij Edward Snowden zijn de Verenigde Staten erachter gekomen dat die werkwijze meer nadelen dan voordelen had.
Deze Overeenkomst is daar een antwoord op en kan landen zoals de Verenigde Staten ontraden om zo te werk te gaan. De uitwisseling van informatie vindt tussen gerechtelijke instanties plaats en niet tussen politiekorpsen of inlichtingendiensten. Het is trouwens een absolute noodzaak dat staten en gerechtelijke instanties informatie uitwisselen om de armslag van de internationale criminaliteit in al haar vormen en ongeacht haar herkomst (van een Staat, van terroristische aard of illegale handel van alle aard) te beperken. Het soort misdrijf waarover deze Overeenkomst gaat werd nader bepaald in de Bijlage (stuk Senaat nr. 5-2274/1, blz. 41).
Bovendien biedt de Overeenkomst beide contracterende Partijen de mogelijkheid hun waarden in het raam van de gerechtelijke samenwerking te behoeden. Het belangrijke aspect van de strijd tegen de doodstraf werd erin geregeld. Tevens gaf de Privacycommissie op 24 november 2010 een gunstig advies (nr. 27/2010) over de tekst. Men mag niet vergeten dat de internationale criminaliteit profiteert van het feit dat de staten elkaar wantrouwen en er niet in slagen tot voldoende samenwerking te komen. Deze Overeenkomst brengt precies een doorgedreven gerechtelijke coördinatie tot stand en beschermt de burgers tegen de uitwassen van ongecontroleerde spionagemethoden. Spreker wijst er bovendien op dat andere landen, zelfs lidstaten van de Europese Unie, op precies dezelfde wijze te werk gaan als de Verenigde Staten dat met « PRISM » doen.
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken preciseert dat het om een bilaterale, wederzijdse overeenkomst gaat. Het probleem van de doodstraf is overigens geen punt, omdat het om uitwisseling van informatie in het raam van de gerechtelijke samenwerking gaat en niet om uitlevering.
De heer Mahoux antwoordt dat het probleem van de doodstraf onrechtstreeks wel een punt is. Indien een van de partijen de opheffing van de anonimiteit van de persoonsgegevens vraagt en ze die gegevens krijgt, dan kan dat tot een veroordeling van de desbetreffende persoon leiden, zelfs tot een veroordeling tot de doodstraf. Op die manier loopt ons land het risico dat het onrechtstreeks meewerkt aan een gerechtelijke beslissing in de Verenigde Staten waarbij de doodstraf wordt toegepast. Om lid te worden van de Europese Unie, moet men echter de doodstraf hebben afgeschaft. Dat is zeer belangrijk voor de betrekkingen van ons land met andere landen die de doodstraf gehandhaafd hebben.
De heer Anciaux wijst erop dat de Overeenkomst in principe alleen betrekking heeft op de gerechtelijke procedure. Het verschaffen van informatie in dit kader kan echter wel indirect leiden tot een veroordeling tot de doodstraf.
Volgens artikel 13 van de Overeenkomst kan in het algemeen de verstrekte informatie enkel voor welbepaalde doeleinden aangewend worden. In artikel 13.b wordt echter gesteld dat de gegevens ook kunnen gebruikt worden voor het voorkomen van een ernstige dreiging voor de openbare veiligheid van een verdragspartij. De notie van de « openbare veiligheid » wordt in de Verenigde Staten veel ruimer geïnterpreteerd dan in België. Hierdoor kan echter het principe van het respecteren van een strikte finaliteit voor het gebruik van informatie onderuit worden gehaald als één van partijen het spel niet eerlijk speelt.
De Raad van State heeft er trouwens in haar advies op gewezen dat « Er rijzen echter nog verschillende andere vragen. Zo onder meer de vraag of er in de Overeenkomst afdoende waarborgen zijn opgenomen met betrekking tot de verwerking van de verkregen gegevens voor « alle overige doeleinden » (artikel 13, paragraaf 1, d, van de Overeenkomst) en bij overdracht van die gegevens aan derde staten (artikel 13, paragraaf 2, van de Overeenkomst). Elk van die vraagpunten vereisen een onderzoek van het thans toepasselijke recht in de Verenigde Staten, om na te gaan of dit de in de Overeenkomst opgenomen waarborgen ondersteunt, dan wel beperkt. » (stuk Senaat, nr. 5-2279/1, p. 49).
