5-1815/4

5-1815/4

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

25 SEPTEMBER 2013


Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetten van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen


AMENDEMENTEN


Nr. 10 VAN DE HEER VANLOUWE EN MEVROUW MAES

Art. 6

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 6. In artikel 72, vierde lid, van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993, 13 juli 2001 en 10 juli 2003, worden de zinnen « Als deze meerderheid niet gehaald wordt in een taalgroep, wordt een tweede stemming gehouden. In dat geval wordt de resolutie aangenomen bij volstrekte meerderheid van de stemmen van de Verenigde Vergadering en met minstens een derde van de stemmen in elke taalgroep. Voor de ordonnanties bedoeld in artikel 68, § 1, en het reglement van de Verenigde Vergadering bepaald in het eerste lid, mag deze tweede stemming, doordat het verwijst naar artikel 44 van de bijzondere wet, niet vroeger dan dertig dagen na de eerste stemming worden gehouden » opgeheven. »

Verantwoording

De Raad van State gebruikt in het advies nr. 52.303/AV over voorstel nr. 1815 van de meerderheid, daarin gesteund door Groen en Ecolo, onomwonden de volgende woorden :

« De Raad van State, afdeling Wetgeving, is dan ook van oordeel dat de bijzondere wetgever buiten het bestaande grondwettelijk kader zou treden door een dergelijk gezamenlijk decreet of gezamenlijk decreet en ordonnantie als nieuwe wetgevende norm in te voeren. »

en

« De invoering van de mogelijkheid om een gezamenlijk decreet of gezamenlijk decreet en ordonnantie aan te nemen, als een nieuw type van norm, is een dermate ingrijpende wijziging van het institutionele kader waarbinnen de gemeenschappen en de gewesten optreden, dat dit uitdrukkelijk door of minstens krachtens de Grondwet zelf dient te worden voorzien (2).

Indien het de intentie is van de stellers van het voorstel om een dergelijk instrument te creëren, zou een herziening van de Grondwet dus noodzakelijk zijn. Het voorstel van bijzondere wet kan bijgevolg in dat geval geen doorgang vinden. »

Het voorstel is volstrekt nutteloos in het licht van het door de indieners verwoorde doel. Het is bovenal ongrondwettig. Toch houden de meerderheidspartijen, gesteund door Groen en Ecolo, vast aan dit voorstel. Over de echte bedoeling blijft men onduidelijk.

Daarenboven nemen de indieners van voorstel nr. 1815 ook een loopje met de besluitvorming. In de Verenigde Vergadering wordt beslist bij volstrekte meerderheid per taalgroep, behalve indien men een tweede stemming houdt, die echter niet gehouden kan worden inzake gezamenlijke decreten (maar wel voor bijvoorbeeld samenwerkingsakkoorden). Beter is de tekst van de Bijzondere Brusselwet terug te brengen tot de oorspronkelijke bewoordingen en het respect voor de minderheden in Brussel te herstellen en tegelijk enige twijfel inzake de bedoelingen van de meerderheid en Groen en Ecolo weg te nemen.

Karl VANLOUWE.
Lieve MAES.

Nr. 11 VAN DE HEER LAEREMANS

Artikel 1

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Op de vraag van de Raad van State of het gezamenlijk decreet en het gezamenlijk decreet en ordonnantie moeten worden beschouwd als één wetgevende akte, werd door de gemachtigde van de Senaatsvoorzitter positief geantwoord : « Nous souhaitons attirer votre attention, pour la bonne compréhension de la proposition sur le fait qu'un décret conjoint ne sera pas, comme vous semblez l'indiquer, un texte normatif multiple, mais bien un seul et même acte normatif, approuvé par plusieurs parlements, tout comme un accord de coopération est un seul et même acte normatif. ». Deze zienswijze wordt in de toelichting van de bijzondere wet ook bevestigd : « Een gezamenlijk decreet is een wetskrachtige norm die gezamenlijk wordt aangenomen door de wetgevende macht van meerdere deelstaten. » Ook het instellen van een interparlementaire commissie, die deze gezamenlijke decreten dient te behandelen, wijst volkomen in die richting.

De Raad van State stelt daarover : « Uit de door de stellers van het voorstel ingeroepen artikelen 127, § 1, eerste lid, 3º, en 128, § 1, tweede lid, alsook uit artikel 130, § 1, 4º, van de Grondwet blijkt evenwel duidelijk dat de Parlementen van de gemeenschappen, « elk voor zich, bij decreet » de samenwerking tussen de gemeenschappen regelen. Die artikelen leggen de verschillende gemeenschappen van het land de verplichting op om hun toebedeelde bevoegdheden te regelen door het uitvaardigen van een afzonderlijke rechtsnorm. Dat impliceert ook dat wanneer de bijzondere wetgever op grond van de artikelen 127, § 1, tweede lid, 128, § 1, tweede lid, en 130, § 1, tweede lid, van de Grondwet, de « vormen van samenwerking » bepaalt waaraan de gemeenschapsparlementen deelnemen, hij ervan dient uit te gaan dat deze « elk voor zich, bij decreet » dienen op te treden. In de veronderstelling dat het gezamenlijk decreet of gezamenlijk decreet en ordonnantie een nieuw type van norm is, die niet kan beschouwd worden als een decreet in de zin van de artikelen 127, § 1, 128, § 1, en 130, § 1, van de Grondwet, gaat de bijzondere wetgever bij het bepalen van deze nieuwe vorm van samenwerking het kader te buiten dat door deze grondwetsartikelen is bepaald.