Spreker wenst dat de onduidelijkheid over de interpretatie van artikel 13 van de Overeenkomst wordt weggenomen.
De heer Hellings herinnert aan het McCarthyisme begin jaren vijftig in de Verenigde Staten, waarbij zogenaamde communisten werden ondervraagd, opgesloten en zelfs veroordeeld, en meent dat voorzichtigheid geboden is bij het voorliggende akkoord. De « memory of understanding » bij het akkoord werd opgesteld door het « Department of Homeland Security », een orgaan van de Amerikaanse Binnenlandse Veiligheid dat alle diensten overkoepelt die belast zijn met veiligheid (met inbegrip van de inlichtingendiensten), zoals de voormalige Amerikaanse president Bush had bepaald. Derhalve bestaat het risico dat gegevens die worden verzameld voor de gerechtelijke samenwerking tussen de Verenigde Staten en België, worden gebruikt door om het even welke Amerikaanse inlichtingendienst voor andere doeleinden dan die, die de Verenigde Staten oorspronkelijk naar voren schoven om de gegevens te verkrijgen.
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen het gerechtelijke systeem van het akkoord enerzijds, en spionagezaken zoals de zaak-Snowden anderzijds. Het akkoord omvat een gerechtelijk kader, wat betekent dat alle gerechtelijke waarborgen moeten worden geëerbiedigd.
Voor de uitwisseling van gegevens moet het finaliteitsprincipe worden in acht genomen. Zo wordt voor wat het misdrijf terrorisme aangaat, verwezen naar het nationaal recht van de twee verdragsluitende Partijen. Wat België betreft, gaat het om de strafbare feiten, zoals bedoeld in het Europees kaderbesluit van 2002 over terrorismebestrijding, geamendeerd in 2008. Dit betekent voor ons land dat de feiten moeten voorzien zijn in het Strafwetboek (meer bepaald de artikelen 137 tot 140). Informatie wordt enkel verstrekt voor terroristische misdrijven, binnen het juridisch kader van deze artikelen. Er worden dus bijvoorbeeld geen gegevens verstrekt betreffende opposanten.
Daarenboven is de uitwisseling van DNA profielen en dactyloscopische gegevens strikt afgebakend en geanonimiseerd. Als er een match is worden ook het federaal parket en eventueel de onderzoeksrechter erbij betrokken. Het gaat dus om een gewone rechterlijke procedure.
De Raad van State en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer hebben erop gewezen dat het akkoord zelf geen waarborgen omvatte inzake gegevens. De kans is groot dat het Amerikaanse Congres het niet zou goedkeuren, indien dat het geval zou zijn.
Biedt het Amerikaanse recht waarborgen in dit opzicht ? De « Privacy Act » is niet van toepassing op Europeanen. Andere wetten gelden echter wel voor de landen van de Europese Unie, en bevatten dezelfde waarborgen als de Belgische wet van 8 december 1992 betreffende « de persoonlijke levenssfeer ». Deze Amerikaanse wet waarborgt het recht op informatie en toegang tot je eigen gegevens. De « Freedom of Information Act » van 1978 geeft eenieder het recht op toegang tot zijn of haar gegevens, ongeacht de nationaliteit van de bewuste persoon. De overheid kan iemand die toegang ontzeggen om dezelfde redenen die onze nationale wet vermeldt. In dat geval kan de bewuste persoon een beroep doen op de « Data Protection Officer », die is aangesteld bij het Departement Justitie, de FBI en het « Privacy Committee ». Indien hij niet akkoord gaat met de beslissing van de « Data Protection Officer », kan de bewuste persoon op basis van de « Administrative Process Act » een beroep doen op een gewone rechter om elke beslissing te betwisten die de overheid ten opzichte van hem heeft genomen. Het Amerikaanse systeem voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verschilt van het onze maar is erg doeltreffend, aangezien op een gewone rechter kan worden beroep gedaan die niet afhangt van de Amerikaanse overheid.
De heer Mahoux merkt op dat vaak wordt aangenomen dat de Verenigde Staten geen multilaterale verdragen wensen te sluiten, terwijl hier gezegd wordt dat het veeleer de Europese autoriteiten zijn die dat weigeren. Heeft het Verdrag van Lissabon overigens iets veranderd op dat vlak ?
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat de Verenigde Staten zeker bilaterale verdragen verkiezen, maar er moet op worden gewezen dat de Europese Commissie een onderhandelingsmandaat weigert voor te leggen, terwijl het om een op Europees niveau gedeelde bevoegdheid gaat. Bovendien betrekt het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement bij het proces.
De heer Mahoux meent dat het een van de eerste keren zou zijn dat de Europese Commissie zo serieus rekening zou houden met het subsidiariteitsbeginsel.
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie legt uit dat de bilaterale verdragen van België het Europees Verdrag voor de rechten van de mens moeten eerbiedigen, in het bijzonder artikel 8 betreffende de eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, alsook Verdrag nr. 108 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa.
Volgens de memorie van toelichting kan ons land de voorwaarden bepalen voor de latere verwerking van de gegevens (stuk Senaat, nr. 5-2274/1, p. 12). De Verenigde Staten zijn verplicht deze voorwaarden te aanvaarden.
De vertegenwoordiger van de minister van Binnenlandse Zaken legt uit dat de Verenigde Staten een belangrijk partnerland zijn voor België op het vlak van de politie- en gerechtelijke samenwerking. De laatste jaren, wordt op jaarbasis in zo'n driehonderd operationele dossiers samengewerkt. Het is dus belangrijk de gerechtelijke en politiesamenwerking goed juridisch te verankeren. De uitwisseling van persoonsgegevens kan enkel voor strafrechtelijke doeleinden en de Overeenkomst heeft enkel betrekking op de opsporing en de voorkoming van zware strafbare feiten. In artikel 2.3 van de Overeenkomst wordt gesteld dat het gaat om misdrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van minimum één jaar en opgenomen zijn in de Bijlage bij de Overeenkomst. (stuk Senaat, nr. 5-2274/1, p. 31). Deze twee voorwaarden moeten steeds cumulatief vervuld zijn.
De rechtstreekse geautomatiseerde toegang tot de zogenaamde « link-gegevens » geldt enkel voor dactyloscopische gegevens en DNA -profielen. Dit kan interessant zijn om na te gaan of open sporen al opgeslagen zijn in de nationale databanken van de andere verdragsluitende Partij.
Volgens artikel 4 van de Overeenkomst zijn de bevragingen enkel mogelijk in individuele gevallen en via de nationale contactpunten. Het is dus onmogelijk grootschalige bevragingen in dit kader te doen.
De Verenigde Staten hebben vandaag al met vijfentwintig EU-lidstaten een soortgelijke Overeenkomst afgesloten. Naast België betreft het Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Portugal, Slowakije, Slovenië, Spanje, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Bulgarije en Kroatië.
De heer Anciaux is nog steeds van oordeel dat de voorwaarde bepaald in artikel 13.1.b van de Overeenkomst betreffende « het voorkomen van een ernstige bedreiging van haar veiligheid », de deur openzet voor andere extrajudiciële toepassingen van de uitgewisselde gegevens. Kan men garanties geven dat dit niet zou gebeuren ?
Er is volgens spreker, trouwens ook een interpretatieverschil tussen de tekst van artikel 13 van de Overeenkomst en de memorie van toelichting betreffende dit artikel. In de memorie van toelichting wordt de indruk gewekt dat de vier voorwaarden voor de uitwisseling van gegevens los van elkaar staan terwijl in artikel 13 zelf er een verband is tussen de twee laatste voorwaarden c en d. Spreker concludeert hieruit dat de voorafgaande toestemming van de verdragsluitende partijen enkel moet gevraagd worden voor bijkomende doeleinden inzake niet-strafrechtelijke of administratieve stappen, opgesomd in punt c.
De vertegenwoordiger van de minister van Justitie antwoordt dat op het vlak van de wederzijdse rechtshulp, de verzoekende Staat bewijsmateriaal mag gebruiken op voorwaarde dat er een verband is tussen de gegevens. De toelichting bepaalt dat België zijn akkoord afhankelijk zal maken van een motivering van de aanvraag en zijn voorafgaande toestemming (geval per geval). Dit voorafgaand akkoord en de beslissing moeten onderworpen kunnen worden aan een gerechtelijke controle (stuk Senaat, nr. 5-2274/1, p. 17). We moeten ook een zekere soepelheid kunnen opbrengen betreffende de noties van « gerechtelijke aangelegenheden » die verschillend kunnen zijn van deze van de Verenigde Staten.