Meer ten gronde wijst de afdeling Wetgeving op artikel 33 van de Grondwet, dat bepaalt :

« Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald. »

De invoering van de mogelijkheid om een gezamenlijk decreet of gezamenlijk decreet en ordonnantie aan te nemen, als een nieuw type van norm, is een dermate ingrijpende wijziging van het institutionele kader waarbinnen de gemeenschappen en de gewesten optreden, dat dit uitdrukkelijk door of minstens krachtens de Grondwet zelf dient te worden voorzien. »

Dat een gezamenlijk decreet of ordonnantie wel degelijk een nieuw type van norm is, wordt ook aangetoond door een andere opmerking van de Raad van State in zijn advies omtrent dit voorstel van bijzondere wet. Met name stelt de Raad van State dat « gezamenlijke decreten, zonder in de hiërarchie van de normen noodzakelijkerwijs een hogere plaats in te nemen dan gewone decreten, in elk geval toch een grotere rechtskracht hebben dan deze decreten. Anders dan gezamenlijke decreten kunnen gewone decreten immers niet de decreten houdende goedkeuring van samenwerkingsakkoorden opheffen, aanvullen of vervangen. Terwijl gezamenlijke decreten wel gewone decreten kunnen wijzigen, kunnen omgekeerd gewone decreten geen gezamenlijke decreten wijzigen. »

Op deze gronden besluit de Raad van State « dat de bijzondere wetgever buiten het bestaande grondwettelijk kader zou treden door een dergelijk gezamenlijk decreet of gezamenlijk decreet en ordonnantie als nieuwe wetgevende norm in te voeren. »

Het voorstel van bijzondere wet is derhalve ongrondwettig en kan daarom geen doorgang vinden.

Door artikel 1 te doen vervallen, vervalt het ganse voorstel van bijzondere wet.

Nr. 12 VAN DE HEER LAEREMANS

(Subsidiair op amendement nr. 11)

Artt. 2-6

De artikelen 2 tot 6 vervangen door wat volgt :

« Art. 2. Artikel 92bis, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, wordt aangevuld met het volgende lid :

« In het samenwerkingsakkoord, dat overeenkomstig het tweede lid instemming heeft gekregen bij de wet of het decreet, kan er echter in worden voorzien dat de uitvoering ervan zal worden verzekerd door uitvoerende samenwerkingsakkoorden die gelden zonder dat de instemming bij de wet of het decreet vereist is. » »

Verantwoording

Dit amendement is ondergeschikt aan amendement nr. 11 van de indiener.

De institutionele meerderheid heeft, in navolging van de suggestie van de Raad van State zoals geformuleerd in randnummer 18 van zijn advies omtrent stuk 5-1815, een amendement nr. 1 ingediend waardoor in het voorstel een artikel 1/1 wordt ingevoegd. Naar verluidt is dit om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State zoals geformuleerd in randnummer 18.

Dit is evenwel een wel zeer restrictieve en eenzijdige uitvoering van de opmerkingen van de Raad van State in randnummer 18. De Raad van State is immers van oordeel dat, mits de aanpassing die de institutionele meerderheid met haar amendement nr. 1 uitvoert, de rest van het voorstel van bijzondere wet feitelijk zonder voorwerp is en dat daarmee volledig wordt tegemoetgekomen aan de verzuchtingen die ten grondslag lagen van het voorstel van bijzondere wet.

Dit betekent dat amendement nr. 1 van de institutionele meerderheid het volledige voorstel van bijzondere wet kan vervangen, wat het opzet is van dit amendement. Aldus wordt volledig tegemoetgekomen aan de opmerkingen van de Raad van State.

Nr. 13 VAN DE HEER LAEREMANS

Art. 6

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Art. 6. In artikel 72 van dezelfde bijzondere wet, gewijzigd bij de bijzondere wetten van 16 juli 1993, 13 juli 2001 en 10 juli 2003, wordt het vierde lid vervangen als volgt :

« Artikel 35, §§ 1 en 2, van de bijzondere wet is van toepassing op de taalgroepen en de verenigde vergadering. Elke beslissing van de verenigde vergadering wordt echter genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen in elke taalgroep. » »

Verantwoording

In 2001 werd de meerderheid in elke taalgroep die nodig was voor de goedkeuring van ordonnanties van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ondergraven door te voorzien in een tweede stemming wanneer in één van beide taalgroepen geen meerderheid voorhanden was. Bij deze tweede stemming volstaat de goedkeuring van een minderheid van één derde in de taalgroep waar geen meerderheid was gehaald tijdens de eerste stemronde om de ordonnantie goedgekeurd te krijgen.

Op deze wijze werd de bescherming van de Nederlandse taalgroep fors ondergraven.

De institutionele meerderheid bepaalt in haar artikel 6 van het huidige voorstel van bijzondere wet weliswaar dat er voor gezamenlijke decreten een volwaardige meerderheid in elke taalgroep voorhanden moet zijn (en dat er dus geen tweede stemming kan plaatsgrijpen waarbij één derde van de stemmen in een taalgroep kan volstaan), maar behoudt voor het overige wel de huidige regeling waarbij één derde van de stemmen volstaat bij een tweede stemming (in de taalgroep waarin geen meerderheid werd behaald). Opzet van dit amendement is de dubbele meerderheid opnieuw in alle gevallen in te voeren en een tweede stemming af te schaffen.

Bart LAEREMANS.