De heer Mahoux verwijst naar artikel 13.1.b, dat bepaalt dat elke Partij gegevens kan verwerken « ter voorkoming van een ernstige bedreiging van haar openbareveiligheid » (stuk Senaat, nr. 5-2274/1, p. 35). Er moet verduidelijkt worden of deze voorwaarde geldt voor een strafrechtelijke procedure dan wel voor de inlichtingensector. Voor voorwaarden c en d van artikel 13.1 zijn er waarborgen voor het instellen van een controle. Spreker besluit dat voorzichtigheid geboden blijft.
De heer Anciaux vraagt uitdrukkelijk aan de vertegenwoordiger van de minister, dat onze regering vóór de stemming in plenaire vergadering van dit wetsontwerp, de Verenigde Staten verzoekt een duidelijk signaal te geven waarbij deze haar fouten erkent en waarborgt dat er geen onaanvaardbare praktijken, zoals het afluisteren van ons land, meer zullen georganiseerd worden.
De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de minister van Buitenlandse Zaken de onthullingen over mogelijke spionageoperaties van de NSA in België heel ernstig genomen heeft. Als dit waar blijkt te zijn, acht hij dergelijke praktijken onaanvaardbaar. Hij heeft de kwestie persoonlijk aangekaart tijdens verschillende internationale vergaderingen, de laatste maal tijdens de ministeriële vergadering van de NAVO in december 2013, waar hij de enige minister van Buitenlandse Zaken was die naar de afluisterpraktijken verwees in aanwezigheid van staatssecretaris John Kerry.
Reeds in juli 2013 heeft de minister een persoonlijke brief gestuurd naar zijn ambtgenoot John Kerry om zijn bezorgdheid te uiten over de persmededelingen naar aanleiding van de zaken -Prism en -Snowden. Hij heeft onder meer verwezen naar de verantwoordelijkheid van België als gastland van de Europese Unie en de NAVO en verklaard dat hij zich schaarde achter de Europese collega's die om opheldering vragen. De minister heeft een mondeling antwoord gekregen via de Amerikaanse zaakgelastigde. In dit antwoord erkent staatssecretaris Kerry dat deze zaak de betrekkingen tussen de bondgenoten heeft geschaad, en pleit hij voor nauwere contacten tussen de inlichtingendiensten. Hij benadrukt echter dat het enige doel van de inlichtingendiensten van de Verenigde Staten de strijd tegen het terrorisme geweest is, en dat hierdoor minstens vijfentwintig aanslagen konden worden verijdeld. Hij verwerpt resoluut iedere aantijging van industriële spionage of van inbraak in de nationale systemen van gegevensoverdracht.
Het lijkt weinig waarschijnlijk dat er officiële excuses zullen worden aangeboden. Ten eerste omdat het niet onmogelijk is dat andere bondgenoten (met inbegrip van sommige die officieel geprotesteerd hebben) ook dit soort activiteiten hebben verricht, en vervolgens omdat de Amerikanen niet erkennen dat zij iets illegaals hebben gedaan op nationaal vlak of tegenover hun bondgenoten. Er zijn wel enkele vrij vage publieke spijtbetuigingen geweest en de erkenning door de president dat de Amerikaanse inlichtingendiensten zich misschien hebben laten meeslepen door wat de technologie mogelijk heeft gemaakt. Er wordt akte genomen van het feit dat president Obama een grondig onderzoek naar de activiteiten van de NSA heeft bevolen. Hij zou trouwens binnen enkele dagen een openbare verklaring afleggen over de eerste resultaten van dat onderzoek. Het zal interessant zijn te vernemen wat hij te zeggen heeft over de activiteiten tegen de bondgenoten.
IV. STEMMINGEN
De artikelen 1 en 2 van dit wetsontwerp, worden aangenomen met 8 stemmen tegen 1.
Het geheel van het wetsontwerp wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 1 bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Armand DE DECKER. Patrick DE GROOTE. | Karl VANLOUWE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 5-2274/1 — 2013/2014).